HEMELSE VERBORGENHEDEN - Arcana Coelestia

  • Naar de onderstaande nummers wordt door Swedenborg verwezen in het werk over de
  • Over de aardbollen in ons zonnestelsel
  • de moderne Nederlandse vertaling is van Henk Weevers.
  • Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Hemelse Verborgenheden 40.

Met 'kruipende dieren die de wateren voortbrengen', (Genesis 1:20), wordt de kennis in het geheugen bedoeld, die tot de uiterlijke mens behoort. Met vogels in het algemeen de dingen van de rede en ook van het inzicht, dit laatste behoort tot de innerlijke mens. Dat de kruipende dieren van de wateren of de vissen de verzamelde kennis in het geheugen betekenen, blijkt bij Jesaja: 'Ik kwam en daar was geen man, door Mijn schelden zal ik de zee droog maken. Ik zal de rivieren stellen tot een woestijn, dat haar vis zal stinken omdat er geen water is, en zal sterven van dorst; Ik zal de hemelen met zwartheid bekleden', (Jesaja 50:2, 3). Nog duidelijker komt het uit bij Ezechiël, waar de Heer de nieuwe tempel beschrijft, of in het algemeen de Nieuwe Kerk, en de mens van de Kerk of degenen die zijn wedergeboren, want eenieder die wedergeboren is, is een tempel van de Heer: 'De Heer Jehovah zei tot mij: deze wateren die naar de oostelijke grens zullen uitgaan, zullen in de zee komen; in de zee uitgebracht zijnde, zo zullen de wateren gezond worden. En het zal geschieden dat alle levende ziel die er zal wemelen, overal waarheen het water van de rivieren komt, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarheen komen, en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles waarheen deze rivier komt. Ook zal het geschieden dat er vissers aan de rivier zullen staan van En-gedi aan tot En-Englaïm toe, tot uitspreiding van de netten; hun vis zal naar zijn aard wezen, als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig', (Ezechiël 47:8, 9, 10). Vissers van En-gedi aan tot En-Eglaïm toe, tot uitspreiding van de netten, betekenen hen, die de natuurlijke mens zullen onderrichten in de waarheden van het geloof. Dat de vogels de dingen van de rede en van het inzicht betekenen, wordt duidelijk bij de profeten, als bij Jesaja: 'Roepende van de opgang een roofvogel, een man Mijns raad uit een ver land', (Jesaja 46:11). 'Ik zag en ziet, er was geen mens; en alle vogel der hemelen was weggevlogen', (Jeremia 4:25). 'Ik zal een takje van een hoge ceder planten, en hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden, dat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23). Bij Hosea, waar sprake is van de Nieuwe Kerk, of de wedergeboren mens: 'En Ik zal te dien dage een verbond met hen maken, met het wild gedierte van het veld, en met de vogel der hemelen en met het kruipende gedierte van de aardbodem', (Hosea 2:17). Dat een wild dier niet betekent een wild dier, noch een vogel een vogel, kan eenieder duidelijk zijn, omdat de Heer een nieuw verbond met hen instelt.

Hemelse Verborgenheden 67.

Het is mij door de goddelijke barmhartigheid van de Heer gegeven de innerlijke zin van het Woord te weten en de diepste verborgenheden die daarin liggen, die nooit eerder in de gedachten van een mens zijn opgekomen, noch hiervoor er ooit in konden oprijzen, noch ooit kan weten, tenzij hij weet hoe het met de dingen in het andere leven gesteld is. Het merendeel van de verborgenheden namelijk, die in de innerlijke zin van het Woord liggen, betreft deze dingen en vermeldt en bevat ze. Het is mij vergund deze verborgenheden, die ik nu verscheidene jaren achtereen gehoord en gezien heb en waarin het mij was toegestaan om in het gezelschap te zijn van engelen en geesten, te onthullen.

Hemelse Verborgenheden 68.

Ik ben mij er zeer wel van bewust dat velen zullen zeggen dat nooit iemand met engelen en geesten kan spreken zolang hij in het lichaam leeft; en velen zullen zeggen dat het verbeelding is, anderen zullen zeggen dat ik deze dingen meedeel om vertrouwen te winnen en weer anderen zullen weer wat anders zeggen. Maar door dit alles zal ik mij niet laten weerhouden, want ik heb gezien, gehoord en gevoeld.

Hemelse Verborgenheden 69.

De mens is door de Heer zo geschapen dat hij, terwijl hij nog in het lichaam leeft, toch tevens met engelen en geesten zou kunnen spreken, zoals ook in de oudste tijden voorkwam. Want de mens is een geest bekleed met een lichaam en daarom één met hen. Omdat echter in de loop van de tijd de mensen zich dermate in lichamelijke en wereldse dingen hebben ondergedompeld, zodat ze nauwelijks meer om iets anders gaven, is die weg dan ook afgesloten. Maar zodra de lichamelijke dingen, waarin hij ondergedompeld is, terugtreden, wordt die weg weer geopend en is hij onder geesten en leeft met hen samen.

Hemelse Verborgenheden 73.

De geesten die onderwijzen voegen zich ook tot hun linkerzijde, maar dan meer naar voren. Zij vermanen eveneens, maar mild en daarna leren ze hen hoe men behoort te leven. Zij verschijnen ook donker, maar niet zoals de vorigen als een wolk, maar als in zakken gehuld. Dezen worden leermeesters genoemd, maar de voorgaande tuchtmeesters. Als deze leermeesters tegenwoordig zijn, zijn er ook engelgeesten aanwezig die zich bij het hoofd neerzetten en dit op een bijzondere wijze vullen. Hun tegenwoordigheid wordt daar ook als een zachte adem bemerkt, want ze zijn bevreesd dat de mens door hun nadering en invloeiing ook maar de minste pijn of angst zal bemerken. Zij besturen de geesten die tuchtigen en onderwijzen; de eersten, opdat ze de mens niet strenger behandelen dan door de Heer wordt toegestaan, de anderen, opdat die de waarheid zullen spreken. Toen een tuchtigende geest bij mij was, waren de engelgeesten ook aanwezig en hielden mijn gelaat aanhoudend opgeruimd en glimlachend, en de streek rond de lippen vooruitstekend en mijn mond enigszins open. De engelen kunnen dit gemakkelijk doen door invloeiing, wanneer het toestaat. Ze zeiden dat ze zo'n gelaatsuitdrukking bij de bewoners van hun aarde veroorzaken als ze hen tegenwoordig zijn.

Hemelse Verborgenheden 195.

De Oudsten hebben alles wat in de mens was, met dieren en vogels niet vergeleken, maar zo genoemd. Van dien aard was hun manier van spreken; zo bleef het ook in de Oude Kerk na de vloed en een dergelijke spreekwijze werd bij de profeten in stand gehouden. Het zinnelijke van de mens noemden zij slangen, want zoals slangen het dichtst bij de aarde zijn, zo is ook het zinnelijke het dichtst bij het lichaam. Daarom noemden zij de uit het zinnelijke voortkomende redeneringen over geloofsmysteriën slangengiften en de redeneerders zelf slangen. Daar dezen nu vanuit het zinnelijke of zichtbare, zoals de aardse, lichamelijke, wereldse en natuurlijke dingen, veel redekavelen, wordt er gezegd; 'de slang was listiger dan al het wild gedierte van het veld'. Zo ook bij David: 'Zij scherpen hun tong als een slang, addervergift is onder hun lippen', (Psalm 140:4,5,6). Daar is sprake van hen, die de mens door redeneringen verleiden. Bij dezelfde: 'De leugensprekers dolen van de moedersbuik aan, venijn hebben zij naar gelijkheid van het venijn van de slang, zoals een dove giftige adder haar oor verstopt, opdat zij niet hore naar de stem van de belezers, van degene die deelneemt aan de vergaderingen van de wijze', (Psalm 58:4,5,6). De redeneringen worden hier slangengif genoemd en deze zijn van dien aard, dat zij dat wat wijs is of de stem van de wijze niet eens horen; vandaar de bij de Ouden gebruikelijke spreekwijze dat de slang haar oor verstopt. Bij Amos: 'Als wanneer iemand kwam in een huis en leunde met zijn hand aan de wand en hem beet een slang, zal dan niet de dag van Jehovah duisternis zijn en geen licht? En donkerheid en geen glans aan hem?', (Amos 5:19,20). De hand aan de wand voor eigen macht en vertrouwen op het zinnelijke, vandaar de verblinding die beschreven wordt. Bij Jeremia: 'De stem van Egypte zal gaan als van een slang, want zij zullen met macht daarheen trekken en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers; zij zullen haar woud afhouwen, spreekt Jehovah, omdat het niet onderzocht zal worden, want zij zijn meer vermenigvuldigd dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan; de dochter van Egypte is beschaamd; zij zal gegeven worden in de hand van het volk van het Noorden', (Jeremia 46:20,22,23,24). Egypte staat voor het redekavelen over goddelijke dingen vanuit het zinnelijke en het wetenschappelijke. De redeneringen heten, stem van de slang, en de verblinding die daaruit volgt, wordt aangeduid met volk van het noorden. Bij Job: 'Het vergif van de adders zal hij zuigen, de tong van de slang zal hem doden, de beken, de stromen van rivieren van honing en boter zal hij niet zien', (Job 20:16,17). Rivieren van honing en boter zijn de geestelijke en hemelse dingen, die de redeneerders niet zullen zien, de redeneringen worden vergif van de adders en tong van de slang genoemd, zie ook: (vers 14,15).

Hemelse Verborgenheden 196.

In de oudheid werden degenen slangen genoemd, die hun vertrouwen meer stelden in het zinnelijke dan in het geopenbaarde. Heden ten dage is dit nog meer het geval, want niet alleen dat er zijn die niets geloven, zo zij niet zien en voelen, maar er zijn er ook die zich in hun ongeloof bevestigen door wetenschappelijkheden die de Oudsten onbekend waren, en zich zo nog veel erger verblinden. Om te weten hoezeer zij, die uit het zinnelijke, wetenschappelijke en filosofische gevolgtrekkingen over het hemelse maken, zich verblinden, zodat zij nadien niets meer zien en horen, en niet alleen dove slangen maar ook vliegende slangen zijn, die veel verderfelijker zijn, waarvan ook in het Woord sprake is, dient tot voorbeeld, wat zij van de geest geloven. Wie een zinnelijk mens is of wie alleen de zinnen gelooft, loochent het bestaan van de geest omdat hij hem niet ziet; hij is er niet, zegt hij, want ik neem hem niet waar; wat ik zie en betast, daarvan weet ik dat het er is. Wie wetenschappelijk is of uit de wetenschappen zijn gevolgtrekkingen maakt, zegt dat de geest niets anders is dan een adem of een warmte of iets anders dat deel van zijn kennis uitmaakt, en uitdooft om te verdwijnen. Hebben niet ook de dieren een lichaam, zinnen en een soort van rede en toch zegt men van hen dat zij zullen sterven en dat de mensengeest zal leven? Zo loochenen zij het bestaan van de geest. De filosofen die scherpzinniger willen zijn dan de anderen, spreken over de geest in termen die zij zelf niet verstaan, daar zij er over redetwisten en beweren dat er voor de geest geen enkele benaming geschikt is, die nog iets aan de stof, het organische of de ruimte ontleent. Zo onttrekken zij de geest aan hun voorstellingen, zodat deze voor hen verdwijnt en tot niets wordt. De minder verdwaasden echter zeggen weliswaar, dat de geest de gedachte is, maar als ze over het denken gaan redeneren, komen ze tenslotte, omdat ze haar van het substantiële scheiden, tot de slotsom dat zij moet verdwijnen als het lichaam sterft. Zo loochenen allen die van het zinnelijke, wetenschappelijke en filosofische uit redeneren, het bestaan van de geest en met dat te loochenen, geloven zij in het geheel niets van wat er over de geest en over geestelijke dingen wordt gezegd. Maar zo men daarentegen de eenvoudigen van hart ondervraagt, zeggen zij te weten dat de geest bestaat, daar de Heer gezegd heeft dat zij na de dood zullen leven. Dezen doven hun rede niet uit, maar maken haar levend door het Woord van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 197.

Door de slang werd bij de Oudsten, die hemelse mensen waren, de omzichtigheid aangeduid, dus evenzo het zinnelijke door middel waarvan zij zich in acht konden nemen, dat de bozen hun geen hinderlagen legden; dit blijkt uit de woorden van de Heer tot de discipelen: 'Ziet, Ik zende u als schapen in het midden van de wolven, zijt dan voorzichtig gelijk de slangen en eenvoudig gelijk de duiven', (Matthéüs 10:16). Verder ook uit de koperen slang die in de woestijn werd opgericht; hierdoor werd het zinlijke van de Heer aangeduid, Die alleen de Hemelse Mens is, en Alleen voor allen wakend toeziet en voorziet, waarom dan ook zij die daarnaar opzagen, behouden werden. Hemelse Verborgenheden 202. De Oudste Kerk, die een hemelse mens was, was van dien aard dat zij niet alleen niet van de 'boom van de kennis van goed en kwaad' at, dat wil zeggen; uit het zinnelijke en wetenschappelijke leren wat de zaken van het geloof zijn, maar het was haar zelfs niet eens vergund die boom aan te raken, dat wil zeggen; uit het zinnelijke en wetenschappelijke over iets te denken wat deel van het geloof uitmaakt, opdat zij niet van het hemelse leven in het geestelijke leven, en zo verder zouden wegzinken. Van deze aard is ook het leven van de hemelse engelen; zij die onder hen nog inniger hemels zijn, staan zelfs niet eens toe, dat het geloof of wat ook maar met het geestelijke verband houdt, genoemd wordt. Als het al door anderen genoemd wordt, verstaan zij in plaats van het geloof de liefde en dit met een onderscheid dat alleen aan hen bekend is. Zo leiden zij alles wat tot het geloof behoort, van de liefde en de naastenliefde af. Nog minder verdragen zij het om iets van redenering en het allerminst om iets wetenschappelijks over het geloof te horen, want zij hebben een innerlijke gewaarwording van de Heer door middel van de liefde over wat goed en waar is. Uit deze gewaarwording weten zij direct of iets zó is of anders. Wordt er dan ook iets van het geloof gezegd, dan antwoorden zij niet anders dan dat het zo is of niet zo is, daar zij het van de Heer uit voelen. Dit is het wat de woorden van de Heer betekenen bij Matthéüs: 'Laat zijn uw woord, ja, ja; nee, nee; wat boven deze is, dat is 'uit de boze', (Matthéüs 5:37). Ziehier nu, waarom het hun zelfs niet veroorloofd was, de vrucht van de boom der kennis aan te raken, want door dat te doen waren ze in het boze of zouden daaraan sterven. Niettemin spreken de hemelse engelen onder elkaar net als de andere engelen over verschillende dingen, maar in een hemelse taal, die is gevormd uit en afgeleid van de liefde. Deze taal is onuitsprekelijker dan de taal van de geestelijke engelen.

Hemelse Verborgenheden 210.

Opdat men mag weten wat het eigene is van de mens: dit is al het boze en valse dat uit de eigenliefde en de wereldliefde voortvloeit, en dat men de Heer of het Woord niet gelooft maar zichzelf, en meent dat datgene, wat men niet zinnelijk of wetenschappelijk kan bevatten, niet is. Daardoor wordt de mens niets dan boosheid en valsheid, en zo ziet hij alles verkeerd. Wat boos is ziet hij als goed, wat goed is als boos; wat vals is als waar en wat waar is als vals. Wat is, houdt hij voor niets en wat niets is, houdt hij voor alles. Haat noemt hij liefde, duisternis licht, dood leven, en omgekeerd. In het Woord worden zulke mensen lammen en blinden genoemd. Dit nu is het eigene van de mens dat op zichzelf hels en verdoemd is.

Hemelse Verborgenheden 215.

Dat het eigene niets dan boosheid en valsheid is, kon ik ook daaruit opmaken, dat alles wat geesten ooit uit zichzelf spraken, boos en vals was, en wel zozeer, dat ik, zodra mij maar te kennen werd gegeven dat zij uit zichzelf spraken, direct wist dat het vals was, hoewel zij onder het spreken er zo vast van overtuigd waren dat het waar was, dat ze geenszins twijfelden. Met hen komt de mens die zo'n aard heeft, overeen. Evenzo werd het mij te verstaan gegeven dat al diegenen die begonnen te redeneren over de dingen die tot het geestelijke en hemelse leven of tot het geloof behoren, twijfelden, ja zelfs loochenden. Want over het geloof redeneren staat gelijk met twijfelen en loochenen, en daar het uit henzelf of uit het eigene komt, zijn het louter valsheden waarin zij vervallen, en dus in een afgrond van duisternissen, dat wil zeggen, van valsheden. Zijn zij in deze afgrond, dan geldt de kleinste bedenking voor meer dan duizend waarheden, en zij is als een stofje, dat, in het oog gekomen, maakt dat het van de hele wereld en van wat daarin is, niets ziet. Van hen zegt de Heer bij Jesaja: 'Wee degenen, die in hun ogen wijs en voor hun aangezichten verstandig zijn!', (Jesaja 5:21). Bij dezelfde: 'Uw wijsheid en uw wetenschap heeft u afkerig gemaakt en gij hebt in uw hart gezegd: ik ben het en niemand meer dan ik; en er zal een kwaad over u komen, gij zult de dageraad daarvan niet weten, en een verderf zal er op u vallen, wat u niet zult kunnen verzoenen, en er zal snellijk een verwoesting over u komen, die gij niet weet', (Jesaja 47:10,11). Bij Jeremia: 'Eenieder mens is dom geworden door de wetenschap, eenieder goudsmid is beschaamd door het gesneden beeld, want, zijn gegoten beeld is leugen en er is geen geest in hen', (Jeremia 51:17). Gesneden beeld voor het valse dat tot het eigene behoort, gegoten beeld voor het boze dat tot het eigene behoort.

Hemelse Verborgenheden 301. zie ook 784

De tweede verborgenheid is deze, dat zij - de mensen van de Oudste Kerk vóór de zondvloed -, als ze onderricht waren in de mysteries van het geloof, voor eeuwig verloren zouden zijn gegaan, wat wordt aangeduid met deze woorden: 'nu zal hij wellicht zijn hand uitsteken, en nemen ook van de boom des levens, en eten en in eeuwigheid leven'. Hiermee is het zo gesteld: als mensen de levensorde in zich hebben omgekeerd en alleen uit zichzelf en uit het eigene willen leven en wijs zijn, dan beredeneren ze alles wat ze over het geloof horen, of het al dan niet zo is. Daar ze het uit zichzelf doen, uit het zinlijke en wetenschappelijke van hen, kunnen ze niet anders dan ontkennen. En wanneer ze ontkennen, lasteren en ontwijden ze ook, en tenslotte bekommeren ze er zich zelfs niet meer om, of ze het profane met het heilige vermengen. Wanneer de mens zo'n geaardheid heeft gekregen, dan is hij in het andere leven dermate verdoemd, dat er niet enige hoop op verlossing meer rest. Want wat door ontwijdingen vermengd is, hangt vermengd aan elkaar; niet zo gauw doet zich een voorstelling van het heilige voor, of de daaraan verbonden voorstelling van het profane treedt ook te voorschijn, en dit maakt dat hij in geen ander gezelschap dan in dat van de verdoemden kan zijn. In het andere leven wordt, door de geesten in de geestenwereld, maar nog meer door de engel-geesten, alles wat met een denkvoorstelling als gevolg hiervan is verbonden, tot in de fijnste bijzonderheden waargenomen, en wel zo scherp, dat ze uit een enkele voorstelling alleen al weten van welke aard iemand is. Dit profane dat met het heilige is verbonden, kan niet verdreven worden, anders dan onder zulke helse folteringen, dat als de mens dit wist, hij zich voor ontwijding zou wachten als voor de hel zelf.

Hemelse Verborgenheden 302. zie ook 784

Dit was de oorzaak, waarom aan de Joden, omdat zij zo'n geaardheid hadden, de mysteriën van het geloof op geen enkele wijze zijn geopenbaard. Het ging zelfs zo ver, dat het hun niet eens openlijk werd gezegd dat ze na de dood leven zullen, en ook niet openlijk, dat de Heer in de wereld zou komen om hen zalig te maken. Ja, zelfs werden zij en worden ze nog in zo'n grote onwetendheid en stompzinnigheid gehouden, dat ze niet wisten en nog niet weten, dat er een innerlijke mens is, of dat er iets innerlijks bestaat. Want als ze dit geweten hadden, en wisten, zodat ze het erkenden, bracht hun aard het mee, dat ze het zouden ontwijden, en dus voor hen in het geheel geen hoop op enig heil in het andere leven zou overblijven. Het is dit wat de Heer bedoeld heeft bij Johannes: 'Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zich bekeren en Ik hen genees', (Johannes 12:40). Daarom heeft de Heer door gelijkenissen met hen gesproken en er hun geen enkele uitgelegd, 'opdat zij ziende niet zien en horende niet horen en verstaan zouden', (Matthéüs 13:13). Om deze reden ook werden voor hen alle mysteriën van het geloof verzegeld en bedekt gehouden onder de uitbeeldingen van hun Kerk. Om diezelfde reden was ook de profetische stijl van zo'n aard. Iets te weten is toch iets anders als te erkennen; wie weet en niet erkent, die is, alsof hij niet wist; maar wie erkent en daarna lastert en ontwijdt, is degene die door de Heer met deze woorden wordt bedoeld.

Hemelse Verborgenheden 303. zie ook 784

De mens verwerft zichzelf een leven door alles waardoor hij wordt overtuigd, dat wil zeggen, door alles wat hij erkent en gelooft. Waarvan hij niet overtuigd wordt, of wat hij niet erkent en gelooft, heeft geen invloed op zijn gemoed. Vandaar kan niemand het heilige ontwijden, als hij daarvan niet overtuigd is, behalve als hij het erkent, en het dan toch weer loochent. Zij die niet erkennen, kunnen wel wéten, maar ze bevinden zich in dezelfde positie als zij die niet weten. Van zo'n aard waren de Joden ten tijde van de komst van de Heer; en wanneer de mensen zo zijn wordt in het Woord gezegd, dat zij verwoest zijn, of dat er geen geloof meer is. Dan schaadt het ook niet of het innerlijke van het Woord voor hen geopend wordt. Ze zijn dan als zienden die niets zien en horenden die niets horen, en die een verhard hart hebben. Van deze mensen zegt de Heer: 'Ga heen en zeg tot dit volk, horende hoort maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet; maak het hart van dit volk vet, en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze', (Jesaja 6:9,10). Dat de mysteriën van het geloof niet onthuld worden, alvorens zij van zo'n aard zijn, namelijk verwoest zodat ze niet meer geloven, om de reeds eerder aangevoerde reden, dat ze niet meer kunnen ontwijden, wordt ook door de Heer duidelijk gezegd in wat er onmiddellijk op volgt: 'Ik zei, hoe lang Heer? En Hij zei: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat de aardbodem met verwoesting verwoest worde, en Jehovah zal de mens verre wegdoen', (Jesaja 6:11,12). 'Mens' heeft betrekking op degene die wijs is, of erkent of gelooft. Van zo'n aard waren zoals gezegd de Joden ten tijde van de komst van de Heer, en om dezelfde reden worden ze ook nu nog in zo'n verwoesting gehouden, door begeerte en vooral door gierigheid, opdat zij, hoewel ze duizenden keren over de Heer hebben gehoord en gedetailleerd over de uitbeeldingen van hun Kerk, dat deze elk in het bijzonder de Heer betekenen, nochtans niet erkennen en geloven. Dit nu was de reden waarom de mensen van vóór de vloed uit de Hof van Eden werden verdreven en verwoest, totdat ze niets meer van het ware konden erkennen.

Hemelse Verborgenheden 322.

Men dient zich te hoeden voor de onjuiste mening dat geesten niet veel fijnere gewaarwordingen hebben dan in het leven van het lichaam. Het tegendeel weet ik door duizenden en duizenden ervaringen. Maar als men dit niet wil geloven, vanwege de vooroordelen die men zich omtrent de geest heeft gevormd, laat men dit dan zelf ervaren als men in het andere leven komt; de eigen ondervinding zal dan doen geloven. De geesten hebben niet alleen het gezichtsvermogen, want ze leven in het licht, maar de goede geesten en engelen zijn in zo'n groot licht, dat het licht van de middag in de wereld er nauwelijks mee kan worden vergeleken. Het licht waarin ze leven en waardoor ze zien, zal later besproken worden door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Geesten hebben eveneens gehoor en wel zo fijn, dat het gehoorvermogen in het lichaam daarmee niet gelijk kan worden gesteld. Ze spraken met mij nu al verscheidene jaren lang vrijwel ononderbroken, maar ook over hun spraak zal worden meegedeeld door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Ook hebben zij een reukvermogen, waarover ook later wordt meegedeeld door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Ze hebben een uiterst gevoelige tastzin, vandaar de smarten en kwellingen in de hel, want alle zintuigen hebben een relatie met de tastzin, waarvan ze slechts afgeleide vormen en schakeringen zijn. Zij hebben begeerten en aandoeningen, waarmee die welke ze in het lichaam hadden evenmin mee kunnen worden vergeleken. Hierover wordt later meer gesproken door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Geesten denken met veel dieper inzicht en onderscheidingsvermogen, dan ze in het leven van het lichaam dachten. Er zijn meer dingen gevat in één enkel idee in hun gedachten dan duizend ideeën die ze hadden in de wereld. Ze spreken onder elkaar zo schrander, scherpzinnig, met wijsheid en duidelijkheid, dat de mens versteld zou staan als hij er maar het minste van zou vernemen. Kortom, zij hebben volstrekt niets verloren, waardoor ze niet als mensen zouden zijn, maar dan meer volkomen, zonder beenderen en vlees en de onvolkomenheden daarvan. Zij erkennen en nemen waar dat zolang ze in het lichaam leefden, het de geest was, die voelde, en dat hoewel het scheen, alsof het gevoel in het lichaam was, het toch niet tot het lichaam behoorde. Vandaar dat na het afwerpen van het lichaam het leven van de gevoelens veel intenser en volmaakter is. Het leven bestaat in het gevoel, want zonder gevoel geen leven, en zoals het gevoel is, zo is het leven, een feit dat eenieder bekend mag zijn.

Hemelse Verborgenheden 337.

Hier wordt gehandeld over het verval van de Oudste Kerk, dat wil zeggen over de vervalsing van de leer, en dus over ketterijen en sekten, die worden aangeduid met de namen Kaïn en van zijn afstammelingen. We dienen ons te realiseren dat men in het geheel niet kan begrijpen hoe de leer vervalst werd, of hoe de ketterijen en de sekten van die Kerk waren, als men niet voldoende weet, van welke aard de ware Kerk is; dan pas kan men dit begrijpen. De Oudste Kerk is hiervoor voldoende behandeld, en er werd aangetoond dat zij een hemels mens was, en dat zij geen ander geloof erkende dan dat wat van de liefde tot de Heer en jegens de naaste uitging. Door deze liefde hadden ze van de Heer het geloof of de innerlijke gewaarwording van al datgene wat tot het geloof behoorde, daarom wilden zij het geloof ook niet noemen, opdat het niet van de liefde gescheiden zou worden, zie: (200 tot 203). Van zo'n aard is de hemelse mens, en dat hij zo is, wordt door uitbeeldingen ook bij David beschreven, waar gehandeld wordt over de Heer, Die Koning genoemd wordt, en de hemelse mens 'de zoon van de Koning': 'Geef de Koning uw rechten en uw gerechtigheid de zoon van de Koning; de bergen zullen de volken vrede dragen, en de heuvelen in gerechtigheid; zij zullen u vrezen met de zon en voor het aangezicht van de maan, van geslacht tot geslacht, in zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij', (Psalm 72:1,3,5,7). Met de zon wordt de liefde aangeduid, met de maan het geloof; met bergen en heuvels de Oudste Kerk; met van geslacht tot geslacht de Kerken na de vloed. Er wordt gezegd, totdat de maan niet meer zij, daar het geloof liefde zal zijn, (Jesaja 30:26). Zo was de Oudste Kerk en dus haar leer. Heden ten dage echter is het geheel anders, want thans gaat het geloof vooraf, maar van de Heer wordt door het geloof naastenliefde geschonken en dan wordt de naastenliefde tot hoofdzaak. Hieruit volgt dat in de oudste tijden de leer werd vervalst, toen men zich voor het geloof verklaarde en men zo het geloof van de liefde scheidde. Zij, die de leer op deze wijze vervalsten, of het geloof van de liefde scheidden, of het geloof-alleen beleden, werden toenmaals Kaïn genoemd en dit was bij hen iets heel verdorvens.

Hemelse Verborgenheden 549.

De staat van engelen is van dien aard dat eenieder zijn welbehagen en zijn gelukzaligheid aan de ander meedeelt, want er bestaat in het andere leven een allernauwkeurigste mededeling en waarneming van alle gevoelens en gedachten. Vandaar dat eenieder zijn vreugde aan allen meedeelt, en allen aan eenieder, zodat zo als het ware eenieder het middelpunt van allen is; dit is de hemelse vorm. As gevolg hiervan: hoe meer het er zijn die het Rijk van de Heer uitmaken, des te groter is de gelukzaligheid, want deze neemt toe naar verhouding van de veelheid; dit is de reden waarom de hemelse gelukzaligheid onuitsprekelijk is. Zo'n mededeling van allen aan eenieder en van eenieder aan allen, vindt plaats, wanneer de een de ander meer liefheeft dan zichzelf. Als daarentegen iemand zichzelf meer bemint dan een ander, heerst eigenliefde, die uit zichzelf niets aan de ander meedeelt dan de voorstelling van zichzelf, wat een allervuilst idee is. Als men die waarneemt, wordt die persoon afgezonderd en verworpen.

Hemelse Verborgenheden 550.

Evenals in het menselijk lichaam het geheel en elk onderdeel samenwerkt tot de algemene en bijzondere doeleinden van alle functies, zo ook in het Rijk van de Heer, dat als één mens is en ook de Grootste Mens wordt genoemd. Daar draagt eenieder, van meer nabij of van verderaf en op allerlei wijze het zijne bij tot de gelukzaligheden van eenieder, en wel volgens een door de Heer alleen ingestelde en bestendige orde.

Hemelse Verborgenheden 597.

'Noach' betekent een nieuwe Kerk, die men de Oude Kerk kan noemen, om onderscheid te maken tussen de Oudste Kerk die vóór de vloed was, en die, welke ná de vloed was. De staten van deze Kerken waren geheel verschillend. De staat van de Oudste Kerk bestond hierin dat de mensen innerlijke gewaarwording van het goede en vandaar van het ware hadden door de Heer. De staat van de Oude Kerk of van Noach werd zo, dat men een geweten van het goede en ware had. Van dezelfde aard is het onderscheid tussen gewaarwording en het hebben van een geweten, zo was het onderscheid in staat tussen de Oudste Kerk en de Oude Kerk. Innerlijke gewaarwording is niet hetzelfde als geweten; zij die hemels zijn hebben innerlijke gewaarwording, zij die geestelijk zijn hebben geweten. De Oudste Kerk was hemels, maar de Oude Kerk was geestelijk. De Oudste Kerk had een onmiddellijke openbaring door haar verbinding met geesten en engelen, en ook door gezichten en dromen van de Heer, waardoor hun in het algemeen te weten werd gegeven wat goed en waar is. Wanneer zij het in algemene trekken wisten, werden deze min of meer algemene beginselen met ontelbare dingen door middel van innerlijke gewaarwordingen bevestigd. Deze ontelbare dingen maakten het bijzondere of afzonderlijke van die algemene beginselen, waarop zij betrekking hadden, uit. Zo werden, om zo te zeggen, de algemene beginselen dagelijks versterkt. Al wat niet met deze algemene beginselen strookte, voelden zij als niet zo te zijn, en al wat er wel mee strookte voelden zij als wel zo te zijn. Van deze aard is ook de staat van de hemelse engelen. De algemene beginselen van de Oudste Kerk waren hemelse en eeuwige waarheden, zo bijvoorbeeld, dat de Heer het heelal regeert; dat van de Heer al het goede en ware komt; en dat van de Heer al het leven komt; dat het eigene van de mens niet dan boos is en dat het in zichzelf dood is, en dergelijke dingen meer. Door de Heer ontvingen ze een innerlijke gewaarwording van ontelbare dingen, die deze waarheden bevestigden en daarmee samenstemden. Voor hen was de liefde de hoofdzaak van het geloof; door de liefde, werd hun van de Heer al wat tot het geloof behoort te voelen gegeven. Vandaar was, als eerder gezegd, het geloof voor hen liefde. Maar de Oude Kerk is een geheel andere geworden; hierover door de goddelijke barmhartigheid van de Heer in hetgeen volgt.

Hemelse Verborgenheden 607.

… De Oudste Kerk was, zoals eerder gezegd, hemels, maar de Kerk die Noach wordt genoemd, werd een geestelijke. De Oudste Kerk had een innerlijke gewaarwording van het goede en ware, maar de Oude Kerk, had de innerlijke gewaarwording niet, maar in plaats daarvan een bepaalde andere inspraak, die het geweten genoemd kan worden. Maar wat in de wereld nog onbekend is en wellicht ongelooflijk klinkt: de mens van de Oudste Kerk bezat een innerlijke ademhaling en geen uiterlijke dan een stille. Vandaar spraken zij niet zo door middel van woorden als later en heden ten dage, maar zoals de engelen door middel van voorstellingen. Zij konden die uitdrukken door ontelbare veranderingen van de gelaatstrekken, voornamelijk door de lippen, waarin zich ontelbare reeksen van heden ten dage niet ontwikkelde spiervezels bevinden. Daar deze toen los en lenig waren, konden zij daarmee voorstellingen wekken, aanduiden en uitbeelden, zodat wat nu een uur tijd zou eisen om het in gearticuleerde klanken of woorden uit te drukken, toen binnen een minuut kon plaatsvinden. Bovendien was dit veel helderder en vollediger voor het bevattingsvermogen en het verstand van de aanwezigen dan ooit mogelijk zou zijn met woorden en reeksen van samengestelde woorden. Hoe ongelooflijk dit misschien mag klinken, het is waar. Er zijn ook vele anderen die niet van deze aarde zijn die op een dergelijke wijze spraken en thans nog spreken; over hen, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt. Van welke aard dit innerlijke ademen was en hoe dit in de loop van de tijd veranderd is, is mij eveneens te weten gegeven. Daar de mensen van de Oudste Kerk zo'n ademhaling hadden als de engelen, die ook zo ademen, waren zij in diepe denkvoorstellingen en konden ze een dusdanige innerlijke gewaarwording hebben als niet kan worden beschreven. Wanneer daarom beschreven zou worden hoe die was, zou het, daar het niet begrepen zou worden, ook niet geloofd worden. Maar bij hun nakomelingen ging deze innerlijke ademhaling allengs verloren en bij hen die zich aan afschuwelijke overredingen en fantasieën hadden overgegeven, werd zij van dien aard, dat zij geen denkvoorstellingen konden wekken dan alleen een hoogst wanstaltige. Dit leidde ertoe dat ze niet langer konden voortbestaan en vandaar allen vernietigd werden.

Hemelse Verborgenheden 694.

Zoals de hemel door de Heer, door middel van de wederkerige liefde, als het ware één mens en één ziel uitmaakt, en dus een enig doel beoogt, dat is allen tot in eeuwigheid te behouden en zalig te maken, evenzo maakt de hel door het eigen ik, door middel van de eigenliefde en van de liefde tot de wereld, dat wil zeggen, door de haat, één duivel en één gemoed uit en beoogt zo een enig doel, dat daarin bestaat, allen voor eeuwig te verderven en te verdoemen. Dat hun streven van dien aard is, heb ik duizenden en duizenden keren waargenomen, en indien daarom de Heer allen niet in elk ogenblik, ook in het kleinste ogenblik bewaarde, zo zouden zij te gronde gaan. Hemelse Verborgenheden 731. Dat door 'verdelgen van al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb, van de aangezichten van de aardbodem', (Genesis 7:4,23), het eigene van de mens wordt aangeduid, wat als het ware wordt verdelgd, wanneer hij levend wordt gemaakt, blijkt uit wat eerder over het eigene is gezegd. Het eigene van de mens is geheel en al boos en vals, zolang dit blijft is de mens dood, maar wanneer hij verzoekingen verduurt, wordt het verstrooid, dat wil zeggen, opgelost en gematigd door de Heer, door middel van waarheden en goedheden en zo levend gemaakt, en dan schijnt het alsof het niet aanwezig was. Dat het niet verschijnt en niet langer schaadt, wordt aangeduid door verdelgd worden, hoewel het geenszins verdelgd wordt, maar blijft. Het is hiermee ongeveer zo gesteld als met het zwart en het wit, wanneer deze met verscheidenheid door de lichtstralen in harmonische verhouding tot elkaar worden gebracht, veranderen ze in schone kleuren, zoals in blauw, geel, purper, waardoor al naar de verhouding, zoals bij de bloemen, zich schone en aangename werkingen voordoen, terwijl toch zwart en wit wezenlijk de grondslag blijven. Daar hier echter tevens gehandeld wordt over de laatste verwoesting van diegenen die van de Oudste Kerk waren, worden door de woorden 'verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb, van de aangezichten van de aardbodem', ook zij aangeduid, die te gronde gingen, zoals dan ook in het volgende 23ste vers, 'het bestaande dat Ik gemaakt heb', al datgene is of elk mens waarin zich hemels zaad bevond of die tot de Kerk behoorde, waarom dan ook in dit vers en in het volgende 23ste, aardbodem gezegd wordt en dit betekent de mens van de Kerk in wie het goede en het ware zijn gezaaid, dat geleidelijk bij hen, die Noach werden genoemd, opgroeide, nadat de boosheden en valsheden verdreven waren, maar dat bij de mensen voor de vloed, die te gronde gingen, door onkruid verstikt werd.

Hemelse Verborgenheden 745.

Dat door de vogel in het algemeen de gedachten worden aangeduid, blijkt uit wat eerder hier en daar van vogels is gezegd, namelijk dat ze de dingen van het verstand of van de rede betekenen, maar daar stond 'vogelen der hemelen', hier daarentegen staat alleen vogel, vandaar dat in het algemeen gedachten zijn aangeduid. Want er zijn tal van geslachten van vogels, zowel reine als onreine, die in het volgende, 14de vers worden onderscheiden in: vogels, het gevogelte en het gevleugelde. De reine zijn de gedachten van het ware, de onreine zijn valse gedachten, waarover in hetgeen volgt wordt gesproken door de goddelijke barmhartigheid van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 776.

Dat door de vogel naar zijn aard al het geestelijk ware wordt aangeduid, door het gevogelte het natuurlijk ware, en door het gevleugelde het zinnelijk ware, blijkt uit hetgeen eerder omtrent vogels is gezegd en aangetoond, zoals in, zie: [40]. De Oudsten vergeleken de gedachten van de mens met vogels, omdat deze zich zo verhouden tot de dingen van de wil. Daar hier de vogel, het gevogelte en het gevleugelde zijn genoemd, en deze op elkaar volgen als in de mens de dingen van het verstand, van de rede en van de zinnen, zo mogen, opdat niemand twijfelt dat zij dit betekenen, nog enige plaatsen uit het Woord ter bevestiging worden aangevoerd, waaruit tevens blijkt, dat de dieren dergelijke dingen, zoals eerder is gezegd, betekenen. Bij David: 'Gij liet hem heersen over de werken van Uw handen, Gij hebt alles onder Zijn voeten gezet, de kudde van het kleine en het grote vee, alle die, en ook de beesten van de velden, het gevogelte der hemelen en de vissen der zee', (Psalm 8:7,8), waar van de Heer sprake is Wiens heerschappij over de mens en over datgene wat van de mens is, zo beschreven wordt. Wat zou anders de heerschappij over beesten en vogels voor zin hebben? Bij dezelfde: 'Vruchtbomen en alle cederbomen, het wilde dier, en alle beest, kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte zullen de naam van Jehovah verheerlijken', (Psalm 148: 9,10,13). De vruchtboom is de hemelse mens, de ceder is de geestelijke mens; het wilde dier, het beest, en het kruipend gedierte zijn hun goedheden, zoals hier: het gevleugeld gevogelte hun waarheden, waardoor zij de naam van Jehovah kunnen verheerlijken, wat het wilde dier, het beest, het kruipend gedierte geenszins vermag. In wereldse geschriften kunnen dergelijke dingen overdrachtelijk gezegd worden, maar in het Woord van de Heer komen geen stijlfiguren en voor, maar is alles aanduidend en uitbeeldend. 'Beven zullen voor Mij de vissen van de zee en de vogel der hemelen, en het wilde dier van het veld, en al het kruipende gedierte, dat op de aardbodem kruipt, en alle mens die op de aangezichten van de aardbodem is', (Ezechiël 38:20). Dat beesten en vogels hier dit betekenen, blijkt duidelijk, want wat voor heerlijkheid zou het Jehovah bereiden als de vissen, vogels en beesten zouden beven; of kan iemand geloven dat zulke wijzen van spreken heilig zouden zijn, wanneer deze niet heilige dingen in zich hielden? 'Ik zag, en ziet, er was geen mens, alle vogelen der hemel waren weggevlogen', (Jeremia 4:25), voor al het goede en ware; ook hier staat de mens voor het goede van de liefde. 'Zij zijn verwoest, zodat er geen man doorgaat, en men niet hoort de stem van het vee, van de vogel der hemelen aan tot het beest toe, zijn zij weggezworven doorgegaan', (Jeremia 9:10), desgelijks voor: al het ware en goede is verdwenen. 'Hoe lang zal het land treuren en het kruid van het ganse veld verdorrren, vanwege de boosheid van diegenen, die daarin wonen, zijn de beesten en de vogels vergaan, dewijl zij zeiden: Hij zal het laatste van ons niet zien', (Jeremia 12:4), alwaar de beesten voor de goedheden staan, en de vogel voor de waarheden die te gronde gingen. 'Ik zal wegrapen de vogel der hemelen, en de vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen, en Ik zal de mens van de aangezichten van de aardbodem uitroeien', (Zefanja 1:3), alwaar mens en beest staan voor datgene wat tot de liefde behoort en vandaar tot het goede; de vogel der hemelen en de vissen der zee voor de dingen, die tot het verstand behoren en dus tot het ware, welke ergernissen worden genoemd, want goedheden en waarheden zijn ergernissen voor de goddelozen, maar niet de beesten en de vogels. Dat het dingen betreft die tot de mens behoren, wordt ook uitdrukkelijk gezegd, zoals bij David: 'De bomen van Jehovah worden verzadigd en de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft, alwaar het gevogelte nestelt', (Psalm 104:16, 17); bomen van Jehovah en cederbomen van Libanon voor de geestelijke mens, het gevogelte voor zijn redelijke of natuurlijke waarheden, die als het ware nesten zijn. Overigens was het een algemene spreekwijze, dat de vogels op de takken nestelden, waarmee waarheden werden aangeduid, zoals bij Ezechiël: 'Op de berg der hoogte van Israël zal Ik hem planten, en hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden, en onder hem zal wonen alle gevogelte van allerlei vleugel, in de schaduw van zijn takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23); voor de Kerk van de heidenen die geestelijk is; zij is de heerlijke ceder; gevogelte van allerlei vleugel, voor waarheden van allerlei aard. Bij dezelfde: 'Alle vogel der hemelen nestelde in zijn takken, en alle wilde dieren des velds teelden onder zijn takken, en alle grote natiën woonden onder zijn schaduw', (Ezechiël 31:6), over Aschur, die de geestelijke Kerk is en ceder wordt genoemd; vogel der hemelen voor de waarheden van die Kerk, en beest voor de goedheden. 'Zijn tak was schoon, en zijn vruchten vele, en er was spijze aan dezelve voor allen, onder hem vond het beest des velds schaduw en het gevogelte des hemels woonde in zijn takken', (Daniël 4:12, 21), alwaar het beest voor de goedheden staat, het gevogelte der hemelen voor de waarheden, wat eenieder kan inzien, want wat zou het anders voor zin hebben, dat daar de vogel en het beest woonden? Desgelijks hetgeen de Heer sprak: 'Het koninkrijk Gods is gelijk aan een mosterdzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft, en het wies op, en werd tot een grote booom, zodat de vogels des hemels woonden in zijn takken', (Lukas 13:19; Matthéüs 13:31,32; Markus 4:31,32).

Hemelse Verborgenheden 778.

Daar nu de vogels des hemels de verstandelijke waarheden betekenen en dus de gedachten, betekenen deze ook het tegendeel, zoals fantasieën of valsheden, die, omdat die tot het denken van de mens behoren, ook vogels worden genoemd, bijvoorbeeld dat de goddelozen de vogels des hemels en de wilde dieren tot spijs zouden gegeven worden, voor fantasieën en begeerten, (Jesaja 18:6; Jeremia 7:33; 16:4; 19:7; 34:20; Ezechiël 29:5; 39:4). De Heer Zelf vergelijkt ook de fantasieën en overredingen van het valse bij vogels, waar Hij zegt: 'Het zaad, dat op de harde weg viel, werd vertreden en de vogelen des hemels aten dat op', (Matthéüs 13:4; Lukas 8:5; Markus 4:4,15), alwaar de vogelen des hemels niets anders zijn dan valsheden.

Hemelse Verborgenheden 784.

'Jehovah sloot achter hem toe', (Genesis 7:16). Dit betekent dat de mens niet langer omgang zou hebben met de hemel, zoals de mens van de hemelse Kerk had. Het is hiermee als volgt gesteld: de staat van de Oudste Kerk was van dien aard dat die innerlijke gemeenschap had met de hemel, dus door de hemel met de Heer. Men was in de liefde tot de Heer en zij die in de liefde tot de Heer zijn, zijn als engelen, slechts met dit onderscheid, dat ze met een lichaam bekleed zijn; hun innerlijk was geopend en stond open tot aan de Heer. Anders was het daarentegen gesteld met deze nieuwe Kerk - de Kerk die Noach wordt genoemd. Deze bevond zich niet in de liefde tot de Heer, maar in het geloof, en door het geloof in de liefde tot de naaste. Zij konden niet, zoals de Oudsten, een innerlijke band hebben, maar een uiterlijke. Doch het zou te ver voeren om te zeggen van welke aard deze twee soorten van communicatie waren. Ieder mens, ook de goddeloze, is verbonden met de engelen bij hem, maar met een verschil in gradatie: dichterbij of verderaf, anders zou de mens niet kunnen bestaan. De graden van deze communicatie zijn onbegrensd in aantal. Een geestelijk mens kan geenszins zo'n communicatie hebben als een hemels mens, omdat de Heer in de liefde is en niet zozeer in het geloof. Dit nu is het, wat wordt aangeduid met de woorden: 'Jehovah sloot achter hem toe'. Na deze tijden was de hemel ook nooit meer geopend, zoals voor de mens van de Oudste Kerk; weliswaar spraken later sommigen met geesten en engelen zoals Mozes, Aäron en anderen, maar op een geheel andere wijze, waarover, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt. De reden waarom de hemel is gesloten, is een allerdiepste verborgenheid en ook dat de hemel heden ten dage dermate gesloten is, dat de mens zelfs niet eens weet, dat er geesten, en nog minder, dat er engelen bij hem zijn. Hij gelooft geheel alleen te zijn, wanneer hij in de wereld niet in gezelschap is en met zijn eigen gedachten bezig is. Niettemin is hij steeds in het gezelschap van geesten, die waarnemen en gewaarworden wat de mens denkt, beoogt en beraamt, even goed en duidelijk, alsof dit gebeurde in tegenwoordigheid van alle mensen in de hele wereld. Dit weet de mens in het geheel niet en dus is de hemel voor hem gesloten, niettemin is het de volste waarheid. De reden hiervan is deze: wanneer de hemel bij hem niet zo gesloten zou zijn, zou het, daar hij in geen geloof is, nog minder in de waarheden van het geloof, en nog veel minder in de naastenliefde, hoogst gevaarlijk voor hem zijn. Dit is ook daarmee aangeduid: 'Dat Jehovah God de mens wegzond en Cherubim wonen deed aan de opgang van de hof van Eden, en de vlam van het zich wendende zwaard, om te bewaren de weg van de boom des levens', (Genesis 3:24), [301-2-3].

Hemelse Verborgenheden 866.

Dat de raaf valsheden betekent, kan in het algemeen blijken uit hetgeen eerder over vogels is gezegd en aangetoond, namelijk dat ze de dingen van het verstand, van de rede en van de wetenschap betekenen en ook het tegendeel daarvan: de redeneringen en de valsheden. Beide worden in het Woord beschreven door verschillende soorten van vogels: de verstandelijke waarheden door zachtaardige, mooie en reine vogels; de valsheden echter door boosaardige, lelijke en onreine vogels, en dit naar gelang de aard van het ware en het valse. Grove en dichte valsheden door nachtuilen en raven; door nachtuilen, omdat die in de duisternis van de nacht leven, en door raven omdat die zwart van kleur zijn; zoals bij Jesaja: 'De nachtuil en de raaf zullen in haar wonen', (Jesaja 34:11). Hier wordt gehandeld over de Joodse Kerk, namelijk, dat daarin niets dan valsheden zijn, die ook beschreven zijn door de nachtuil en de raaf.

Hemelse Verborgenheden 874.

'En de duif vond geen rust voor het hol van haar voet, en zij keerde weder tot hem in de ark, want de wateren waren op de aangezichten van de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit en hij nam haar, en bracht haar tot zich in de ark', (Genesis 8:9); hier wordt de eerste staat beschreven van de wedergeboorte van de mens van die Kerk na de verzoeking, die allen die wedergeboren worden, gemeen hebben, namelijk dat zij geloven uit zichzelf het goede te doen en het ware te denken, en daar zij nog in de grootste duisternis verkeren, laat de Heer hen dan ook in deze waan, niettemin is al het goede dat zij doen en al het ware dat zij denken, wanneer zij in die mening verkeren, die vals is, niet het goede en ware van het geloof. Al wat de mens uit zichzelf voortbrengt kan het goede niet zijn, want het komt uit hemzelf, en dit zelf is een onreine en hoogst onzuivere bron. Uit een onreine en onzuivere bron kan nooit iets goeds voortkomen, want hij denkt steeds aan eigen verdienste en aan eigen rechtvaardigheid. Sommigen gaan zelfs nog verder en verachten anderen bij zichzelf vergeleken, zoals de Heer leert in: (Lukas 18:9 tot 14); anderen doen weer anders. De eigen begeerten voegen zich er aan toe, zodat het van buiten een schijn van het goede heeft, maar toch is het vuil van binnen. Daarom is het goede dat de mens in deze staat doet, niet het goede van het geloof. Dit is ook zo gesteld met het ware dat hij denkt; zelfs wanneer datgene wat hij denkt ook de volste waarheid was, dan is het toch, zolang het uit zijn eigen ik komt, op zichzelf weliswaar het ware van het geloof, maar het goede van het geloof is er niet in. Al het ware moet, om het ware van het geloof te zijn, het goede van het geloof van de Heer in zich hebben; eerst dan wordt het goed en waar.

Hemelse Verborgenheden 876.

Dat de woorden 'zij keerde weder tot hem in de ark', (Genesis 8:9), betekenen, dat het goede en ware verschenen alsof die het tot het geloof behoorden, blijkt uit wat is gezegd en uit wat volgt. Wederkeren tot de ark betekent in de innerlijke zin niet bevrijding, maar de bevrijding is aangeduid door het losgelaten worden van de duif uit de ark en het niet weerkeren, zoals blijkt uit wat volgt, als in vers 12, waar gezegd wordt dat hij de duif heeft uitgelaten en zij niet meer voortvoer met tot hem weder te keren, en ook uit vers 15 en 16, dat hem geboden is uit de ark te gaan, en uit vers 18, dat hij is uitgegaan. De ark betekent zijn staat voor de wedergeboorte; toen hij daarin was, was hij in gevangenschap of in de gevangenis, van alle kanten belaagd door boosheden en valsheden, of door de wateren van de vloed. Dat zij wederkeerde tot hem in de ark, betekent daarom, dat het goede en ware, wat onder de duif wordt verstaan, weer tot hem terugkeerde. Al het goede, welk dan ook, dat de mens uit zichzelf meent te doen, keert tot hem zelf weer, want het heeft op hemzelf betrekking, of hij doet het opdat het voor de wereld uitkomt, of voor de engelen, of opdat hij de hemel verdient, of opdat hij de grootste in de hemel wordt. Dergelijke oogmerken bevinden zich in het eigen ik en in elke gedachte daarvan, hoewel het naar de uiterlijke vorm als het goede en ware van het geloof verschijnt. Het goede en ware van het geloof is innerlijk goed en waar, van het binnenste uit, dat wil zeggen, van de Heer uit door middel van het binnenste van de mens, vloeit al het goede en ware van het geloof in. Wanneer het daarentegen uit het eigene of uit de gedachte aan verdienste voortvloeit, zijn de innerlijke dingen vuil en verschijnen de uiterlijke dingen rein, geheel als een walgelijke hoer, met schoon schijnend gezicht, of als een Ethiopiër of veeleer als een mummie in een wit kleed gehuld.

Hemelse Verborgenheden 895.

… Aarde betekent hier de wil van de mens, welke niets dan begeerte is. Zijn aardbodem, als eerder gezegd, is in het verstandelijke deel van de mens, waarin waarheden worden gezaaid, geenszins in het deel van de wil, dat van het verstandelijke in de geestelijke mens gescheiden is. … Bij de mensen van de Oudste Kerk was de aardbodem in het deel van zijn wil, waarin de Heer goedheden had gezaaid, vandaar dat hij uit de goedheden het ware kon weten en gewaarworden, of uit de liefde geloof hebben. Zou ditzelfde nu gebeuren, dan moest de mens wel noodwendig voor eeuwig te gronde gaan, want zijn wil is gans en al verdorven. Hoe het met de inzaaiing in het deel van de wil en in het verstandelijke deel van de mens gesteld is, kan hieruit blijken, dat de mens van de Oudste Kerk openbaringen had, door middel waarvan hij in de gewaarwording van de goedheden en waarheden van kindsbeen af werd ingewijd. Daar het echter in het deel van zijn wil werd gezaaid, werd hij zonder nieuwe onderwijzing talloze dingen gewaar, zodat hij uit één algemeenheid door de Heer alle afzonderlijke dingen en bijzonderheden kende, die men thans moet aanleren en zo te weten komen, en toch kan men nauwelijks het duizendste deel daarvan weten; want de mens van de geestelijke Kerk weet niets dan wat hij leert en wat hij op deze manier weet, onthoudt hij en gelooft dat het waar is; zelfs wanneer hij het valse leert en dit wordt hem ingeprent alsof het waar was, dan gelooft hij het ook, daar hij geen andere gewaarwording heeft dan dat het zo is, omdat hij zo overreed is. Zij die een geweten hebben, hebben uit dit geweten een zekere inspraak, maar geen andere dan dat iets waar is, omdat ze het zo gehoord en geleerd hebben. Dit vormt hun geweten, wat men aan hen kan zien, die een geweten van het valse hebben.

Hemelse Verborgenheden 920.

'En Noach bouwde Jehovah een altaar en hij nam van alle reine beest, en van alle reine vogel, en hij offerde brandoffers op het altaar', (Exodus 20). In dit vers wordt de godsdienst van de Oude Kerk in het algemeen beschreven, en wel door het altaar en het brandoffer, welke de hoofdbestanddelen van elke uitbeeldende godsdienst waren. Maar hier moet eerst gezegd worden, van welke aard de godsdienst van de Oude Kerk was, en hoe van daaruit de dienst van de Heer door uitbeeldingen is ontstaan. De mens van de Oudste Kerk had geen andere godsdienst dan een innerlijke, zoals deze in de hemel is, want bij hen had de hemel gemeenschap met de mens, zodat zij één uitmaakten. Deze gemeenschap was de innerlijke gewaarwording, waarover eerder herhaaldelijk is gesproken. Daar zij zo innerlijke mensen en aan de engelen gelijk waren, voelden ze weliswaar de uiterlijke dingen die tot het lichaam en tot de wereld behoorden, maar ze gaven er geen aandacht aan. In elk object van de zinnen werden zij iets goddelijks en hemels gewaar. Zo bijvoorbeeld, als zij een hoge berg zagen, werden ze niet de voorstelling van een berg gewaar, maar van de hoogte, en door de hoogte de hemel, en de Heer. Vandaar kwam het dat van de Heer gezegd werd, dat Hij in het allerhoogste woont en dat Hijzelf de Allerhoogste en de Verhevenste werd genoemd, en later de dienst van de Heer op bergen werd gehouden. Desgelijks in alle overige dingen; zo werden zij wanneer ze de morgen bemerkten, eigenlijk niet de morgen van de dag gewaar, maar het hemelse, dat zoals de morgen en de dageraad is in het gemoed; vandaar werd de Heer Morgen, Opgang en Dageraad genoemd. Zo ook gaven ze als ze een boom en diens vrucht en bladeren zagen, geen aandacht aan de boom, maar zagen als het ware de mens daarin uitgebeeld; in de vrucht de liefde en de naastenliefde, in de bladeren het geloof. Vandaar dan ook werd de mens van de Kerk niet alleen vergeleken met een boom, maar ook met het paradijs en wat bij hem is, met de vrucht en de bladeren, maar ook zo genoemd. Van zo'n aard zijn zij die in voorstellingen zijn van de hemel en de engelen. Eenieder kan het bekend zijn, dat een algemene voorstelling alle bijzonderheden bevat, dus alle objecten van de zinnen, zowel die, welke men ziet, als die, welke men hoort, en wel zo, dat men aan de objecten geen aandacht schenkt dan voor zover ze in de algemene voorstelling die men heeft, invloeien. Zo verschijnt aan hem van wie het gemoed verheugd is, alles wat hij hoort en ziet als blij en lachend; maar aan hem van wie het gemoed bedroefd is, verschijnt alles wat hij ziet en hoort, als droevig en smartelijk. Dit geldt voor alle andere dingen, want de algemene aandoening is in alle bijzondere aandoeningen en maakt dat men de dingen elk afzonderlijk in de algemene aandoening ziet en hoort. Het overige verschijnt zelfs niet eens, maar het is alsof het afwezig of van geen betekenis was. Zo was het gesteld met de mens van de Oudste Kerk. Alles wat hij met de ogen zag was hemels voor hem en zo leefde als het ware alles en elke bijzonderheid bij hem. Hieruit kan blijken van welke aard zijn godsdienst was, namelijk dat deze een innerlijke was en allerminst een uiterlijke. Toen echter de Kerk ter kimme neigde, zoals bij de nakomelingen, en deze innerlijke gewaarwording of de gemeenschap met de hemel begon te gronde te gaan, werd het hiermee anders gesteld. Zij werden bij de objecten van de zintuigen niet meer het hemelse gewaar, zoals eertijds, maar het wereldse en zoveel te meer naarmate ze minder innerlijke gewaarwording over hadden. Tenslotte, in het laatste nageslacht, dat vlak voor de vloed bestond, vatten zij in de objecten niets anders dan het wereldse, lichamelijke en aardse. Zo werd de hemel van de mens gescheiden en onderhield geen verbinding met hem dan een ver verwijderde. Toen kreeg de mens verbinding met de hel, en daarvandaan de algemene voorstelling, waaruit zoals gezegd, de voorstellingen van alle bijzonderheden bestaan. Als toen een hemelse voorstelling zich voordeed, hechtten ze daaraan geen waarde, totdat ze tenslotte niet eens meer wilden erkennen, dat er iets geestelijks en hemels bestond. Zo werd de staat van de mens veranderd en verdraaid. Daar het door de Heer was voorzien dat de staat van de mens zo zou worden, werd er ook in voorzien dat zij de leerstellingen van het geloof zouden bewaren opdat ze daaruit zouden weten, wat het hemelse en wat het geestelijke is. De leerstellingen die afkomstig waren van de mens van de Oudste Kerk, werden verzameld door hen die Kaïn en die Chanoch heetten en over wie eerder gehandeld is. Daarom werd van Kaïn gezegd, dat aan hem een teken was gesteld opdat niemand hem doden zou; en van Chanoch dat hij door God was weggenomen, zie: (Genesis 4:15; 5:24; 393, 394). Deze leerstellingen bestonden alleen in aanduidingen, en zo als het ware in raadsels, namelijk wat de dingen die op aarde zijn betekenen, bijvoorbeeld wat de bergen betekenen, namelijk de hemelse dingen en de Heer; wat de morgen en de opgang, namelijk eveneens de hemelse dingen en de Heer; wat de verschillende soorten bomen en hun vruchten betekenen, namelijk de mens en zijn hemelse dingen, en zo dus wat al de andere dingen betekenden. In dergelijke dingen bestonden hun leerstellingen, die verzameld waren uit de aanduidingen van de Oudste Kerk, daarvandaan waren ook hun geschriften van dien aard en daar zij in dergelijke dingen het Goddelijke en hemelse bewonderden en geloofden te zien, omdat zij daarin ook het oude bewonderden, begon hun godsdienst met dergelijke dingen en werd hun toegestaan. Vandaar hun godsdienst op bergen en in wouden te midden van de bomen, vandaar hun beelden in de open lucht, en tenslotte de altaren en de brandoffers die later de hoofdbestanddelen van alle godsdienst werden. Deze godsdienst begon met de Oude Kerk en verbreidde zich van daar over het nageslacht en over alle naburige volken, behalve nog tal van andere dingen meer, waarover, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt.

Hemelse Verborgenheden 934.

Uit de volgende plaatsen in het Woord kan blijken dat koude, afwezigheid is van liefde of van naastenliefde en van geloof, en hitte of vuur, de liefde of de naastenliefde betekent. Bij Johannes tot de Kerk van Laodicea: 'Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt noch heet; och, of gij koud waart, of heet. Zo dan omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen', (Openbaring 3:15, 16). Hier staat koude voor geen naastenliefde, en hitte voor veel naastenliefde. Bij Jesaja: 'Alzo heeft Jehovah gezegd: Ik zal rusten en toeschouwen in Mijn plaats, als een klare hitte boven het licht, als een wolk des dauws in de hitte van de oogst', (Jesaja 18:4). Hier is sprake van de te planten nieuwe Kerk; hitte boven het licht en hitte van de oogst, voor liefde en naastenliefde. Bij dezelfde: 'Jehovah heeft in Zion een vuur, en in Jeruzalem een oven', (Jesaja 31:9); vuur staat hier voor liefde. Aangaande de Cherubim die door Ezechiël werden gezien: 'De gelijkenis van de dieren, hun gedaante was als brandende kolen van het vuur, als de gedaante van de fakkels; datzelve vuur ging steeds tussen de dieren, en een glans van vuur, en uit het vuur kwam een bliksem voort', (Ezechiël 1:13). Bij dezelfde over de Heer: 'Boven het uitspansel, wat boven het hoofd van de Cherubim was, was als de gedaante van een saffiersteen, de gelijkenis van een troon; en op de gelijkenis van de troon was de gelijkenis als de gedaante van een mens, daarboven op zijnde; en ik zag als de schijn van een vurige kool, als de schijn van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante van zijn lenden en opwaarts, en van de gedaante van zijn lenden en neerwaarts, zag ik als de gedaante van vuur, welks glans aan hem rondom', (Ezechiël 1:26, 27; 8:2); hier staat vuur voor liefde. Bij Daniël: ' De Oude van dagen zette zich, Zijn troon was vuurvlammen, deszelfs raderen brandend vuur, een rivier van vuur vloeide en ging van voor Hem uit; duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem', (Daniël 7:9, 10); vuur voor de liefde van de Heer. Bij Zacharia: 'Ik zal haar wezen, zegt Jehovah, een muur van vuur rondom', (Zacharia 2:5), alwaar sprake is van het Nieuwe Jeruzalem. Bij David: 'Jehovah maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur', (Psalm 194:4); vlammend vuur voor het hemels-geestelijke. Daar het vuur de liefde betekende, werd het vuur ook een uitbeelding van de Heer, wat blijkt uit het vuur op het altaar van het brandoffer, dat nooit uitgeblust mocht worden, (Leviticus 6:8, 12, 13), het beeldde de barmhartigheid van de Heer uit. Daarom moest Aharon, eer hij tot het verzoendeksel inging, vuur van het altaar van het brandoffer tot het wierookvat nemen, (Leviticus 16: 12, 13, 14). Daarom ook kwam, als teken dat de verering door de Heer was aangenomen, het vuur van de hemel neer, en verteerde de brandoffers, (Leviticus 9:24), en elders. Door het vuur wordt in het Woord ook de eigenliefde en de begeerte ervan aangeduid, waarmee de hemelse liefde niet kan samenstemmen, vandaar ook dat de twee zonen van Aharon door vuur verteerd werden, omdat zij een vreemd vuur ontstoken hadden, (Leviticus 10:1, 2); vreemd vuur is alle eigenliefde en liefde tot de wereld, en alle begeerte van deze liefde. Bovendien verschijnt ook de hemelse liefde aan de goddelozen niet anders dan als een brandend en verterend vuur, en daarom wordt de Heer in het Woord een verterend vuur toegeschreven, zoals het vuur op de berg Sinaï, dat de Liefde of de Barmhartigheid van de Heer uitbeeldde en dat door het volk werd waargenomen als een verterend vuur. Daarom zeiden ze tot Mozes, 'hun niet de stem van Jehovah te laten horen noch het grote vuur te laten zien, opdat zij niet sterven zouden', (Deuteronomium 18:16). De Liefde of de Barmhartigheid van de Heer verschijnt zo voor hen, die in het vuur van de eigenliefde en van de liefde tot de wereld zijn.

Hemelse Verborgenheden 942.

Niet ver van het vuile Jeruzalem is ook nog een andere stad, die 'het Oordeel van de Gehenna'wordt genoemd. Daar zijn zij die uit eigen gerechtigheid de hemel voor zich opeisen en die allen verdoemen die niet naar hun fantasieën leven. Tussen deze stad en de gehenna verschijnt zoiets als een brug, niet onaardig, maar met een bleke of grijze kleur, waarop zich een zwarte geest bevindt, die zij duchten en die hen belet er over heen te gaan, want aan de andere zijde van de brug verschijnt de gehenna. Hemelse Verborgenheden 965. De helse martelingen is niet, zoals sommigen geloven, het knagen van het geweten, want zij die in de hel zijn, hadden geen geweten, waarom ze dan ook niet naar het geweten gefolterd kunnen worden. Zij, die een geweten hadden, bevinden zich onder de gelukzaligen.

Hemelse Verborgenheden 987.

Dat 'over alle beest der aarde', (Genesis 9:2) betekent, over de begeerten die tot het gemoed behoren, blijkt uit de betekenis van het beest in het Woord, waarin door beesten neigingen of begeerten worden aangeduid; neigingen tot het goede door zachtaardige, nuttige, reine beesten; neigingen tot het boze of begeerten door wreedaardige, onnuttige, onreine beesten, (45,46,142,143,246,776). Daar zij hier begeerten betekenen, worden ze beesten der aarde genoemd, niet beesten des velds. Wat de heerschappij van de wedergeboren mens over de begeerten betreft, moet men weten, dat zij die geloven uit zichzelf te kunnen heersen over de boosheden, in de grootste dwaling verkeren en geenszins wedergeboren zijn. De mens is immers niets dan het boze, een samenraapsel van boosheden; heel zijn wil is louter boosheid, dit is het, wat gezegd is in het 8ste hoofdstuk, vers 21 : ' Het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan'. Het werd mij op aanschouwelijke wijze aangetoond, dat de mens en de geest, ja zelfs de engel, op zichzelf beschouwd, dat wil zeggen, in al het eigene van hem, de verachtelijkste drek is en dat hij aan zichzelf overgelaten, op niets anders dan haat, wraak, wreedheden en de schandelijkste echtbreuk zint. Dit is zijn eigen ik en dit is zijn wil, wat ook eenieder die nadenkt, hieruit alleen al kan opmaken, dat de mens, wanneer hij geboren wordt het minste wezen is onder alle wilde dieren en beesten, en wanneer hij opgroeit en mondig wordt, hij zich, indien niet de uiterlijke banden, namelijk die van de wet en de banden die hij zichzelf aanlegt om de machtigste en de rijkste te worden, het verhinderen, in alle misdaden zou storten, en niet eeder rusten voordat hij allen in het heeal had onderdrukt en de rijkdommen van allen in het heelal had bijengeschraapt, en dat hij niemand sparen zou dan die zich als lage slaven aan hem onderwierpen. Van dien aard is ieder mens, hoewel zij, die zich in de onmogelijkheid en de onmacht, en in eerder genoemde banden bevinden, dit niet gewaar worden. Werd echter de mogelijkheid gegeven en de macht gegeven en werden de banden losgemaakt, dan zouden ze zover voortrennen als ze maar konden. Zo gedragen zich de wilde dieren nooit, deze worden in een bepaalde orde van de natuur geboren. Die wreedaardig en roofzuchtig zijn, doen andere dieren kwaad, maar alleen uit zelfbehoud, en wanneer zij andere dieren verslinden, is het om hun honger te stillen; is deze eenmaal gestild doen zij geen schepsel kwaad. Geheel anders is het echter met de mens. Hieruit blijkt wel, wat het eigene van de mens is en wat zijn wil. Daar de mens boosheid en drek is van zulk een aard en in die grote mate, volgt vanzelf, dat hij nooit uit zichzelf over het boze kan heersen. Het is met zichzelf geheel en al in tegenspraak dat het boze over het boze zou kunnen heersen, en niet alleen over het boze, maar ook over de hel, want ieder mens staat door boze geesten in gemeenschap met de hel en van de hel uit wordt het boze dat bij hem is, opgewekt. Hieruit kan eenieder weten, en wie een gezond oordeel heeft, opmaken, dat het de Heer alleen is, die heerst over het boze bij de mens. Om het boze bij de mens te kunnen onderdrukken, dat wil zeggen, de hel, die er elk ogenblik naar streeft op de mens los te stormen en hem voor eeuwig te verderven, wordt de mens door de Heer wedergeboren en met een nieuwe wil begiftigd. Dit is het geweten, door middel waarvan de Heer alleen al het goede werkt. Dit is een zaak van het geloof, namelijk dat de mens niets dan boosheid is en dat al het goede van de Heer komt. Daarom moet de mens deze dingen niet alleen weten, maar ook erkennen en geloven. Zo hij dit in het leven van het lichaam niet erkent en gelooft, wordt het hem in het andere leven aan de lijve aangetoond.

Hemelse Verborgenheden 988.

Dat 'over alle vogel des hemels' betekent: valsheden, die uit de redenering voortkomen, blijkt uit de betekenis van de vogel. In het Woord betekenen vogels de dingen van het verstand. De zachtaardige, nuttige en schone betekenen de ware dingen van het verstand; daarentegen de wrede, onnuttige en lelijke, de valse dingen van het verstand, of de valsheden die uit de redenering voortkomen. Dat die de dingen van het verstand aanduiden, zie: (40, 776, 870); hieruit blijkt ook dat de vogels de redeneringen en haar valsheden betekenen. Opdat niemand hierover in twijfel is, mogen behalve hetgeen eerder, [866] over de raaf gezegd is, nog de volgende plaatsen ter bevestiging dienen; bij Jeremia: 'Ik zal bezoeking over hen doen op vierderlei wijze; met het zwaard om te doden, en met de honden om weg te sleuren, en met de vogel des hemels, en met het beest van de aarde, om te verslinden en te verderven', (Jeremia 15:3). Bij Ezechiël: 'Alle vogels des hemels zal wonen op zijn omgevallen stam, en alle wilde dieren van het veld zullen onder zijn twijgen zijn', (Ezechiël 31:13). 'Eindelijk over de vogel der gruwelen, de verwoesting', (Daniël 9:27); bij Johannes: 'Babylon, een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel', (Openbaring 18:2). Herhaaldelijk staat het bij de profeten, dat het dode lichaam tot spijs gegeven zou worden aan de vogel des hemels en aan het beest van de aarde', (Jeremia 7:33, 19:7, 34:20; Ezechiël 29:5, 39:4; Psalm 79:2; Jesaja 18:6); waarmee wordt aangeduid, dat zij te gronde gericht zullen worden door valsheden, die de vogels des hemels zijn, en door boosheden of begeerten, die de beesten van de aarde zijn.

Hemelse Verborgenheden 993.

'Al het kruipend gedierte, dat levend is, zij u tot spijze, gelijk het graskruid, Ik heb het u al gegeven'. Al het kruipende gedierte, dat levend is, betekent alle verlustigingen waarin het goede is, dat levend is. Zij u tot spijze, betekent het aangename daarvan, dat zij genieten zouden; het graskruid betekent de grovere genietingen; het zij u al gegeven, betekent het genoegen ter wille van het nut. Hemelse Verborgenheden 1047. Dat de woorden 'en het zal geschieden, als Ik Mij met een wolk omwolk over de aarde', (Genesis 9:14); betekenen, wanneer vanwege het eigene van de wil van de mens het geloof van de naastenliefde niet verschijnt, blijkt uit hetgeen even tevoren is gezegd over de aarde of het eigene van de wil van de mens; namelijk dat dit eigene van dien aard is, dat het voortdurend in het verstandsdeel van de mens het duistere of het valse giet, wat een omwolking is; alle valsheid komt hieruit voort. Dit kan duidelijk genoeg hieruit blijken, dat de eigenliefde en de liefde tot de wereld, die tot de wil van de mens behoren, niets dan haat zijn, want voor zoveel iemand zichzelf liefheeft, haat hij de naaste. Daar deze liefden zo geheel tegen de hemelse liefde indruisen, kan het niet anders of daaruit vloeien voortdurend dingen in, die met de wederkerige liefde in strijd zijn. Dit alles wordt in het verstandsdeel tot valsheden, vandaar al het donkere en duistere van dit deel. Het valse omwolkt het ware, geheel zoals een donkere wolk het licht van de zon, en daar het valse en het ware niet samen kunnen zijn, evenmin als de duisternis en het licht, volgt hier duidelijk uit, dat het ene heengaat wanneer het andere komt. Daar dit beurtelings plaatsvindt, wordt hier gezegd: 'wanneer de aarde met een wolk omwolkt wordt', dat wil zeggen, wanneer vanwege het eigene van de wil het geloof van de naastenliefde niet verschijnt, of het ware en het goede daaruit, nog minder het goede en het ware daaruit.

Hemelse Verborgenheden 1053.

Dat de woorden 'en de boog zal in de wolk zijn', de staat van die persoon betekent, blijkt uit wat eerder over de boog in de wolk is gezegd en aangetoond, namelijk dat de mens of de ziel in het andere leven aan zijn sfeer bij de engelen wordt gekend, en dat die sfeer, zo vaak als het de Heer behaagt, wordt uitgebeeld door kleuren, gelijk aan die van de regenboog, verschillend al naar de staat van eenieder met betrekking tot het geloof in de Heer, dus met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof. In het andere leven doen zich aan het oog kleuren voor die aan gloed en glans de kleurenschoonheid die zich op aarde aan de blik vertoond, onmetelijk overtreffen. Elke kleur beeldt iets hemels en iets geestelijks uit; deze kleuren komen voort uit het licht dat in de hemel is en uit de schakering van het geestelijk licht, zoals eerder is gezegd. De engelen leven in zo'n groot licht dat het licht van de wereld daarbij vergeleken niets is. Het licht van de hemel waarin de engelen leven, verhoudt zich tot het licht van de wereld, als het licht van de middagzon tot het schijnsel van een kaars, dat verdwijnt en in het niet zinkt, wanneer de zon opkomt. Er is in de hemel een hemels licht en een geestelijk licht; het hemelse licht is, om een vergelijking te maken, als het licht van de zon, en het geestelijk licht als het licht van de maan, maar met alle onderscheid al naar de staat van de engel die het licht ontvangt. Zo is het ook met de kleuren gesteld, omdat die uit het licht voortkomen. De Heer Zelf is voor de hemel van de hemelse engelen de Zon, en voor de hemel van de geestelijke engelen de Maan. Dit alles klinkt ongelooflijk voor hen die geen begrip hebben van het leven, dat de zielen na de dood leven, maar het is toch de volste waarheid.

Hemelse Verborgenheden 1053.

'En de boog zal in de wolk zijn, en Ik zie hem, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel in alle vlees, dat op de aarde is', (Exodus 14,15). De boog zal in de wolk zijn, betekent dat de mens of de ziel in het andere leven aan zijn sfeer bij de engelen gekend wordt. Die sfeer, wordt, zo vaak als het de Heer behaagt, uitgebeeld door kleuren, zoals die van de regenboog, verschillend al naar de staat van eenieder, met betrekking tot het geloof in de Heer, dus met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof. In het andere leven verschijnen kleuren aan het oog, die aan gloed en glans de kleurenschoonheid die zich op aarde vertoont, onmetelijk overtreffen. Elke kleur beeldt iets hemels en iets geestelijks uit; deze kleuren komen voort uit het licht dat in de hemel is en uit de schakering van het geestelijk licht. De engelen wonen immers in zo'n groot licht, dat het licht van de wereld daarbij vergeleken niets is. Het licht van de hemel waarin de engelen leven, verhoudt zich tot het licht van de wereld, als het licht van de middagzon tot het schijnsel van een kaars. Dit schijnsel verdwijnt en zinkt in het niet, wanneer de zon opkomt. Er is in de hemel een hemels licht en een geestelijk licht; het hemelse licht is, om een vergelijking te maken, zoals het licht van de zon en het geestelijke licht zoals het licht van de maan, maar met alle onderscheid al naar de staat van de engel die het licht ontvangt. Zo is het ook met de kleuren gesteld, daar zij uit het licht voortkomen. De Heer Zelf is voor de hemel van de hemelse engelen de Zon, en voor de hemel van de geestelijke engelen de Maan. Dit alles klinkt ongelooflijk voor hen die geen begrip hebben van het leven dat de zielen na de dood leven; toch is het de volste waarheid.

Hemelse Verborgenheden 1110.

Zij die in goede werken gerechtigheid en verdienste hebben gesteld en zo de werkende kracht van de zaligmaking aan zichzelf hebben toegeschreven, en niet aan de Heer en aan Zijn gerechtigheid en verdienste, en zich hierin met denken en leven hebben bevestigd, van hen worden hun valse beginselen in het andere leven in fantasieën veranderd. Het schijnt hun toe alsof zij hout hakken en het komt hun ook geheel zo voor. Ik heb met hen gesproken; wanneer zij aan hun arbeid zijn en als men aan hen vraagt of ze daar niet moe van worden, dan antwoorden zij, dat ze nog niet genoeg arbeid hebben verricht om de hemel te kunnen verdienen. Er verschijnt wanneer zij houthakken, als het ware iets van de Heer onder het hout, alsof het hout de verdienste was. Hoe meer er van de Heer in het hout verschijnt, des te langer blijven zij van dien aard, maar als het begint te verdwijnen, dan begint het einde van de verwoesting te naderen. Tenslotte worden ze van zo'n aard, dat zij ook in de goede gezelschappen kunnen worden toegelaten. Niettemin wankelen zij lange tijd tussen het ware en het valse, daar zij een vroom leven hebben geleid, heeft de Heer veel zorg voor hen en zendt van tijd tot tijd engelen tot hen. Dezen zijn het die in de Joodse Kerk werden uitgebeeld door houthakkers, (Jozua 9:23,27).

Hemelse Verborgenheden 1116.

Er werden mij woningen getoond van hen die tot het tweede en derde nageslacht van de Oudste Kerk behoorden. Deze woningen zijn prachtig, over een grote lengte uitgestrekt en met mooie purperrode en blauwe kleurschakeringen; want de engelen hebben de meest prachtige woningen, zodat die nooit beschreven kunnen worden. Ik heb die vaak gezien; ze verschijnen zo tastbaar voor hun ogen, dat er niets is dat tastbaarder verschijnen kan. Maar waar zulke tastbare verschijningen vandaan komen, daarover zal, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt gesproken worden. Zij leven in een lichtsfeer, die om zo te zeggen, de glans van parels heeft en soms de schittering van diamanten. Want er zijn in het andere leven wonderlijke sferen in een ontelbare verscheidenheid. Zij die menen dat dergelijke dingen daar niet kunnen bestaan, en nog onbegrensd veel dingen meer, meer dan ooit in iemands voorstelling zou kunnen opkomen, dwalen zeer. Weliswaar zijn het uitbeeldingen, zoals de profeten soms zagen, niettemin zijn ze zo werkelijk, dat zij die in het andere leven zijn, deze dingen voor werkelijk houden, en dat, wat in de wereld is, in vergelijking voor niet-werkelijk houden.

Hemelse Verborgenheden 1117.

Zij, die tot het tweede en derde nageslacht van de Oudste Kerk behoorden, leven in het hoogste licht. Het licht van de wereld kan met het licht waarin zij leven, nauwelijks worden vergeleken. Dit licht werd mij getoond door middel van een vlammend licht, dat als het ware voor mijn ogen neerstroomde, en zij die van de Oudste Kerk waren, zeiden dat hun licht van dien aard was en nog sterker.

Hemelse Verborgenheden 1118.

Er werd mij door een bepaalde invloed die ik niet beschrijven kan, te verstaan gegeven, van welke aard hun - mensen van de Oudste Kerk die mens of Adam genoemd werd - spreken was tijdens hun leven in de wereld. Hun spraak was niet gearticuleerd zoals de spraak van de woorden van onze tijd, maar stil. Deze vond niet plaats door de uiterlijke ademhaling, maar door een innerlijke. Het werd mij ook gegeven waar te nemen, van welke aard hun innerlijke ademhaling was, namelijk dat deze van de navel naar het hart ging en zo door de lippen, geluidloos, en dat ze niet langs de uiterlijke weg in het oor van de ander drong en tegen iets aansloeg dat het trommelvlies wordt genoemd, maar langs een bepaalde weg binnenin de mond en wel daar door de buis van Eustachius heen. Het werd mij aangetoond dat zij door deze wijze van spreken de gevoelens van hun gemoed en de voorstellingen van hun denken veel vollediger konden uitdrukken dan ooit kan geschieden door gearticuleerde klanken of luide woorden, die eveneens door de ademhaling, maar dan door een uiterlijke, worden geregeld. Want er is niets in enig woord, dat niet geregeld wordt door de toepassingen van de ademhaling. Maar bij de Oudsten vond dit veel volmaakter plaats, want door innerlijke ademhaling, die, daar die innerlijk is, ook veel volmaakter is, en zich meer aan de denkvoorstellingen zelf aanpast en er meer mee overeenkomt. Bovendien drukten zij zich uit door uiterst lichte bewegingen van de lippen en overeenstemmende veranderingen in het gelaat en uit hun ogen, die op overeenkomstige wijze veranderden. Nooit konden zij een andere gelaatsuitdrukking tonen dan die, welke met hun gedachte overeenkwam; veinzen en arglist nog meer, gold bij hen voor een ontzaglijke misdaad.

Hemelse Verborgenheden 1121.

Ik ben door de zonen van de Oudste Kerk onderwezen over de staat van hun innerlijke gewaarwording, namelijk dat ze een innerlijke gewaarwording hadden van alle dingen die van het geloof zijn, bijna zoals de engelen, met wie ze in verbinding stonden, omdat hun innerlijke mens, of geest, ook door middel van de innerlijke ademhaling met de hemel verbonden was, en omdat de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste dit met zich meebrengt, want zo wordt de mens met de engelen door het eigenlijke wezen van hun leven verbonden, dat in zulk een liefde bestaat. Ze zeiden, dat de wet in hen gegrift was, omdat ze in de liefde tot de Heer en in de liefde tot de naaste waren, want dan ging alles, wat de wetten gebieden, met hun gewaarwording samen, en alles, wat de wetten verbieden, tegen hun gewaarwording in. Zij twijfelden niet dat alle menselijke wetten, zoals de goddelijke wetten, berusten op de liefde tot de Heer en op de liefde jegens de naaste, en zich daarnaar richten als naar hun fundament. Omdat zij daarom van de Heer deze fundamentele liefden hadden, kon het wel niet anders dan dat zij al hetgeen daaruit voortvloeit wisten. Zij geloven ook dat allen die heden ten dage in de wereld leven, en de Heer en de naaste liefhebben, eveneens een in hen gegrifte wet hebben, en overal op aarde welkome burgers zijn, zoals ze het ook in het andere leven zijn.

Hemelse Verborgenheden 1122.

Verder werd ik onderwezen dat de mensen van de Oudste Kerk de verrukkelijkste dromen hadden en bovendien gezichten en dat hun dan tevens werd ingegeven, wat die betekenden; vandaar hun paradijselijke uitbeeldingen en vele andere dingen. Daarom waren voor hen de voorwerpen van de uiterlijke zinnen, die aards en werelds zijn, niets. Zij voelden daarin niet enige bekoring, maar alleen in die dingen die deze voorwerpen betekenden en uitbeeldden. Wanneer zij dan ook aardse voorwerpen zagen, dachten ze dáár niet aan, maar aan de dingen die deze betekenden en uitbeeldden, en deze dingen verschaften hun de grootste verrukking, want het waren zulke dingen die in de hemel zijn en waardoor zij de Heer Zelf zien.

Hemelse Verborgenheden 1123.

Ik spraken met hen die tot het derde geslacht van de Oudste Kerk behoorden en zij zeiden mij, dat zij in de tijd dat zij in de wereld leefden, de Heer verwacht hadden, die het gehele menselijke geslacht zou redden en dat het toen bij hen een gewone manier van spreken was dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vetreden. Ze zeiden dat van die tijd af de grootste heerlijkheid van hun leven daarin bestond, kinderen te verwekken, zodat het hun hoogste verrukking uitmaakte, hun vrouw ter wille van het nageslacht lief te hebben. Ze noemden dit de heerlijkste verrukkingen en de verrukkelijkste heerlijkheden. Ze voegden er aan toe dat het gevoel van deze heerlijkheden en verrukkingen van de invloed van de hemel uitging, omdat de Heer geboren zou worden.

Hemelse Verborgenheden 1124.

Er waren enigen van het nageslacht, dat voor de vloed leefde, bij mij - het waren niet degenen die waren omgekomen, maar diegenen die iets beter dan zij waren geweest; eerst was hun invloed tamelijk zacht en vrijwel onmerkbaar, maar mij werd de waarneming gegeven, dat zij innerlijk boos waren en dat ze innerlijk tegen de liefde handelden. Een sfeer van lijkenlucht wasemde van hen uit, zodat de geesten die mij omringden daarvoor wegvluchtten. Ze hielden zichzelf voor zo fijnzinnig, dat niemand kon waarnemen wat ze dachten. Toen ik met hen over de Heer sprak en vroeg, of ze Hem niet hadden verwacht, zoals hun vaderen deden, zeiden ze, dat zij zich de Heer hadden voorgesteld als een oude, heilige man met witte baard en dat zij door Hem heilig werden en eveneens een baard hadden. Hieruit ontstond bij de nakomelingen een dergelijke eerbied voor baarden. Ze voegden er aan toe, dat zij Hem nu ook aanbidden konden, maar uit zichzelf; toen kwam echter een engel van wie ze de nadering niet konden uithouden.

Hemelse Verborgenheden 1128.

Er verscheen mij een geest die als met een wolk omhuld was. In zijn gelaat waren vele dwaalsterren, die valsheden betekenden. Er werd gezegd dat het nageslacht van de Oude Kerk van dien aard was, toen deze ten onder begon te gaan, vooral bij hen, die de eredienst met offers en beelden instelden.

Hemelse Verborgenheden 1273.

Wanneer de pas uit de wereld aangekomen zielen uit het gezelschap van de geestelijke engelen moeten worden afgescheiden om onder de geesten te komen en tenslotte in het gezelschap te belanden, waarin zij verkeerden toen zij in het lichaam leefden, worden zij door de engelen rondgeleid naar verschillende verblijven, welke afzonderlijke gezelschappen zijn en toch met andere verbonden zijn. Deze zielen worden er soms ontvangen en van daaruit soms naar andere gezelschappen geleid, en dit een tijd lang, totdat zij in het gezelschap belanden, waarin zij verkeerden toen zij nog in het lichaam leefden, en daar blijven ze dan. Vanaf dit moment begint hun nieuwe leven. Een veinzer, een huichelaar of een bedrieger, die een bedriegelijke gestalte of het wezen als van een engel weet aan te nemen, wordt soms door goede geesten aangenomen, maar na korte tijd afgescheiden, en dan dwaalt hij zonder engelen rond en vraagt om opname, maar wordt afgewezen en wordt soms gestraft. Tenslotte wordt hij onder de helse geesten gebracht. Zij, die uit de verwoesting ontslagen, onder de engelen worden verheven, veranderen ook van gezelschappen en wanneer zij van het ene naar het andere overgaan, worden zij met welwillendheid en naastenliefde uitgeleid, en dit totdat zij in het engelengezelschap komen dat samenstemt met de aard van hun naastenliefde, vroomheid, rechtschapenheid of oprechte welwillendheid. Zo werd ik ook door verblijfplaatsen geleid en men sprak met mij, opdat ik zou weten, hoe het hiermee gesteld is. Toen werd het mij gegeven over de veranderingen van plaats na te denken, namelijk dat die alleen maar schijnbaar zijn en niets anders dan veranderingen van staat, terwijl het lichaam op dezelfde plaats blijft.

Hemelse Verborgenheden 1274.

Tot de wonderlijke dingen in het andere leven behoort het volgende: Ten eerste, dat de gezelschappen van de geesten en engelen onderling onderscheiden verschijnen wat de ligging betreft, ofschoon plaatsen en afstanden in het andere leven niets anders zijn dan veranderingen van staat. Ten tweede, dat de liggingen en afstanden in verhouding staan tot het menselijk lichaam, zodat zij, die aan de rechterzijde zijn, aan de rechterzijde verschijnen, hoe het lichaam zich ook keren of wenden mag. Dit is eveneens het geval met hen die aan de linkerzijde zijn en verder ook met hen die zich in andere streken bevinden. Ten derde, dat geen enkele geest en geen enkele engel zich op een zo verre afstand bevinden, dat men ze niet gewaar kan worden, maar toch doen er zich slechts zovelen aan de blik voor, als de Heer toestaat. Ten vierde, dat de geesten, waaraan andere geesten denken, diegenen bijvoorbeeld, die aan hen in het leven van het lichaam op de een of andere manier bekend waren, op hetzelfde ogenblik aanwezig zijn, wanneer de Heer dat toestaat, en wel zo dichtbij dat zij aan het oor zijn, in het bereik van de aanraking of op enige afstand, ook al waren ze enige duizenden mijlen verwijderd, zelfs al waren ze in de omstreek van de sterren. Dit komt omdat de afstand tussen plaatsen in het andere leven niets uitmaakt. Ten vijfde, dat er bij de engelen geen voorstelling van tijd is. Deze wonderlijke dingen zijn in de wereld van de geesten, maar op nog volmaakter wijze in de hemel, hoeveel te meer voor de Heer, voor Wie noodzakelijkerwijs alles en elke bijzonderheid volkomen tegenwoordig, en onder Zijn ogen en onder Zijn voorzienigheid moet zijn. Deze dingen schijnen ongelooflijk, niettemin zijn zij waar.

Hemelse Verborgenheden 1275.

Ik was in een gezelschap waar kalmte heerste, of waarvan de kalme staat enigszins de staat van vrede nabij kwam, zonder evenwel een staat van vrede te zijn. Ik sprak over de staat van de kinderen en ook over de plaats, dat de verandering van plaats en afstand alleen maar schijn is, overeenkomstig de staat van eenieder en de verandering daarvan. Toen ik naar dit gezelschap verplaatst werd, schenen de mij omringende geesten verwijderd te worden en zich onder mij te bevinden; toch mocht ik hen horen spreken.

Hemelse Verborgenheden 1276.

Wat de ligging betreft waarin de geesten in de geestenwereld en de engelen in de hemel zich bevinden, hiermee is het als volgt gesteld: aan de rechterzijde van de Heer zijn de engelen, aan de linkerzijde de boze geesten; vooraan diegenen die het midden houden, achteraan de boosaardigen. Boven het hoofd zijn de hoogmoedigen en zij die naar hoge dingen streven; onder de voeten de hellen, die overeenstemmen met hen die in de hoogte zijn. Zo bevinden allen zich dus in hun ligging overeenkomstig hun verhouding tot de Heer, in alle streken en op alle hoogten, horizontaal en vertikaal en in alle schuine richtingen; hun ligging is bestendig en verandert in eeuwigheid niet. De hemelen vormen daar als het ware één mens, die daarom ook de Grootste Mens wordt genoemd en waarmee ook alle dingen die bij de mens zijn, overeenstemmen. Over deze overeenstemming zal, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gehandeld worden. Hierdoor komt het, dat rondom elke engel alles een gelijke ligging heeft, evenals bij elk mens aan wie de Heer de hemel geopend heeft. De tegenwoordigheid van de Heer brengt dit met zich mee en dit zou zo niet het geval zijn, wanneer de Heer niet alomtegenwoordig was.

Hemelse Verborgenheden 1277. zie ook 2379

Zo is het ook gesteld met de mensen, die wat hun zielen betreft, voortdurend verbonden zijn aan het een of andere gezelschap van geesten en engelen. Ook zij hebben in het Rijk van de Heer een ligging overeenkomstig de aard van hun leven en van hun staat van leven. Het doet niets ter zake of ze op aarde ver van elkaar verwijderd zijn, ook al waren het vele duizenden mijlen, toch kunnen ze samen in een gezelschap zijn. Zij die in naastenliefde leven, in een gezelschap van engelen, en zij die in haat en dergelijke leven, in een hels gezelschap. Evenzo doet het er niets toe dat op één plaats op aarde vele mensen tezamen zijn, dezen zijn niettemin allen gescheiden naar de aard van hun leven en naar hun staten en eenieder kan in een ander gezelschap zijn. Mensen die enige honderden of duizenden mijlen van elkaar verwijderd zijn, bevinden zich, wanneer ze voor de innerlijke zintuigen verschijnen, zo nabij, dat ze elkaar kunnen aanraken. Als er dus op aarde meer mensen waren van wie het innerlijk gezicht geopend was, dan zouden ze tezamen kunnen zijn en met elkaar spreken, ook al was de een in Indië en de ander in Europa; hetgeen ook werd aangetoond. Zo zijn dus alle mensen, en elk afzonderlijk, op aarde voor de Heer volkomen tegenwoordig, en onder Zijn blik en voorzienigheid.

Hemelse Verborgenheden 1307.

Dat de woorden 'en zijn hoofd zij in de hemel', (Genesis 11:4) betekenen, dat zij zouden willen heersen over hetgeen in de hemel is. Dit volgt hieruit; het hoofd in de hemel hebben, wil zeggen, zijn verheffing tot daarheen uitstrekken, zoals ook herhaaldelijk uit de beschrijving van Babel in het Woord blijkt en uit wat eerder is gezegd over het verheffen van het hoofd, (257). De eigenliefde is het die van alle liefden het minst met het hemelse leven overeenstemt, want uit haar komen alle boosheden, niet alleen de haatgevoelens, maar ook de wraaknemingen, de wreedheden en de echtbreuken voort. Nog minder stemt zij daarmee samen, wanneer zij in de godsdienst binnendringt en die ontheiligt. Vandaar bestaan de hellen uit zulke geesten, die zich hoe meer zij daaruit hun hoofd in de hemel willen verheffen, des te dieper naar omlaag werken en zich in des te verschrikkelijker straffen storten.

Hemelse Verborgenheden 1308.

Dat de woorden 'en laat ons een naam voor ons maken', (Genesis 11:4) betekenen, om daardoor een reputatie van macht te krijgen, kan blijken uit de betekenis van zich een naam maken. Want zulke mensen weten dat eenieder in de een of andere godsdienst wil zijn, daar dit een algemene neiging is, ook bij de heidenen. Want eenieder erkent, wanneer hij het heeal beschouwt en nog meer hij die de orde van het heeal beschouwt, een opperwezen, en daar hij zijn eigen voorspoed begeert, aanbidt hij het. Bovendien is er iets binnenin hem dat daarvoor spreekt, want iets dergelijks vloeit van de Heer in door de engelen die bij ieder mens zijn. Een mens die niet van zo'n aard is, staat onder de heerschappij van de helse geesten en erkent God niet. Daar nu zij, die de babylonische torens opbouwen, dit weten, maken zij zich door leerstellingen en heilige dingen een naam, anders zouden zij niet vereerd kunnen worden, wat in de direct daarop volgende woorden wordt aangeduid. Dat zij anders verstrooid zouden worden over de aangezichten van de gehele aarde, wil zeggen, dat ze niet erkend zouden worden. Hieruit volgt tevens, dat hoe hoger zulke figuren hun hoofd in de hemel kunnen verheffen, hoe meer naam zij zichzelf maken. Hun heerschappij is het grootst over hen die enig geweten hebben, want ze leiden hen waarheen zij willen, daarentegen regeren zij hen die geen geweten hebben, door verschillende uiterlijke banden.

Hemelse Verborgenheden 1317.

… De reden waarom in de innerlijke zin het einddoel wordt aangeduid, komt omdat de Heer bij de mens niets anders dan het einddoel in aanmerking neemt, hoe ook zijn gedachten en daden, die op ontelbare wijze verschillen, mogen zijn. Wanneer het einddoel slechts goed is, zijn ze alle goed; is echter het einddoel boos, dan zijn ze alle boos. Het is het einddoel dat regeert in elk van de dingen die de mens denkt en doet. Daar de engelen bij de mens van de Heer zijn, regeren ze bij de mens ook niets anders dan zijn einddoelen. Wanneer zij deze controleren, regeren ze ook zijn gedachten en daden, want deze behoren alle tot het einddoel. Het einddoel bij de mens is zijn eigenlijke leven; alles wat hij denkt en doet, leeft door het einddoel, daar het, zoals gezegd, tot het einddoel behoort, daarom: zoals het einddoel is, is het leven van de mens. Het einddoel is niets anders dan de liefde, want de mens kan niets anders ten doel hebben dan wat hij liefheeft. Zelfs wie anders denkt dan hij doet, heeft niettemin datgene als doel wat hij liefheeft. In de geveinsdheid zelf of in het bedrieglijk voorwenden, is een einddoel, dat de eigenliefde is of de liefde tot de wereld en vandaar de vreugde van zijn leven. Hieruit kan eenieder opmaken, dat het leven van de mens zo is, als zijn liefde is. …

Hemelse Verborgenheden 1321.

Dat de woorden 'laat Ons hun lip verwarren', (Genesis 11:7) betekenen, dat niemand het ware van het geloof heeft, kan uit de betekenis van de lip blijken, namelijk dat die de leer is, (Genesis 11:1) hieruit volgt, dat de lippen verwarren betekent, die dingen verwarren, die tot de leer behoren, dus de waarheden van de leer. Verwarren betekent in de innerlijke zin niet alleen verduisteren, maar ook uitwissen en verstrooien, zodat niets waars meer over is. Als de zelfverheerlijking in de plaats van de eredienst van de Heer komt, dan wordt niet alleen al het ware verdraaid, maar ook afgeschaft, en tenslotte wordt het valse als het ware erkend en het boze als het goede. Want alle licht van de waarheid is van de Heer en alle duisternis is van de mens. Wanneer nu de mens in de godsdienst de plaats van de Heer gaat innemen, wordt het licht van het ware tot duisternis en dan wordt door hen het licht als duisternis beschouwd en de duisternis als licht. Van dien aard is ook hun leven na de dood; het leven van het valse is voor hen als het ware het licht, maar het leven van het ware is voor hen als het ware duisternis. Maar het licht van een dergelijk leven verandert in algehele duisternis, wanneer zij de hemel naderen. Zolang zij in de wereld zijn kunnen zij weliswaar het ware spreken, ja zelfs met welsprekendheid en met een schijnbare ijver, en daar zij in voortdurende zelfbespiegeling verzonken zijn, schijnt het hun toe, alsof zij ook hetzelfde denken. Echter, het eigenlijke oogmerk is de zelfverheeerlijking, daarom nemen de gedachten dit van het einddoel over, dat zij het ware alleen erkennen voor zoveel iets van henzelf in het ware is. Wanneer de mens, die het ware op de lippen draagt, van dien aard is, dan is het duidelijk, dat hij het ware niet heeft. Dit komt helder uit in het andere leven, waar dezen niet alleen het ware niet erkennen dat zij in het leven van het lichaam beleden hebben, maar het ook haten en vervolgen, en wel voor zoveel als hun de hoogmoed of de zelfverheerlijking niet ontnomen wordt.

Hemelse Verborgenheden 1377.

Dat plaats, verandering van plaats en afstand in de geestelijke wereld schijn is, kan hieruit blijken, dat alle zielen en alle geesten, zovelen als er van de eerste schepping af zijn geweest, onveranderlijk op hun plaatsen verschijnen en dat ze ook nooit van plaats veranderen dan alleen wanneer hun staat verandert, en zoals hun staat verandert, veranderen voor hen ook de plaatsen en de afstanden. Maar aangezien eenieder een algemene staat heeft, die heerst, en de bijzondere en afzonderlijke staten steeds op het algemene betrekking hebben, keren zij na deze veranderingen weer tot hun ligging terug.

Hemelse Verborgenheden 1387.

Ik sprak soms over innerlijke gewaarwording met diegenen in het andere leven, die, toen zij in de wereld leefden, meenden dat ze alles konden doorzien en begrijpen. Ik zei hun dat de engelen gewaarworden, dat zij denken en spreken, willen en handelen uit de Heer, maar dat ze toch niet konden begrijpen wat innerlijke gewaarwording is. Zij meenden dat als alles op deze wijze zou invloeien, zij zo van alle leven beroofd zouden worden, daar ze zo niets uit zichzelf of uit het eigen ik zouden denken. Hierin stelden zij juist het leven, maar op deze manier zou het een ander zijn die dacht, en niet zij, zodat ze dus organen zonder leven zouden zijn. Maar er werd hun gezegd dat er zo'n verschil van leven is tussen innerlijke gewaarwording hebben en niet hebben, als tussen duisternis en licht, en dat zij eerst dan pas in zichzelf leven, wanneer ze een dergelijke innerlijke gewaarwording ontvangen, want dan leven zij uit de Heer, en hebben ook een eigen ik, dat hun gegeven wordt met alle gelukzaligheid en vreugde. Eveneens werd hun door vele ervaringen aangetoond, hoe het met de innerlijke gewaarwording is gesteld, en toen erkenden zij dat deze bestaat, maar na enige tijd vergaten, betwijfelden en loochenden ze het weer. Hieruit kan blijken hoe bezwaarlijk de mens het vatten kan wat de innerlijke gewaarwording is.

Hemelse Verborgenheden 1390.

Er bestaat niet alleen een mededeling van neigingen en gedachten van de ander, maar ook een mededeling van zijn kennis, in die mate, dat de ene geest meent geweten te hebben, wat de ander weet, hoewel hij daar nooit iets van geweten heeft. Zo deelt zich alle wetenschap van de ander mee; sommige geesten onthouden deze dingen, andere niet.

Hemelse Verborgenheden 1391.

De mededelingen vinden plaats zowel door hun spreken onderling als door voorstellingen en tegelijkertijd door uitbeeldingen, want de voorstellingen van hun gedachten zijn tegelijkertijd uitbeeldend; vandaar vertonen zich alle dingen in hun volheid. Door één enkele voorstelling kunnen zij meer uitbeelden dan door duizend gesproken woorden. Maar de engelen worden de inhoud van een voorstelling gewaar, de aard van de neiging en de oorsprong ervan, het einddoel en tal van andere dingen meer, die meer inwendig zijn.

Hemelse Verborgenheden 1398.

Er omringden mij vele geesten die niet goed waren. Toen naderde een engel en ik zag dat de geesten zijn tegenwoordigheid niet konden verdragen. Ze verwijderden zich meer en meer, naarmate hij naderde. Ik verwonderde mij hierover, maar mij werd te weten gegeven dat de geesten niet konden blijven in de sfeer die de engel bij zich had. Hieruit, en ook uit een andere ervaring, bleek, dat één enkele engel myriaden van boze geesten kan verdrijven, want die houden de sfeer van de wederkerige liefde niet uit. Toch werd ik gewaar dat zijn sfeer getemperd werd door de verbindingen met anderen. Wanneer deze sfeer niet getemperd was, zouden allen uiteengeworpen zijn. Hieruit blijkt eveneens welk een innerlijke gewaarwording in het andere leven bestaat, en hoe allen samengebracht en gescheiden worden overeenkomstig de innerlijke gewaarwordingen.

Hemelse Verborgenheden 1399.

Iedere geest staat in verbinding met de innerlijke en met de binnenste hemel, wat hij in het geheel niet weet. Zonder deze gemeenschap zou hij geenszins kunnen leven. Van welke aard hij innerlijk is, weten de engelen die in de innerlijke dingen zijn en hij wordt ook door middel van deze engelen door de Heer geregeerd. Zo bestaan er mededelingen van zijn innerlijke dingen in de hemel, evenals mededelingen van zijn uiterlijke dingen in de wereld der geesten. Door de innerlijke mededelingen wordt hij geschikt gemaakt voor een nutsbetrachting, waarheen hij geleid wordt zonder dat hij het weet. Zo is het ook met de mens gesteld; ook hij heeft door engelen gemeenschap met de hemel, wat hij in het geheel niet weet, want zonder die verbinding zou hij niet kunnen leven. De dingen die daar vandaan in zijn gedachten vloeien, zijn alleen maar de laatste uitwerkingen. Daaruit komt geheel zijn leven voort en daaruit wordt geheel het streven van zijn leven geregeerd.

Hemelse Verborgenheden 1404.

… Hier beginnen de ware historische gedeelten die alle van uitbeeldende aard zijn: van het 1ste hoofdstuk van Genesis tot het 12de hoofdstuk , of liever tot Eber, werden geen ware maar verdichte geschiedenissen vermeld, die in de innerlijke zin hemelse en geestelijke dingen betekenden…

… Hier, waar het ware geschiedenissen zijn, betekent in het algemeen en in het bijzonder alles wat gezegd wordt en elk woord in de innerlijke zin iets geheel anders dan in de letterlijke zin, maar de geschiedeneissen zelf zijn van uitbeeldende aard. Abram, over wie eerst wordt gehandeld, beeldt in het algemeen de Heer uit, en in het bijzonder de hemelse mens; Izaäk, over wie later gehandeld zal worden, beeldt eveneens in het algemeen de Heer uit en in het bijzonder de geestelijke mens; Jakob eveneens in het algemeen de Heer en in het bijzonder de natuurlijke mens; en zo dus de dingen die tot de Heer, die tot Zijn Rijk en die tot de Kerk behoren.

Hemelse Verborgenheden 1408.

Deze dingen en de volgende die zich historisch zo hebben toegedragen zoals ze beschreven zijn, zijn geschiedenissen van uitbeeldende aard en alle woorden aanduidingen. Dit is evenzeer het geval met alle historische gedeelten van het Woord, niet alleen met de boeken van Mozes, maar ook met Jozua, Richteren, Samuël en Koningen. In al deze boeken verschijnt niets anders dan geschiedenis; maar hoewel in de letterlijke zin geschiedenis, bevat de innerlijke zin niettemin verborgenheden van de hemel, die daarin verscholen liggen. Deze verborgenheden kunnen nooit worden gezien wanneer het gemoed met het oog aan de historische dingen vasthoudt. Deze worden ook niet geopenbaard vooraleer het gemoed zich van de letterlijke zin verwijdert. Het is met het Woord van de Heer gesteld als met het lichaam waarin een levende ziel is; de dingen die tot de ziel behoren, verschijnen niet zolang het gemoed dermate aan lichamelijke dingen kleeft, dat het nauwelijks gelooft een ziel te hebben, nog minder te zullen leven na de dood. Zodra echter het gemoed zich uit de lichamelijke dingen terugtrekt, verschijnen de dingen die tot de ziel en tot het leven behoren. Dit is ook de reden dat niet alleen de lichamelijke dingen moeten sterven vooraleer de mens opnieuw geboren of wederverwekt kan worden, maar dat ook het lichaam sterven moet, opdat de mens in de hemel kan komen en de hemelse dingen zien. Evenzo is het gesteld met het Woord van de Heer: de lichamelijke dingen zijn de dingen die tot de letterlijke zin behoren; wanneer het gemoed daarin gehouden wordt, worden de innerlijke dingen nooit gezien, maar eesrt wanneer deze lichamelijke dingen als het ware dood zijn, vertonen de innerlijke dingen zich aan het oog. Niettemin vertonen de dingen die tot de letterlijke zin behoren, overeenkomst met de dingen die bij de mens in het lichaam zijn, namelijk met de feiten en kennis van het geheugen die uit de zinnelijke dingen voortkomen en uit algemene vaten bestaan, waarin de inwendige of de innerlijke dingen zijn. Hieruit kan men weten dat de vaten iets geheel anders zijn dan de wezenlijke dingen die in de vaten zijn. De vaten zijn de natuurlijke dingen; de wezenlijke dingen, die de vaten bevatten, zijn geestelijke en hemelse dingen. Evenzo zijn de geschiedenissen van het Woord, evenals elk woord in het Woord, algemene, natuurlijke, ja zelfs stoffelijke vaten, waarin geestelijke en hemelse dingen zijn. Deze dingen komen nooit tot aanschouwing dan alleen door de innerlijke zin. Eenieder kan dit alleen al hieruit opmaken, dat vele dingen in het Woord zijn gezegd naar schijnbaarheden, ja zelfs naar zinsbegoochelingen, zo bijvoorbeeld dat de Heer toornt, straft, vervloekt, doodt en dergelijke dingen meer, terwijl toch in de innerlijke zin het tegendeel gelegen is, namelijk dat de Heer nooit toornt en straft, nog minder vervloekt en doodt. Intussen schaadt het hen die uit de eenvoud van hun harten het Woord geloven, zoals zij het in de letter opnemen, geenszins, wanneer zij in de naastenliefde leven. Dit komt omdat het Woord niets anders leert, dan dat eenieder met de naaste in naastenliefde zal leven en dat men de Heer boven alles lief zal hebben. Zij die dat doen hebben innerlijke dingen bij zich en zo worden bij hen de uit de letterlijke zin opgenomen drogbeelden gemakkelijk verstrooid.

Hemelse Verborgenheden 1409.

Dat de historische vermeldingen van uitbeeldende aard zijn, maar alle woorden aanduidingen, kan blijken uit wat eerder over uitbeeldingen en aanduidingen is gezegd en aangetoond, (665, 920, 1361). Daar hier - het 12de hoofdstuk van Genesis - de uitbeeldingen beginnen, mag deze zaak nog eens in het kort worden toegelicht. De mensen van de Oudste Kerk, die de hemelse was, beschouwden alle aardse, wereldse en verder alle lichamelijke dingen, die niettemin de voorwerpen van hun zintuigen waren, niet anders dan als dode dingen. Maar daar in het algemeen en in het bijzonder alle dingen die in de wereld zijn, een voorstelling van het Rijk van de Heer en dus van hemelse en geestelijke dingen geven, dachten zij, wanneer zij deze dingen zagen of met een van hun zintuigen opmerkten, niet daaraan, maar aan de hemelse en geestelijke dingen, en wel niet vanuit deze dingen, maar door middel ervan. Op deze wijze leefden bij hen de dode dingen. Hun nakomelingen verzamelden uit hun mond al hetgeen deze dingen betekenden en maakten daarvan leerstellingen, die het Woord van de Oude Kerk na de vloed waren. Deze dingen waren bij de Oude Kerk aanduidingen, want hierdoor leerden zij de innerlijke dingen en hieruit dachten ze over de geestelijke en hemelse dingen. Toen echter deze erkentenis te gronde begon te gaan, zodat men niet wist dat dergelijke dingen daardoor werden aangeduid, en men deze aardse en wereldse dingen voor heilig begon te houden en te vereren, zonder te denken aan hun betekenis, toen werden deze zelfde dingen uitbeeldingen. Vandaar de uitbeeldende Kerk, die in Abram een aanvang neemt en later bij de nakomelingen van Jakob werd ingesteld. Hieruit kan men weten dat de oorsprong van de uitbeeldingen gelegen is in de aanduidingen van de Oude Kerk, en dat de aanduidingen van de Oude Kerk voortkwamen uit de hemelse voorstellingen van de Oudste Kerk. Hoe het met de uitbeeldingen gesteld is, kan blijken uit de historische vermeldingen van het Woord, alwaar alle handelingen van deze aartsvaders, namelijk van Abram, Izaäk en Jakob, en later van Mozes, van de Richteren, van de Koningen van Jehudah en van Israël, niets anders dan uitbeeldingen zijn. Abram beeldt, als gezegd, in het Woord de Heer uit en daar hij de Heer uitbeeldt, beeldt hij ook de hemelse mens uit. Izaäk beeldt eveneens de Heer uit en vandaar de geestelijke mens en Jakob beeldt eveneens de Heer uit en vandaar de natuurlijke mens, die met de geestelijke overeenstemt. Maar met de uitbeeldingen is het aldus gesteld, dat niets is gericht op de persoon, van welke aard hij is, maar alles op de zaak die hij uitbeeldt. Want alle koningen van Jehudah en Israël beeldden het Koningschap van de Heer uit, onverschillig van welke aard zij waren, en alle priesters het priesterschap van de Heer, onverschillig van welke aard zij waren. Zo konden zowel de bozen als de goeden de Heer en de hemelse en de geestelijke dingen van Zijn Rijk uitbeelden; want zoals eerder gezegd en aangetoond, de uitbeeldingen zijn geheel en al van de persoon gescheiden. Vandaar nu komt het dat alle historische vermeldingen van het Woord uitbeeldingen zijn, en daar deze uitbeeldingen zijn, volgt hieruit, dat alle woorden van het Woord aanduidingen zijn, dat wil zeggen, dat ze in de innerlijke zin iets anders betekenen dan in de letterlijke zin.

Hemelse Verborgenheden 1442.

… Eenieder ontvangt wanneer hij tot de hemelse dingen komt, innerlijke gewaarwording van de Heer. Zij die hemelse mensen werden, zoals die van de Oudste kerk, ontvingen allen innerlijke gewaarwording, zie: (125, 597, 607, 784, 895). Zij die geestelijke mensen worden, dat wil zeggen, die van de Heer naastenliefde ontvangen, hebben iets dat met innerlijke gewaarwording overeenkomt, of een inspraak van het geweten, wat meer of minder helder is, al naar zij meer of minder in de hemelse dingen van de naastenliefde zijn. De hemelse dingen van de naastenliefde brengen dit met zich mee, want in deze dingen alleen is de Heer tegenwoordig, en in deze verschijnt Hij aan de mens …

Hemelse Verborgenheden 1521.

Dat geesten en engelen, uitgezonderd de smaak, alle zintuigen hebben, en wel veel scherper en volmaakter dan enig mens, is mij op vele wijzen geopenbaard. Niet alleen dat zij elkaar zien en met elkaar omgaan, de engelen zijn in de opperste gelukzaligheid vanwege de wederzijdse liefde, maar de dingen die ze daar zien, zijn ook veel talrijker dan ooit een mens kan geloven. De wereld der geesten, en hemelen, zijn vol van uitbeeldingen, zoals de profeten die gezien hebben, en er zijn er zo ontzaglijk veel, dat wanneer iemand slechts het innerlijk gezicht geopend werd en hij er urenlang in rondzag, hij wel ten zeerste versteld moest staan. Er is in de hemel een zodanig licht dat het zelfs het middaglicht van de wereld op ongelooflijke wijze overtreft. Zij ontvangen echter geen licht uit deze wereld, daar zij boven of binnen de sfeer van dit licht zijn, maar het is het licht van de Heer, die voor hen de Zon is. Het licht van de wereld, ook dat van de middag, is voor de engelen als dichte duisternis. Wanneer het hun gegeven wordt in dit licht te zien, komt het hun voor, alsof ze in louter duisternis zagen, wat mij door ondervinding te weten is gegeven. Hieruit kan blijken, welk een onderscheid bestaat tussen het licht van de hemel en het licht van de wereld.

Hemelse Verborgenheden 1522.

Het licht waarin de geesten en engelen leven, heb ik zo vaak gezien, dat ik er mij tenslotte niet meer over verwonderde, omdat ik er vertrouwd mee was geworden. Maar het zou te ver voeren om alle ervaringen mee te delen, waarom ik met dit weinige mag volstaan.

Hemelse Verborgenheden 1524.

Onverwachts schoot aan mijn oog een fel, vlammend licht voorbij, waardoor niet alleen het gezicht van mijn ogen maar ook het innerlijk gezicht sterk verblind werd. Kort daarop verscheen iets duisters als een dikke wolk, waarin als het ware iets aarde-achtigs was. Toen ik mij hierover verwonderde werd mij te weten gegeven, dat het licht bij de engelen in de hemel zo groot is in verhouding tot het licht in de wereld van de geesten, hoewel de geesten in het licht leven, maar dat er niettemin zo'n onderscheid bestaat, en dat het evenals met het licht ook zo gesteld is met het inzicht en de wijsheid van de engelen, ten aanzien van het inzicht en de wijsheid van de geesten; en niet alleen met het inzicht en de wijsheid, maar ook met alles wat tot het inzicht en de wijsheid behoort zoals: met de taal, de gedachte, de vreugden, de gelukzaligheden, want dat alles stemt met het licht overeen. Hieruit kon ik ook opmaken, hoe groot en hoedanig de volmaaktheden van de engelen zijn in vergelijking met de mensen, die, in vergelijking met de geesten, in duisternis zijn.

Hemelse Verborgenheden 1529.

Het is in de hemel ten volle bekend, maar niet zozeer in de wereld der geesten, vanwaar zulk een groot licht komt, namelijk van de Heer. Wat wonderbaarlijk is, de Heer verschijnt aan de hemelse engelen in de derde hemel als Zon en aan de geestelijke engelen als Maan. De eigenlijke oorsprong van het licht komt nergens anders vandaan. Maar voor zoveel het hemelse en het geestelijke bij de engelen is, zoveel licht hebben zij, en van welke aard het hemelse en het geestelijke is, van dien aard is hun licht. Dus openbaart zich het eigenlijke hemelse en geestelijke van de Heer zich voor hun uiterlijk gezicht door middel van dit licht.

Hemelse Verborgenheden 1530.

Dat dit zo is, kon eenieder ook uit het Woord duidelijk zijn, bijvoorbeeld toen de Heer aan Petrus, Jakobus en Johannes geopenbaard werd, want 'toen blonk Zijn gelaat als de zon, en Zijn klederen werden als het licht', (Matthéüs) 17:2). Dat Hij zo aan hen verscheen, was alleen, omdat hun innerlijk gezicht geopend werd. Bij de profeten wordt hetzelfde ook bevestigd, zoals bij Jesaja, waar over het Rijk van de Heer in de hemelen gehandeld wordt: 'Het licht van de maan zal zijn als het licht van de zon, en het licht van de zon zal zevenvoudig zijn, als het licht van zeven dagen', (Jesaja 30:26); en bij Johannes, waar ook over het Rijk van de Heer wordt gehandeld, dat het Nieuwe Jeruzalem genoemd wordt: 'De stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods verlicht haar, en het Lam is haar luchter', (Openbaring 22:5); en elders: 'Aldaar zal geen nacht zijn en zij zullen geen luchter noch licht nodig hebben, want de Heer God verlicht hen', (Openbaring 22:5); en verder, toen de Heer aan Mozes, Aharon, Nadab, Abihu en de zeventig oudsten verscheen: 'zagen zij de God van Israël, onder Wiens voeten als het ware een werk van saffiersteen en als het ware het wezen des hemels in zijn klaarheid', (Exodus 24:10). Daar het hemelse en het geestelijke van de Heer voor het uiterlijke gezicht van de engelen als Zon en Maan verschijnt, betekent de zon in het Woord het hemelse en de maan het geestelijke.

Hemelse Verborgenheden 1531.

Opdat ik hierin bevestigd zou worden, dat de Heer aan de hemelse engelen als Zon, en de geestelijke engelen als Maan verschijnt, werd mij, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, het innerlijk gezicht tot daartoe geopend. Ik zag duidelijk de glanzende Maan, die door vele kleine manen was omringd, waarvan het licht bijna zonnig was, naar de woorden van Jesaja: 'Het licht der maan zal zijn als het licht der zon', (Jesaja 30:26). Het was mij echter niet gegeven de Zon te zien; de Maan verscheen vooraan aan de rechterzijde.

Hemelse Verborgenheden 1533.

Van de ontelbare dingen die in het andere leven verschijnen, kon ik mij, voordat mijn gezicht geopend was, nauwelijks een andere voorstelling vormen dan de andere mensen doen, namelijk dat het licht en de dingen die uit het licht voortkomen, en ook zintuiglijk waarneembare dingen, geenszins in het andere leven konden bestaan. Dit ten gevolge van de fantasieën die de geleerden zich hebben gevormd omtrent het onstoffelijke, dat zij met zoveel klem aan de geesten en aan alles wat tot hun leven behoort, toeschrijven. Als gevolg daarvan kon men hiervan nooit een andere opvatting hebben, dan dat het, omdat het iets onstoffelijks was, òf iets zo duisters was, zodat men er nooit enig begrip van kon vormen, òf dat het niets was, want het onstoffelijke sluit iets dergelijks in, terwijl toch geheel het tegendeel het geval is. Want wanneer geesten niet organisch waren, en wanneer de engelen geen organische zelfstandigheden waren, zouden ze noch kunnen spreken, noch zien en noch denken.

Hemelse Verborgenheden 1540.

De ware historische verhalen van het Woord zijn, zoals gezegd, met het 12de hoofdstuk van Genesis begonnen; tot daar, of liever tot Eber, waren het verdichte verhalen. De historische verhalen, die nu met betrekking tot Abram worden voortgezet, betekenen in de innerlijke zin de Heer, en wel Zijn eerste leven, zoals het was, voordat Zijn uiterlijke mens met de innerlijke verbonden werd, in die mate, dat zij één uitmaakten, dat wil zeggen, voordat Zijn uiterlijke mens zoals hemels en Goddelijk was geworden. Het zijn de geschiedenissen die de Heer uitbeelden, de woorden zelf zijn de aanduidingen van datgene wat uitgebeeld wordt. Daar het echter geschiedenissen zijn kan het niet anders of het gemoed van de lezer wordt daarin vastgehouden, vooral heden ten dage, nu de meesten en bijna allen niet geloven dat er een innerlijke zin bestaat, nog minder dat er in elk woord een innerlijke zin is, en wellicht zullen zij het ook nu nog niet erkennen, hoewel het tot hiertoe zo duidelijk is aangetoond; ook daarom niet, omdat de innerlijke zin zozeer schijnt af te wijken van de letterlijke zin, dat men hem nauwelijks herkent. Maar men kan alleen hieruit al weten dat deze geschiedenissen nooit het Woord kunnen zijn, dat daarin, wanneer zij van de innerlijke zin gescheiden zijn, niet meer Goddelijks is dan in elke andere geschiedenis. Daarentegen maakt de innerlijke zin, dat het Goddelijk is. Dat de innerlijke zin het Woord zelf is, blijkt uit vele plaatsen die onthuld zijn, zoals: 'Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen', (Matthéüs 2:15), behalve nog tal van andere plaatsen. Ook de Heer Zelf heeft na de opstanding de discipelen geleerd wat bij Mozes en de profeten van Hem geschreven was, (Lukas 24:27), dat zo dus niets in het Woord geschreven staat, wat niet op Hem, op Zijn Rijk en op de Kerk betrekking heeft; dit zijn de geestelijke en de hemelse dingen van het Woord. Daarentegen zijn de dingen, welke de zin van de letter bevat, voor het merendeel wereldse, lichamelijke en aardse dingen, die nooit het Woord van de Heer kunnen uitmaken. Heden ten dage zijn de mensen van dien aard, dat ze niets anders dan dergelijke dingen gewaarworden; wat geestelijke en hemelse dingen zijn, weten ze nauwelijks. Anders was het gesteld met de mens van de Oudste en van de Oude Kerk; wanneer deze heden ten dage leefde en het Woord las, zou hij in het geheel geen aandacht schenken aan de zin van de letter, wat hij als niets zou beschouwen, maar op de innerlijke zin acht geven. Zij verwonderen zich zeer dat iemand het Woord anders in zich opneemt; daarom zijn ook alle boeken van de Ouden zodanig geschreven, dat zij in de innerlijke zin iets anders bevatten dan in de letter.

Hemelse Verborgenheden 1594.

… Wat de uiterlijke mens met de innerlijke in verdeeldheid brengt, weet de mens niet, en dit om vele redenen; zowel omdat hij het niet weet, of, als hij het gehoord had, niet gelooft dat er een innerlijke mens bestaat, als omdat hij niet weet, of, als hij het gehoord had, niet gelooft dat het de eigenliefde en de daarbij behorende begeerten zijn, die verdeeldheid brengen, en verder ook de liefde tot de wereld met de daarbij behorende begeerten, deze brengen echter niet zozeer verdeeldheid als de eigenliefde. Dat hij niet weet en niet gelooft dat er een innerlijke mens bestaat, komt omdat hij in lichamelijke en zinnelijke dingen leeft, die nooit kunnen zien wat innerlijk is. De innerlijke dingen kunnen zien wat uiterlijk is, maar de uiterlijke dingen kunnen nooit zien wat innerlijk is; als voorbeeld het gezicht: het innerlijke gezicht kan zien, wat het uiterlijke gezicht is, maar het uiterlijke gezicht kan nooit zien wat het innerlijke gezicht is; of het verstandelijke en het redelijke kunnen waarnemen wat het wetenschappelijke is en van welke aard, maar niet omgekeerd. Verder komt het ook hierdoor, omdat hij niet gelooft dat er een geest bestaat die van het lichaam gescheiden wordt wanneer hij sterft, en nauwelijks dat er een innerlijk leven bestaat dat men de ziel noemt. Wanneer de zinnelijke en lichamelijke mens over de geest denkt, die van het lichaam moet scheiden, komt hem dit als iets onmogelijks voor, daar hij het leven in het lichaam stelt en zich hierin bevestigt door het feit dat ook de redeloze dieren leven en toch na de dood niet leven, en nog tal van andere dingen meer…

… Daarom stellen ook velen de eeuwige gelukzaligheid hierin, dat zij na het leven van het lichaam groot worden, en door anderen, zelfs door de engelen gediend worden, terwijl zij zelf niemand willen dienen, dan alleen om een verborgen reden ten eigen bate, namelijk om gediend te worden. Wanneer zij zeggen dat ze dan alleen de Heer willen dienen, is dat vals, want zij die in de eigenliefde zijn, willen, dat ook de Heer hen dient, en voor zover dit niet gebeurt, treden zij terug. Zo lopen zij er dus in hun hart mee rond dat zij zelf Heren willen worden en over het heelal regeren …

… Hieruit kan blijken van welke aard de eigenliefde is, ook hieruit dat die haat in zich verbergt jegens allen, die zich niet aan haar onderwerpen als knechten, en vanwege de haat ook wraakzucht, wreedheden, bedrog, en talrijke snoodheden meer…

… Voor zoveel als dus de mens erkent en gelooft zo te zijn als hij in werkelijkheid is, treedt hij terug van de eigenliefde en de begeerten ervan en gruwt hij van zichzelf. Voor zoveel als dit geschiedt, ontvangt hij van de Heer hemelse liefde, dat wil zeggen, wederkerige liefde, die daarin bestaat dat hij allen dienen wil.

Hemelse Verborgenheden 1619.

Wanneer het innerlijk gezicht van de mens, dat het gezicht van zijn geest is, geopend wordt, verschijnen de dingen die in het andere leven zijn en die zich nooit zichtbaar aan het gezicht van het lichaam kunnen voordoen. De gezichten van de profeten waren niets anders. Er zijn in de hemel, zoals gezegd, voortdurend uitbeeldingen van de Heer en van Zijn Rijk, en er zijn aanduidingen, ja zelfs in die mate, dat er hoegenaamd niets voor het gezicht van de engelen bestaat, dat niet uitbeeldend en aanduidend is; vandaar de uitbeeldingen en aanduidingen in het Woord, want het Woord komt door de hemel van de Heer. Hemelse Verborgenheden 1620. De dingen die zich in de geestenwereld en in de hemel zichtbaar vertonen, zijn groter in getal dan dat deze opgesomd kunnen worden. Daar hier over het licht gehandeld wordt, mag ik die dingen vermelden, die rechtstreeks uit het licht voortkomen, zoals de atmosferen, de paradijzen, de regenbogen, de paleizen en de woningen, die daar voor het uiterlijk gezicht van de geesten en de engelen zo lichtend en levend zijn, en tevens dermate voor alle zintuigen waarneembaar, dat zij zeggen dat deze dingen werkelijk zijn, maar dat daarentegen de dingen die in de wereld zijn, in vergelijking daarmee, niet werkelijk zijn.

Hemelse Verborgenheden 1621.

Wat de atmosferen betreft, dit zijn lichtatmosferen, omdat die uit dat licht voortkomen. Deze zijn ontelbaar en van zo'n schoonheid en bekoring dat het niet kan worden beschreven; hierin leven de gelukzaligen. Er zijn diamanten atmosferen, die tot in de kleinste deeltjes schitteren, alsof ze zijn samengesteld uit kleine diamanten bolletjes. Er zijn atmosferen die flonkeren zoals allerlei soorten edelgesteente. Er zijn atmosferen als van parels, waarvan de middelpunten doorschijnend zijn en in de zuiverste kleuren stralen. Er zijn atmosferen die vlammen als van goud, andere als van zilver. Er zijn er ook als van diamantachtig goud en zilver. Er zijn atmosferen van veelkleurige bloemen, deze hebben de kleinste en bijna onmerkbare vormen; deze vullen de hemel van de kinderen met ontelbare verscheidenheid; ja zelfs, doen zich atmosferen voor als van spelende kinderen, waarvan de uiterst kleine vormen onmerkbaar zijn, maar alleen waarneembaar voor de binnenste voorstelling. Door deze vormen ontvangen de kinderen de voorstelling dat alles om hen heen leeft en dat zij in het leven van de Heer zijn, dit leven vult hun innerlijk met gelukzaligheid. Er zijn nog tal van andere dingen meer, want de verscheidenheden zijn ontelbaar en ook onuitsprekelijk.

Hemelse Verborgenheden 1622.

Wat de paradijzen betreft, deze zijn verbazingwekkend. Aan het oog trekken paradijselijke tuinen voorbij van onmetelijke uitgestrektheid, met bomen van allerlei soort, van zo'n schoonheid en bekoring dat ze ieder denkbeeld te boven gaan. Deze tuinen hebben zo veel leven in zich dat zij, die daar zijn voor het uiterlijk gezicht, de bijzonderheden niet alleen levendig zien, maar ook gewaarworden. Levendiger dan het gezicht van het aardse oog dergelijke dingen waarneemt. Opdat ik daarover geen twijfel zou koesteren, werd ik ook daarheen geleid. Het is vooraan, een weinig naar boven tegen de hoek van het rechteroog waar diegenen zijn die een paradijselijk leven leiden, en ik zag het. Alles verschijnt daar tot in bijzonderheden als in zijn allerschoonste lente en in zijn allerschoonste bloei, met verbazingwekkende pracht en verscheidenheid. Alles leeft tot in bijzonderheden door uitbeeldingen, want er is niets, dat niet iets hemels en geestelijks uitbeeldt en betekent. Zo bekoort het niet alleen het gezicht, maar ook het gemoed met gelukzaligheid. Enige zielen die pas uit de wereld waren aangekomen, en die tengevolge van de aangenomen beginselen toen ze in de wereld leefden, twijfelden, of er wel zoiets kon bestaan in het andere leven, waar geen hout en geen steen is, werden daarheen opgeheven, en spraken van daaruit met mij. Door verbazing overweldigd zeiden ze dat het onuitsprekelijk was, en dat ze het onuitsprekelijke door geen enkele voorstelling zouden kunnen uitbeelden, en dat van elke bijzonderheid bekoring en gelukzaligheid uitstraalde en wel met afwisseling en verscheidenheid. De zielen die de hemel worden binnengeleid worden doorgaans allereerst naar deze paradijzen gevoerd. De engelen echter zien dit met andere ogen; het zijn niet de paradijzen die hen verrukken, maar de uitbeeldingen, dus de hemelse en geestelijke dingen waaruit die voortkomen. Aan deze hemelse en geestelijke dingen ontleende de Oudste Kerk haar paradijzen.

Hemelse Verborgenheden 1623.

Ten aanzien van de regenbogen, er bestaat als het ware een regenboogachtige hemel, waar de gehele atmosfeer als een ononderbroken aaneenschakeling van allerkleinste regenbogen verschijnt. Daar bevinden zich degenen die tot de streek van het innerlijk oog behoren, aan de rechterzijde, vooraan, een weinig naar boven. De gehele atmosfeer of aura bestaat daar uit zulke flonkeringen die zo stralen, als het ware, elk uit de eigen oorsprong. Rond daaromheen verschijnt de vorm van een allergrootste regenboog van overweldigende schoonheid die de kleine regenbogen omsluit. Deze grootste regenboog is samengesteld uit dergelijke kleine regenbogen die de allerschoonste evenbeelden zijn van deze grootste boog. Elke kleur bestaat zo uit ontelbare stralen, zodat tienduizenden één enkele waarneembare eenheid uitmaken, die als het ware een schakering van de oorsprongen van het licht uit de hemelse en geestelijke dingen is, die een uitbeeldende voorstelling voortbrengen en tevens zichtbaar vertonen. De verscheidenheid en de spelingen van de regenbogen zijn onbegrensd; het werd mij gegeven er enige te zien, en opdat men er zich enigszins een voorstelling van kan maken van de ontelbaarheid en opdat men zal zien, uit hoeveel ontelbare stralen één enkele straal is samengesteld, mag ik een enkele ervan beschrijven.

Hemelse Verborgenheden 1624.

Er werd mij een vorm van een grote regenboog getoond opdat ik daaruit zou kunnen opmaken, van welke aard deze zijn in hun allerkleinste vorm. Het was een buitengewoon wit licht dat omgeven was door een bepaalde omtrek of rand, en in het middelpunt ervan was iets donkers, zoiets als van aarde. Dit alles was omgeven door de grootste lichtglans, deze lichtglans werd afgewisseld en onderbroken door een andere lichtglans met goudgele puntjes als kleine sterretjes. Daarbij verschenen kleurspelingen die te voorschijn werden gebracht door veelkleurige bloemen die in de felle lichtglans kwamen en waarvan de kleuren niet voortvloeiden uit de witte lichtglans, maar uit een vlammend licht. Al deze dingen waren uitbeeldingen van hemelse en geestelijke dingen. In het andere leven beelden alle zichtbare kleuren het hemelse en het geestelijke uit; de kleuren uit een vlammend licht beelden de dingen uit die tot de liefde en tot de neiging tot het goede behoren; de kleuren uit een witte lichtglans de dingen die tot het geloof en tot de neiging tot het ware behoren. Uit deze oorsprongen komen alle kleuren in het andere leven voort. Daarom fonkelen ze zo sterk, dat de kleuren van de wereld daarmee niet vergeleken kunnen worden. Er bestaan ook kleuren die in de wereld nooit zijn gezien.

Hemelse Verborgenheden 1625.

Er verscheen mij ook de vorm van een regenboog, waar in het midden ervan iets was zoals grasachtig groen, en men kon het schijnsel opmerken zoals van een zon die onzichtbaar van de zijkant scheen en zo'n schitterwit licht uitgoot dat het niet beschreven kan worden. Aan de omtrek vertoonden zich de allerschoonste kleurspelingen tegen een achtergrond van parelachtig licht. Hieruit en uit nog andere dingen kon blijken van welke aard de vormen van de regenbogen in hun allerkleinste delen zijn, en dat er ontelbaar vele verscheidenheden bestaan, en wel overeenkomstig de naastenliefde en het daaruit voortkomende geloof van hem, aan wie ze worden uitgebeeld, en die als een regenboog is voor hen aan wie het zich in schoonheid en heerlijkheid vertoont.

Hemelse Verborgenheden 1626.

Behalve deze paradijselijke tuinen, zag men ook steden met prachtige paleizen die aan elkaar gebouwd zijn, stralend in kleurenpracht en boven alle bouwkunst verheven Het is dan ook niet te verwonderen dat dergelijke beelden ook verschenen aan de profeten, wanneer hun innerlijk gezicht geopend werd, en wel zo duidelijk, dat niets in de wereld duidelijker kan zijn, zoals ook aan Johannes het Nieuwe Jeruzalem verscheen. Dit is door hem met de volgende woorden beschreven: 'Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem. Zij had een grote en hoge muur; ze had twaalf poorten; het gebouw van de muur was van jaspis, en de stad was zuiver goud zoals zuiver glas; de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei kostbaar gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcédon, het vierde smaragd, het vijfde sardónix, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacinth, het twaalfde amethyst', (Apocalyps 21:10,12,18,19,20), en nog vele andere door de profeten meegedeelde verschijningen. Ontelbare dingen van dien aard worden door de engelen en de engelgeesten in het volle licht gezien, en wat wonderlijk is, met alle zintuigen waargenomen. Dit kan nooit iemand geloven die de geestelijke voorstellingen door de termen en definities van de menselijke filosofie en door spitsvondige redeneringen heeft uitgedoofd, terwijl deze dingen toch de volste waarheid zijn. Dat ze waar zijn, had men hieruit kunnen opmaken dat ze zo vaak aan heiligen verschenen zijn.

Hemelse Verborgenheden 1627.

Het was mij gegeven, behalve steden en paleizen soms ook decoraties te zien, zoals aan bordessen en poorten. Deze versieringen zijn vol beweging alsof ze levend waren en veranderen met steeds nieuwe schoonheid en symmetrie. Mij werd meegedeeld dat deze vormveranderingen op deze wijze altijd maar door op elkaar zouden kunnen volgen, ook al zou het tot in eeuwigheid duren, met steeds nieuwe harmonie, terwijl de opeenvolging zelf ook een harmonie vormt. Er werd gezegd dat deze wonderen nog maar tot de allerkleinste behoren.

Hemelse Verborgenheden 1628.

Alle engelen hebben hun eigen verblijven waarin ze wonen; deze zijn prachtig. Ik ben daar geweest en heb ze herhaalde malen gezien en bewonderd en ik sprak daar met hen. Ze zijn zo duidelijk en zichtbaar dat er niets kan bestaan wat duidelijker en meer zichtbaar is. De woningen op aarde staan in geen verhouding daarmee. Ze noemen ook de dingen die op aarde zijn, dood en niet werkelijk, maar hun dingen noemen ze levend en waar, daar ze van de Heer zijn. De architectuur is van dien aard, dat de kunst zelf daaruit voortkomt, en wel met oneindige verscheidenheid. Ze zeiden dat al werden hun alle paleizen van de gehele wereld gegeven, zij deze niet voor die van hen zouden willen ruilen; wat van steen, leem en hout is, is voor hen dood. Wat echter van de Heer komt en van het leven en het licht zelf, is levend en des te meer omdat ze het met alle zintuigen genieten. De dingen die zich daar bevinden zijn immers geheel en al aan de zintuigen van de engelen en geesten aangepast. Want wat in het licht van de natuurlijke zon is, kunnen de geesten met hun blik in het geheel niet waarnemen, want wat van steen en hout is, is aangepast aan de zintuigen van de mensen in het lichaam. Geestelijke dingen stemmen overeen met het geestelijke en lichamelijke dingen met het lichamelijke.

Hemelse Verborgenheden 1629.

De woningen van de goede geesten en van de engelgeesten hebben doorgaans zuilengangen en soms lange boogvormige of dubbele voorhoven, waarin ze wandelen. De wanden ervan zijn met veel verscheidenheid gevormd en versierd met bloemen en met wonderbaarlijk gevlochten bloemenslingers en nog tal van andere ornamenten, die, zoals gezegd wisselen en elkaar opvolgen. Soms zien zij ze in een helder licht, dan weer in gedempter licht, steeds tot innerlijke verrukking. Hun woningen veranderen ook in nog fraaiere, al naar de geesten volmaakter worden. Wanneer zij veranderen, verschijnt aan de zijkant iets dat een venster voorstelt; dit wordt groter en van binnen donkerder, en er vertoont zich iets als een hemel met sterren, en iets als wolken, wat een teken is dat hun woningen worden veranderd in meer aangename woningen.

Hemelse Verborgenheden 1630.

Geesten zijn zeer verontwaardigd dat de mensen niet het minste begrip hebben van het leven van de geesten en de engelen en dat ze menen dat deze in een duistere staat verkeren, die niet anders dan een allertreurigste kan zijn, als het ware in een leeg en onbeduidend niets. Toch zijn zij in het hoogste licht en in het genot van alle plezierige dingen wat betreft hun zinnen en wel tot aan hun binnenste gewaarwording. Er waren ook bepaalde zielen die pas uit de wereld waren aangekomen en door de beginselen die ze daar hadden aangenomen van mening waren, dat dergelijke dingen in het andere leven niet bestonden. Daarom werden zij in de woningen van de engelen binnengeleid en spraken daar met hen en zagen deze dingen. Toen ze terugkeerden zeiden ze dat ze hadden waargenomen dat dingen inderdaad zo waren en dat deze dingen werkelijkheden waren en dat ze dit in het leven van het lichaam nooit geloofd hadden, noch hadden kunnen geloven. Ze zeiden verder dat deze dingen wel tot de wonderen moeten behoren die men niet gelooft omdat men ze niet begrijpt. Daar het echter een ervaring van de zinnen is, maar dan van de innerlijke, en hun dit gezegd wordt, moesten ze daaraan toch niet twijfelen, alleen omdat ze het niet begrijpen. Want als men niets geloofde dan alleen wat men begrijpt, dan zou men niets geloven van de dingen die tot de innerlijke natuur behoren, en nog minder van de dingen die tot het eeuwige leven behoren. Hier ligt de oorzaak van de waanzin van onze tijd.

Hemelse Verborgenheden 1631.

Diegenen die in het leven van het lichaam rijk waren en in prachtige paleizen woonden en daarbij in dergelijke dingen hun hemel stelden, en die zonder geweten en zonder naastenliefde anderen onder allerlei voorwendsels van hun goederen beroofden, worden wanneer ze in het andere leven komen, zoals eerder gezegd, eerst in geheel hun eigen leven gebracht, zoals ze dat in de wereld hadden, en het wordt hun dan ook soms toegestaan, ook in paleizen te wonen zoals ze in de wereld hadden. Want in het andere leven worden ze aanvankelijk als gasten en nieuw-aangekomenen ontvangen, en zolang ze naar hun innerlijke dingen en hun levensdoeleinden nog niet onthuld moeten worden, bewijzen de engelen, van de Heer uit, hun diensten en weldaden. Maar het toneel verandert; de paleizen verdwijnen allengs en worden huisjes, gaandeweg geringer tot er tenslotte niets meer is. Dan zwerven zij rond als degenen die om een aalmoes vragen en smeken om opgenomen te worden. Maar daar zij van dien aard zijn, worden ze uit de gezelschappen verstoten. Tenslotte worden ze als drek en wasemen een sfeer uit van stank van tanden.

Hemelse Verborgenheden 1632.

Ik sprak met engelen over de uitbeeldingen, namelijk dat er in het plantenrijk op aarde niets is, dat niet op de een of andere wijze het Rijk van de Heer uitbeeldt. Zij zeiden dat al het mooie en sierlijke wat in het plantenrijk is, zijn oorsprong ontleent, door de hemel aan de Heer, en dat wanneer de hemelse en de geestelijke dingen van de Heer in de natuur invloeien, zich dergelijke dingen in de werkelijkheid vertonen, en dat hieruit de ziel of het leven van de planten voortkomt. Vandaar zijn die dingen uitbeeldingen, en daar dit in de wereld onbekend is, werd het een hemelse verborgenheid genoemd.

Hemelse Verborgenheden 1634.

Over de spraak van geesten en engelen; het is uit het Woord van de Heer bekend dat in oude tijden velen met geesten en engelen hebben gesproken, en dat zij vele dingen die in het andere leven zijn, hebben gehoord en gezien. Later werd echter de hemel als het ware toegesloten, en wel zo volledig, dat men heden ten dage nauwelijks gelooft, dat er geesten en engelen zijn en nog minder dat iemand met hen spreken kan. Men houdt er de mening op na dat het onmogelijk is om met wezens te spreken die onzichtbaar zijn en die men in zijn hart loochent. Maar daar het mij door de goddelijke barmhartigheid van de Heer is vergund, nu reeds enige jaren achtereen bijna voortdurend gesprekken met hen te voeren, en met hen om te gaan als een van hen, mag ik thans meedelen, wat mij ten aanzien van hun spraak is te weten gegeven.

Hemelse Verborgenheden 1636.

Hoe moeilijk mensen tot het geloof kunnen worden gebracht dat er geesten en engelen bestaan en nog zoveel moeilijker, dat iemand met hen zou kunnen spreken, werd mij door het volgende voorbeeld duidelijk. Er waren enige geesten aanwezig die toen ze nog in het lichaam leefden, tot de meer ontwikkelden behoorden en mij destijds bekend waren - want ik sprak met bijna allen die ik in het leven van hun lichaam gekend had, met enigen verscheidene weken lang, met anderen een jaar lang, geheel en al alsof ze in het lichaam leefden. Ze werden op een keer in een soortgelijke staat van denken gebracht als ze gehad hadden toen ze nog in de wereld leefden, wat in het andere leven moeiteloos plaatsvindt. Toen werd hun de vraag ingegeven of ze geloven of een mens met geesten zou kunnen spreken. Ze zeiden toen in deze staat, dat het fantasie was om zoiets te geloven, en dit verzekerden ze met stelligheid. Hierdoor werd mij te weten gegeven, hoe moeilijk de mens tot het geloof gebracht kan worden, dat er op de een of andere wijze een spreken van de mens met geesten zou kunnen bestaan, omdat men namelijk niet gelooft dat er geesten bestaan, nog minder, dat men na de dood onder de geesten zal komen, waarover zich toen ook diezelfde geesten ten zeerste verwonderden. Toch behoorden zij tot de meer ontwikkelden, en hadden in het openbaar veel gesproken over het andere leven, over de hemel en over de engelen, zodat men had kunnen geloven dat dit voor hen een wetenschappelijk, geheel uitgemaakte zaak was, bovenal door het Woord, waarin van het spreken met geesten zo vaak sprake is.

Hemelse Verborgenheden 1645.

De spraak van de engelen is niet te beschrijven en ver boven de spraak van geesten, omdat deze gaat boven de spraak van de engelgeesten. Die spraak is voor de mens, zolang deze in het lichaam leeft, op geen enkele wijze begrijpelijk; ook de geesten in de geestenwereld kunnen zich hiervan geen voorstelling maken, want het gaat het bevattingsvermogen van hun gedachten te boven. Hun spraak is niet een spraak van dingen die uitgebeeld worden door bepaalde voorstellingen, zoals van geesten en engelgeesten, maar het is een spraak van einddoelen en van nuttige werkingen die daaruit voortkomen, die het beginsel en het wezenlijke van de dingen zijn. Daarin worden de gedachten van de engelen neergelegd en daarin wisselen die met onbegrensde verscheidenheid. In alles en in elke bijzonderheid van deze spraak is een innerlijke vreugde en gelukzaligheid uit het goede van de wederkerige liefde van de Heer en het schone en het verrukkelijke uit het ware van het geloof dat uit de liefde voortkomt. De einddoelen en de nuttige werkingen die daaruit voortkomen, zijn als het ware de tederste kelken en de liefelijkste dragers van ontelbaar vele verscheidenheden en dit door middel van niet te begrijpen hemelse en geestelijke vormen. Hierin worden zij door de Heer gehouden, want het Rijk van de Heer is alleen een rijk van einddoelen en nuttige werkingen. Daarom richten ook de engelen die bij de mens zijn de aandacht op niets anders dan op einddoelen en nuttige werkingen en halen zij uit de gedachte van de mens niets anders dan dat tevoorschijn; om het overige, dat denkbeeldig en stoffelijk is, bekommeren ze zich niet in het minst daar dit ver beneden hun sfeer is.

Hemelse Verborgenheden 1648.

Er bestaat een spraak van goede geesten en van engelgeesten, die een samenspraak van velen is, voornamelijk in kringen of koren, waarover door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in het volgende wordt gehandeld. Het spreken in koren, dat ik vaak heb gehoord, heeft een toonval als in ritmen. Zij denken geenszins aan de woorden of de voorstellingen; wat zij voelen vloeit als vanzelf erin uit, en er vloeien geen woorden of voorstellingen binnen, die de zin verveelvuldigen of naar een andere kant heen trekken, of waaraan iets kunstmatigs kleeft, of dat hun sierlijk voorkomt uit zichzelf of uit eigenliefde. Dit zou onmiddellijk een verwarring veroorzaken. Ze blijven aan geen enkel woord hangen en denken aan de zin ervan. De woorden zijn de vanzelfsprekende uitvloeisels van de zin zelf. Zij gaan in eenheden uit, meestal in enkelvoudige, en wanneer ze in samengestelde eenheden uitlopen, wentelen ze zich door een accent in wat volgt. Dit komt omdat zij in gezelschap denken en spreken en de vorm van hun spreken daarom de cadans heeft die overeenkomt met de samenhang en de eensgezindheid van het gezelschap. Van zo'n aard was oudtijds de vorm van de liederen en van zo'n aard is de vorm van de Psalmen van David.

Hemelse Verborgenheden 1649.

Wat wonderbaarlijk is; de spraak, die als het ware de ritmische of harmonische toonval van liederen heeft, is de natuurlijke spraak van de geesten. Op deze wijze spreken zij onder elkaar, hoewel zij dit niet weten. Terstond na de dood nemen de zielen deze gewoonte om zo te spreken zelf aan. Ik ben in een dergelijke spraak ingewijd en die is mij tenslotte vertrouwd geworden. De reden waarom zij van dien aard is, is hierin gelegen, dat zij in gezelschap spreken, de meeste tijd zonder het te weten. Dit is het duidelijke bewijs dat allen in gezelschappen zijn onderscheiden en dat zich vandaar alle dingen naar de vormen van de gezelschappen richten.

Hemelse Verborgenheden 1659. (Genesis 14de hoofdstuk);

De dingen die dit hoofdstuk bevat verschijnen alsof ze niet uitbeeldend waren, want er wordt alleen gehandeld over oorlogen tussen verschillende koningen en over de invrijheidstelling van Loth door Abram, en tenslotte over Malchizedech. Zo schijnt het dus alsof er van binnen geen enkele hemelse verborgenheid is, maar niettemin bevatten deze dingen, net als al het overige, in de innerlijke zin de allerdiepste verborgenheden, die ook in voortdurende samenhang uit het voorafgaande voortvloeien en zich in voortdurende samenhang aan het volgende vasthechten. In het voorafgaande werd over de Heer gehandeld en over Zijn onderricht, verder over Zijn uiterlijke mens, die door middel van de wetenschappen en erkentenissen verbonden moest worden met de Innerlijke Mens. Maar daar Zijn uiterlijke mens van dien aard was, dat Hij, zoals gezegd, door overerving van de moeder, dingen in zich had, die de verbinding in de weg stonden, en die noodzakelijk eerst door worstelingen en verzoekingen verdreven moesten worden, vooraleer Zijn Uiterlijke Mens met de Innerlijke kon worden verenigd, of Zijn Menselijk Wezen met het Goddelijke. Daarom wordt in dit hoofdstuk over die worstelingen gehandeld, die in de innerlijke zin worden uitgebeeld en aangeduid door oorlogen, waarvan hier sprake is. Binnen de Kerk is het bekend dat Malchizedech de Heer uitbeeldde en dat zo in de innerlijke zin over de Heer gehandeld wordt, wanneer van Malchizedech sprake is. Hieruit kan ook worden opgemaakt dat niet alleen dit, maar ook het overige uitbeeldend is, want er kan in het Woord ook niet het kleinste woordje geschreven zijn dat niet uit de hemel is neergezonden en waarin dus de engelen niet hemelse dingen zien. In de oudste tijden werden ook vele dingen door oorlogen uitgebeeld, die zij 'Oorlogen van Jehovah' noemden, en deze betekenden niets anders dan de worstelingen van de Kerk en van hen die tot de Kerk behoorden, dat wil zeggen, hun verzoekingen, die niets anders zijn dan worstelingen en oorlogen tegen de boosheden bij hen, en dus tegen de duivelse bende die boosheden opwekt en het er op toelegt, de Kerk en de mens van de Kerk te vernietigen. Dat onder de oorlogen in het Woord niets anders wordt verstaan kan hieruit duidelijk blijken, dat in het Woord enig en alleen over de Heer, en over Zijn Rijk en over de Kerk gehandeld kan worden, daar het Goddelijk en niet menselijk, dus hemels en niet werelds is. Daarom kan onder de oorlogen, die in de zin van de letter voorkomen, in de innerlijke zin niets anders worden verstaan …

Hemelse Verborgenheden 1691.

… Al het boze en valse ontstaat uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld, er is geen andere oorsprong, want deze zijn tegenovergesteld aan de hemelse en de geestelijke liefde. En omdat zij tegenovergesteld zijn, zijn die het juist die voortdurend de hemelse en geestelijke dingen in het Rijk van God trachten te vernietigen. Uit eigenliefde en de liefde tot de wereld ontstaan alle soorten van haat, uit de haat alle wraaknemingen en wreedheden, en uit beide weer alle arglisten, kortom alle hellen …

… Bergen betekenen, zoals gewoonlijk, de hemelse liefde en de geestelijke liefde, (759, 796), in de tegenovergestelde zin echter wordt in het Woord door bergen de eigenliefde en de liefde tot de wereld aangeduid. Bij Jesaja: 'De ogen van de hoogmoed des mensen zullen vernederd worden, en de hoogmoed der mensen zal neergebogen worden; de dag van Jehovah Zebaoth over alle hoovaardige en hoge; over alle hoge bergen en over alle verhevene heuvelen en over alle hoge toren', (Jesaja 2:11,12,14,15). Hier staan de hoge bergen klaarblijkelijk voor de eigenliefde en de verheven heuvelen voor de liefde tot de wereld. Bij Mozes: 'Een vuur is aangestoken in Mijn toorn en zal branden tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren en de gronden van de bergen in vlam zetten', (Deuteronomium 32:22), 'gronden van de bergen', voor de hellen worden zij genoemd omdat de eigenliefde en de liefde tot de wereld daar heersen en uit voortkomen …

… Wie in verzoekingen is, is in de hellen; het is de staat en geenszins de plaats, die maakt dat men in de hellen is. Daar bergen en torens de eigenliefde en de liefde tot de wereld betekenen, kan aan de hand daarvan blijken, wat wordt aangeduid met de woorden, dat de Heer door de duivel op een hoge berg werd geleid en op de tinne van de tempel, namelijk in alle uiterste worstelingen van de verzoekingen tegen de liefde van zichzelf en tot de wereld, dat wil zeggen, tegen de hellen …

Hemelse Verborgenheden 1709.

'En Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, en hij wapende zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, achttien en driehonderd, en jaagde na tot Dan', (Genesis 14:14). Dat achttien en driehonderd mannen de aard betekenen, namelijk dat zij de heilige dingen van de strijd zijn, ligt in het getal achttien opgesloten, verder ook in het getal driehonderd, want deze getallen zijn samengesteld uit drie en zes; drie betekent het heilige, zoals in: (720, 901) is aangetoond en zes de strijd, zoals in: (737, 900) is aangetoond. Dat Abram zo velen wapende, is historisch waar, maar toch was het een uitbeelding, zoals alle historische vermeldingen van het Woord in de vijf boeken van Mozes, in Jozua, in Richteren, in Samuël, in Koningen, in Daniël en in Jona, al waar de getallen net zo verborgenheden bevatten. Want er is niets in het Woord geschreven dat niet van dien aard was, anders was het het Woord niet en anders zou het nooit vermeld zijn, dat Abram achtien en driehonderd wapende en dat zij onderwezenen en ingeborenen van het huis waren, behalve nog meer dingen die in dit hoofdstuk worden gezegd.

Hemelse Verborgenheden 1729.

Dat de woorden 'de Allerhoogste God' de Innerlijke Mens betekenen, die Jehovah is, blijkt uit hetgeen hierboven herhaaldelijk over de Innerlijke Mens van de Heer is gezegd, namelijk dat Hij Jehovah Zelf is en dat dus de Heer een en dezelfde is met Jehovah, zoals Hijzelf leert bij Johannes: 'Ik ben de weg en de waarheid en het leven; Filippus zei: Toon ons de Vader; Jezeus zei: Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft die heeft de Vader gezien; hoe zegt ge dan: Toon ons de Vader. Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is', (Johannes 14:6,8,9,10,11). Het is het Menselijk Wezen van de Heer, dat Zoon des Mensen wordt genoemd, en dat na de worstelingen van de verzoekingen met het Goddelijk Wezen ook verenigd werd, zodat dit zelf ook Jehovah werd. Daarom kent men in de hemel geen andere Jehovah Vader dan de Heer, zie: (15). Bij de Heer is alles Jehovah, niet alleen Zijn Innerlijke en Zijn Inwendige Mens, maar ook Zijn Uiterlijke Mens en zelfs Zijn Lichaam, vandaar dat Hij Alleen het is, die ook met het lichaam in de hemel is opgestaan, zoals duidelijk genoeg bij de evangelisten blijkt, waar over Zijn opstanding gehandeld wordt en verder ook uit de woorden van de Heer Zelf: 'Waarom klimmen gedachten op in uw harten? Ziet Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb; en als Hij dit zei, toonde Hij hun de handen en de voeten', (Lukas 24:38,39,40).

Hemelse Verborgenheden 1769.

Er kwam een zekere geest bij mij, niet lang na zijn verscheiden uit het lichaam, wat ik daaraan kon opmaken, dat hij nog niet wist in het andere leven te zijn en in de mening verkeerde dat hij in de wereld leefde. Ik werd gewaar dat hij zich aan de studie had gewijd en sprak daarover met hem. Maar toen werd hij plotseling in de hoogte geheven, waarover ik mij verwonderde en ik veronderstelde, dat hij tot diegenen behoorde, die naar hoge dingen streefden, want zulke geesten worden gewoonlijk in de hoogte geheven; of dat hij de hemel voor de allerhoogste hoogte had gehouden, dezen worden eveneens gewoonlijk in de hoogte geheven, opdat zij daaruit mogen weten dat de hemel niet in de hoogte, maar in het innerlijke is. Maar weldra bemerkte ik dat hij naar de engelgeesten werd geheven, die zich vooraan een weinig naar rechts op de eerste drempel van de hemel bevinden. Van daaruit sprak hij vervolgens met mij en zei dat hij verhevener dingen zag dan het menselijk gemoed ooit zou kunnen vatten. Toen dit plaatsvond, las ik het eerste hoofdstuk van Deuteronomium over het joodse volk, namelijk dat mannen waren uitgezonden om het land Kanaän om wat daarin was te verspieden. Toen ik dit las zei hij dat hij niets gewaar werd van wat in de zin van de letter is, maar dat hij de dingen ontwaarde, die in de geestelijke zin zijn, en dat het wonderen waren die hij niet beschrijven kon. Dit geschiedde op de eerste drempel van de hemel van de engelgeesten, hoe moet het dan wel zijn in die hemel zelf en hoe in de engelenhemel! Toen begonnen enige geesten die bij mij waren en die tevoren niet hadden geloofd dat het Woord van de Heer van dien aard is, berouw te voelen dat zij niet geloofd hadden. In deze staat zeiden ze, dat ze geloofden, omdat zij de geest hadden horen zeggen, dat hij had gehoord, gezien en waargenomen dat het zo is. Andere geesten echter volhardden nog in hun ongeloof en zeiden dat het niet zo was, maar dat het fantasieën waren. Daarom werden ook dezen plotseling opgeheven, en terwijl ze vandaar uit met mij spraken, bekenden ze dat het allerminst fantasieën waren, daar ze in werkelijkheid gewaar werden, dat het zo is, en wel met een scherper gevoel dan ooit aan enig zintuig in het leven van het lichaam gegeven zou kunnen worden. Spoedig daarop werden ook anderen in dezelfde hemel geheven, en onder hen bevond zich iemand die ik in het leven van het lichaam had gekend. Deze betuigde hetzelfde en zei onder meer dat hij van verbazing de heerlijkheid van het Woord in zijn innerlijke zin niet beschrijven kon. Toen zei hij, sprekend uit een zeker medelijden, dat het verwonderlijk is dat de mensen hoegenaamd niets van deze dingen weten; bovendien zei hij, dat hij van daaraf mijn gedachten en mijn neigingen tot in het diepste kon doorschouwen en daarin meer ontwaarde dan hij zou kunnen uitspreken; bijvoorbeeld de oorzaken, de invloeden, vanwaar die kwamen en door wie, de denkbeelden, hoe die met aardse dingen vermengd waren, en dat die geheel en al afgescheiden moesten worden, en andere dingen meer.

Hemelse Verborgenheden 1770.

Tweemaal zag ik daarna anderen in de tweede hemel geheven onder de engelgeesten, en zij spraken van daaruit met mij, toen ik het derde hoofdstuk van Deuteronomium van begin tot einde las. Zij zeiden dat zij alleen in de innerlijke zin van het Woord waren, en verzekerden dat er ook niet een haaltje was, waarin niet een geestelijke zin school die op de allerschoonste wijze met het overige samenhing. Verder zeiden ze dat de namen dingen betekenden; zo werden ook zij, omdat ze het tevoren niet hadden geloofd, overtuigd, dat alles tot in elke bijzonderheid in het Woord van de Heer is ingegeven. Zij wilden dit zelfs voor anderen met een eed bekrachtigen, maar dit werd niet toegestaan.

Hemelse Verborgenheden 1771.

Enige geesten waren ook in het ongeloof ten aanzien van het Woord van de Heer, namelijk dat het in zijn schoot of van binnen dergelijke dingen verbergt. Want geesten zijn in het andere leven in hetzelfde ongeloof dat zij tijdens het leven in het lichaam hadden. Dit wordt alleen verstrooid door middelen waarin door de Heer wordt voorzien en door levende ondervindingen. Toen ik dus enige psalmen van David las, werd hun inwendig gezicht of gemoed geopend - deze geesten werden niet onder de engelgeesten verheven - zij werden toen in deze psalmen de innerlijke dingen van het Woord gewaar, en hierdoor met verbazing geslagen, zeiden ze dat ze zoiets nooit geloofd hadden. Toen werd dit Woord door verscheidene andere geesten gehoord, maar ze namen het allen op verschillende wijze op. Bij sommigen vervulde het hun denkvoorstellingen met vele bekoringen en verrukkingen, en zo met een zeker leven, al naar het vermogen van eenieder, en tevens met een tot in hun binnenste doordringende werkzaamheid. Bij sommigen met een zo sterke werkzaamheid dat het hun toescheen, alsof ze naar de inwendige sferen van de hemel werden opgeheven, en steeds nader en nader tot de Heer, overeenkomstig de graden, waarin de waarheden en de aan de waarheden verbonden goedheden hen aandeden. Tevens werd het Woord toen tot enigen gebracht, die niets van het innerlijke van het Woord vatten, maar alleen van de uiterlijke of letterlijke zin; voor hen scheen de letter zonder enig leven. Hieruit bleek van welke aard het Woord is, wanneer de Heer het levend maakt, namelijk dat het het vermogen heeft, om tot de binnenste dingen door te dringen, en van welke aard het is, wanneer Hij het niet levend maakt, namelijk dat het dan alleen maar een letter is, die nauwelijks enig leven heeft.

Hemelse Verborgenheden 1772.

Door de goddelijke barmhartigheid van de Heer werd het mij ook toegestaan eveneens het Woord van de Heer in zijn schoonheid in de innerlijke zin te zien, en dit herhaaldelijk, niet zoals het is wanneer elk woord naar de innerlijke zin wordt uitgelegd, maar alles en elke bijzonderheid in één samenhang; hiervan kan gezegd worden, dat men van het aards paradijs uit het hemels paradijs ziet.

Hemelse Verborgenheden 1774.

Er zijn geesten die niets willen horen van de innerlijke dingen van het Woord, ja zelfs die, hoewel ze het kunnen begrijpen, dit toch niet willen. Het zijn voornamelijk diegenen die in hun werken verdienste hebben gelegd, en wel daarom, omdat zij het goede deden uit eigenliefde en liefde tot de wereld, of om zich waardigheid of rijkdom en daardoor eer te verschaffen, en dus niet ter wille van het Rijk van de Heer. Deze mensen willen in het andere leven vóór de anderen de hemel ingaan, maar zij blijven buiten de hemel, want ze willen niet vervuld worden met erkentenissen van het ware en zo door het goede worden aangedaan. Zij blijven doorgaan de zin van het Woord uit te leggen naar de letterlijke zin volgens hun fantasieën, en alles daaruit te halen wat hun begeerten begunstigt. Zulke geesten worden uitgebeeld door een lelijk oud wijf, maar toch met een sneeuwbleek gezicht met onregelmatige trekken, waardoor zij zo wanstaltig is. Daarentegen werden zij, die de innerlijke dingen van het Woord aanvaarden en liefhebben, door een meisje uitgebeeld in haar eerste maagdelijke leeftijd of in de bloei van haar jeugd, zedig gekleed, met kransen en hemelse tooi.

Hemelse Verborgenheden 1775.

Ik sprak met enkele geesten over het Woord, namelijk dat het noodzakelijk was geweest dat er, door de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, de een of andere openbaring had plaatsgevonden; want de openbaring of het Woord is het algemene vat dat de geestelijke en hemelse dingen opneemt, en zo hemel en aarde verbindt. Anders zouden deze van elkaar gescheiden zijn en het menselijk geslacht te gronde gaan. Bovendien moesten er ergens hemelse waarheden zijn waardoor de mens onderwezen moet worden, daar hij voor hemelse dingen is geboren en na het leven van het lichaam onder de hemelsen moet komen, want de waarheden van het geloof zijn de wetten van de orde in het Rijk, waarin hij tot in eeuwigheid moet leven.

Hemelse Verborgenheden 1783.

Wat in het 15de hoofdstuk van Genesis ligt opgesloten, zijn, zoals eerder gezegd, ware historische gebeurtenissen, namelijk dat Jehovah zo met Abram heeft gesproken, en dat hem het erfelijk bezit van het land Kanaän werd beloofd; dat hem bevolen werd, op deze wijze een vaars, een geit, een ram, een tortelduif en een jonge duif neer te leggen; dat het gevogelte neerstreek over de lichamen; dat een diepe slaap op hem viel en in de slaap de verschrikking van de duisternissen; en dat hem, toen de zon ondergegaan was, een rokende oven verscheen met een fakkel van vuur tussen de delen, en zo voort. Dit zijn ware historische vermeldingen, maar toch is alles en elke bijzonderheid, tot in de kleinste bijzonderheid van een feit, van uitbeeldende aard, en zijn de woorden zelf waarin zij beschreven worden, tot in de kleinste jota van aanduidende aard, dat wil zeggen, in alles en in elke bijzonderheid is een innerlijke zin. Want alle dingen in het algemeen en in het bijzonder, die in het Woord zijn, zijn ingegeven, en daar zij zijn ingegeven, kunnen ze niet anders dan van hemelse oorsprong zijn, dat wil zeggen, hemelse en geestelijke dingen in hun schoot verbergen; anders zou het nooit het Woord van de Heer zijn. Deze dingen zijn het, die in de innerlijke zin liggen opgesloten; wanneer deze zin verschijnt, verdwijnt de zin van de letter alsof deze er in het geheel niet was; en zo ook omgekeerd, wanneer men alleen op de historische zin of op de zin van de letter let, verdwijnt de innerlijke zin, alsof deze er in het geheel niet was. Het is hiermee gesteld als met het hemelse licht ten aanzien van het licht van de wereld en omgekeerd als met het licht van de wereld ten aanzien van het hemelse licht. Wanneer het hemelse licht verschijnt, is het licht van de wereld als duisternis, wat mij door ondervinding te weten is gegeven. Wanneer men echter in het licht van de wereld is, dan zou het hemelse licht, als het verscheen, als duisternis zijn. Evenzo is het gesteld in het menselijk gemoed; wie alles in de menselijke wijsheid of in de wetenschappen zet, aan hem verschijnt de hemelse wijsheid als een duister niets, maar wie in de hemelse wijsheid is, aan hem is de menselijke wijsheid als iets donker algemeens, dat, wanneer er geen hemelse stralen in waren, als donkerheid zou zijn.

Hemelse Verborgenheden 1837.

Dat de woorden: 'Het geschiedde, de zon was aan het ondergaan', (Genesis 15:12) de tijd en de staat voor de voleinding betekenen, blijkt uit de betekenis van de zon. De zon betekent in de innerlijke zin de Heer en vandaar de hemelse dingen, die tot de liefde en de naastenliefde behoren, dus de liefde en de naastenliefde zelf, zie: (30 tot 38, 1053). Hieruit blijkt duidelijk dat de ondergang van de zon de laatste tijd van de Kerk is, die de voleinding wordt genoemd, wanneer er geen naastenliefde meer is. De Kerk van de Heer wordt ook met de tijden van de dag vergeleken: de eerste leeftijd met de zonsopgang of met de dageraad en de morgen; de laatste leeftijd met de zonsondergang of met de avond en de dan vallende schaduwen, want het is er net zo mee gesteld. Eveneens wordt zij vergeleken met de jaargetijden: de eerste leeftijd met de lente, wanneer alles bloeit; de leeftijd die aan de laatste voorafgaat, met de herfst als alles begint te verstarren; ja zelfs wordt zij ook met metalen vergeleken: de eerste leeftijd wordt de gouden leeftijd genoemd, de laatste de ijzeren en lemen, zoals bij: (Daniël 2:31, 32,33). Hieruit blijkt wat er wordt aangeduid met de woorden 'de zon was aan het ondergaan', en dat het de tijd en de staat voor de voleinding betekent, daar de zon nog niet ondergegaan was. In hetgeen volgt wordt gehandeld over de staat van de Kerk toen de zon was ondergegaan, namelijk dat er toen een duisternis ontstond, en een oven van rook en een fakkel van vuur, die tussen de stukken doorging.

Hemelse Verborgenheden 1861.

Dat de woorden: 'en ziet, een oven van rook', (Genesis 15:17) het allerdichtste valse betekenen, en de woorden 'en een fakkel van vuur', de hitte van de begeerten, blijkt uit de betekenis van de oven van rook, wat het dichte valse is, en uit de betekenis van de fakkel van vuur, wat de hitte van de begeerten is. Er wordt gezegd 'een oven van rook', omdat de mens, voornamelijk de mens van de Kerk die erkentenissen van het ware heeft, en ze nochtans niet erkent, maar ze in zijn hart loochent en zijn leven doorbrengt in dingen die aan het ware tegenovergesteld zijn, niet anders verschijnt dan als een oven van rook; hij zelf als een oven en het valse dat uit haatgevoelens voortkomt als rook. De begeerten waaruit de valsheden voortkomen, verschijnen niet anders dan als fakkels van vuur uit een dergelijke oven, zoals dit ook blijkt uit de uitbeeldingen in het andere leven, waarover de mededelingen uit ondervinding, zie: (814, 1528). Het zijn de begeerten van de haatgevoelens, van de wraaknemingen, van de wreedheden en van de echtbreuken, vooral als die met listen gepaard gaan, die als zodanig verschijnen en zodanig worden. Dat oven, rook en vuur in het Woord dergelijke betekenissen hebben, kan uit de navolgende plaatsen blijken; bij Jesaja: 'Eenieder is een huichelaar en boosdoener, en alle mond spreekt dwaasheid, want de boosheid brandt als vuur, zij verteert doornbos en doornheg, en ontsteekt de struwelen van het woud, en zij verheffen zich als verheffing van de rook; in de verbolgenheid van Jehovah Zebaoth is het land verduisterd, en het volk is geworden als een voedsel van het vuur, de man zal zijn broeder niet verschonen', (Jesaja 9:16, 17, 18), alwaar het vuur voor de haatgevoelens staat, de verheffing van de rook die daaruit opstijgt, voor dergelijke valsheden. De haat is daarmee beschreven dat 'de man zijn broeder niet verschonen zal', wanneer dezen door de engelen aanschouwd worden, verschijnen ze niet anders dan zoals ze hier beschreven zijn. Bij Joël: 'Ik zal wondertekenen geven in de hemelen en op de aarde, bloed en vuur, en zuilen van rook; de zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en verschrikkelijke dag van Jehovah komt', (Joël 2:30), daar staat het vuur voor de haat, de zuilen van rook voor de valsheden, de zon voor de naastenliefde, de maan voor het geloof. Bij Jesaja: 'De aarde zal tot brandend pek worden, het zal 's nachts en overdag niet uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal zijn rook opgaan', (Jesaja 34:9,10), het brandende pek staat voor de lage begeerten, de rook voor de valsheden. Bij Maleachi: 'Ziet, de dag komt, brandende als een oven, en alle hoogmoedigen en al wie boosheid doet, zullen een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten; hij zal hun noch wortel, noch tak laten', (Maleachi 4:1); brandende oven voor dergelijke dingen; wortel voor de naastenliefde, tak voor de waarheid, die niet overgelaten zullen worden. Bij Hosea: 'Efraïm is schuldig geworden aan de Baäl, hij zal zijn als het kaf dat van de dorsvloer weggevaagd wordt door de wervelwind, en als rook uit de schoorsteen', (Hosea:13:1,3); Efraïm staat voor de mens met inzicht, die zo geworden is. Bij Jesaja: 'De sterke zal wezen tot grof vlas, en zijn werk tot een vonk, en zij zullen beiden tezamen aangestoken worden, en er zal geen uitblusser wezen', (Jesaja 1:31), voor hen die in de eigenliefde zijn, of wat hetzelfde is, in de haat tegen de naaste, namelijk dat zij zo door hun begeerten ontstoken worden. Bij Johannes: 'Babylon is geworden een woonstede van demonen; zij riepen, ziende de rook van haar brand, de rook gaat op in de eeuwen der eeuwen', (Apocalyps 18:2,18; 19:3). Bij dezelfde: 'Zij heeft de put van de afgrond geopend, vandaar is er rook opgegaan uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon werd verduisterd en de lucht van de rook van de put', (Apocalyps 9:2). Bij dezelfde: 'Uit de mond van de paarden ging uit vuur, en rook, en sulfer; door deze werd het derde deel van de mensen gedood, door het vuur en door de rook, en door het sulfer, dat uit hun mond uitging', (Apocalyps 9:17,18). Bij dezelfde: 'Wie het beest aanbidt, die zal drinken uit de wijn van de toorn Gods, die met zuivere wijn gemengd is in de drinkbeker van Zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer', (Apocalyps 14:9,10). Bij dezelfde: 'De vierde engel goot zijn fiool uit op de zon, en hem is het gegeven, de mensen met hitte te verzengen door vuur; en zo werden de mensen verhit met grote hitte, en lasterden de naam van God', (Apocalyps 16:8,9), evenzo dat 'zij geworpen werden in de poel des vuurs, die met sulfer brandt', (Apocalyps 19:20; 20:14,15; 21:8). In deze plaatsen staat het vuur voor de begeerten, de rook voor de valsheden, die in de laatste tijden zullen heersen. Deze dingen werden zoals die zich in het andere leven voordoen, door Johannes gezien, toen hem het inwendige gezicht werd geopend; iets dergelijks verschijnt ook aan de geesten en de zielen na de dood. Hieruit kan blijken, wat het helse vuur is, namelijk dat het niets anders is dan haat, wraakzucht en wreedheid, of wat hetzelfde is, eigenliefde, deze dingen worden van dien aard. Indien de mens, als hij zo'n karakter heeft, zolang hij in het lichaam leeft, door de engelen van nabij werd aanschouwd, zo zou hij, hoewel hij zich naar buiten als een ander voordoet, voor hun ogen niet anders verschijnen, dat wil zeggen, zijn haatgevoelens zouden zich vertonen als fakkels van vuur, en de daaruit voortkomende valsheden als ovens van rook. Van dit vuur zegt de Heer bij Matthéüs: 'Alle boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen', (Matthéüs 3:10; Lukas 3:9); onder de goede vrucht wordt de naastenliefde verstaan; wie zich daarvan berooft, houwt zich af en werpt zich in zulk een vuur. Bij dezelfde: 'De Zoon des Mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaren al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen, en zullen dezelve in de oven van vuur werpen', (Matthéüs 13:41,42,50). Bij dezelfde: 'De Koning zal zeggen tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, wat voor de duivel en zijn engelen bereid is', (Matthéüs 25:41). Dat zij in het eeuwige vuur, in de gehenna van het vuur geworpen zullen worden, en dat hun worm niet sterft, en het vuur niet uitblust, (Matthéüs 18:8,9; Markus 9:43 tot 49), heeft dezelfde betekenis. Bij Lukas: 'Zend Lazarus, dat hij het uiterste van zijn vingers in het water doopt, en verkoelt mijn tong, want ik lijdt smarten in deze vlam, (Lukas 16:24). Zij die de verborgenheden van het Rijk van de Heer niet kennen, menen dat de Heer de goddelozen in de hel werpt of in een dergelijk vuur, hetgeen, zoals eerder gezegd, van de haatgevoelens is, maar het is hiermee geheel anders gesteld. Het is de mens zelf en de duivelse geest zelf die zich daarin neerstort. Maar aangezien het zo schijnt, werd er in het Woord naar de schijn, ja zelfs naar de begoochelingen van de zinnen, op deze wijze gesproken, voornamelijk voor de Joden. Dezen wilden hoegenaamd niets begrijpen dan wat overeenkwam met de zin, wat voor begoochelingen het ook mochten zijn. Daarom is de zin van de letter, vooral bij de profeten, vol van dergelijke schijnbaarheden, zoals bij Jeremia: 'Zo zei Jehovah: Richt des morgens recht, en verlost de beroofde uit de hand van de verdrukker, opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, en niemand blussen kunne, vanwege de boosheid van hun werken', (Jeremia 21:12). Recht richten is het ware zeggen, de beroofde verlossen uit de hand van de verdrukker is het goede van de naastenliefde doen; het vuur staat voor de helse straf voor degenen die dit niet doen, dat wil zeggen, die in het valse van de haat leven. In de zin van de letter wordt een dergelijk vuur en een dergelijke gramschap aan Jehovah toegeschreven, maar in de innerlijke zin is geheel het tegendeel het geval. Desgelijks bij Joël ten aanzien van de dag van Jehovah: 'Vóór hem verteert een vuur, en achter hem ontvlamt een vlam, (Joël 2:1,3). Bij David: 'Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde, kolen brandden uit Hem, en donkerheid was onder Zijn voeten', (Psalm 18:9,10). Bij Mozes: 'Een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren, en de gronden van de bergen in vlam zetten', (Deuteronomium 32:22), alwaar het vuur voor de haat staat, de rook voor de valsheden die bij de mens zijn. Deze dingen worden Jehovah of de Heer toegeschreven om de eerde aangegeven redenen. Het lijkt in de hellen ook zo alsof Jehovah of de Heer dit doet, maar geheel het tegendeel is het geval. Zij zijn het zelf die zich dit aandoen, omdat ze in het vuur van de haatgevoelens zijn. Hieruit blijkt hoe gemakkelijk de mens, wanneer hij de innerlijke zin van het Woord niet kent, in fantasieën vervallen kan. Evenzo was het gesteld met de rook en het vuur die aan het volk van de berg Sinaï verschenen, toen de Wet verkondigd werd. Jehovah verschijnt immers aan eenieder naar zijn geaardheid, aan de hemelse engelen als Zon, aan de geestelijke engelen als Maan, aan alle goeden als een Licht van veelsoortige heerlijkheid en liefelijkheid, aan de bozen echter als rook en als verterend vuur. Daar nu de Joden, toen de Wet verkondigd werd, niets van naastenliefde bezaten, maar bij hen de eigenliefde en de liefde tot de wereld, dus niets dan boosheden en valsheden, heersten, verscheen Hij hun als rook en vuur, terwijl Hij tezelfdertijd de engelen als Zon en hemels Licht verscheen. Dat Hij de Joden zo verscheen omdat zij van zo'n aard waren, blijkt bij Mozes: 'De heerlijkheid van Jehovah woonde op de berg Sinaï; en het aanzien van de heerlijkheid van Jehovah was als een verterend vuur op het opperste van de berg, voor de ogen van de zonen Israëls', (Exodus 24:16,17). Bij dezelfde: 'De ganse berg Sinaï rookte, omdat Jehovah op dezelfde neerkwam in vuur, en zijn rook ging op, als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer', (Exodus 19:18), en elders: 'Gij naderde en stond beneden de berg, terwijl de berg brandde van vuur, tot aan het hart van de hemel, er was duisternis en wolken, en donkerheid; en Jehovah sprak tot u uit het midden van het vuur', (Deuteronomium 4:11,12; 5:22). Voorts: 'Het geschiedde als gij de stem uit het midden van de duisternis hoorde, en de berg van vuur brandde, en gij naderde tot mij, en zei: Waarom zouden wij sterven, want dit grote vuur zal ons verteren; indien wij voortvoeren de stem van Jehovah, onze God, langer te horen, zo zouden wij sterven', (Deuteronomium 5:23,24,25). Evenzo zou het gaan, wanneer een ander, die in haat en in vuiligheden van haatgevoelens leeft, de Heer zou zien; hij zou Hem niet anders kunnen zien dan uit de haat en uit de vuiligheden daarvan, die de ontvangers van de van Hem uitgaande stralen van het goede en ware zijn, en die de stralen van het goede en ware in zo'n vuur en in zo'n rook en in zo'n donkerheid veranderen zouden. Uit dezelfde plaatsen blijkt tevens, wat de rook van de oven en de fakkel van vuur is, namelijk het allerdichtste valse en het allervuilste boze, die in de laatste tijden de Kerk in beslag zullen nemen.

Hemelse Verborgenheden 1873.

Er spraken geesten over de innerlijke zin van het Woord; opdat deze zich aan het bevattingsvermogen zou voordoen zoals het is, werd het onderwerp door het voorbeeld verduidelijkt: wat is de vrucht van het geloof? En er werd gezegd dat de goede werken de vrucht van het geloof zijn in de uiterlijke zin of in de zin van de letter, maar dat deze werken onbezield zijn, wanneer zij niet van de naastenliefde uitgaan, en dat zo in de dichtst nabijgelegen inwendige zin de vrucht van het geloof de naastenliefde is. Omdat echter de naastenliefde of de liefde jegens de naaste uit de liefde tot de Heer moet voortkomen, zo is deze de vrucht van het geloof in de innerlijke zin; en daar alle liefde van de Heer komt, is zij de Heer Zelf; want op deze wijze is in het goede werk de naastenliefde, in deze de liefde tot de Heer, en in deze de Heer Zelf.

Hemelse Verborgenheden 1877.

De zielen of geesten die in de wereld der geesten zijn, vooral de boze, behouden aanvankelijk datgene wat ze in het leven van hun lichaam gehad hebben, namelijk aardse, lichamelijke en wereldse dingen, en daarmee de beginselen die zij aangenomen hadden. Onder hen zijn diegenen die niets willen horen van de innerlijke zin van het Woord, maar alleen van de letterlijke zin, ja zelfs in die mate, dat ze geloven dat de twaalf apostelen zullen zitten op twaalf tronen en richten over de twaalf stammen van Israël. Evenzo, dat geen anderen dan alleen de armen, de ellendigen en zij die vervolgingen verduurden de hemel kunnen binnengaan, terwijl toch zowel rijken als machtigen daar zijn, die in naastenliefde en in het geloof in de Heer hebben geleefd. Daar zulke geesten uit eigen verdiensten op de hemel aanspraak maken, zag ik hen heen en weer lopen, en overal waar zij komen, de dingen bespotten die tot de innerlijke zin van het Woord behoren, omdat deze tegen hun overredingen en begeerten indruisen. Zij willen immers de hemel verdienen en boven anderen worden voorgetrokken. Maar zij worden vergeleken met de zieke en schadelijke stoffen die in het bloed vloeien en zich in de aderen en slagaderen verbreiden en de bloedmassa verontreinigen.

Hemelse Verborgenheden 1880.

Wat overigens engelen en geesten in het algemeen betreft, die allen zielen van mensen zijn die na de dood van het lichaam verder leven; zij hebben veel fijner zintuigen dan de mensen, te weten: gezicht, gehoor, reuk en tastzin, maar niet de smaak. Maar wat de geesten niet kunnen, en nog minder de engelen, dat is met hun gezichtsvermogen, dat wil zeggen met het gezicht van de geest, iets zien van wat er in de wereld is. Voor hen is namelijk het licht van de wereld of het zonlicht, als een dichte duisternis. Dit geldt ook voor de mens met zíjn gezichtsvermogen, dat wil zeggen met het gezicht van het lichaam; hij kan niets zien van wat er in het andere leven is, want voor hem is het licht van de hemel of het hemelse licht van de Heer, als een dichte duisternis. Niettemin kunnen geesten en engelen als het de Heer behaagt, de dingen die in de wereld zijn, door de ogen van mensen zien, maar de Heer staat dat aan geen ander toe dan alleen aan hem, aan wie Hij het vergunt met geesten en engelen te spreken en met hen samen te zijn. Door mijn ogen was het hun gegeven de dingen te zien die in de wereld zijn, en wel zo duidelijk als ik zelf zie en ook de mensen die met mij spraken, te horen. Het kwam soms voor dat enigen van hen hun vrienden die ze in het leven van het lichaam hadden gehad, door mij, zo geheel en al aanwezig zagen net als vroeger en hier versteld van stonden. Ze zagen ook hun echtgenoten en kinderen en wilden dat ik hun zeggen zou, dat zij daar waren en hen zagen en dat ik hun zou meedelen over hun toestand in het andere leven. Het was mij echter verboden om hun te zeggen en te openbaren dat ze op deze wijze gezien waren. De reden was, dat ze gezegd zouden hebben dat ik gek was, of gedacht dat het hersenschimmen van mij waren. Het was mij namelijk bekend, dat zij, hoewel ze het met de mond beaamden, toch in hun hart niet geloofden dat er geesten bestaan en dat de doden zijn opgestaan. Toen mij voor het eerst het inwendig gezicht geopend werd en zij door mijn ogen de wereld zagen, en de dingen die in de wereld zijn, waren de geesten en engelen dermate verbaasd dat ze dit het allergrootste wonder noemden. Ze werden van een nieuwe vreugde vervuld omdat op deze wijze gemeenschap van de aarde met de hemel, en van de hemel met de aarde plaats zou vinden. Maar deze verrukking hield slechts enkele maanden aan en toen ze er eenmaal vertrouwd mee waren geraakt, verwonderde het hun niets meer. Ik ben onderricht dat geesten en engelen bij andere mensen hoegenaamd niets zien van hetgeen in de wereld is, maar alleen de gedachten en neigingen van degenen bij wie ze zijn, waarnemen. Hieruit kan men dus opmaken dat de mens zo is geschapen, dat terwijl hij op aarde onder de mensen leeft, tegelijkertijd ook in de hemel onder de engelen zou kunnen leven, en omgekeerd, zodat de hemel en de aarde tezamen zouden zijn en als één samenwerken, en dat de mensen zouden weten wat er in de hemel plaatsvindt, en de engelen wat er in de wereld gebeurt. En ook dat mensen als ze overleden, dan zouden overgaan van het Rijk van de Heer op aarde naar het Rijk van de Heer in de hemelen, niet als in een ander rijk, maar als in hetzelfde, waarin ze zich bevonden toen ze in het lichaam leefden. Maar aangezien de mens zo lichamelijk is geworden, heeft hij de hemel voor zich toegesloten.

Hemelse Verborgenheden 1881.

Geesten zijn zeer verontwaardigd, ja zelfs boos, wanneer hun gezegd wordt, dat de mensen niet geloven dat zij zien, horen en met de tastzin voelen. Ze zeiden dat de mensen toch weten moesten, dat er zonder zintuiglijk bewustzijn geen leven is, en dat hoe fijner de zinnen zijn, des te voortreffelijker het leven is; en dat de voorwerpen die ze met de zinnen waarnemen, geheel op hetzelfde niveau zijn overeenkomstig de voortreffelijkheid van hun zintuigen, en dat de uitbeeldingen die van de Heer komen, werkelijkheden zijn, want daaruit komen alle dingen voort die in de natuur en in de wereld zijn, zie: (1632). Dit zijn woorden waarmee geesten hun verontwaardiging uiten, als ze verklaren dat zij veel beter en voortreffelijker voelen dan de mens.

Hemelse Verborgenheden 1887.

De goddelijke ingeving sluit dit in, dat in elk deel van het Woord, zowel in de historische als in de overige gedeelten, hemelse dingen belsoten liggen die tot de liefde of het goede behoren, en geestelijke dingen die tot het geloof of het ware behoren, dus goddelijke dingen. Want wat door de Heer wordt ingegeven, daalt van Hem neer, en wel door de engelenhemel, en zo door de wereld van de geesten, tot aan de mens, bij wie het zich zo verhoudt als het in de letter is. Maar geheel anders is het in zijn eerste oorsprong; in de hemel is nooit enige wereldse historische vermelding, maar alles is uitbeelding van goddelijke dingen, en niets anders wordt men daar gewaar, zoals ook daaruit bekend kan zijn, dat de dingen die daar zijn, onuitsprekelijk zijn. Wanneer dus de historische vermeldingen geen uitbeeldingen van goddelijke dingen en dus niet hemels waren, zouden ze nooit van God ingegeven kunnen zijn. Van welke aard het Woord in de hemelen is, wordt alleen uit de innerlijke zin kenbaar, want de innerlijke zin is het Woord van de Heer in de hemelen.

Hemelse Verborgenheden 1919.

… Uit de innerlijke gewaarwording komt de gedachte; het denken van degenen die in de innerlijke gewaarwording zijn, komt nergens anders vandaan. Toch is de innerlijke gewaarwording iets anders dan de gedachte. Opdat men weet, dat het iets anders is, dient ter verduidelijking het geweten. Het geweten is iets algemeens en dus duistere inspraak van die dingen die door de hemelen van de Heer uit invloeien. Wat invloeit vertoont zich in de inwendig redelijke mens, en wel als in een wolk, en deze wolk bestaat uit de schijnbaarheden en begoochelingen ten aanzien van de waarhden en goedheden van het geloof. Het denken is echter van het geweten onderscheiden; maar het vloeit uit het geweten voort, want zij die een geweten hebben, denken en spreken daarnaar, en de gedachte is nauwelijks iets anders dan de ontwikkeling van de dingen die tot het geweten behoren. Het is dus de verdeling ervan in voorstellingen en daarna in woorden. Hierdoor komt het dat zij die een geweten hebben door de Heer daartoe gehouden worden om goed te denken over de naaste en daarvan afgehouden worden om boos te denken. Daarom is het geweten slechts mogelijk bij hen die de naaste liefhebben als zichzelf, en goed denken over de waarheden van het geloof …

Hemelse Verborgenheden 2027.

… Diegenen hebben niet het geloof van de naastenliefde, die verdienste stellen in de daden van hun leven, want zij willen niet door de gerechtigheid van de Heer maar uit zichzelf zalig worden. Dat er in hen geen geloof van de naastenliefde is, dat wil zeggen geen naastenliefde, blijkt hieruit, dat zij zichzelf boven anderen verkiezen, en dus zichzelf en niet de anderen op het oog hebben, dan alleen voor zover dezen hen dienen. Degenen die dit niet willen, verachten of haten zij. Op deze wijze ontbinden zij door de eigenliefde en verbinden nooit en verwoesten op die manier wat hemels is, namelijk de wederkerige liefde, die het firmament van de hemel is. Daaraan ontlenen de hemel zelf en de gehele aaneengeslotenheid en eensgezindheid hun bestaan en voortbestaan. Want alles wat in het andere leven de eensgezindheid verstoort, is tegen de orde van de hemel zelf, dus beraamt de vernietiging van het geheel. Van zo'n aard zijn zij die in de daden van hun leven verdienste stellen en zich de gerechtigheid toe-eigenen. Tot dezen behoren velen in het andere leven, ze hebben soms een blinkend gelaat zoals van fakkels, maar dit is een dwaallicht, dat uit de zelfrechtvaardiging voortkomt, en zij zijn koud. Men ziet hen soms heen en weer rennen en hun eigen verdienste staven uit de letterlijke zin van het Woord, terwijl ze de waarheden die tot de innerlijke zin behoren, haten, (1877). Hun sfeer is er een van zelfbetrachting, en daarom vernietigend voor alle voorstellingen die niet op henzelf zijn gericht als op een soort van godheid. De sfeer van vele van zulke geesten tezamen is zo verscheurend, dat daarin niets dan hatelijkheid en vijandigheid is, want daar eenieder hetzelfde wil, namelijk gediend worden, doodt hij de ander in zijn hart. Sommigen van hen zijn onder diegenen, die zeggen dat ze gewerkt hebben in de wijngaard van de Heer, terwijl ze toch vroeger voortdurend op eigen voortreffelijkheid, roem en eerbewijzen en ook op gewin bedacht waren, en zo doorgaande ook van zins waren de grootsten in de hemel te worden, ja zelfs door de engelen gediend te worden. Hierbij verachtten zij in hun hart de anderen bij zichzelf vergeleken, en hadden dus geen wederkerige liefde waarin de hemel bestaat, maar zijn met eigenliefde vervuld, waarin zij de hemel stellen, want ze weten niet wat de hemel is, (450, 451, 452, 1594, 1679). Dezen zijn onder hen die de eersten willen zijn, maar de laatsten worden, (Matthéüs 19:30, 20:16; Markus 10:31), en die zeggen dat ze door de naam van de Heer geprofeteerd en vele krachten hebben gedaan, maar tot wie gezegd wordt: 'Ik ken u niet', (Matthéüs 7:22,23). Anders is het gesteld met hen die uit de eenvoud van het hart gemeend hebben de hemel te verdienen, en in naastenliefde hebben geleefd. Dezen beschouwden het verdienen van de hemel als een belofte en erkennen ook geredelijk dat dit tot de barmhartigheid van de Heer behoort; want het leven van de naastenliefde brengt dit met zich mee; de naastenliefde zelf heeft al het ware lief.

Hemelse Verborgenheden 2049.

Dat 'van allen zoon in den vreemde geboren, die niet van uw zaad is', (Genesis 17:12) hen betekent die buiten de Kerk zijn, blijkt uit de betekenis van de in de vreemde geboren zoon, zijnde diegenen die niet binnen de Kerk geboren zijn en dus niet in de goedheden en waarheden van het geloof zijn, omdat ze niet in de erkentenissen ervan zijn. In de vreemde geboren zonen betekenen ook hen die in de uiterlijke godsdienst zijn, (1097), maar dan wordt gehandeld over hen die binnen de Kerk zijn; hier echter, daar van de Kerk van de Heer in het algemeen sprake is, zijn de in de vreemde geboren zonen zij die niet binnen de Kerk geboren zijn, zoals de heidenen. De heidenen, die buiten de Kerk zijn, kunnen in waarheden zijn, maar niet in waarheden van het geloof. Hun waarheden zijn zoals de voorschriften van de tien geboden, dat men zijn ouders moet eren, dat men niet mag doden, stelen, echtbreken, begeren wat anderen toebehoort, verder ook dat men de Godheid vereren moet. De waarheden van het geloof zijn echter alle leerstellingen ten aanzien van het eeuwige leven, het Rijk van de Heer en de Heer; deze kunnen hun niet bekend zijn, daar zij het Woord niet hebben. Dezen zijn het die worden aangeduid door de in de vreemde geboren zonen, die niet van het zaad zijn en die met genen besneden moeten worden, dat wil zeggen, gereinigd. Hieruit blijkt duidelijk, dat dezen evenzeer gereinigd kunnen worden als zij die binnen de Kerk zijn, wat door het besnijden werd uitgebeeld. Zij worden gereinigd wanneer zij de vuile liefden van zich werpen en onder elkaar in naastenliefde leven, want dan leven zij in waarheden - want alle waarheden behoren tot de naastenliefde. Maar in de waarheden, waarvan eerder sprake was, en wanneer zij in deze waarheden leven, nemen zij de waarheden van het geloof geredelijk aan, zo niet in het leven van het lichaam, dan toch in het andere leven, daar de waarheden van het geloof de inwendige waarheden van de naastenliefde zijn. Zij beminnen dan niets meer dan in de inwendige waarheden van de naastenliefde te worden toegelaten. Het zijn de inwendige dingen van de naastenliefde, waarin het Rijk van de Heer bestaat, zie: (932, 1032, 1059, 1327, 1328, 1366). In het andere leven maakt de wetenschap van de erkentenissen van het geloof niets uit, want de allerergsten, ja zelfs de helse geesten kunnen in de wetenschap daarvan zijn, soms meer dan de anderen, maar het is het leven overeenkomstig de erkentenissen, want alle erkentenissen hebben het leven tot einddoel, Wanneer die niet ter wille van het leven geleerd werden, zouden ze van geen nut zijn, dan alleen om er over te kunnen spreken, en vandaar in de wereld voor geleerd door te gaan, tot ereposten verheven te worden en roem en rijkdommen te verwerven. Hieruit blijkt dat het leven van de erkentenissen geen ander is dan het leven van de naastenliefde, want de wet en de profeten, dat wil zeggen, de gehele leer van het geloof met al haar erkentenissen bestaat in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste, zoals eenieder duidelijk is uit de woorden van de Heer bij: (Matthéüs 22:34 tot 39) en bij: ( Markus 12:28 tot 35). Maar de leerstellingen of erkentenissen van het geloof zijn niettemin hoogst noodzakelijk voor de vorming van het leven van de naastenliefde, dat zonder deze niet gevormd kan worden. Het is dit leven dat na de dood zalig maakt en geenszins enig leven van het geloof zonder deze, want zonder de naastenliefde is er geen leven van het geloof bestaanbaar. Zij die in het leven van de liefde en van de naastenliefde zijn, zijn in het leven van de Heer, niemand kan met Hem door een ander leven verbonden worden; hieruit blijkt ook, dat de waarheden van het geloof nooit erkend kunnen worden, dat wil zeggen, dat de erkenning van die waarheden, waarover men spreekt, alleen uitwendig en met de mond mogelijk is, wanneer die niet in de naastenliefde zijn ingeplant, want inwendig of met het hart worden ze geloochend. Alle waarheden immers hebben, zoals gezegd, de naastenliefde tot einddoel en wanneer deze daarin niet woont, worden deze innerlijk verworpen. De inwendige dingen vertonen zich zoals deze zijn, wanneer de uitwendige dingen worden weggenomen, zoals in het andere leven gebeurt, dat wil zeggen dat ze zich geheel en al tegenovergesteld aan alle waarheden van het geloof vertonen. Het is volslagen onmogelijk om in het andere leven een leven van naastenliefde of van de wederkerige liefde te ontvangen, wanneer men dat niet in het leven van het lichaam gehad heeft, maar het leven van het lichaam in de wereld blijft de mens na de dood bij; want zij verafschuwen en haten deze liefde. Wanneer zij alleen maar een gezelschap naderen waar het leven van de wederkerige liefde heerst, beven en schrikken zij en worden met kwellingen aangedaan. Zulke mensen worden, hoewel ze binnen de Kerk geboren zijn, 'in de vreemde geboren zonen met de voorhuid des harten en met de voorhuid des vlezes' genoemd, die niet in het heiligdom mogen worden toegelaten, dat wil zeggen, in het Rijk van de Heer; zij zijn het ook die worden bedoeld bij Ezechiël: 'Geen in de vreemde geboren zoon, behept met de voorhuid des harten en met de voorhuid des vlezes zal in het heiligdom ingaan', (Ezechiël 44:7,9); en bij dezelfde: 'Wien zijt gij alzo gelijk geworden in heerlijkheid en in grootheid, onder de bomen van Eden, en gij zult neergevoerd worden, met de bomen van Eden in de lagere aarde, in het midden der met de voorhuid behepten zult gij liggen met de door het zwaard doorboorden, (Ezechiël 31:18), alwaar sprake is van Farao, door wie de wetenschappen in het algemeen worden aangeduid, (1164, 1165, 1186, 1462). De bomen van Eden, waarmee zij zullen neervaren in de lagere aarde, betekenen eveneens de wetenschappen, maar de wetenschappen van de erkentenissen van het geloof. Hieruit blijkt nu duidelijk, wat de met de voorhuid behepte in de innerlijke zin is, namelijk hij die in vuile liefden en in het leven daarvan is.

Hemelse Verborgenheden 2083.

… De Heer heeft uit eigen macht alles wat menselijk bij Hem was, Goddelijk gemaakt, dus niet alleen het redelijke, maar ook het inwendig en uitwendig zinlijke en zo dus het lichaam zelf. Op deze wijze heeft Hij het Menselijke met het Goddelijke verenigd. Dat niet alleen het redelijke, maar ook het zinlijke en dus het gehele lichaam, eveneens Goddelijk en Jehovah is geworden, werd eerder aangetoond. Het kan eenieder hieruit duidelijk worden dat alleen Hij naar het lichaam uit de doden is opgestaan en gezeten is aan de rechterhand van de goddelijke macht, zowel ten aanzien van al het Goddelijke als ten aanzien van al het Menselijke. Aan de rechterkant van de goddelijke macht zitten, betekent, alle macht hebben in de hemelen en op aarde.

Hemelse Verborgenheden 2143.

Dat de woorden 'Jehovah verscheen hem', de innerlijke gewaarwording van de Heer betekenen, kan hieruit blijken, dat de historische vermeldingen van het Woord niets anders dan uitbeeldingen zijn, en de woorden daar niets dan uitbeeldingen van die dingen die in de innerlijke zin besloten liggen. Hier wordt in de innerlijke zin over de Heer gehandeld en over Zijn innerlijke gewaarwording, wat daarmee werd uitgebeeld, dat Jehovah aan Abraham verscheen. Elke verschijning, elke toespraak en elke gebeurtenis in de historische gedeelten van het Woord zijn van dien aard. Wat zij echter uitbeelden, komt niet tevoorschijn dan alleen wanneer men de historische vermeldingen niet anders beschouwt dan als voorwerpen, zoals die van het gezicht, waardoor men aanleiding of gelegenheid krijgt aan edeler dingen te denken, zoals bijvoorbeeld door tuinen wanneer men ze ziet, aan de vruchten, aan het nut daarvan, verder aan de daaruit voortvloeiende bekoringen van het leven, en nog hoger, aan de paradijselijke of hemelse gelukzaligheid. Wanneer men aan zulke dingen denkt, ziet men weliswaar de afzonderlijke voorwerpen van de tuin, maar zo oppervlakkig dat men er geen aandacht aan schenkt. Zo is het ook met het Woord gesteld; wanneer men daarbij aan de hemelse en geestelijke dingen denkt die in de innerlijke zin zijn, worden de historische vermeldingen en de woorden zelf niet anders beschouwd.

Hemelse Verborgenheden 2249.

Dat de woorden 'Abraham trad toe en zei', (Genesis 18:23); het denken van de Heer betekenen uit het Menselijke, welk denken zich nauwer verbond met het Goddelijke, volgt uit hetgeen voorafgaat, waar gehandeld wordt over het denken van de Heer over het menselijk geslacht, aldus zonder verklaring. Dat in dit hoofdstuk in de innerlijke zin de staat van het denken van de Heer en Zijn innerlijk gewaarworden zo uitvoerig beschreven wordt, en in het begin zo uitvoerig de staat van de verbinding van het Menselijke van de Heer met het Goddelijke, zal de mens wel mogelijk als van niet zo'n groot belang toeschijnen, maar toch is het van het grootste gewicht. Voor de engelen immers, voor wie de innerlijke zin het Woord is, vertonen deze dingen zich levend met hun uitbeeldingen in de allerschoonste vorm, en ook de ontelbare dingen die daaruit voortvloeien en hun gelijkenis dragen en betrekking hebben op de verbinding van de Heer met de hemel, en op de ontvangst van Zijn Goddelijke in hun menselijke, want de engelenvoorstellingen zijn van dien aard, dat deze dingen hen boven alle andere bekoren en zij deze als allerbekoorlijkst gewaarworden. Vandaar worden zij ook meer en meer verlicht en bevestigd ten aanzien van de vereniging van het Menselijk Wezen van de Heer met het Goddelijk Wezen. Want engelen zijn zij die mensen zijn geweest en toen zij mensen waren, konden zij niet anders dan over de Heer denken als mens, en over de Heer als God, verder over de Goddelijke Drievuldigheid, en zichzelf verschillende voorstellingen vormen, hoewel zij toen niet wisten van welke aard zij waren. Want de hemelse verborgenheden brengen dit met zich mee, dat hoewel ze alle bevatting te boven gaan, eenieder zich daarvan de een of andere voorstelling maakt, want nooit kan er niets in het geheugen worden vastgehouden, nog minder iets van de gedachte binnentreden, tenzij door middel van enige voorstelling, op de een of andere wijze gevormd. Daar voorstellingen niet anders gevormd konden worden dan naar de dingen die in de wereld zijn, of naar dingen overeenkomstig die welke in de wereld zijn, en destijds uit de onbegrepen dingen vanzelf begoochelingen invloeiden, welke in het andere leven de voorstellingen van de gedachte - die dan innerlijk zijn - van het ware en het goede van het geloof vervreemden, wordt, opdat dergelijke dingen verstrooid mogen worden, in dit hoofdstuk, in de innerlijke zin daarvan, zoveel gehandeld over de verbinding van het Mensleijke van de Heer met het Goddelijke, en over Zijn innerlijk gewaarworden en denken. Wanneer dan het Woord gelezen wordt, vertonen deze dingen zich zo aan de innerlijke gewaarwording van de engelen, dat de vorige voorstellingen, gevormd uit andere bronnen en uit overwegingen die daaruit gemakkelijk voortkomen, geleidelijk verstrooid worden. Nieuwe voorstellingen worden dan ingegeven die gelijkvormig zijn aan het licht van de waarheid waarin de engelen zijn. Dit vindt meer plaats bij de geestelijke engelen dan bij de hemelse, want zij worden overeenkomstig de reiniging van de voorstellingen vervolmaakt tot de ontvangst van de hemelse dingen. Dat de hemel niet rein is voor de Heer, is bekend; en dat zij voortdurend vervolmaakt worden, is waar.

Hemelse Verborgenheden 2307.

Met betrekking tot de kleine kinderen heb ik met engelen hierover gesproken, of zij rein van boosheden zijn, daar ze geen daadwerkelijk boze hebben zoals de volwassenen. Er werd mij gezegd dat zij evenzeer in het boze zijn, ja zelfs dat ook zij niet anders dan boos zijn, maar dat ze, evenals alle engelen door de Heer, van het boze worden afgehouden en in het goede gehouden, dermate dat het hun toeschijnt, alsof zij uit zichzelf in het goede waren. Daarom worden dan ook de kleine kinderen, nadat ze in de hemel volwassen zijn geworden, opdat ze niet in de valse mening verkeren als zou het goede bij hen uit hen zelf voortkomen en niet uit de Heer, soms in hun eigen boosheden, die zij erfelijk ontvingen, teruggebracht en daarin gelaten, totdat ze weten, erkennen en geloven, dat het hiermee zo is gesteld. In een dergelijke mening verkeerde ook iemand die als klein kind was gestorven maar in de hemel was opgegroeid, en daarom werd hij teruggebracht in het hem ingeboren leven van de boosheden en het werd mij gegeven door zijn sfeer waar te nemen, dat het in zijn gemoedsaard lag om over anderen te heersen en dat hij in wulpse dingen niets verkeerds zag; dit waren de boosheden die hij van zijn ouders had geërfd, maar omdat hij had erkend, van dien aard te zijn, werd hij weer onder de engelen ontvangen, waarbij hij eerder in hun midden was geweest.

Hemelse Verborgenheden 2310.

Er is reeds herhaaldelijk eerder gehandeld over de innerlijke zin van het Woord; maar ik weet dat weinigen geloven kunnen dat er een dergelijke zin schuilt in elke bijzonderheid van het Woord, niet alleen in de profetische, maar ook in de historische gedeelten. Dat er een dergelijke zin schuilt in de profetische gedeelten, kan gemakkelijker worden geloofd, omdat daarin niet zo'n verband heerst, en daarin tevens vreemde uitdrukkingen voorkomen. Vandaar kan eenieder vermoeden dat er iets verborgens in besloten ligt; maar dat er iets dergelijks in de historische gedeelten is vervat, treedt niet zo gemakkelijk aan de dag, zowel omdat dit tot dusver in niemands gemoed is opgekomen, als wel omdat de historische gedeelten van dien aard zijn dat ze de aandacht op zichzelf gericht houden en zo het gemoed afleiden van de gedachte dat er iets diepers in verborgen ligt. Verder ook, omdat de historische vermeldingen werkelijk zo zijn, als ze zijn meegedeeld. Niettemin moet eenieder wel noodzakelijkerwijs tot de slotsom komen, dat ook binnenin deze gedeelten het hemelse en het Goddelijke is, hetwelk er niet uit schijnt, ten eerste, omdat het Woord van de Heer door de hemel tot de mens werd neergezonden en dat het dus anders is in zijn oorsprong. Van welke aard die oorsprong is, en dat deze zozeer verschilt en afstaat van de letterlijke zin, dat hij niet gezien, en als gevolg daarvan niet erkend wordt door hen die louter werelds zijn, zal door vele dingen in hetgeen volgt worden aangetoond. Ten tweede, omdat het Woord, daar het Goddelijk is, niet alleen voor de mens werd geschreven, maar ook voor de engelen bij de mens, opdat het niet alleen het menselijk geslacht tot nut zou strekken, maar ook tot nut van de hemel; en dat het Woord zo een middelaar is, die hemel en aarde verenigt. Deze vereniging vindt plaats door de Kerk, en wel door het Woord in de Kerk, dat derhalve van dien aard is, en onderscheiden van elk ander geschrift. Wat in het bijzonder de historische gedeelten betreft, wanneer deze niet eveneens goddelijke en hemelse dingen, los van de letter, bevatten, zouden deze nooit als het geïnspireerde Woord erkend kunnen worden door wie dieper doordenkt, en zo ten aanzien van elke jota. Zou iemand zeggen dat er in het Goddelijk Woord melding gemaakt zou worden van de afschuwelijke zaak van de dochters van Loth, waarover aan het einde van dit hoofdstuk; van Jakob, dat hij roeden schilde en tot het wit ontblootte, en ze leidde in de drinkbakken, opdat de kudde verschillend gekleurde, gespikkelde en geplekte jongen zou baren, en nog vele andere dingen in de overige boeken van Mozes, Jozua, Richteren, Samuël en Koningen, die van geen belang zouden zijn, en waaromtrent het eveneens van geen belang zou zijn of men ze al dan niet wist, tenzij ze diep in zich een goddelijke verborgenheid bevatten. Wanneer het dit niet was, zouden ze in niets verschillen van andere historische vermeldingen, die soms zo geschreven werden, dat zij meer schijnen te kunnen boeien. Daar de geleerde wereld niet weet, dat er goddelijke en hemelse dingen verborgen liggen ook binnen in de historische gedeelten van het Woord, zouden zij, wanneer het niet was uit een heilige verering, die hun van kindsbeen af voor de boeken van het Woord was ingeprent, er ook gemakkelijk toe komen om in hun hart te zeggen, dat het Woord niet heilig is, wanneer het niet was om deze verering, terwijl het toch niet hierdoor is, maar omdat er een innerlijke zin is, die hemels en Goddelijk is en die bewerkt, dat het de hemel met de aarde verenigt, dat wil zeggen, het gemoed van de engelen met het menselijk gemoed, en zo dit met de Heer.

Hemelse Verborgenheden 2318.

… In het vorige - 18de- hoofdstuk werd gehandeld over de verkeerde staat van het menselijk geslacht en over de smart van de Heer en tussenkomst voor hen, die in het boze waren, maar toch in enig goeds en waars; vandaar wordt er nu, als vervolg daarop, gehandeld over de zaligmaking van hen die in enig goeds en waars zijn. Het zijn dezen, die in dit hoofdstuk door Loth worden uitgebeeld; verder ook over de ondergang van hen, die geheel en al in het boze en valse zijn; dezen zijn het die worden aangeduidt met Sodom en Amora (Gomorrah).

Hemelse Verborgenheden 2333.

Dat de woorden: 'en in de morgen zult Gij opstaan, en gaan Uws weegs', (Genesis 19:2) de bevestiging in het goede en ware betekenen, kan blijken uit de betekenis van 'in de morgen opstaan', verder uit de betekenis van, 'des weegs gaan'. De morgen betekent in het Woord het Rijk van de Heer, en al wat tot het Rijk van de Heer behoort, dus voornamelijk het goede van de liefde en van de naastenliefde, wat uit het Woord bevestigd zal worden bij vers 15. De weg betekent echter het ware, zie: (627); vandaar wordt er gezegd, dat zij, nadat ze in zijn huis waren geweest en daar de nacht hadden doorgebracht - waarmee werd aangeduid, dat zij woning hadden in het goede van de naastenliefde bij hem - in de morgen zouden opstaan en huns weegs gaan, waarmee wordt aangeduid, het zo bevestigd zijn in het goede en ware. Hieruit zowel als uit het overige, blijkt duidelijk, hoe ver de innerlijke zin verwijderd is van de zin van de letter, en vandaar hoe onzichtbaar, voornamelijk in de historische gedeelten van het Woord; en dat dit niet tevoorschijn komt, wanneer niet elk woord naar zijn bestendige betekenis in het Woord wordt uitgelegd. Wanneer daarom de voorstellingen in de zin van de letter worden gehouden, verschijnt de innerlijke zin niet anders dan als iets duisters en donkers; maar wanneer omgekeerd de voorstellingen in de innerlijke zin worden gehouden, verschijnt desgelijks de zin van de letter duister, ja zelfs voor de engelen als niets, want de engelen zijn niet langer in wereldse en lichamelijke dingen, zoals die van de mens zijn, maar in geestelijke en hemelse dingen, waarin de woorden van de zin van de letter op wonderbaarlijke wijze veranderd worden, wanneer deze opstijgt van de mens die leest, tot de sfeer waarin de engelen zijn, dat wil zeggen, tot de hemel. Dit geschiedt door de overeenstemming van de geestelijke dingen met de wereldse, en van de hemelse met de lichamelijke. Deze overeenstemming is een hoogst bestendige, maar van welke aard, is nog niet onthuld dan thans in de uitlegging van de woorden, namen en getallen naar de innerlijke zin in het Woord. Opdat men weet van welke aard deze overeenstemming is, of wat hetzelfde is, op welke wijze de wereldse en lichamelijke voorstellingen in overeenstemmende geestelijke en hemelse voorstellingen overgaan, wanneer die tot de hemel worden opgeheven, dient als voorbeeld ; 'morgen' en 'weg'. Wanneer het woord 'morgen' wordt gelezen, zoals hier 'in de morgen opstaan', vatten de engelen niet een voorstelling van de morgen van een dag, maar de voorstelling van de morgen in de geestelijke zin. Iets dergelijks als bij Samuël: 'De Rotssteen Israëls, Hij is gelijk het licht van de morgen wanneer de zon opgaat, een morgen zonder wolken', (2 Samuël 23:4); en bij Daniël: 'De heilige zei tot mij: Tot de avond wanneer het morgen wordt, twee duizend drie honderd', (Daniël 8:14,26). Zo worden zij in plaats van 'morgen' de Heer gewaar, of Zijn Rijk, of de hemelse dingen van de liefde en van de naastenliefde, en wel deze met een verscheidenheid overeenkomstig het verband van de dingen in het Woord, dat gelezen wordt. Zo kunnen zij, waar het woord 'weg' wordt gelezen, zoals hier 'uws weegs gaan', niet enige voorstelling van een weg hebben, maar een andere voorstelling die geestelijk of hemels is, namelijk een dergelijke als bij Johannes, waar de Heer zegt: 'Ik ben de weg en de waarheid', (Johannes 14:6), en die bij David: 'Jehovah, maak mij Uwe wegen bekend, leid mijn weg in waarheid', (Psalm 25:4,5), en bij Jesaja: 'Hij maakte Hem bekend de weg der inzichten', (Jesaja 40:14). Zo worden zij in plaats van de weg het ware gewaar, en dit zowel in de historische als in de profetische gedeelten van het Woord. De engelen immers bekommeren zich niet meer om historische dingen, daar deze in het geheel niet met hun voorstellingen stroken, vandaar dat zij in plaats daarvan dergelijke dingen gewaarworden, die tot de Heer en Zijn Rijk behoren, en die ook goed geordend en wel aaneengeschakeld verband in de innerlijke zin op elkaar volgen. Daarom, opdat het Woord er ook voor de engelen is, zijn alle historische vermeldingen daarin van uitbeeldende aard en is elk woord een aanduiding van dergelijke dingen. Deze bijzonderheid heeft het Woord op elk ander geschrift voor.

Hemelse Verborgenheden 2379.

Dat de woorden: 'Zij leidden Loth tot zich in het huis binnen', (Genesis 19:10); betekenen, dat de Heer hen beschermt die in het goede van de naastenliefde zijn, blijkt uit de uitbeelding van Loth, die degenen zijn die in het goede van de naastenliefde zijn; en uit de betekenis van 'tot zich in het huis leiden', hetgeen wil zeggen: beschermen. In het huis geleid worden betekent in het goede geleid worden, en zij die in het goede worden geleid, en die in de hemel worden geleid, worden tot de Heer geleid. Vandaar zijn ze veilig voor alle verzoeking wat hun ziel betreft. De mens die in het goede is, ten aanzien van de ziel, is in gezelschap met engelen, en dus, terwijl hij in het lichaam leeft, is hij niettemin in de hemel, hoewel hij dit niet weet en ook niet de vreugde van de engelen kan waarnemen, daar hij in lichamelijke dingen en in voorbereiding is, zie: [1277].

Hemelse Verborgenheden 2396.

Dat de woorden: 'omdat hun geroep groot geworden is voor Jehovah', (Genesis 19:13) betekenen, omdat het valse uit het boze zo groot is, kan blijken uit de betekenis van het geroep (2240), betreffende het valse; en hier het valse uit het boze, (2351).

Hemelse Verborgenheden 2476.

Maar met het uiterlijk geheugen is het aldus gesteld, dat hij alle dingen daarvan tot in bijzonderheden met zich mee draagt, maar het is hem dan niet toegestaan dit te gebruiken, maar alleen het innerlijk geheugen. De redenen hiervoor zijn vele: de eerste is, zoals gezegd, deze, dat hij in het andere leven door het innerlijk geheugen kan spreken en omgaan met allen in het heelal. De tweede, dat dit geheugen de geest eigen is en aangemeten aan zijn staat waarin hij dan is; want de uiterlijke dingen, namelijk de wetenschappelijke, wereldse en lichamelijke, zijn aangemeten aan de mens en stemmen overeen met zijn staat, wanneer hij in de wereld en in het lichaam is; maar de innerlijke dingen, namelijk de redelijke, geestelijke en hemelse, zijn aangemeten aan en stemmen overeen met zijn geest.

Hemelse Verborgenheden 2477.

Ik hoorde geesten eens onder elkaar spreken over, dat wanneer eenmaal iets, onverschillig wat, als beginsel wordt aangenomen, dit door ontelbare dingen kan worden bevestigd, totdat het tenslotte bij hem die zich daarin bevestigd heeft, geheel en al als waar verschijnt, hoewel het vals is, en dat men eerder van het valse dan van het ware overtuigd kan worden. Om hen hiervan te overtuigen werd hun voorgesteld dat zij onder elkaar zouden overdenken en bespreken, of het de geesten dienstig zou zijn, het uiterlijk geheugen te gebruiken. Geesten spreken onder elkaar over dergelijke dingen veel voortreffelijker dan de mens gelooft, ja zelfs begrijpen kan, maar eenieder volgens zijn aandoening. Geesten die voor wereldse en lichamelijke dingen waren, bevestigden dit met vele dingen, om deze redenen, dat zij zo niets verloren, maar na de dood evenzo mensen waren als tevoren; dat zij dus opnieuw in de wereld konden komen door middel van de mens, en dat in het uiterlijk geheugen de verlustiging van het leven is gelegen en dat in geen ander vermogen en talent inzicht en wijsheid gelegen is; behalve nog meer andere redenen waarmee zij zich in hun beginsel bevestigden, totdat het hun waar toescheen. Maar toen dachten en spraken anderen uit het tegenovergestelde beginsel en dezen wisten dat het waar was omdat het uit de goddelijke Orde was. Zij zeiden dat wanneer het de geesten werd toegestaan het uiterlijk geheugen te gebruiken, zij dan in een soortgelijke onvolmaaktheid zouden zijn als tevoren toen zij mensen waren; en dus in grove en duistere voorstellingen, vergeleken met die, welke in het innerlijk geheugen zijn. Zo zouden zij niet alleen meer en meer verdwazen maar ook afdalen en niet opklimmen en dus ook niet leven tot in eeuwigheid. Want zich opnieuw onderdompelen in wereldse en lichamelijke dingen zou gelijk staan met zich opnieuw in de staat van de dood te begeven. Verder zeiden zij nog dat wanneer het de geesten vergund was het uiterlijk geheugen te gebruiken, het menselijk geslacht te gronde zou gaan. Want elk mens wordt van de Heer geregeerd door geesten en engelen, en als nu de geesten door het uiterlijk geheugen in de mens zouden vloeien, zou de mens niet uit zijn eigen geheugen kunnen denken, maar uit dat van de geest. Zo zou de mens niet langer zijn eigen leven hebben en zijn eigen meester zijn, maar hij zou bezeten zijn, de bezetenheid oudtijds was niets anders. Er waren ook nog andere redenen.

Hemelse Verborgenheden 2478.

Opdat ik zou weten hoe het daarmee gesteld is dat de mens niet uit zijn geheugen kan denken wanneer geesten uit hun uiterlijk geheugen invloeien, werd het twee of driemaal toegestaan dat zoiets plaatsvond. Ik wist dan niet beter of het was mijn eigen geheugen, maar dat was het niet, het was van een geest. Ik had bepaalde dingen vroeger gedacht terwijl ik ze toch niet had gedacht; en dit kon ik niet gewaarworden vooraleer zij waren teruggetreden.

Hemelse Verborgenheden 2479.

Een zekere pas aangekomen geest was verontwaardigd, dat hij zich de vele dingen niet herinnerde die hij in het leven van het lichaam had geweten. Hij treurde om de verlustiging die hij verloren had en waarin hij groot behagen in had geschept. Maar het werd hem gezegd dat hij in het geheel niets verloren had en dat hij alle dingen tot in bijzonderheden wist, maar dat het hem in het andere leven niet vergund was dergelijke dingen tevoorschijn te halen; en dat het voldoende was dat hij nu veel beter en volmaakter kon denken en spreken, zonder zijn redelijke, zoals eerder, onder te dompelen in dichte, donkere, stoffelijke en lichamelijke dingen, die van hoegenaamd geen nut zijn in het Rijk waarin hij nu gekomen was; en dat de dingen die in het rijk van de wereld waren, achtergelaten waren en dat hij nu al het mogelijke had, dat tot het nut van het eeuwige leven leidt, en dat hij op deze en op geen andere wijze zalig en gelukkig kon worden. Het is daarom onwetendheid te geloven dat in het andere leven het inzicht te gronde gaat met het in onbruik geraken van het lichamelijk geheugen, terwijl het er toch zo mee gesteld is, dat voor zoveel het gemoed van de zinnelijke en lichamelijke dingen kan worden afgehouden, het wordt opgeheven tot de geestelijke en hemelse dingen.

Hemelse Verborgenheden 2480.

Daar de mensen na de dood in het innerlijk geheugen zijn, dat tot hun redelijke behoorde, kunnen daarom zij die in de wereld buitengewoon bedreven waren in talen, er zelfs niet één lettergreep van uitbrengen. Zij die in wetenschappen uitmuntten, kunnen niet het minste uit hun wetenschappelijke dingen ophalen en zijn soms stompzinniger dan de anderen. Maar al wat zij hebben opgenomen door middel van talen en al wat zij hebben opgenomen door middel van wetenschappen, wordt bij hen nu omgezet in nutten, daar het hun redelijke heeft gevormd. Het redelijke dat zij zich daaruit hebben verworven, is datgene waaruit zij denken en spreken. Hij die uit talen en wetenschappen valsheden heeft geput en zich daarin heeft bevestigd, redeneert uit niets anders dan uit valsheden. Hij die echter waarheden heeft geput, spreekt uit waarheden. Het is de aandoening zelf die het leven geeft, de aandoening van het boze het leven van valsheden en de aandoening van het goede het leven van waarheden. Eenieder denkt uit aandoening en zonder aandoening niemand.

Hemelse Verborgenheden 2481.

Dat de mensen na de dood, dat wil zeggen, de geesten, hoegenaamd niets verloren hebben van de dingen die tot hun uiterlijk of lichamelijk geheugen behoren, maar dat ze alles daarvan of alles in zijn geheel met zich meedragen, hoewel het hun niet veroorloofd is daaruit de bijzonderheden van hun leven op te halen, is mij door vele ondervindingen te weten gegeven, zoals blijken kan uit hetgeen volgt: twee personen die ik in hun leven van het lichaam gekend had, en die vijanden van elkaar waren geweest, ontmoetten elkaar. Ik hoorde de een het karakter van de ander met veel voorbeelden beschrijven, en ook welke mening hij over hem had, terwijl hij in zijn geheel een brief citeerde die hij hem geschreven had en tal van andere dingen in volgorde die op zichzelf staande bijzonderheden waren en behoorden tot het uiterlijk geheugen en die de ander erkende en waarbij hij zweeg.

Hemelse Verborgenheden 2482.

Ik hoorde iemand een ander het verwijt maken, dat hij zijn geld had bewaard en het niet had willen teruggeven en dit met de omstandigheden die tot het uiterlijk geheugen behoren, totdat de ander beschaamd was. Ik hoorde ook de ander antwoorden en de redenen opsommen waarom hij het gedaan had, wat allemaal wereldse bijzonderheden waren.

Hemelse Verborgenheden 2483.

Een zekere vrouw werd in de staat gebracht waarin zij verkeerde in de wereld toen zij een misdaad had beraamd. Toen kwamen de bijzonderheden van haar gedachten en de bijzonderheden van haar spreken met een andere vrouw tevoorschijn als op klaarlichte dag. Een zekere vrouw uit de bende van de sirenen, werd, omdat ze er in volhardde om te loochenen, dat zij van dien aard was geweest in het leven van het lichaam, in de staat van het lichamelijk geheugen gebracht en toen werden haar echtbreuken en schanddaden die tijdens haar leven nauwelijks iemand bekend waren geweest, blootgelegd en in volgorde opgesomd, vrijwel bij honderden: waar zij geweest was, met wie zij echtbreuk had gepleegd, wat ze dan in haar schild voerde en al deze dingen zo levendig als werd het opnieuw beleefd in het licht van de dag; zo werd zij overtuigd. Dergelijke dingen worden uitgevoerd, wanneer iemand er zich van wil vrijpleiten, zo geweest te zijn, en wel aanschouwelijk naar het leven met alle omstandigheden tot in bijzonderheden.

Hemelse Verborgenheden 2485.

Er was iemand bij mij die ik tijdens zijn leven in het lichaam niet gekend had; toen ik hem vroeg of hij wist, vanwaar hij was, wist hij dit niet; maar door middel van het innerlijk gezicht werd hij door mij geleid door de steden waar ik geweest was en tenslotte door de stad, waar hij vandaan kwam en toen door de straten en over de pleinen, die hij alle kende, en eindelijk in de straat waar hij gewoond had; en wanneer ik bekend was geweest met de huizen en hoe die gelegen waren, zou ik ook in staat zijn geweest, zijn huis te weten.

Hemelse Verborgenheden 2486.

Dat de mensen alle dingen van het lichamelijk geheugen tot in bijzonderheden met zich meedragen, kon mij ook vaak genoeg blijken uit hen, die ik gekend had in hun leven van het lichaam, namelijk dat ze, wanneer ik met hen sprak, alles tot in bijzonderheden weer wisten wat ze gedaan hadden in mijn tegenwoordigheid en wat ze besproken en dan gedacht hadden. Hieruit en uit vele andere ervaringen meer is mij met zekerheid te weten gegeven, dat de mens alle dingen van het uiterlijke of lichamelijke geheugen in het andere leven met zich meebrengt.

Hemelse Verborgenheden 2488.

Voordat ik door levende ervaringen onderricht was, was ik zoals anderen van mening, dat een geest nooit de dingen zou kunnen weten die in mijn geheugen en in mijn gedachten waren, maar dat die van mij alleen en verborgen waren. Maar ik kan oprecht verzekeren dat de geesten die bij de mens zijn de allerkleinste dingen van zijn geheugen en gedachten weten en opmerken en dit veel helderder dan de mens zelf. De engelen weten de einddoelen zelf en merken op hoe deze zich van het goede naar het boze ombuigen en van het boze naar het goede en veel meer dingen dan de mens weet, zoals de dingen die hij heeft ondergedompeld in zijn verlustigingen en dus als het ware in zijn natuur en gemoedsaard. Wanneer dit geschiedt verschijnen die dingen niet langer, daar hij er niet meer over nadenkt. Laat daarom de mens niet langer denken dat zijn gedachten verborgen zijn en dat hij geen rekenschap zou moeten geven van zijn gedachten en van zijn daden, overeenkomstig de graad en de hoedanigheid van de gedachten die daarin waren. Want de daden ontlenen hun hoedanigheid aan de gedachten en de gedachten aan de einddoelen.

Hemelse Verborgenheden 2489.

De dingen van het innerlijk geheugen openbaren zich in het andere leven door een zekere sfeer, waaraan de geesten op een afstand naar hun hoedanigheid onderkend worden. Vooral ten aanzien van de aandoening en ten aanzien van de overreding. Deze sfeer komt voort uit de werkzaamheid van de dingen in het innerlijk geheugen, zie: (1048, 1053, 1316, 1504).

Hemelse Verborgenheden 2495.

Het is al eerder beschreven en aangetoond op vele plaatsen dat het Woord een inwendige zin heeft die in de letter niet kan worden gezien. Ook is de aard van die inwendige zin duidelijk uit de verklaringen die tot zover zijn gegeven vanuit het 1ste hoofdstuk van Genesis. Maar dan nog, de weinigen die heden ten dage wel in het Woord geloven, weten, ondanks hun geloof, niets van het bestaan van zulk een inwendige zin; daarom wordt hier verdere bevestiging gegeven. De Heer beschrijft de voleinding der eeuw, dat wil zeggen: de laatste tijd van de Kerk als volgt: 'Terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden', (Matthéüs 24:29; Markus 13:24); dat de zon hier niet de zon betekent, de maan niet de maan en ook niet de sterren de sterren, maar de zon de liefde tot de Heer en de liefde tot de naaste, de maan het geloof van de liefde en naastenliefde en de sterren de erkentenissen van het goede en ware, werd aangetoond in: (31, 32, 1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 2120, 2441). Zo wordt er door deze woorden van de Heer aangeduid, dat er in de voleinding der eeuw, of in de laatste tijd, geen liefde meer zal zijn en geen naastenliefde en dientengevolge geen geloof. Dat dit de zin is, blijkt duidelijk uit soortgelijke woorden van de Heer bij de profeten, zoals bij Jesaja: 'Ziet, de dag van Jehovah komt, om het land te stellen tot verlating, en Hij zal deszelfs zondaars daaruit verdelgen; want de sterren der hemelen en haar gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in haar opgang, en de maan zal haar licht niet laten schijnen', (Jesaja 13:9,10). Hier wordt ook gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, of, wat hetzelfde is, over de voleinding der eeuw. Bij Joël: 'Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolk en dikke donkerheid; de aarde is beroerd voor Hem, de hemelen beefden; de zon en maan werden zwart en de sterren trokken haar glans in', (Joël 2:2,10). Elders bij dezelfde: 'De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag van Jehovah komt', (Joël 2:31); verder nog bij dezelfde: 'De dag van Jehovah is nabij, de zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken', (Joël 3:14,15). Bij Ezechiël: 'Wanneer Ik u zal uitblussen, zal ik de hemelen bedekken en hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten, alle lichtende lichten in de hemelen zal Ik zwart maken en Ik zal een duisternis over uw land brengen', (Ezechiël 32:7,8). Ook bij Johannes: 'Ik zag, toen hij het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak, en de ganse maan werd als bloed, en de sterren vielen op de aarde', (Apocalyps 6:12,13). Bij dezelfde: 'De vierde engel heeft gebazuind, zodat het derde deel van de zon werd geslagen, en het derde deel van de maan, en het derde deel van de sterren, en het derde deel derzelve werd verduisterd', (Apocalyps 8:12). Uit deze plaatsen kan blijken dat de woorden van de Heer bij de evangelisten iets dergelijks bevatten als de woorden van de Heer bij de profeten, namelijk, dat er in de laatste tijden geen naastenliefde of geloof zal zijn; en dat dit de innerlijke zin is, zoals ook nog blijkt bij Jesaja: 'De maan zal schaamrood worden, en de zon zal beschaamd worden, want Jehovah Zebaoth zal regeren op de berg Zion, en in Jeruzalem', (Jesaja 24:23), dit wil zeggen dat het geloof, wat de maan is, schaamrood zal worden, en de naastenliefde, wat de zon is, beschaamd, omdat ze van dien aard zijn; want van de maan en de zon kan niet gezegd worden dat ze schaamrood en beschaamd zullen worden; en bij Daniël: 'De hoorn van de geitenbok groeide tegen het zuiden, en tegen en oosten, en groeide tot aan het heir der hemelen, en hij wierp van het heir en van de sterren ter aarde neer, en hij vertrad ze', (Daniël 8:9,10), alwaar het eenieder duidelijk kan zijn, dat het heir der hemelen niet een leger betekent, noch 'sterren' sterren.

Hemelse Verborgenheden 2523.

Dat de woorden 'zij is mijn zuster', (Genesis 20:2) betekenen, dat het het redelijke was dat geraadpleegd zou worden, namelijk dat Hij zo gedacht had, blijkt uit de betekenis van 'de zuster' in dit hoofdstuk, wat het redelijk ware is, (1495, 2508). In de innerlijke zin van het Woord wordt het gehele leven van de Heer, zoals het in de wereld zou zijn, beschreven, ook naar de innerlijke gewaarwordingen en gedachten, want deze waren voorzien en daarin was voorzien, omdat die uit het Goddelijke waren, en ook om deze reden, opdat deze dingen toen aan de engelen, die het Woord naar de innerlijke zin gewaarworden, als tegenwoordig zouden worden vertoond, en dat de Heer zo vóór hen zou zijn, en tevens hoe Hij geleidelijk het menselijke aflegde en het Goddelijke aantrok. Wanneer deze dingen niet door het Woord, en ook door alle riten in de Joodse Kerk, als het ware tegenwoordig geweest waren voor de engelen, zou de Heer in de wereld hebben moeten komen onmiddellijk na de val van de Oudste Kerk, die mens of Adam wordt genoemd. Er was toen immers al dadelijk een profetie over de Heer, (Genesis 3:15). Wat meer is, het menselijk geslacht dat er toen was, had niet gered kunnen worden. Wat het leven van de Heer zelf betreft, dit was een voortdurend voortschrijden van het mesnelijke tot het Goddelijke, tot volstrekte vereniging toe, zoals reeds herhaaldelijk eerder is gezegd. Want om met de hellen te strijden en deze te overwinnen, moest Hij dit doen uit het menselijke, want er is geen strijd met de hellen uit het Goddelijke. Daarom behaagde het Hem, het menselijke aan te trekken evenals een ander mens, een klein kind te zijn evenals een ander, op te groeien in wetenschappen en erkentenissen, wat werd uitgebeeld en aangeduid door de vreemdelingschappen van Abraham in Egypte, (hoofdstuk 12), en nu in Gerar. Zo behaagde het Hem, evenals een ander mens het redelijke te ontwikkelen, en op deze wijze de schaduw daarvan te verdrijven en het in het licht te brengen, en dit uit eigen macht. Dat het voortschrijden van de Heer van het menselijke tot het Goddelijke van dien aard was, kan door niemand worden betwijfeld, wanneer hij alleen maar in overweging neemt, dat Hij een klein kind was, en gelijk een klein kind leerde spreken, en zo verder. Maar er was dit onderscheid, dat het Goddelijke Zelf in Hem was, daar Hij van Jehovah ontvangen was.

Hemelse Verborgenheden 2540.

Dat de woorden 'Abimelech stond des morgens vroeg op', (Genesis 20:8), betekent een heldere innerlijke gewaarwording, en het licht van de bevestiging uit het hemels goede. Dit blijkt uit de betekenis van des morgens opstaan; en ook van Abimelech, en ook van 'vroeg'. Wat de morgen betekent is aangetoond in, (2333, 2405); dat het hier een heldere innerlijke gewaarwording betekent, blijkt er duidelijk uit, en ook uit het verband, namelijk dat de gewaarwording eerst donker was, (2513, 2514), en dat zij daarna minder donker was, (2528). Dat Abimelech de op de redelijke dingen gerichte leer van het geloof betekent, zie: (2509, 2510). Wat 'vroeg' is, blijkt duidelijk uit de betekenis van de morgen. Daar hier gezegd wordt 'hij stond des morgens vroeg op' betekent het niet alleen een heldere innerlijke gewaarwording, maar ook het licht van de bevestiging uit het hemels goede, want het is het hemels goede, waaruit het bevestigende licht van de waarheid voortkomt; hieruit kan nu blijken dat dit wordt aangeduid. Dat er in de innerlijke zin zo veel gehandeld wordt over de innerlijke gewaarwording die de Heer had, toen Hij in het menselijke was, en over Zijn denken ten aanzien van het redelijke in de leer van het geloof, komt ook door de eerder aangegeven reden, en ook omdat het tot het engelwezen behoort, met onderscheid verschillende dingen te denken ten aanzien van het leven van de Heer in de wereld, en hoe Hij het menselijk redelijke uittrok en dit Goddelijk maakte uit eigen macht. Tevens over de leer van de naastenliefde en het geloof, zoals zij is als het redelijke zich daarin mengt, behalve nog meer dingen, die tot de innerlijke dingen van de Kerk en van de mens behoren en daarvan afhangen. De mens die zijn zorg en hart aan wereldse en lichamelijke dingen geeft, komen deze dingen als onbelangrijk voor, en misschien wel als van hoegenaamd geen belang voor hem, maar voor de engelen die hun zorg en hart geven aan hemelse en geestelijke dingen, zijn deze zelfde dingen kostbaarheden, en hun desbetreffende voorstellingen en gewaarwordingen zijn onuitsprekelijk. Hieruit blijkt duidelijk dat zeer vele dingen die de mens onbelangrijk toeschijnen, omdat die zijn begrip te boven gaan, bij de engelen in de allerhoogste achting staan, omdat zij treden in het licht van hun wijsheid, en omgekeerd, dat dingen die bij de mens het hoogst in achting staan, omdat die van de wereld zijn en dus in zijn begrip vallen, van geen belang zijn voor de engelen, want ze vallen buiten het licht van hun wijsheid. Dienovereenkomstig is het met de innerlijke zin van het Woord op vele plaatsen zo gesteld.

Hemelse Verborgenheden 2541.

Dat de woorden 'en riep zijn knechten', de redelijke en wetenschappelijke dingen betekenen, blijkt uit de betekenis van de knechten in het Woord, waarover in hetgeen volgt bij vers 14, (2567). Er zijn in de mens, die in het Rijk van de Heer of die het Rijk van de Heer is, hemelse, geestelijke, redelijke, wetenschappelijke en zinnelijke dingen en deze zijn aan elkaar ondergeschikt. De hemelse en geestelijke dingen houden de eerste plaats en zijn van de Heer, de redelijke dingen zijn daaraan ondergeschikt en dienen ze; de wetenschappelijke dingen zijn weer aan deze ondergeschikt en dienstbaar, tenslotte de zinnelijke dingen aan deze of de wetenschappelijke dingen. De dingen die dienen of dienstbaar zijn, zijn vergelijkenderwijze knechten, en worden in het Woord knechten genoemd. Dat er zo'n onderschikking bestaat weet de mens niet, die alleen uit zinnelijke en wetenschappelijke dingen denkt, en wie er wel iets van weet, heeft dan toch een hoogst duistere voorstelling omdat hij nog in lichamelijke dingen is. Maar de engelen hebben daarover een allerscherpst onderscheiden voorstelling, want duizenden, ja zelfs myriaden duidelijk onderscheiden voorstellingen bij de engelen vertonen zich niet anders dan als één enkele duistere voorstelling bij de mens, zo bijvoorbeeld nemen de engelen ten aanzien van deze woorden, dat Abimelech zijn knechten riep en alle woorden voor hun oren sprak en dat de mannen zeer vreesden, dieper verborgenheden waar, dan de mens ooit vat, ja zelfs geloven kan, namelijk op welke wijze de Heer de redelijke en wetenschappelijke dingen tot gehoorzaamheid bracht, en wel zo, dat Hij niet de redelijke en wetenschappelijke dingen zelf daartoe bracht, maar de aandoeningen die opstonden tegen de hemelse en geestelijke dingen van de leer. Want door de onderwerping van deze werden de redelijke en wetenschappelijke dingen tot gehoorzaamheid gebracht en dan tevens in de orde. Deze dingen behoren voor de engelen tot de meest gewone, die misschien voor de mens behoren tot de voor hem meest duistere of onbegrijpelijke dingen.

Hemelse Verborgenheden 2545.

Dat de woorden 'Abimelech riep Abraham en zei tot hem', (Genesis 20: 9), het denken van de Heer uit de leer van het geloof betekenen, kan blijken uit de uitbeelding van Abimelech, verder van Abraham, en uit de betekenis van zeggen, waarover herhaaldelijk eerder. Wat denken uit de leer van het geloof is, kan niet helder worden uitgelegd, want de innerlijke gewaarwording hiervan kan alleen in de engelenvoorstellingen vallen, aan wie zij zich in zulk een groot licht, gepaard met hemelse uitbeeldingen, vertoont, dat er nauwelijks iets van kan worden beschreven, zoals blijken kan wanneer gezegd wordt, dat het denken van de Heer uit het verstandelijk ware was, wat verheven was boven het redelijke, waarop Hij van daaruit neerzag, maar dat de innerlijke gewaarwording, waaruit Hij dacht, uit het Goddelijk Ware was.

Hemelse Verborgenheden 2551.

Dat de woorden 'wat hebt gij gezien, dat gij dit woord deed', (Genesis 20:10); de inblik in de oorzaak betekenen, blijkt zonder verklaring, en ook uit hetgeen volgt, waar de oorzaak wordt genoemd. Dat het zich zo volgens de orde in de innerlijke zin vertoont, hoe de Heer innerlijke gewaarwording had en dacht over de leer van geloof, en over het redelijke of dat geraadpleegd moest worden, komt omdat het tot het engelwezen behoort over deze dingen in een dergelijke volgorde te denken. De innerlijke zin van het Woord is bovenal voor de engelen, en dus aangepast aan hun innerlijke gewaarwordingen en gedachten. Zij zijn in hun verrukkingen, ja zelfs in hun zaligheden en staten van geluk, wanneer zij over de Heer, Zijn Goddelijke en Zijn Menselijke, en over de wijze waarop dit Menselijke Goddelijk werd gemaakt, denken. Zij worden dan omringd door een hemelse en geestelijke sfeer, die vol is van de Heer, zodat gezegd kan worden, dat zij in de Heer zijn. Vandaar is er niets zaliger en gelukkiger voor hen dan te denken overeenkomstig de dingen die tot deze sfeer behoren en tot de aandoeningen daarvan. Zij worden dan ook tevens onderricht en vervolmaakt, bovenal hierin; hoe de Heer bij graden, toen Hij opgroeide, het menselijke, waarin Hij geboren was, uit eigen macht Goddelijk maakte, en zo door wetenschappen en erkentenissen, die Hij aan Zichzelf openbaarde, Zijn redelijke vervolmaakte, geleidelijk de schaduwen daarvan uiteendreef, en het in het goddelijk licht binnenleidde. Deze en ontelbare andere dingen vertonen zich voor de engelen op een hemelse en geestelijke wijze, met duizenden en duizenden uitbeeldingen in het licht van het leven, wanneer het Woord gelezen wordt. Maar deze dingen, die voor de engelen zo kostbaar zijn, zijn voor de mensen als van geen gewicht, want ze zijn boven hun begrip, en dus in de schaduw van hun verstand; en omgekeerd, de dingen die voor de mensen kostbaar zijn, zoals die dingen waarin wereldse zaken zijn, zijn voor de engelen van geen gewicht, want die zijn beneden hun staat en dus in de schaduw van hun wijsheid. En zo - wat wonderbaarlijk is - de dingen die in de schaduw van de mens komen en bijna in zijn verachting, gaan over in het licht van de engelen en in hun aandoening, zoals het geval is met vele dingen die tot de innerlijke zin van het Woord behoren.

Hemelse Verborgenheden 2595.

Ik hoorde een zekere ruisende rei, maar scherper dan gewoonlijk, en uit het geluid wist ik terstond, dat zij tot de heidenen behoorden. Door de engelen werd mij gezegd dat zij heidenen waren, die drie of vier dagen tevoren waren wederopgewekt. De rei of het koor werd vele uren lang gehoord en het werd waargenomen dat zij ook gedurende die korte tijd dat het gehoord werd, meer en meer vervolmaakt werden. Toen ik mij daarover verwonderde, werd er gezegd dat dezen in een enkele nacht kunnen worden ingewijd in koren, dus in harmonie, terwijl de meeste Christenen dit nauwelijks in dertig jaar kunnen. Reien of koren ontstaan, wanneer velen tezamen spreken, allen als één, en ieder individu als allen. Maar over reien of koren zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 2596.

Op zekere morgen was er een koor op een afstand en het werd mij gegeven uit de uitbeeldingen van het koor te weten, dat het Chinezen waren, want ze vertoonden een soort wollige geitenbok, en ook een koek van gierst en een ivoren lepel, en ook de voorstelling van een drijvende stad. Zij wilden graag dichter bij mij komen en toen ze zichzelf hadden aangepast, zeiden ze dat ze alleen met mij wilden zijn, omdat ze hun gedachten wilden openen. Maar er werd hun gezegd dat ze niet alleen waren en dat er anderen waren die verontwaardigd waren, dat zij alleen wilden zijn, hoewel zij gasten waren. Toen zij hun verontwaardiging bemerkten, verzonken ze hierover in gedachten, of ze tegenover de naaste een overtreding hadden begaan en of zij voor zichzelf iets hadden opgeëist, dat anderen toebehoort - in het andere leven worden alle gedachten meegedeeld. Het werd mij gegeven hun ontroering waar te nemen; het was de ontroering van de erkenning dat zij hen wellicht hadden gegriefd en van de schaamte daarover en tevens van andere rechtschapen aandoeningen, waaruit werd onderkend dat zij met naastenliefde waren begiftigd. Spoedig daarop sprak ik met hen en tenslotte ook over de Heer. Toen ik Hem Christus noemde werd een zekere afkeer bij hen waargenomen, maar de reden daarvan werd onthuld, namelijk dat zij deze afkeer uit de wereld hadden meegebracht. Deze afkeer was ontstaan omdat ze wisten dat de Christenen slechter leefden dan zij, en in geen naastenliefden leefden. Maar toen ik Hem eenvoudig de Heer noemde, werden zij inwendig geroerd. Daarna werden ze door de engelen onderricht dat de christelijke leer boven alle andere leringen in de gehele wereld de liefde en de naastenliefde voorschrijft, maar dat er slechts weinigen zijn, die overeenkomstig deze leer leven.

Hemelse Verborgenheden 2598.

Toen ik het zeventiende en achttiende hoofdstuk van Richteren over Micha las, hoe de zonen van Dan zijn gesneden beeld, de terafim en de Leviet wegnamen, was een geest uit de heidenen aanwezig, die in het leven van het lichaam een gesneden beeld had aanbeden. Toen deze aandachtig luisterde naar wat Micha geschiedde, en in welke smart hij verkeerde vanwege zijn gesneden beeld, dat de Danieten weggenomen hadden, overviel en beroerde ook hem smart en wel dermate dat hij van innerlijk verdriet nauwelijks wist wat hij dacht. Ik werd de smart gewaar en nam tevens de onschuld in elk van zijn neigingen waar. Er waren ook christelijke geesten aanwezig die dit opmerkten en verwonderd waren dat een aanbidder van gesneden beelden door zo'n sterke ontroering van barmhartigheid en onschuld bewogen werd. Later spraken goede geesten met hem die zeiden dat een gesneden beeld niet aanbeden moest worden en dat hij dit kon begrijpen omdat hij een mens was, maar dat hij buiten het beeld moest denken aan God de Schepper en Regeerder van de gehele hemel en van de gehele aarde, en dat deze God de Heer is. Toen deze dingen gezegd werden, werd het mij gegeven de inwendige ontroering van zijn aanbidding waar te nemen, die aan mij werd meegedeeld, en veel heiliger was dan die bij de Christenen. Hieruit kan blijken dat de heidenen gemakkelijker in de hemel komen dan de Christenen heden ten dage, die niet ontroerd worden, overeenkomstig de woorden van de Heer bij: (Lukas 13:29,30). Want in de staat waarin hij was, kon hij met alle dingen van het geloof vervuld worden en deze met inwendige ontroering ontvangen. Bij hem was barmhartigheid wat van de liefde is, en in zijn onwetendheid was onschuld; en wanneer dit er is, worden alle dingen van het geloof als vanzelf ontvangen en dit met blijdschap; hij werd daarna onder de engelen ontvangen.

Hemelse Verborgenheden 2600.

De rechtschapen heidenen worden in het andere leven voor het merendeel overeenkomstig de staat van hun leven en overeenkomstig hun godsdienstigheid, voor zoveel dit mogelijk is, onderwezen en zo op verschillende wijze; ik mag er hier alleen drie meedelen.

Hemelse Verborgenheden 2601.

Sommigen van hen worden in een staat van kalmte, als het ware een soort van slaap, gebracht, en dan lijkt het aan henzelf toe alsof ze kleine steden bouwen, en in het midden daarvan iets verborgens verstoppen en ze willen dat niemand dit geweld zal aandoen. Ze geven deze steden aan anderen, met de smeekbeden het verborgene in het midden daarvan niet te schenden. Zo wordt er onschuld in hen gelegd en ook naastenliefde en tevens de voorstelling dat het verborgene de Heer betreft. In deze staat worden ze geruime tijd gehouden; het is de staat van de onwetendheid waarin onschuld is. Ze worden beschermd door kleine kinderen opdat niemand hun letsel zal toebrengen. Ik heb met hen gesproken en ben zeer ontroerd door hun staat van onschuld en naastenliefde, en ook door de uiterste zorg waarmee zij het verborgene verstoppen, en door de heilige vrees, dat het maar niet geschonden zou worden. Hemelse Verborgenheden 2602. Er is een natie - er werd mij gezegd dat het Indië is - vanwie de godsdienstigheid hierin bestaat dat ze de grootste God met de navolgende ritus vereren: wanneer ze Hem aanbidden, verheerlijken zij eerst zichzelf, maar direct daarop werpen zij zich neer als wormen. Ook geloven ze dat boven het heelal, dat naar hun geloof, rondwentelt, deze grootste God is, die van daaruit neerziet op wat zij doen. Daar zij dergelijke godsdienstige opvattingen hadden, worden zij in het andere leven daarin teruggebracht, en ik heb met hen gesproken toen ze zich dergelijke dingen verbeeldden. Ze zijn voor het merendeel bescheiden, gehoorzaam en eenvoudig van hart. Ze worden geleidelijk van deze fantasieën door de engelen bevrijd, want ze worden overeenkomstig hun religie onderwezen dat de grootste God de Heer is, en dat zij zich kunnen verheerlijken op grond hiervan dat zij in staat zijn Hem te aanbidden, en dat zij nochtans als wormen zijn; en dat de Heer vanuit de hoogte alles tot in bijzonderheden ziet. Op de gepaste wijze worden ze door middel van hun eigen godsdienstigheid in de erkentenissen van het goede en ware gebracht.

Hemelse Verborgenheden 2603.

Er zijn bepaalde heidenen uit die streken waar de mensen zwart zijn, die uit het leven in de wereld dit met zich meebrengen, dat zij hard behandeld willen worden, omdat ze geloven dat niemand in de hemel kan komen dan door straffen en verdrukkingen en dat ze daarna vreugdevollere dingen ontvangen, die zij paradijs noemen. Daar zij zulke opvatiingen uit hun godsdienstigheid meebrengen, worden ze dan ook in het andere leven eerst hard behandeld door sommigen, die zij duivels noemen, en daarna overgedragen in paradijselijke oorden, (1622). Maar zij worden door de engelen onderwezen dat hun straffen en verdrukkingen door de Heer worden verkeerd in wat goed is voor hen, zoals bij hen die in verzoekingen zijn; voorts dat niet de paradijselijke oorden de hemel zijn, maar de aandoening van de hemelse en geestelijke dingen die daarin liggen. Verder ook, dat zij op een bepaalde weg van de waarheid waren, maar in de schaduw van de onwetendheid. Zij hebben lange tijd met mij gesproken; toen zij in de staat van de verdrukkingen waren, ging hun spraak als het ware met een soort horten gepaard, en was zo onderscheiden van die van de anderen. Maar toen deze verdrukkingen voorbij waren en zij tot de paradijselijke dingen werden opgeheven, hadden ze niet langer een dergelijke spraak, maar een bijna engelachtige. Zij brengen ook uit hun godsdienstigheid het geloof mee, dat ze innerlijke dingen willen hebben; ze zeggen dat zij, wanneer ze hard behandeld worden, zwart zijn, maar dat ze daarna het zwarte afleggen en het blanke aantrekken, omdat ze weten dat hun ziel blank is, maar hun lichamen zwart zijn.

Hemelse Verborgenheden 2661.

… De Heer kwam niet in de wereld, om de hemelsen, maar om de geestelijken te behouden. De Oudste Kerk, die Mens werd genoemd, was hemels, en wanneer deze in haar ongereptheid gebleven zou zijn, zou de Heer het niet nodig hebben gehad om als mens geboren te worden; maar zodra deze begon te verzwakken, voorzag de Heer, dat de Hemelse Kerk geheel en al van de wereld zou vergaan. Daarom werd toen terstond de voorzegging gedaan ten aanzien van de komst van de Heer in de wereld, (Genesis 3:15). Na de tijd van deze Kerk was er geen hemelse Kerk meer, maar een geestelijke Kerk; de Oude Kerk die na de vloed bestond, was een geestelijke Kerk. Deze Kerk, of zij die van de Geestelijke Kerk waren, zouden niet behouden hebben kunnen worden, wanneer de Heer niet in de wereld gekomen was; zij worden bedoeld met de woorden van de Heer bij Matthéüs: 'Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn; Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot berouw', (Matthéüs 9:12,13); en ook door deze woorden bij Johannes: 'En Ik heb andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één herder', (Johannes 10:16); alsmede door de gelijkenis van de honderd schapen, (Matthéüs 18:11,12,13). Daar nu door Izaäk zoals door hem het Goddelijk Redelijke van de Heer wordt uitgebeeld, ook de hemelsen worden aangeduid - die erfgenamen worden genoemd - en door Ismaël, zoals door hem het louter menselijk redelijke van de Heer wordt uitgebeeld, ook de geestelijken worden aangeduid - die zonen worden genoemd - zoals ook duidelijk blijkt uit wat eerder,(2658), is gezegd. Hier ligt de reden van Zijn smart uit de Goddelijke Liefde of van de woorden van dit vers …

…Deze verborgenheden kunnen vooralsnog niet met meer dingen worden ontvouwd; slechts dit, dat bij de Heer, toen Hij in de wereld was, alle staten van de Kerk werden uitgebeeld, en op welke wijze zij, die van de Kerk waren, door Hem behouden werden; vandaar worden ook dezelfde staten van de Kerk door dezelfde namen aangeduid.

Hemelse Verborgenheden 2701.

Dat de woorden: 'God opende haar ogen', (Genesis 21:19) het inzicht betekenen, blijkt uit de betekenis van openen, en dat God opent; alsmede van de ogen; dit is inzicht geven. Dat de ogen het verstand betekenen, zie: (212), evenals het gezicht of zien, (2150, 2325). Er wordt gezegd dat God de ogen opent, wanneer Hij het inwendig gezicht of het verstand opent, wat plaatsvindt door een invloeiing in het redelijke in de mens, of liever, in het geestelijke van zijn redelijke, en dit langs de weg van de ziel of langs de innerlijke weg, die de mens onbekend is. Deze invloeiing is de staat van zijn verlichting, waarin de waarheden die hij hoort of leest voor hem bevestigd worden door een bepaalde gewaarwording van binnen in zijn verstandelijke. De mens gelooft dat dit hem ingeboren is en voortkomt uit zijn eigen verstandelijk vermogen, maar hij dwaalt daarin zeer, want het is een invloed vanuit de Heer, door de hemel in het duistere, begoochelende en schijnbare van de mens, en door het goede dat daarin is, maakt het, dat de dingen die hij gelooft, op het ware gelijken. Echter, met verlichting in de geestelijke dingen van het geloof worden alleen zij gezegend, die geestelijk zijn. Dit is het, wat daarmee wordt aangeduid, dat God de ogen opent. Dat het oog het verstand betekent, komt omdat het gezicht van het lichaam overeenstemt met het gezicht van zijn geest, dat het verstand is; en omdat het daarmee overeenstemt, wordt door het oog in het Woord, bijna overal waar het vermeld wordt, het verstand aangeduid, ook waar het anders opgevat wordt, zoals waar de Heer bij Matthéüs zegt: 'De lamp des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen; maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam verduisterd zijn; indien dan het schijnsel duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn', (Matthéüs 6:22, 23; Lukas 11:34). Hier is het oog het verstand, waarvan het geestelijke het geloof is, wat ook uit de verklaring daar kan blijken: 'Indien dan het schijnsel duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn'. Tevens bij dezelfde: 'Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit en werpt het van u', (Matthéüs 5:29; 18:9). Het linkeroog is het verstandelijke, het rechteroog de aandoening daarvan; dat het rechteroog uitgerukt moet worden, wil zeggen, dat de aandoening bedwongen moet worden, wanneer die ergernis verwekt. Bij dezelfde: 'Uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren omdat zij horen', (Matthéüs 13:16). Bij Lukas: 'Jezus zei tot de discipelen: Zalig zijn de ogen die zien wat gij ziet', (Lukas 10:23); daar wordt door 'de ogen die zien', het inzicht en het geloof aangeduid; want dat zij de Heer zagen alsmede Zijn wonderen en werken, maakte hen niet zalig, maar dat zij die met het verstand begrepen en geloof hadden, wat zien met de ogen is, en dat zij gehoorzaamden, wat horen met de oren is. Dat zien met de ogen verstaan is, alsmede geloof hebben, zie: (597, 2325); want het verstand is het geestelijke van het gezicht, en het geloof is het geestelijke van het verstand. Het gezicht van het oog komt voort uit het licht van de wereld, het gezicht van het verstand uit het licht van de hemel, en vloeit in de dingen die tot het licht van de wereld behoren.Vandaar wordt er gesproken van zien met het verstand, en zien door het geloof. Dat met het oor horen wil zeggen gehoorzamen, zie: (2542). Bij Markus: 'Jezus zei tot de discipelen: Bemerkt gij nog niet en verstaat gij niet? Hebt gij nog uw verhard hart? Ogen hebbende ziet gij niet en oren hebbende hoort gij niet', (Markus 8:17,18), alwaar duidelijk blijkt, dat niet willen verstaan en niet geloven is ogen hebben en niet zien. Bij Lukas: 'Jezus zei aangaande de stad: Indien gij had geweten, hetgeen uw vrede dient, maar het is verborgen voor uw ogen', (Lukas 19:41,42). En bij Markus: 'Van de Heer is dit geschied en het is wonderlijk in onze ogen', (Markus 12:11), alwaar verborgen voor de ogen en wonderlijk in de ogen wil zeggen: voor het verstand, zoals eenieder bekend is uit de betekenis van het oog, ook in het gewone spraakgebruik.

Hemelse Verborgenheden 2715.

Het goede bij de geestelijke mens is betrekkelijk duister, omdat hij niet uit enige innerlijke gewaarwording, zoals de hemelsen, weet wat waar is, maar door onderricht van ouders en leraren en verder ook door de geloofsleer waarin hij geboren is. Wanneer hij er iets van zichzelf en uit zijn denken aan toevoegt, dan overheersen voor het meerendeel het zinnelijke en zijn begoochelingen, en het redelijke en zijn schijnbaarheden. Dit maakt dat hij nauwelijks iets zuiver waars erkennen kan, zoals de hemelsen erkennen. Toch plant de Heer in deze schijnbare waarheden het goede, zelfs wanneer de waarheden begoochelingen zijn of schijnbaarheden van het ware. Maar het goede wordt er duister door, want de hoedanigheid ervan wordt bepaald door de waarheden waarmee het verbonden wordt. Het is hiermee gesteld als met het zonlicht dat in de voorwerpen vloeit. De hoedanigheid van de voorwerpen die het opnemen, maakt, dat het licht daar verschijnt onder de vorm van kleur; schoon, wanneer de hoedanigheid van de vorm en van de opname bekoorlijk en overeenstemmend is, maar niet schoon, wanneer de hoedanigheid van de vorm en van de opname niet bekoorlijk en dus ook niet overeenstemmend is. Zo wordt de hoedanigheid van het goede bepaald door het ware. Ook blijkt het hieruit dat de geestelijke mens niet weet wat boos is. Hij acht nauwelijks iets anders voor boos dan dat, wat tegen de voorschriften van de Dekaloog indruist, maar de boosheden van de aandoening en van de gedachte, die ontelbaar zijn, kent hij niet; en ook denkt hij er niet over na, noch noemt hij ze boosheden. De verlustigingen van de begeerten en lusten, onverschillig welke, beschouwt hij niet anders dan als goed, en de verlustigingen van de eigenliefde zoekt hij, evenzeer als hij ze goedkeurt en verontschuldigt, omdat hij niet weet dat het zulke dingen zijn die zijn geest aandoen, en dat hij geheel en al zo wordt in het andere leven. Dit blijkt ook hieruit, dat de geestelijke mens, hoewel in het gehele Woord over bijna niets anders gehandeld wordt dan over het goede van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste, toch niet weet, dat het goede het wezenlijke van het geloof is. Hij weet zelfs niet eens wat liefde en naastenliefde in haar wezen is; en over hetgeen hij weet over het geloof dat hij tot het wezenlijke maakt, blijft hij toch nog spreken, of het wel zo is, wanneer hij niet bevestigd wordt door vele dingen van het leven. Dit doen de hemelsen nooit omdat zij weten en gewaarworden, dat het zo is; vandaar wordt er door de Heer gezegd bij Matthéüs: 'Laat uw woord zijn ja, ja; nee, nee; wat boven deze is, dat is uit de boze', (Matthéüs 5:37). De hemelsen immers zijn in het ware zelf, waarover de geestelijken redetwisten of het wel zo is; vandaar kunnen de hemelsen, omdat zij in het ware zelf zijn, van daaruit onbegrensd veel dingen zien die tot dat ware behoren en zo uit het licht als het ware de gehele hemel zien. Maar omdat de geestelijken redetwisten of het wel zo is, kunnen zij, zolang ze dit doen, niet komen tot de eerste grens van het licht van de hemelsen, nog minder uit hun licht iets beschouwen.

Hemelse Verborgenheden 2718.

De reden waarom bij de geestelijke mens de aandoening van het goede zoals deze bij de hemelse mens is, niet kan bestaan, maar in plaats daarvan de aandoening van het ware, is deze, dat het goede bij hem werd ingeplant in zijn verstandsdeel en dit is betrekkelijk duister, zoals aangetoond in: (2715). Hieruit kan geen andere aandoening in zijn redelijke worden voortgebracht en afgeleid dan de aandoening van het ware en daardoor in zijn natuurlijke de aandoening van de wetenschappen. Onder het ware wordt hier geen ander ware verstaan dan een zodanig, als hij gelooft waar te zijn, hoewel het in zichzelf niet waar is. Onder wetenschappen wordt verstaan niet de wetenschappen zoals de geleerden hebben, maar alle wetenschappelijkheid, waarmee men vervuld kan worden door ondervinding en door het aanhoren ervan uit het burgerlijk leven, uit de leer en uit het Woord. In de aandoening van dergelijke dingen is de mens van de geestelijke Kerk …

… Zij die in de aandoening van het goede zijn, weten en worden gewaar uit het goede zelf waarin zij zijn, dat iets zo is; dus zij zijn niet aan de eerste drempel, maar in de binnenkamer en toegelaten tot de wijsheid. Als voorbeeld het volgende: het is hemels te denken en te handelen uit de aandoening van het goede of uit het goede. Zij die in de aandoening van het ware zijn, spreken er over of iets zo is, of het bestaanbaar is, en wat het is, en zolang zij hierover in twijfel verkeren, kunnen zij niet toegelaten worden - in die binnenkamer van de wijsheid. Zij echter die in de aandoening van het goede zijn spreken er niet over, noch verkeren zij in twijfel, maar zeggen, dat iets zo is, en daarom worden zij toegelaten. Zij immers die in de aandoening van het goede zijn, dat wil zeggen, die hemels zijn, beginnen daar, waar zij die in de aandoening van het ware zijn, blijven steken, zodat de laatste grens voor de een, de eerste grens van de ander is. Om deze reden wordt het hun gegeven te weten, te kennen en gewaar te worden dat er ontelbare aandoeningen van het goede zijn, zo vele namelijk als er gezelschappen in de hemel zijn en dat ze allen door de Heer in een hemelse vorm verbonden zijn, zodat ze als het ware één mens vormen …

Hemelse Verborgenheden 2760.

In de Openbaring bij Johannes wordt het Woord ten aanzien van de innerlijke zin als volgt beschreven: 'Ik zag de hemel geopend; en ziet, een wit paard, en die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waar, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. Zijn ogen waren een vlam des vuurs, en op Zijn hoofd waren vele diademen; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist, dan Hijzelf; en Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was; en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. En de heirlegers, die in de hemelen zijn, volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad; en Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren', (Apocalyps 19:11,12,13,14,16). Wat elk van deze dingen insluit kan niemand weten, dan alleen uit de innerlijke zin. Het is duidelijk dat elk afzonderlijk iets uitbeeldends en aanduidends is, namelijk dat de hemel geopend was, dat het paard wit was, dat Hij die daarop zat Getrouw en Waar was, en in gerechtigheid oordeelt en krijg voert; dat Zijn ogen een vlam des vuurs waren, dat op Zijn hoofd vele diademen waren, dat Hij een naam geschreven had die niemand wist; dat Hij omkleed was met een kleed, wat met bloed geverfd was; dat de heirlegers die in de hemelen zijn, Hem volgden op witte paarden, en dat Hij op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven had. Het wordt openlijk gezegd, dat dit het Woord is, en dat het de Heer is, die het Woord is, want er wordt gezegd: 'Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods'; daarna: 'Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren'. Uit de uitleg van elk van die woorden blijkt duidelijk dat hier het Woord ten aanzien van de innerlijke zin wordt beschreven. Dat de hemel geopend was, beeldt uit en betekent dat de innerlijke zin van het Woord niet gezien wordt dan in de hemel, en door hen voor wie de hemel is geopend, dat wil zeggen, die in de liefde tot en vandaar in het geloof in de Heer zijn. Het paard dat wit was, beeldt uit en betekent het verstaan van het Woord ten aanzien van zijn inwendige dingen; dat het witte paard dit is zal uit hetgeen volgt duidelijk blijken. Dat Hij, die op hetzelve zat, het Woord is en de Heer, die het Woord is, is duidelijk; Hij wordt 'Getrouw en uit gerechtigheid oordelend' genoemd vanwege het goede, en 'Waar en uit gerechtigheid krijg voerend ' vanwege het ware. Op Zijn hoofd vele diademen, betekent alle dingen van het geloof. Hij had een naam geschreven die niemand dan Hijzelf wist, betekent, dat niemand ziet van welke aard het Woord in de innerlijke zin is, dan alleen Hijzelf en degene die Hij het openbaart. Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was, betekent het Woord in de letter; de heirlegers in de hemelen die Hem volgden op witte paarden, betekenen hen, die in het verstand van het Woord zijn naar de inwendige dingen; gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, betekent dezelfden in de liefde en vandaar in het geloof. De naam geschreven op het kleed en op de dij, betekent het ware en het goede. Hieruit en aan hetgeen hieraan voorafgaat en volgt, blijkt duidelijk, dat omstreeks de laatste tijd de innerlijke zin van het Woord geopend wordt, maar wat dan gebeuren zal, wordt daar ook beschreven in de verzen, zie: (Apocalyps 17,18,19,20,21).

Hemelse Verborgenheden 2761.

Dat het witte paard het verstand van het Woord betekent naar de inwendige dingen, of wat hetzelfde is, de innerlijke zin van het Woord, blijkt uit de betekenis van het paard, hetgeen het verstandelijke is. In de profetische gedeelten van het Woord wordt paard en ruiter herhaaldelijk genoemd, maar tot dusverre is het niemand bekend, dat het paard het verstandelijke, en de ruiter de inzichtsvolle betekent, zoals in de profetie van Jakob, destijds Israël, over Dan: 'Dan zal een slang zijn op de weg, een adderslang op het pad, bijtende de verzenen van het paard, en zijn rijder zal achterover vallen; op Uw heil wacht ik, Jehovah', (Genesis 49:17,18); dat de slang diegene is, die uit zinnelijke en wetenschappelijke dingen redeneert over de Goddelijke verborgenheden, zie: (195); en dat de weg en het pad het ware is, zie: (627, 2333); dat de hiel het laagst natuurlijke is, zie: (259); dat het paard het verstaan van het Woord is en de ruiter hij die onderwijst. Hieruit blijkt duidelijk wat deze profetische woorden betekenen, namelijk dat hij, die uit zinnelijke dingen over de waarheden van het geloof redeneert, alleen in de laagste dingen van de natuur blijft vastkleven, en dus zo niets gelooft. Dit is 'achterover vallen '; daarom wordt er aan toegevoegd: 'Op Uw heil wacht ik, Jehovah'. Bij Habakuk: 'God, Gij reed op Uw paarden, Uw wagens waren heil, Uw paarden deed Gij in de zee treden', (Habakuk 3:8,15), alwaar de paarden staan voor de Goddelijke waarheden die in het Woord zijn, de wagens voor de daaruit voortvloeiende leer, de zee voor de erkentenissen, zie (28, 2120); en omdat deze tot het verstand van het Woord uit God behoren, wordt er gezegd: 'Uw paarden deed Gij in de zee treden'. De paarden worden hier aan God toegeschreven, zoals boven in de Openbaring, aan wie zij niet kunnen worden toegeschreven, zonder dat zij dergelijke dingen betekenen. Bij David: 'Zingt Gode, psalmzingt Zijn naam, verhoogt Hem, die in de wolken rijdt, in Jah, Zijn naam', (Psalm 68:5); in de wolken rijden staat voor het verstand van het Woord naar de inwendige dingen of de innerlijke zin. Dat de wolk het Woord in de letter is, waarin de innerlijke zin is, zie men in de voorrede tot het 18de hoofdstuk van Genesis, alwaar het is uitgelegd, wat het betekent, dat de Heer komen zal in de wolken der hemelen met kracht en heerlijkheid. Bij dezelfde: 'Jehovah boog de hemelen en daalde neer, en donkerheid was onder Zijn voeten; en Hij reed op een Cherub', (Psalm 18:10,11); donkerheid staat hier voor wolken, rijden op een Cherub voor de voorzienigheid van de Heer, opdat de mens niet uit zichzelf binnendringt in de mysteriën van het geloof, die in het Woord zijn, (307). Bij Zacharia: 'Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: De heiligheid van Jehovah', (Zacharia 14:20); de bellen van de paarden voor het verstand van de geestelijke dingen van het Woord, die heilig zijn. Bij Jeremia: 'Er zullen door de poorten van deze stad ingaan koningen en vorsten, zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden, zij en hun vorsten, de man van Jehudah, en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond worden in eeuwigheid', (Jeremia 17:25,26; 22:4); de stad Jeruzalem voor het geestelijk Rijk en de geestelijke Kerk van de Heer; koningen voor de waarheden, (1672, 2015, 2069); vorsten voor de voornaamste geboden van het ware, (1482, 2089); David voor de Heer, (1888); de man van Jehudah en de inwoners van Jeruzalem voor hen die in het goede van de liefde, van de naastenliefde en van het geloof zijn, (2268, 2451, 2712); zo staat dus 'rijden op de wagen en op paarden', voor onderwezen zijn in de leer van het ware uit het innerlijk verstand van het Woord. Bij Jesaja: 'Dan zult gij u verlustigen over Jehovah, en Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve Jakobs', (Jesaja 68:14); rijden op de hoogten van de aarde voor het inzicht. Bij David: 'Een lied van de liefden: Gord uw zwaard aan de heup, o machtige Man, uw heerlijkheid en uw sierlijkheid, en in uw sierlijkheid ga voorwaarts, rijd op het woord der waarheid en van de zachtmoedigheid van de gerechtigheid, en uw rechterhand zal u wonderbaarlijke dingen leren', (Psalm 45:1,4,5); rijden op het woord der waarheid staat klaarblijkelijk voor het inzicht van het ware; en op het woord van de zachtmoedigheid van de gerechtigheid voor de wijsheid van het goede. Bij Zacharia: 'Te dien dage, spreekt Jehovah, zal Ik alle paard met verbazing slaan, en de ruiter met zinneloosheid, en over het huis van Jehudah zal Ik Mijn ogen openen, en alle paard der volken zal Ik met blindheid slaan', (Zacharia 12:4,5); waar eveneens het paard duidelijk voor het verstand staat dat met verbazing en blindheid geslagen zal worden, en de ruiter voor de inzichtsvolle, die met zinneloosheid geslagen zal worden. Bij Hosea: 'Neem weg alle ongerechtigheid en neem het goede aan, en wij zullen de varren van onze lippen betalen; Aschur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden en tot het werk van onze handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God', (Hosea 14:3,4); Aschur voor iemands eigen inzicht; verder nog op tal van andere plaatsen.

Hemelse Verborgenheden 2762.

Dat het paard het verstandelijke betekent, komt nergens anders vandaan dan uit de uitbeeldende dingen in het andere leven. In de geestenwereld worden daar herhaaldelijk paarden gezien en dit met veel verscheidenheid, en ook figuren die op de paarden zitten. Zo vaak zij verschijnen betekenen ze het verstandelijke; dergelijke uitbeeldende dingen zijn er voortdurend bij de geesten. Het is vanwege het uitbeeldende van het paard, wat het verstandelijke is, dat wanneer paarden in het Woord worden genoemd, de geesten en engelen die bij de mens zijn, terstond weten, dat dit het verstandelijke is waarover wordt gehandeld. Dit is ook de reden dat wanneer sommige geesten van een bepaalde wereld van elders, vervuld met inzicht en wijsheid, uit de wereld der geesten in de hemel worden geheven, aan hen paarden verschijnen lichtend als van vuur. Ook ik heb ze gezien toen dezen werden opgeheven. Hieruit kon ik duidelijk opmaken, wat er wordt aangeduid door de vurige wagen en de vurige paarden, die Elisa zag, toen Elia met een wervelwind in de hemelen opklom. Ook wat wordt aangeduid door de uitroep van Elisa destijds: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters', (2 Koningen 2:11,12), en daarmee dat Joas, de koning van Israël, eveneens zei tot Elisa, toen hij stierf: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters', (2 Koningen 13,14). Dat door Elia en Elisa de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders besproken worden.; namelijk de leer van de liefde en van de naastenliefde uit het Woord door de vurige wagen, en de daaruit voortvloeiende leer van het geloof door de vurige paarden. De leer van het geloof is hetzelfde als het verstand van het Woord ten aanzien van de inwendige dingen of de innerlijke zin. Dat wagens en paarden in de hemelen die bij geesten en engelen verschijnen, kan niet alleen hieruit blijken, dat zij door de profeten werden gezien, zoals door Zacharia, zie: (Zacharia 1:8,9,10; 6:3,4,5,6,7), en anderen, maar ook door de knaap Elisa, waarover in het boek der Koningen: 'Jehovah opende de ogen van de knaap van Elisa, en hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa', (2 Koningen 6:17). Bovendien verschijnen daar, waar in de wereld der geesten de woonplaats is van de inzichtvollen en van de wijzen, voortdurend wagens en paarden, omdat, zoals gezegd, door wagens en paarden die dingen worden uitgebeeld, die tot de wijsheid en het inzicht behoren. Dat de wederopgewekte mensen na de dood, die het andere leven binnengaan, voor zich zien uitgebeeld een jongeling zittend op een paard, die daarna van het paard afstapt, en dat daarmee wordt aangeduid, dat zij onderwezen moeten worden in de kennis van het goede en ware, voordat zij in de hemel kunnen komen, zie: (187, 188). Dat wagens en paarden deze dingen betekenden, was overbekend in de Oude Kerk, zoals ook blijken kan uit het Boek van Job, dat een boek van de Oude Kerk was, en waar geschreven staat: 'God heeft haar de wijsheid doen vergeten, en heeft haar het inzicht niet toebedeeld; als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard en zijn ruiter', (Job 39:20, 21). Door de Oude Kerk werd de betekenis van het paard, het verstandelijke dus, verbreid over de wijzen rondom, ook naar Griekenland. Hieraan ontleenden zij het, dat wanneer zij de zon beschreven - waardoor de liefde werd uitgebeeld, (2441, 2495) - zij daarin de god van hun wijsheid en inzicht plaatsten, en hem een wagen en vier vurige paarden toeschreven; en dat, wanneer zij de god van de zee beschreven, zij ook hem - omdat door de zee de wetenschappen in het algemeen werden aangeduid, (28, 2120) - paarden gaven. En ook dat wanneer ze het bestaan van de wetenschappen uit het verstandelijke beschreven, zij zich een vliegend paard voorstelden dat met zijn hoef een fontein openbrak, alwaar maagden woonden, die de wetenschappen waren. En door het Trojaanse paard werd niets anders aangeduid dan de door hun verstand gevormde kunstmiddelen om de muren te vernietigen. Zelfs heden ten dage pleegt men, wanneer men het verstandelijke beschrijft, zo te doen naar de gewoonte die van de Ouden is overgenomen, onder de vorm van een vliegend paard of Pegasus, en de kennis door een fontein. Maar nauwelijks iemand weet, dat het paard in de mystieke zin het verstand betekent en de fontein het ware, nog minder, dat deze aanduidingen van de Oude Kerk op de heidenen zijn overgegaan.

Hemelse Verborgenheden 2776.

… De Heer verschijnt in het andere leven aan de hemelse engelen als Zon en aan de geestelijke engelen als Maan, (1053, 1521, 1529, 1530, 2441, 2495), daar komt al het licht van de hemel vandaan. Het licht van de hemel is van dien aard, dat wanneer het de gezichten van de geesten en engelen verlicht, het tevens ook het verstand verlicht; dit is aan dit licht van nature eigen. Dus voor zoveel iemand in de hemel van het uiterlijk licht heeft, verlicht het tevens ook het verstand. Hieruit blijkt duidelijk, waarin het licht van de hemel verschilt van het licht van de wereld. Het is het Goddelijk Menselijke van de Heer, dat zowel het gezicht als het verstand van de geestelijke engelen verlicht, wat niet zou gebeuren , wanneer niet de Heer het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen had verenigd. Wanneer Hij het niet verenigd had, zou de mens in de wereld ook niet langer enig vermogen van begrip en gewaarworden wat goed en waar is, hebben gehad; ja zelfs evenmin de geestelijke engelen in de hemel. Zo zouden ze ook niets van zaligheid en geluk hebben gehad, dus ook niets van heil. Hieruit kan blijken, dat het menselijk geslacht niet behouden zou kunnen zijn, wanneer de Heer het Menselijke niet had aangenomen en dit verheerlijkt had. Hieruit kan nu eenieder besluiten hoe het hiermee gesteld is, dat ze behouden worden, wanneer ze alleen maar uit een soort van innerlijke beroering er aan denken dat de Heer voor hen geleden heeft, en hun zonden wegnam, hoe zij ook hebben geleefd, terwijl toch het licht van de hemel uit het Goddelijk Menselijke van de Heer tot geen anderen kan reiken, dan tot hen, die in het goede van het geloof, dat wil zeggen, in naastenliefde leven, of, wat hetzelfde is, die een geweten hebben. De eigenlijke bodem waarin dit licht kan werken, of de ontvanger van dit licht, is het goede van het geloof, of de naastenliefde en dus het geweten. Dat de geestelijken door het Goddelijk Menselijke van de Heer het heil hebben, zie: (1043, 2661, 2716, 2718).

Hemelse Verborgenheden 2803.

Dat het Goddelijk Ware de Zoon is, en het Goddelijk Goede de Vader is, kan blijken uit de betekenis van de zoon, wat het ware is, (489, 491, 533, 1147, 2633), en van de vader, wat het goede is; en ook uit de ontvangenis en de geboorte van het ware, wat uit het goede is. Het ware kan nooit uit een andere bron dan uit het goede zijn en bestaan, zoals herhaaldelijk werd aangetoond. Dat de Zoon hier het Goddelijk Ware is en de Vader het Goddelijk Goede, komt omdat de vereniging van het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen, en van het Menselijk met het Goddelijk Wezen het Goddelijk Huwelijk is van het goede met het ware, en van het ware met het goede, waaruit het hemels huwelijk voortkomt. Want in Jehovah of in de Heer is niets dan het oneindige, en omdat het het oneindige is, kan het niet door enige voorstelling begrepen worden, behalve dan dat het het zijn en het bestaan van al het goede en ware is, of het goede zelf en het ware zelf. Het Goede zelf is de vader en het Ware zelf is de Zoon; maar daar er een hemels huwelijk is van het goede en het ware, en van het ware en het goede, is de Vader in de Zoon en de Zoon in de Vader, zoals de Heer Zelf leert bij Johannes: 'Jezus zei tot Filippus: Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is', (Johannes 14:10,11); en elders bij dezelfde evangelist: 'Jezus zei tot de Joden: Zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt erkennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in de Vader, (Johannes 10:36,38); en elders: Ik bid voor hen, want al het Mijne is Uwe en het Uwe is Mijne; opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij zijt, en Ik in U', (Johannes 17:9,10,21); en eders: 'Nu is de Zoon des Mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt; indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven; Vader verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke', (Johannes 13:31,32; 17:1). Hieruit kan blijken van welke aard de vereniging is van het Goddelijke en het Menselijke inde Heer, namelijk dat zij onderling en wederzijds of wederkerig is, en het is deze vereniging, die het Goddelijk Huwelijk wordt genoemd, waaruit het hemels huwelijk neerdaalt, dat het Rijk van de Heer zelf is in de hemelen, waarover bij Johannes: 'In dien dag zult gij erkennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u', (Johannes 14:20); en elders: 'Ik bid voor hen, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, Ik in hen en Gij in Mij; opdat de liefde waarmee Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen', (Johannes 17:21,22,23,26). Dat dit hemelse huwelijk het huwelijk is van het goede en het ware, en van het ware en het goede, zie: (2508, 2618, 2728, 2729 en volgende nummers), Daar het Goddelijk Goede nooit kan zijn en bestaan zonder het Goddelijk Ware, en het Goddelijk Ware nooit zonder het Goddelijk Goede, maar het een in het ander onderling en wederkerig, is het duidelijk, dat het Goddelijk Huwelijk van eeuwigheid aan was, dat wil zeggen, de Zoon in de Vader en de Vader in de Zoon, zoals de Heer zelf leert bij Johannes: 'En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had, eer de wereld was', (Johannes 17:5,24). Maar het Goddelijk Menselijke, dat van eeuwigheid aan geboren was, werd ook in de tijd geboren, en wat in de tijd geboren werd, en verheerlijkt werd is hetzelfde. Dit is de reden waarom de Heer zo vaak zei dat Hij tot de Vader ging, die Hem gezonden had, dat wil zeggen, dat Hij tot de Vader terugkeerde; en bij Johannes: 'In den beginne was het Woord - het Woord is het Goddelijk Ware Zelf - en het Woord was bij God, en het Woord was God; dit was in den beginne bij God, alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt dat gemaakt is; en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid, (Johannes 1:1,2,3,14; 3:13; 6:62).

Hemelse Verborgenheden 2849.

Dat de woorden: 'als de sterren der hemelen' de menigte van erkentenissen van het goede en ware betekenen, blijkt uit de betekenis van de sterren, dus de erkentenissen van het goede en het ware, waarover: (1808, 2495). De geestelijken zijn zij die in het Woord hier en daar met de sterren worden vergeleken, en dit vanwege de erkentenissen van het goede en ware, die zij hebben. Maar de hemelsen worden niet daarmee vergeleken, aangezien dezen geen erkentenissen maar innerlijke gewaarwordingen hebben. Bovendien, aangezien de sterren de nacht verlichten, want de geestelijken hebben een licht van de nacht, zoals van de maan en de sterren, in vergelijking met het licht van de dag, waarin de hemelsen zijn. Dat de geestelijken vergelijkenderwijze in het duistere zijn, zie: (1043, 2708, 2715).

Hemelse Verborgenheden 2859.

Dat de woorden 'Abraham woonde te Beerschebah', betekenen, dat de Heer deze leer zelf is, blijkt uit de betekenis van wonen, uit de uitbeelding van Abraham, en uit de betekenis van Beerschebah, waarover eerder en tevens uit hetgeen onmiddellijk voorafgaat. 'Wonen in Beerschebah', wil zeggen: in de leer zijn, maar wanneer het op de Heer betrekking heeft, betekent deze uitdrukking dit, dat Hij de leer is, zoals in de hemel wonen, wanneer het van de Heer gezegd wordt, niet alleen betekent dat Hij in de hemel is, maar ook dat Hijzelf de hemel is, want Hij is het al van de hemel, (551, 552). Dat de Heer het Woord is, is bekend, en dus is de Heer de leer, (2351), want alle leer is uit het Woord; het al van de leer in het Woord is uit de Heer en gaat over de Heer. In de innerlijke zin van het Woord wordt over niets dan over de Heer en over Zijn Rijk gehandeld, zoals herhaaldelijk is aangetoond. Het is het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarover de innerlijke zin van het Woord in het bijzonder handelt, en het al van de leer in het Woord ten aanzien van de mens bestaat daarin, Hem te vereren en Hem lief te hebben.

Hemelse Verborgenheden 2863.

… Dat er bij de heidenen waarheden zijn kan uit vele dingen blijken; want het is bekend dat er oudtijds bij de heidenen wijsheid en inzicht was, zoals dat zij één God erkenden en over Hem op een heilige wijze schreven; ook dat zij de onsterfelijkheid van de ziel erkenden en een leven na de dood. Verder ook de gelukzaligheid van de goeden en de rampzaligheid van de bozen, en verder dat zij de voorschriften van de Tien Geboden tot wet hadden, namelijk dat God vereerd moest worden, dat ouders geëerd moeten worden, dat men niet zou doden, stelen en echtbreken, en dat men het goed van anderen niet zou begeren. Ook waren zij er niet mee tevreden in uiterlijk dingen van dien aard te zijn, maar ze wilden zo in innerlijke dingen zijn. Evenzo is het heden te dage; de hogerstaande heidenen uit alle delen van de wereld, spreken over dergelijke dingen soms beter dan de Christenen, en ook spreken zij niet alleen beter daarover, maar zij leven dienovereenkomstig. Deze en vele andere waarheden zijn bij de heidenen en verbinden zich met het goede dat zij van de Heer hebben; en door de verbinding daarvan zijn zij in een staat om nog meer waarheden te ontvangen, daar de ene waarheid de andere erkent, en zij zich geredelijk vergezelschappen, want ze houden verband met en zijn verwant aan elkaar. Dit is de reden dat zij die in het goede waren in de wereld, geredelijk de waarheden van het geloof ontvangen in het andere leven; de valsheden die bij hen zijn, verbinden zich niet met het goede, doch passen zich er slechts bij aan, maar zo, dat ze daarvan gescheiden kunnen worden. Hetgeen verbonden is, blijft, maar hetgeen is aangepast, wordt gescheiden, en het wordt gescheiden, wanneer zij de waarheden van het geloof leren en opnemen. Al het ware van het geloof verwijdert en scheidt het valse, zodat men er tenslotte van gruwt en het schuwt …

Hemelse Verborgenheden 2884.

Het vrije van de eigen- en de wereldliefde en van de begeerten ervan, is allesbehalve het vrije; het is volslagen het slaafse. Maar toch wordt het het vrije genoemd, zoals liefde, aandoening en verlustiging in beiderlei zin wordt genomen. Toch is de eigen- en de wereldliefde allesgehalve liefde, maar haat, bijgevolg evenzo de aandoening en de verlustiging daarvan. Deze worden zo genoemd naar hetgeen ze schijnen, niet naar hetgeen ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 2896.

Het Woord in de Oudste Kerk, die vóór de vloed bestond, was geen geschreven Woord, maar het werd eenieder die tot de Kerk behoorde geopenbaard. Want zij waren hemelse mensen en dus in de innerlijke gewaarwording van het goede en het ware, zoals de engelen met wie zij ook omgang hadden, zo hadden zij het Woord in hun harten geschreven, zie: (597, 607, 895, 920, 1114 tot 1125). Daar zij hemelse mensen waren en omgang hadden met de engelen, waren voor hen alle dingen die zij zagen en met enig zintuig vatten, uitbeeldend en aanduidend voor hemelse en geestelijke dingen, die in het Rijk van de Heer zijn. Zij zagen dus weliswaar de wereldse en aardse dingen met de ogen, of vatten die met enig zintuig, maar daaruit en daardoor dachten ze over de hemelse en geestelijke dingen. Op deze en op geen andere wijze konden zij met de engelen spreken, want de dingen die bij de engelen zijn, zijn hemels en geestelijk, en wanneer zij tot de mens komen, vallen zij in dergelijke dingen als er bij de mens in de wereld zijn. Dat elk van de dingen in de wereld, de dingen die in de hemelen zijn, uitbeeldt en aanduidt, is nu van het eerste hoofdstuk van Genesis tot hiertoe aangetoond. Vandaar kwamen de dingen van uitbeeldende en aanduidende aard, die, toen de gemeenschap met de engelen begon op te houden, verzameld werden door hen, die onder Chanoch worden verstaan, en dat dit werd aangeduid door deze woorden: 'Chanoch wandelde voor zich heen met God, en niet meer, want God nam hem weg', (Genesis 5:24; 521).

Hemelse Verborgenheden 2996.

Het is in deze wereld een allerdiepste verborgenheid, terwijl niets in het andere leven meer bekend is aan iedere geest, dat alle dingen die in het menselijk lichaam zijn, een overeenstemming hebben met de dingen die in de hemel zijn. Zelfs dermate dat er zelfs niet de kleinste bijzonderheid in het lichaam is, waarmee niet iets geestelijks en hemels overeenstemt, of, wat hetzelfde is, waarmee hemelse gezelschappen niet overeenstemmen. Want deze zijn overeenkomstig alle geslachten en soorten van hemelse en geestelijke dingen, en wel in zo'n orde, dat ze tezamen één mens vormen, en dit ten aanzien van alle dingen in het algemeen en in het bijzonder, zowel de innerlijke als de uiterlijke. Dit is de reden dat de gezamenlijke hemel ook de Grootste Mens wordt genoemd, en dit is de reden dat zo vaak gezegd wordt, dat het ene gezelschap behoort tot de ene streek van het lichaam en het andere gezelschap tot een ander gebied. De oorzaak hiervan is deze, dat de Heer de enige Mens is, en de hemel Hem uitbeeldt, en dat het goddelijk goede en ware dat van Hem komt datgene is wat de hemel maakt. Van de engelen die daarin zijn wordt dan ook gezegd dat zij in de Heer zijn. Zij die echter in de hel zijn, bevinden zich buiten deze Grootste Mens en stemmen overeen met vuiligheid en verder ook met ziekten en gebreken.

Hemelse Verborgenheden 2998.

Dat er dergelijke overeenstemmingen zijn is mij door vele jaren heen zo vertrouwd geworden, dat nauwelijks iets meer vertrouwd kan zijn, ofschoon dit feit van dien aard is dat de mens niet weet dat het bestaat en niet gelooft dat hij enige verbinding met de geestelijke wereld heeft, terwijl toch alle verbinding juist uit deze overeenstemmingen voortkomt. Noch hijzelf, noch enig deel in hem zou zelfs niet een ogenblik kunnen bestaan zonder deze verbinding; zijn gehele bestaan komt er uit voort. Het is mij ook te weten gegeven welke gezelschappen van engelen tot welke streek in het lichaam behoren, en ook van welke aard zij zijn. Bijvoorbeeld welke gezelschappen en van welke aard behoren tot de streek van het hart; welke gezelschappen en van welke aard tot de streek van de longen, verder ook welke tot de streek van de lever behoren en welke tot de zintuigen, zoals tot het oog, tot de oren, tot de tong en tot de overige. Hierover zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer als een apart onderwerp worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3021.

… Want alle delen van het menselijk lichaam stemmen overeen met geestelijke en hemelse dingen in de Grootste Mens, die de hemel is. Zoals de dijen en de lendenen overeenstemmen met de echtelijke liefde. Deze dingen waren de Oudsten bekend en daarom hadden ze veel gebruiken die hierop berustten, onder meer ook dit, dat ze de hand onder de dij legden wanneer ze tot iets goeds van de echtelijke liefde verplicht werden. De kennis van dergelijke dingen, die bij de Oudsten in de hoogste achting stond, en tot de voornaamste dingen van hun wetenschap en inzicht behoorden, is heden ten dage volledig verloren geraakt, en wel dermate, dat men zelfs niet eens meer weet dat er een overeenstemming bestaat. Vandaar zal het wellicht verwondering wekken dat dergelijk dingen door dit gebruik worden aangeduid …

… Dat de dij de echtelijke liefde betekent, is zoals gezegd vanwege de overeenstemming, en kan ook uit andere plaatsen uit het Woord blijken, zoals uit de voorgeschreven procedure, wanneer een vrouw door haar man van echtbreuk beschuldigd werd, bij Mozes: 'De priester zal de vrouw met de eed van de vervloeking beëdigen, en de priester zal tot de vrouw zeggen: Jehovah zette u tot een vloek en tot een eed in het midden van het volk, wanneer Jehovah uw dij laat vervallen en uw buik laat zwellen. Als hij haar het water te drinken gegeven zal hebben, en het zal geschieden, indien zij bevlekt geworden is, en tegen haar man door overtreding overtreden heeft, en de wateren die vervloekt zijn, zullen in haar komen tot bitterheid, en haar buik zal zwellen en haar dij vervallen en de vrouw zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn', (Numeri 5:21, 27). Dat de dij vervallen zal, betekent het boze van de echtelijke liefde of de echtbreuk. De overige bijzonderheden die in deze procedure vermeld worden, betekenden elk afzonderlijk bepaalde dingen, zodat er niet het minste is dat niet iets insluit, hoezeer de mens ook, die zonder enige voorstelling van het heilige, het Woord leest, verwonderd zal zijn, waarom er dergelijke dingen in voorkomen …

Hemelse Verborgenheden 313

… Hierna wordt gehandeld over de voorbereiding en verlichting van de natuurlijke mens, opdat daaruit het ware, wat met het goede in het redelijke verbonden moet worden, opgeroepen zou worden. Het is met die voorbereiding en verlichting als volgt gesteld: er zijn twee lichten, die de verstandelijke dingen van de mens vormen; het licht van de hemel en het licht van de wereld. Het licht van de hemel komt van de Heer, die voor de engelen in het andere leven Zon en Maan is, zie (1053, 1521, 1529, 1530). Het licht van de wereld is uit de zon en de maan, die voor het lichamelijk gezicht verschijnen. De innerlijke mens heeft zijn gezicht en verstand van het hemelse licht; de uiterlijke mens heeft echter zijn gezicht en verstand van het wereldse licht. De invloeiing van het hemelse licht in de dingen die tot het licht van de wereld behoren, bewerkt de verlichting en tevens de waarneming. Dit is een waarneming van het ware, wanneer er overeenstemming is, en een waarneming van het valse in plaats van het ware, als er geen overeenstemming is. Maar de verlichting en de waarneming kunnen niet bestaan, wanneer er geen aandoening of liefde is, die de geestelijke warmte is, en leven geeft aan de dingen, die door het licht verlicht worden. Vergelijkenderwijs is het niet het licht van de zon dat leven geeft aan de dingen van het plantenrijk, maar de warmte die in het licht is, zoals duidelijk uitkomt in de jaargetijden. In de verzen die nu volgen, wordt de voorbereiding beschreven van de natuurlijke mens van de Heer; namelijk dat het licht van de hemel, wat het goddelijk licht van de Heer is, invloeide in de dingen die tot het licht van de wereld behoorden in Zijn natuurlijke mens, opdat Hij daaruit het ware, dat met het goede in het redelijke verbonden moest worden, zou uitleiden, dus langs de gewone weg. Hij wilde dus zoals een ander mens geboren worden, en zoals ieder ander onderricht worden, en zoals een ander wederverwekt worden. Echter met dit verschil; de mens wordt wederverwekt door de Heer, terwijl de Heer niet alleen Zichzelf wederverwekte, maar ook verheerlijkte, dat wil zeggen, Zich Goddelijk maakte. Verder ook, dat de mens door de invloed van de naastenliefde en van het geloof een nieuw mens wordt, de Heer daarentegen door de Goddelijke Liefde, die in Hem is, en die van Hem is. Hieruit kan men zien dat de wederverwekking van de mens een beeld is van de verheerlijking van de Heer, of, wat hetzelfde is, dat men in het proces van wederverwekking van de mens als in een beeld, ofschoon verwijderd, de voortgang kan zien van de verheerlijking van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 3167.

…Ieder mens heeft een innerlijke en een uiterlijke; zijn innerlijke wordt de innerlijke mens genoemd en zijn uiterlijke de uiterlijke mens. Maar wat de innerlijke mens is en wat de uiterlijke is weinigen bekend. De innerlijke mens is dezelfde als de geestelijke mens en de uiterlijke is dezelfde als de natuurlijke mens. Het is de geestelijke mens die verstaat en wijs is door de dingen die tot het licht van de hemel behoren; maar de natuurlijke mens door de dingen die tot het licht van de wereld behoren, (3138). Want in de hemel zijn niets dan geestelijke dingen, maar in de wereld niets dan natuurlijke dingen. De mens werd zo geschapen dat het geestelijke en natuurlijke in hem, dat wil zeggen, zijn geestelijke en natuurlijke mens, zouden samenstemmen of één uitmaken. Maar dan moest de geestelijke mens alle dingen in de natuurlijke rangschikken en de natuurlijke gehoorzamen, zoals de knecht zijn heer. Maar door de val begon de natuurlijke mens zich boven de geestelijke te verheffen en keerde hij dus de goddelijke orde zelf om, en dientengevolge scheidde de natuurlijke mens zich van de geestelijke af. Hij bezat toen ook niet meer geestelijke dingen dan die, welke konden binnendringen, als het ware door spleten, en het vermogen tot denken en spreken geven. Maar opdat de geestelijke dingen opnieuw zouden invloeien in de natuurlijke mens, moest hij door de Heer wederverwekt worden, dat wil zeggen, het ware uit de natuurlijke mens moest ingewijd worden in, en verbonden met het goede in de redelijke mens. Wanneer dit geschiedt, naderen de geestelijke dingen de natuurlijke mens, want dan vloeit het licht van de hemel in en verlicht de dingen die in de natuurlijke mens zijn, en maakt dat de dingen die daar zijn, het licht ontvangen, de goedheden daarin de warmte van het licht, dat wil zeggen, de liefde en de naastenliefde, het ware echter de stralen van het licht, dat wil zeggen, het geloof. Op deze wijze bezitten het natuurlijk goede en het natuurlijk ware geestelijke dingen daarvandaan. Dan is het natuurlijk goede alle bekoring en verlustiging vanwege het einddoel, het geestelijke te dienen, en zo dus de naaste, in meerdere mate de gemeenschap, nog meer het Rijk van de Heer en boven alles de Heer. Het natuurlijk ware is al het leerstellige en de feitenkennis, met als doel wijs te zijn, dat wil zeggen 'deze dingen te doen.

Hemelse Verborgenheden 3195.

Dat de woorden: 'en hij woonde in het land van het zuiden', (Genesis 24:62), betekenen, dus in het goddelijk licht, blijkt uit de betekenis van wonen, wat leven is, (1293), en heeft betrekking op het goede, (2268, 2451, 2712); en uit de betekenis van het land van het zuiden, wat het goddelijk licht is, want het zuiden betekent het licht, en wel het licht van het inzicht, dat wijsheid is, (1458). Maar 'het land van het zuiden', betekent de plaats en de staat waar het licht is …

In het Woord wordt herhaaldelijk van licht melding gemaakt en in de innerlijke zin wordt daarmee het ware aangeduid dat uit het goede voortkomt. Maar in de hoogste zin wordt door het licht de Heer Zelf aangeduid, omdat Hij het Goede en het Ware Zelf is. Er is ook inderdaad licht in de hemel, maar oneindig veel blinkender dan het licht op aarde, (1053, 1117, 1521 tot 1533, 1619 tot 1632). In dit licht zien geesten en engelen elkaar en door middel van dit licht is al de heerlijkheid die in de hemel is, zichtbaar. Ten aanzien van het lichtende verschijnt dit licht weliswaar als het licht in de wereld, maar toch is het daaraan niet gelijk, want het is niet natuurlijk, maar geestelijk en draagt wijsheid in zich, zodat het niets anders is dan wijsheid die op deze wijze voor hun ogen blinkt. Vandaar dan ook, dat hoe wijzer de engelen zijn, in des te blinkender licht zij zijn, (2776). Dit licht verlicht ook het verstand van de mens, vooral dat van de wederverwekte mens, maar het wordt door de mens niet waargenomen, zolang hij in het leven van het lichaam is; de oorzaak hiervan is het licht van de wereld dat heerst. De boze geesten in het andere leven zien elkaar ook en ook zij zien verschillende dingen van uitbeeldende aard die ontstaan in de geestenwereld. Deze ontstaan weliswaar krachtens het licht van de hemel, maar het is een schijnsel zoals van een kolenvuur, want in een dergelijk schijnsel wordt het licht van de hemel veranderd, wanneer het tot hen komt. Wat de oorsprong zelf van het licht betreft, dit was van eeuwigheid aan van de Heer alleen, want het Goddelijk Goede zelf en het Goddelijk Ware zelf, waaruit het licht voortkomt, is de Heer. Het Goddelijk Menselijke dat van eeuwigheid aan was, (Johannes 17:5), was dat Licht zelf. Omdat dit licht het menselijk geslacht niet meer kon bereiken, omdat dit zich zover had verwijderd van het goede en ware, dus van het licht, en zichzelf in duisternis had gestort, wilde de Heer door middel van de geboorte het menselijke zelf aantrekken. Op deze wijze kon Hij niet alleen de redelijke maar ook de natuurlijke dingen van de mens verlichten. Hij maakte immers zowel het redelijke als het natuurlijke in Zichzelf Goddelijk, opdat Hij ook een licht zou kunnen zijn voor hen die in zo'n dikke duisternis waren. Dat de Heer het Licht is, dat wil zeggen, het Goede zelf en het Ware zelf, en dat dus uit Hem alle inzicht en wijsheid voortkomt, dus alle heil, kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, zoals bij Johannes: 'In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord; in Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen; Johannes kwam om van het licht te getuigen, hij was dat licht niet, maar opdat hij van het licht getuigen zou; het was het ware licht, dat verlicht ieder mens, komende in de wereld', (Johannes 1:1,4,7,8,9). Het Woord was het Goddelijk Ware, dus de Heer Zelf ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, waarvan gezegd wordt, dat het Woord bij God was, en dat God het Woord was. Bij dezelfde: 'Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht', (Johannes 3:19); het licht staat voor het Goddelijk Ware. Bij dezelfde: 'Jezus zei: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben', (Johannes 8:12). Bij dezelfde: 'Nog een korte tijd is het licht met ulieden, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange; terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij zonen van het licht moogt zijn', (Johannes 12:35,36). Bij dezelfde: 'Die Mij ziet, ziet Hem, die Mij gezonden heeft, Ik ben een licht, in de wereld gekomen, opdat eenieder, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve', (Johannes12:45,46). Bij Lukas: 'Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken, een licht tot openbaring voor de heidenen, en de heerlijkheid van Uw volk Israël', (Lukas 2:30,31,32), de profetie van Simeon aangaande de Heer, toen Hij geboren was. Bij Matthéüs: 'Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen die zaten in de streek en de schaduw des doods, voor hen is een licht opgegaan', (Matthéüs 4:16; Jesaja 9:1). In deze plaatsen blijkt duidelijk dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en Ware in het Goddelijk Menselijk, Licht wordt genoemd. Eveneens in de profetieën van het Oude Testament, zoals bij Jesaja: 'Het licht van Israël zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam', (Jesaja 10:17). Bij dezelfde: 'Ik, Jehovah, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal u geven tot een verbond van het volk, en tot een licht van de heidenen', (Jesaja 42:6). Bij dezelfde: 'Ik heb u gegeven tot een licht van de heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde', (Jesaja 49:6). Bij dezelfde: 'Sta op, verlicht, want Uw licht is gekomen, en de heerlijkheid van Jehovah is over u opgegaan; de heidenen zullen tot Uw licht gaan, en koningen tot de glans van Uw opgang', (Jesaja 60:1,3). Dat al het licht van de hemel, dus de wijsheid en het inzicht, van de Heer komt, bij Johannes: 'De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, neerdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar echtgenoot versierd is, behoeft de zon niet, en de maan niet, dat zij in dezelve zouden lichten; de heerlijkheid Gods zal haar verlichten, en het Lam is haar lamp', (Openbaring 21:2, 23). Ten aanzien van hetzelfde verder nog: 'Aldaar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp noch licht van de zon nodig, want de Heer God verlicht hen', (Openbaring 22:5). Ook bij Jesaja: 'De zon zal u niet meer wezen tot een licht overdag, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar Jehovah zal u wezen tot een licht der eeuwigheid, en uw God tot uw sierlijkheid; uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal niet ingetrokken worden, want Jehovah zal u tot een licht der eeuwigheid wezen', (Jesaja 60:19, 20). 'De zon zal niet meer wezen tot een licht overdag en tot een glans zal de maan niet lichten', wil zeggen dat dit het geval zal zijn niet met de dingen die tot het natuurlijk licht behoren, maar met de dingen die tot het geestelijk licht behoren, die daarmee worden aangeduid, dat Jehovah tot een licht der eeuwigheid zal wezen. Dat Jehovah hier en elders in het Oude Testament genoemd, de Heer is, zie: (1343, 1736, 2156, 2329, 2921, 3023, 3035). Dat Hij het licht van de hemel is, openbaarde Hij ook aan de drie discipelen: Petrus, Jakobus en Johannes, namelijk 'toen Hij van gedaante veranderd werd, blonk Zijn aangezicht, gelijk de zon, maar Zijn klederen werden gelijk het licht', (Matthéüs 17:2). 'het aangezicht gelijk de zon', was het Goddelijk Goede; 'de klederen gelijk het licht', het Goddelijk Ware. Hieruit kan men weten wat bedoeld wordt met de uitdrukking in de zegen: 'Jehovah doe Zijn aangezichten over u lichten, en erbarme Zich uwer', (Numeri 6:25); dat de aangezichten van Jehovah de barmhartigheid, de vrede en het goede zijn, zie: (222, 223), en dat de zon de Goddelijke liefde is, dus dat het de Goddelijke liefde van de Heer is, die als een Zon in de hemel van de engelen verschijnt, (30 tot 38, 1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 2441, 2495).

Hemelse Verborgenheden 3217.

Als bij de engelen sprake is van verstandelijke dingen, verschijnen in de wereld der geesten onder hen, of in de gezelschappen die overeenstemmen, paarden en wel naar grootte, vorm, kleur en houding overeenkomstig de voorstellingen die de engelen over de verstandelijke dingen hebben. Ook zijn deze paarden op verschillende wijze opgetuigd. Er is ook een plaats van enige diepte, een weinig naar rechts, die de woonplaats van de inzichtsvollen wordt genoemd; er verschijnen daar voortdurend paarden. De reden is dat degenen die zich daar bevinden over het verstandelijke nadenken, en wanneer een gesprek van de engelen over verstandelijke dingen handelt en bij hen in hun gedachten invloeit, worden paarden uitgebeeld. Hieruit kon blijken wat door de paarden die de profeten zagen, werd aangeduid, en ook de in het Woord vermelde paarden, namelijk de verstandelijke dingen, (2769, 2761, 2762).

Hemelse Verborgenheden 3219.

Wanneer de engelen in gesprek zijn over gedachten en voorstellingen en over de invloeiing, verschijnen in de wereld der geesten als het ware vogels, gevormd overeenkomstig het onderwerp van hun gesprek. Dit is de reden waarom de vogels in het Woord de redelijke dingen betekenen of die dingen die tot de gedachte behoren, zie: (40, 745, 776, 991). Eens zag ik enkele vogels, een was duister en wanstaltig, maar twee andere edel en mooi, en toen ik ze zag, zie, daar stormden enige geesten in mij binnen met zulk een hevigheid, dat ze in mijn zenuwen en beenderen een siddering teweeg brachten. Ik was van mening, dat boze geesten toen, als herhaaldelijk eerder, in mij binnendrongen, in een poging om mij te verderven; maar dat was niet zo. Toen de siddering ophield en ook de beweging van de geesten die mij bestormden, sprak ik met hen en vroeg, wat er toch aan de hand was. Ze zeiden dat ze neergevallen waren uit een zeker gezelschap van engelen, waarin gesproken werd over de gedachten en de invloeiing, en dat zij van mening waren, dat de dingen die tot de gedachte behoren, van buiten invloeien, te weten, door middel van de uiterlijke zinnen, overeenkomstig de schijn. Maar de hemelse gezelschappen waarin ze zich bevonden, waren van mening, dat ze van binnen invloeien; en dat ze, terwijl ze in het valse waren, van daar waren neergevallen; niet dat zij neergeworpen waren, want de engelen werpen niemand van zich neer, maar aangezien zij in valsheid waren, vielen ze uit zichzelf van daar neer en dit was de oorzaak. Hierdoor werd mij te weten gegeven dat het gesprek in de hemel over de gedachten en de invloed door vogels werd uitgebeeld, en het gesprek van degenen die in het valse zijn, door duistere en wanstaltige vogels; maar het gesprek van degenen die in het ware zijn, door edele en mooie vogels. Tevens werd ik daarin onderricht, dat alle dingen van de gedachte van binnen invloeien en dus niet van buiten, hoewel het zo schijnt. Er werd gezegd dat het tegen de orde is dat het latere invloeit in het eerdere, of het grovere in het fijnere, dus dat het lichaam invloeit in de ziel.

Hemelse Verborgenheden 3222.

Voorts worden de liefden en haar aandoeningen uitgebeeld door vlammen, en dit met onuitsprekelijke verscheidenheid. Waarheden worden echter uitgebeeld door lichten, en door ontelbare schakeringen van licht. Hieruit kan blijken vanwaar het komt, dat in het Woord door vlammen de goedheden worden aangeduid, die van de liefde zijn, en door lichten de waarheden die van het geloof zijn.

Hemelse Verborgenheden 3246.

Uit wat eerder meermalen werd aangetoond, (3235) over diegenen die het geestelijk Rijk van de Heer uitmaken en geestelijken worden genoemd, kan blijken, dat zij geen zonen zijn van het huwelijk zelf van het goede en het ware, maar uit een zeker verbond, dat niet zo echtelijk is. Weliswaar zijn zij uit dezelfde vader, maar niet uit dezelfde moeder; dat wil zeggen, zij zijn uit hetzelfde Goddelijk Goede, maar niet uit hetzelfde Goddelijk Ware. Want daar de hemelsen uit het huwelijk zelf van het goede en het ware zijn, hebben zij het goede en vandaar het ware, daarom vorsen zij nooit na wat waar is, maar dit worden zij innerlijk uit het goede gewaar. Ook is er bij hen over het ware niet verder sprake dan dat het zo is …

… Maar de geestelijken die dus niet uit zo'n echtelijk verbond zijn, weten niet uit enige innerlijke gewaarwording wat het ware is, maar zij noemen datgene waar wat hun door ouders en leermeesters als waar is meegedeeld, en daarom is er bij hen niet het huwelijk van het goede en het ware. Toch wordt het ware dat zij op deze wijze geloven door de Heer voor waar aangenomen, wanneer zij in het goede van het leven zijn, (1832) …

Oudtijds was het, opdat zowel de hemelsen als de geestelijken zouden worden uitgebeeld, toegestaan, behalve een echtgenote ook een bijwijf te hebben. Dit bijwijf werd aan de echtgenoot gegeven door de echtgenote en werd dan zijn vrouw genoemd, of er werd van haar gezegd dat zij hem tot een vrouw gegeven was …

… Dat deze Ouden behalve hun echtgenote bijwijven hadden …, was uit toelating ter wille van de uitbeelding, namelijk van de hemelse Kerk door de echtgenote, en van de geestelijke Kerk door het bijwijf. Het was uit toelating, aangezien ze van dien aard waren dat ze geen echtelijke liefde hadden en dus was het huwelijk voor hen ook geen huwelijk, maar slechts een vleselijke koppeling ter wille van het voortbrengen van kroost. Voor hen konden er toelatingen zijn zonder kwetsing van de echtelijke liefde en van het daaruit voortvloeiende verbond, maar nooit voor hen die in het goede en ware zijn en die innerlijke mensen zijn of kunnen worden; want zodra een mens in het goede en ware is en in innerlijke dingen, houden dergelijke dingen op. Dit is de reden, waarom het de Christenen niet veroorloofd is, zoals het de Joden was, aan de echtgenote voor zichzelf enig bijwijf toe te voegen, en dat zo iets echtbreuk is…

Hemelse Verborgenheden 3249.

Dat de woorden 'oostwaarts naar het land van het oosten', betekenen naar het goede van het geloof, blijkt uit de betekenis van het oosten en van het land van het oosten. Het goede van het geloof, dat wordt aangeduid door het land van het oosten, is niets anders dan dat, wat in het Woord 'liefde jegens de naaste' wordt genoemd, en liefde jegens de naaste is niets anders dan een leven overeenkomstig de geboden van de Heer. Dat door het land van het oosten dit wordt aangeduid, zie: (1250). Daarom werden zij die in de erkentenissen van het goede van het geloof waren, zonen van het oosten genoemd.

Hemelse Verborgenheden 3263.

… Wat de geestelijke Kerk van de Heer betreft, moet men weten, dat die zich over het gehele aardrijk uitstrekt, want ze is niet beperkt tot hen, die het Woord hebben en vandaar de Heer kennen en enkele waarheden van het geloof, maar deze Kerk is ook bij hen die het Woord niet hebben en dus in volslagen onwetendheid verkeren ten aanzien van de Heer, en dus bijgevolg geen enkele waarheid van het geloof weten - want alle waarheden van het geloof betreffen de Heer - dat wil zeggen, bij de van de Kerk verwijderde heidenen, want er zijn verscheidenen onder hen, die door een redelijk schijnsel weten, dat er één God is, dat Hij alle dingen heeft geschapen en dat Hij alle dingen in stand houdt, voorts dat van Hem al het goede, en dus al het ware komt, en dat de gelijkenis met Hem de mens zalig maakt. En bovendien leven zij overeenkomstig hun godsdienstigheid, in de liefde tot die God, en in de liefde jegens de naaste; uit de aandoening van het goede, doen zij de werken van de naastenliefde, en uit de aandoening van het ware vereren zij het Hoogste Wezen. Zij, die onder de heidenen van deze aard zijn, zijn diegenen, die zich in de geestelijke Kerk van de Heer bevinden; en hoewel zij, zolang zij in de wereld zijn, van de Heer niets weten, hebben zij toch in zich de eredienst en de stilzwijgende erkenning van Hem, wanneer zij in het goede zijn, want in al het goede is de Heer tegenwoordig. Daarom erkennen zij Hem in het andere leven dan ook geredelijk, en ontvangen zij meer dan de Christenen, die niet zozeer in het goede zijn, de waarheden van het geloof in Hem, zoals blijken kan uit wat over de staat en het lot van de naties en volken buiten de Kerk in het andere leven uit ondervinding is onthuld, (2589 tot 2604). Het natuurlijk schijnsel dat zij hebben, heeft het geestelijke in zich, want zonder het geestelijke, dat van de Heer komt, kunnen dergelijke dingen nooit erkend worden…

Hemelse Verborgenheden 3341.

Aangezien de uitbeeldingen in het andere leven niet kunnen bestaan dan door verschillen van licht en schaduw, moet men weten, dat alle licht, dus alle inzicht en wijsheid van de Heer komt; en dat alle schaduw, dus alle waanzin en dwaasheid van het eigene komt dat de mens, de geest en de engel heeft. Uit deze beide oorsprongen vloeien voort en van deze beide worden afgeleid alle wisselingen die tot het licht en de schaduw in het andere leven behoren.

Hemelse Verborgenheden 3350.

Opdat duidelijk mag uitkomen van welke aard de uitbeeldende dingen zijn, mag nog een voorbeeld aangehaald worden: ik hoorde zeer vele engelen van de inwendige hemel, die tezamen of in gemeenschap een uitbeelding vormden. De geesten rondom mij konden dit niet gewaar worden, dan alleen door een bepaalde invloed van een inwendige aandoening. Het was een koor waarin deze vele engelen gezamenlijk hetzelfde dachten en hetzelfde spraken. Door uitbeeldingen vormden zij een gouden kroon met diamanten om het hoofd van de Heer. Dit vond tevens plaats door snel opeenvolgende reeksen van uitbeeldingen, zoals die van de gedachte en van de spraak, zie: (3342, 3343, 3344). Wat wonderbaarlijk is, hoewel het er zeer velen waren, dachten en spraken zij niettemin allen als één, zo beeldden zij uit als één, en dit omdat niemand uit zichzelf iets anders wilde doen, nog minder boven de overigen staan en het koor leiden. Wie dit doet wordt onmiddellijk vanzelf afgescheiden; maar zij lieten zich wederkerig door elkaar leiden, dus allen in het bijzonder en in het algemeen door de Heer. In dergelijke harmonieën worden alle goede mensen gebracht die in het andere leven komen. Daarom werden zeer vele koren gehoord die verschillende uitbeeldende dingen vertoonden, en hoewel het vele koren waren en velen in elk koor, handelden zij niettemin als één, want uit de vorm van verschillende dingen kwam een geheel voort, waarin hemelse schoonheid lag. Zo kan dus de gehele hemel, die uit myriaden van myriaden bestaat, als één tezamen werken, omdat zij in de wederkerige liefde zijn, want op deze wijze laten zij zich door de Heer leiden. En het wonderbaarlijke is, hoe meer het er zijn; dat wil zeggen hoe meer myriaden die de hemel uitmaken, des te scherper onderscheiden en des te volmaakter zijn alle dingen tot in bijzonderheden; en ook, hoe innerlijker de hemel is, waartoe de engelen behoren, want alle volmaaktheid neemt meer en meer toe naar de innerlijker dingen.

Hemelse Verborgenheden 3356.

Dat de aardbeving de verandering van staat is, (Matthéüs 24:3-8; Ezechiël 38:18-29; Joël 2:10; Jesaja 38:18-20; Psalm 18:7,8; Apocalyps 6:12,13; 11:13), vindt hierin zijn oorzaak, de beving vindt plaats in ruimte en tijd en in het andere leven is er geen voorstelling van ruimte en tijd, maar in plaats daarvan een voorstelling van staat. In het andere leven verschijnen alle dingen weliswaar als in de ruimte en volgen ze elkaar op als in de tijd, maar in zichzelf zijn ruimte en tijd daar veranderingen van staat, want daaruit komen zij voort. Dit is iedere geest overbekend, ook de boze, die door in anderen gebrachte veranderingen van staat bewerkstelligen, dat zij op een andere plaats verschijnen, terwijl ze daar niet zijn. Ook de mens kan het bekend zijn uit het feit dat voor zoveel de mens in de staat van de aandoeningen en van de daaruit voortvloeiende vreugde is, en voor zoveel hij in de staat van de gedachten en vandaar in de staat van de afwezigheid van het lichaam is, hij niet in de tijd is, want verscheidene uren schijnen hem dan nauwelijks als één uur toe. De reden hiervan is deze; omdat zijn innerlijke mens of geest staten heeft, waarmee de ruimten en tijden in de uiterlijke mens overeenstemmen. Daarom is de beving - omdat die een geleidelijke voortgang in ruimte en tijd is - in de innerlijke zin een verandering van staat.

Hemelse Verborgenheden 3413.

Dat de woorden: 'en vulden dezelve met stof', (Genesis 26:15) betekenen, door aardse dingen, dat wil zeggen, door eigenliefde en liefde tot gewin, blijkt uit de betekenis van stof, dus datgene wat van dien aard is, (249). De inwendige zin is deze, dat zij die Filistijnen worden genoemd, dat wil zeggen, die niet in het leven maar in de leer zijn, de inwendige waarheden in vergetelheid brengen door aardse liefden, te weten: de eigenliefde en de liefde tot gewin. Vanwege deze liefden werden zij 'onbesnedenen' genoemd, (2039, 2044, 2056, 2632). Want zij die in deze liefden zijn, kunnen niet anders dan de putten van Abraham met stof vullen, dat wil zeggen, de inwendige waarheden van het Woord in vergetelheid brengen door aardse dingen; want vanwege deze liefde kunnen zij geenszins de geestelijke dingen zien, dat wil zeggen, die dingen die tot het uitgaande licht van het ware van de Heer behoren, want liefden voeren duisternis binnen en deze blust dit licht uit. Zoals eerder gezegd, (3412), worden zij die in de wetenschap alleen en niet in het leven zijn, bij de nadering van het uitgaande licht van het ware dat van de Heer komt, geheel en al verduisterd en stompzinnig, ja zelfs worden zij van dien aard, dat ze woedend worden, en op alle mogelijke manieren de waarheden trachten te verstrooien. De eigenliefde en de liefde tot gewin is van dien aard dat ze niet duldt, dat iets van het ware, dat van het Goddelijke uitgaat, haar nabij komt. Niettemin kunnen zulke personen zich daarop beroemen en daarmee pronken, dat zij de waarheden weten, ja zelfs prediken zij deze met een soort van ijver, maar het zijn de vuren van de liefden, die hen ontsteken en aandrijven; de ijver is slechts de gloed ervan. Dit blijkt voldoende hieruit dat zij met een dergelijke ijver of gloed tegen hun eigenlijke leven zelf kunnen prediken. Dit zijn de aardse dingen, waarmee het Woord zelf, dat de fontein van al het ware is, verstopt wordt …

Hemelse Verborgenheden 3518.

… Het huiselijk natuurlijk goede is dat goede wat de mens aan zijn ouders ontleent, of waarin hij geboren is, geheel en al onderscheiden van het goede van het natuurlijke, dat van de Heer invloeit… Bovendien ontvangt elk mens het huiselijk goede van zijn vader en moeder; dit tweeërlei goede is ook onderling ondergescheiden. Dat wat hij van de vader ontvangt, is inwendig, dat wat hij van de moeder ontvangt is uitwendig. Bij de Heer waren deze goedheden uiterst onderscheiden, want het goede dat Hij van de Vader had, was immers Goddelijk, maar dat wat Hij van de moeder had, was besmet met het erfboze. Dat goede in het natuurlijke, wat de Heer van de Vader had, was Zijn Eigene, omdat het Zijn leven zelf was …

… Het goede dat de mens aan zijn ouders ontleent, dient allereerst voor zijn hervorming, want daardoor worden, als door een lust en bekoring, de wetenschappelijke dingen binnengeleid, en daarna de erkentenissen van het ware. Maar nadat het als middel tot dit nut gediend heeft, wordt het daarvan afgescheiden en dan ontstaat het geestelijk goede en komt tevoorschijn …

Hemelse Verborgenheden 3624.

Ten aanzien van de overeenstemming met de Grootste Mens, die de hemel is, van alle organen en leden, zowel inwendig als uitwendig van het menselijk wezen, is het nu veroorloofd, wonderbaarlijke dingen mee te delen en te beschrijven, die, voor zover ik weet, tot dusver nog niemand bekend waren en zelfs niet in enig gemoed zijn opgekomen, namelijk dat de gezamenlijke hemel zodanig gevormd is, dat hij overeenstemt met de Heer, met Zijn Goddelijk Menselijke; en dat de mens zodanig gevormd is, dat hij naar alle dingen en elk ding in het bijzonder bij hem, overeenstemt met de hemel en door de hemel met de Heer. Dit is het grote mysterie dat nu onthuld moet worden.

Hemelse Verborgenheden 3625.

Dit is de reden waarom soms in het voorafgaande, als er sprake was van de hemel of de gezelschappen van engelen, werd gezegd, dat ze behoren tot de een of andere streek van het lichaam, zoals tot die van het hoofd, of van de borst, of de buik, of van enig lid of orgaan daarin; dit is dus vanwege de genoemde overeenstemming.

Hemelse Verborgenheden 3626.

Dat er een dergelijke overeenstemming bestaat, is in het andere leven zeer wel bekend, niet alleen aan de engelen maar ook aan de geesten en zelfs aan de bozen. De engelen weten daardoor de diepste verborgenheden die in de mens zijn, en de diepste verborgenheden die in de wereld en in de gehele natuur zijn. Dit bleek mij vaak hieruit, dat wanneer ik over enig deel van de mens sprak, zij niet alleen de gehele stuctuur van dat deel wisten, de werking en het nut, maar nog ontelbare andere dingen, meer dan een mens ooit in staat is na te vorsen, ja, zelfs te begrijpen, en dit alles in de juiste ordening en in hun verband. Ze weten dit door inzicht in de hemelse orde, die zij kunnen volgen en waarmee de ordening van dit deel overeenstemt. Zo weten zij, omdat ze in de eerste beginselen zijn, daardoor de dingen die daaruit voortkomen.

Hemelse Verborgenheden 3627.

Het is een algemene regel dat niets kan bestaan en blijven bestaan uit zichzelf, maar uit iets anders, dat wil zeggen, door middel van iets anders. Eveneens dat niets in een vorm gehouden kan worden tenzij vanuit iets anders, dat wil zeggen, door middel van iets anders, zoals blijkt uit alles en elk ding in de natuur. Dat het menselijk lichaam aan de buitenzijde in zijn vorm wordt gehouden door de atmosferen is bekend; en wanneer het niet ook aan de binnenzijde in zijn vorm gehouden werd door een werkende of levende kracht, zou het terstond uiteen vallen. Al wat niet verbonden is door hetgeen daaraan voorafgaat, en door middel van de voorafgaande dingen door het 'eerste', gaat ogenblikkelijk te gronde. Dat de Grootste Mens, of de daaruit voortvloeiende invloed, dit eerdere is, door middel waarvan de mens ten aanzien van al en elk van zijn dingen is verbonden met het 'eerste', dat wil zeggen met de Heer, zal in hetgeen volgt duidelijk blijken.

Hemelse Verborgenheden 3628.

Ik ben hierover dikwijls door ervaring onderricht, en wel, dat niet alleen de dingen die tot het menselijk gemoed behoren, namelijk tot zijn gedachten en aandoeningen met de geestelijke en hemelse dingen die door de Heer tot de hemel behoren, overeenstemmen, maar ook in het algemeen de gehele mens. In het bijzonder al wat in de mens is, en wel dermate, dat er niet het kleinste deel is, noch zelfs het allerkleinste deeltje van een deel, dat niet overeenstemt. Voorts dat de mens daardoor bestaat en voortdurend blijft bestaan. Wanneer er niet een dergelijke overeenstemming was van de mens met de hemel, en door de hemel met de Heer, dus met hetgeen daaraan voorafgaat, en door de eerdere dingen met het 'eerste', zou de mens zelfs geen ogenblik blijven bestaan, maar tot niets uiteenvallen. Er zijn altijd twee krachten, die, als eerder gezegd, elk ding in zijn verband en in zijn vorm houden, namelijk een kracht die van buiten werkt en een kracht die van binnen werkt; in het midden daarvan is datgene wat in verband en in vorm wordt gehouden. Het is ook zo gesteld met de mens ten aanzien van ieder deel van hem, zelfs het allerkleinste. Dat het de atmosferen zijn die van buiten het gehele lichaam in verband houden door een voortdurende druk of een soort 'tegenaan leunen', en de daaruit voortvloeiende werkende kracht, is bekend. Het is ook bekend dat de atmosfeer die als lucht de longen binnenvloeit, deze in hun vorm en verbinding houdt en evenzo haar eigen orgaan dat het oor is, met de vormen die daar binnenin zijn samengesteld voor de veranderingen van de lucht. Het is ook bekend dat de etheratmosfeer op dezelfde wijze de inwendige verbindingen samenhoudt, want deze vloeit onbelemmerd door alle poriën heen, en houdt de inwendige delen van het gehele lichaam onafscheidelijk in hun vormen door bijna dezelfde druk of aanleunende zwaarte en de daaruit voortvloeiende werkende kracht. Diezelfde atmosfeer houdt haar orgaan dat het oog is, in stand met de vormen daar binnen opgebouwd voor de veranderingen van de ether. Wanneer met deze dingen geen innerlijke krachten overeenstemden, die tegen deze uiterlijke krachten inwerkten, en dus de tussenvormen in verband en evenwicht hielden, zouden deze zelfs niet één ogenblik bestaan. Hieruit blijkt duidelijk dat er noodzakelijk twee krachten moeten zijn, opdat iets bestaat en blijft bestaan. De krachten die van binnen invloeien en werken, komen uit de hemel en door de hemel van de Heer en hebben het leven in zichzelf. Dit blijkt heel duidelijk uit het orgaan van het gehoor; wanneer er geen inwendige veranderingen van vorm waren, die tot het leven behoren, waarmee de uitwendige veranderingen van vorm die tot de lucht behoren, overeenstemden, zou er geen gehoor zijn. Dit blijkt ook uit het orgaan van het gezicht; wanneer er geen inwendig licht was dat tot het leven behoort, waarmee het uitwendig licht dat tot de zon behoort, overeenstemde, zou het gezicht nooit bestaan. Zo is het ook gesteld met de overige organen en leden in het menselijk lichaam; er zijn van buiten werkende krachten, die natuurlijk zijn en niet levend in zichzelf, en er zijn van binnen werkende krachten, levend in zichzelf, die elk ding samenhouden en maken dat alle dingen leven en wel overeenkomstig de vorm, zoals die aan hen tot hun nut gegeven is.

Hemelse Verborgenheden 3629.

Weinigen kunnen geloven dat dit zo is, omdat men niet weet wat het geestelijke en wat het natuurlijke is, en nog minder hoe die onderling onderscheiden zijn, en evenmin wat overeenstemming is en wat invloeiing. Het geestelijke, als het in de organische vormen van het lichaam vloeit, brengt de levende werkingen teweeg zoals deze zich laten zien. Zonder een dergelijke invloed en zonder een dergelijke overeenstemming zou zelfs niet het allerkleinste deeltje van het lichaam leven kunnen hebben, noch bewogen kunnen worden. Hoe het met deze zaken is gesteld, ben ik door levende ondervinding ingelicht; niet alleen dat de hemel in het algemeen invloeit, maar ook de gezelschappen in het bijzonder en ook welke gezelschappen het zijn en van welke aard ze zijn die in de verschillende organen en leden invloeien. Verder dat het niet één enkel gezelschap is dat in elk orgaan of lid invloeit, maar zeer vele; en dat er in elk gezelschap ook zeer velen zijn. Want hoe meer er zijn, des te beter en des te sterker is de overeenstemming, aangezien de volmaaktheid en de sterkte afhangen van de eensgezinde menigte van velen, die als één werken in een hemelse vorm. Hieruit spruit in elke bijzonderheid een streven voort, dat des te volmaakter en sterker is naarmate het aantal groter is.

Hemelse Verborgenheden 3630.

Hieruit kan blijken dat alle inwendige delen en leden, of alle bewegings- en gevoelsorganen, een voor een overeenstemmen met gezelschappen in de hemel, dus als het ware met even zovele onderscheiden hemelen. Hieruit, dat wil zeggen door middel van deze, vloeien de hemelse en geestelijke dingen bij de mens in, en wel in geschikte en overeenkomende vormen en brengen op deze wijze de werkingen teweeg die zich aan de mens vertonen. Maar deze werkingen vertonen zich niet anders dan natuurlijk aan de mens, dus onder een geheel andere vorm en gedaante, zodat die niet herkend kunnen worden als van hemelse oorsprong te zijn.

Hemelse Verborgenheden 3631.

Eens werd het mij op volkomen levende wijze aangetoond, welke en hoedanige gezelschappen het zijn, en hoe die invloeien en handelen, die de streek van het aangezicht uitmaken, en invloeien in de spieren van voorhoofd, wangen, kin en nek, en hoe deze gezelschappen onderling in verbinding staan. Ten einde dat dit op levende wijze zou worden voorgesteld, werd het hun vergund, op verschillende manieren door middel van invloed een aangezicht uit te beelden. Hierbij werd mij getoond welke en hoedanige gezelschappen invloeien in de lippen, in de tong, in de ogen en in de oren. Het werd mij ook gegeven met hen te spreken en dus volledig onderricht te worden. Hieruit kon ook blijken dat allen die in de hemel komen, organen of ledematen van de Grootste Mens zijn; en ook dat de hemel nooit gesloten wordt, maar dat hoe groter het aantal is, des te sterker de kracht en des te sterker de werking. Voorts dat de hemel van de Heer onmetelijk is en wel zo onmetelijk dat het alle geloof te boven gaat. De inwoners van deze wereld zijn naar verhouding uiterst gering in aantal en bijna zoals een meer ten opzichte van een oceaan.

Hemelse Verborgenheden 3632.

De goddelijke orde en vandaar de hemelse orde vinden hun uiterste bij de mens in zijn lichamelijke dingen, namelijk: in zijn gebaren, in zijn handelingen, gelaatstrekken, spraak, uiterlijke gevoelens en in de verlustigingen daarvan. Dit zijn de uitersten van de ordening, en de uitersten van de invloed die dan hun einde vinden. Maar de innerlijker dingen die invloeien zijn niet van dien aard zoals die in de uiterlijke dingen verschijnen. Deze hebben een geheel andere verschijning en een geheel andere uitdrukking, een geheel ander gevoelen en zijn van een geheel andere neiging. De overeenstemmingen leren van welke aard deze zijn, alsmede de uitbeeldingen waarover gehandeld is. Dat ze anders zijn kan blijken uit de handelingen die vanuit de wil vloeien, en uit de spraak die uit de gedachte voortkomt. De handelingen van het lichaam zijn niet zodanig als in de wil, en de uitdrukkingen van de spraak zijn evenmin zodanig als in de gedachte. Hieruit kan ook duidelijk blijken dat natuurlijke handelingen aan geestelijke dingen ontspringen, want de dingen die tot de wil en tot de gedachte behoren, zijn geestelijk. Deze geestelijke dingen worden op overeenstemmende dingen afgebeeld, in deze natuurlijke handelingen, maar toch op een geheel andere wijze.

Hemelse Verborgenheden 3633.

Alle geesten en engelen verschijnen aan zichzelf als mensen, met eenzelfde gezicht en met eenzelfde lichaam, met organen en ledematen. De oorzaak hiervan is dat hun meest innerlijke, naar een dergelijke vorm streeft, zoals het eerste beginsel van de mens, dat uit de ziel van de ouder voortkomt, streeft naar de vorming van de gehele mens in het ei en in de baarmoeder, hoewel dit eerste beginsel niet in de vorm van het lichaam is, maar in een andere allervolmaakste vorm, die alleen aan de Heer bekend is, en omdat het binnenste evenzo bij eenieder streeft en dringt naar een dergelijke vorm, verschijnen allen daar als mensen. Bovendien is de gezamenlijke hemel van dien aard, dat eenieder als het ware het middelpunt van allen is, want hij is een middelpunt van invloeden door de hemelse vorm die van allen uitgaat. Vandaar ontspringt een beeld van de hemel in elk mens, en maakt hem aan zichzelf gelijk, dus een mens; want zoals het algemene is, is het deel van het algemene, want de delen moeten gelijk zijn aan hun algemeenheid, opdat ze hiertoe behoren.

Hemelse Verborgenheden 3634.

Een mens bij wie overeenstemming bestaat, dat wil zeggen, die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde tot de naaste is en vandaar in het geloof, is met zijn geest in de hemel en met zijn lichaam in de wereld. Hij handelt als één met de engelen en is dan ook een beeld van de hemel. Aangezien de invloed van allen of van het algemene in elk afzonderlijke of in de delen is, zoals gezegd werd, is hij ook een hemel in het klein in een menselijke vorm. De mens immers ontleent het aan het goede en het ware dat hij een mens is en dat onderscheidt hem van de dieren.

Hemelse Verborgenheden 3635.

Er zijn in het menselijk lichaam twee dingen die de bronnen zijn van alle beweging, ook van alle uiterlijke of zuiver lichamelijke handelingen en gewaarwordingen, namelijk die van het hart en de longen. Deze twee stemmen zodanig met de Grootste Mens of de hemel van de Heer overeen, dat de hemelse engelen daarin een rijk uitmaken, en de geestelijke engelen een ander rijk, want het Rijk van de Heer is hemels en geestelijk. Het hemelse rijk bestaat uit hen die in de liefde tot de Heer zijn en het geestelijk rijk bestaat uit hen die in de naastenliefde tot de naaste zijn, zie: (2088, 2669, 2715, 2718, 3235, 3246). Het hart en zijn rijk stemt in de mens overeen met de hemelse engelen, de long en haar rijk stemt overeen met de geestelijke engelen. De engelen vloeien ook in de dingen die tot het hart en de longen behoren, zodat deze ook bestaan en blijven bestaan door de voortdurende invloeiing uit hen. Maar over de overeenstemming van hart en longen met de Grootste Mens moet, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in het bijzonder worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3636.

Het meest universele is dit: dat de Heer de Zon van de hemel is, en dat daaruit al het licht in het andere leven komt. Aan de engelen en geesten of aan hen die in het andere leven zijn, verschijnt helemaal niets van het licht uit de wereld. Het licht van de wereld dat uit de zon voortkomt is voor de engelen niets anders dan dikke duisternis. Uit de Zon van de hemel of door de Heer komt niet alleen het licht, maar ook de warmte, maar het is geestelijk licht en geestelijke warmte. Het licht verschijnt voor hun ogen als licht, maar ín zich draagt het inzicht en wijsheid, want het komt daaruit voort. De warmte wordt door hun zintuigen als warmte waargenomen, maar er is liefde in, want zij komt daaruit voort. Daarom wordt de liefde ook geestelijke warmte genoemd en maakt ook de warmte van het leven van de mens uit. Het inzicht wordt geestelijk licht genoemd en maakt ook het licht van het leven van de mens uit. Van deze universele overeenstemming worden de overige afgeleid; want alle dingen in het algemeen en in het bijzonder hebben betrekking op het goede, dat van de liefde is, en op het ware, dat tot het inzicht behoort.

Hemelse Verborgenheden 3637.

Met betrekking tot de mens is de Grootste Mens de gezamenlijke hemel van de Heer, maar in de hoogste zin is de Grootste Mens de Heer alleen, want uit Hem komt de hemel voort, en met Hem stemmen alle dingen overeen die daar zijn. Aangezien het menselijk geslacht ten gevolge van een boos leven en de daaruit voortvloeiende overtuigingen van het valse, geheel en al was ontaard, en omdat toen de lagere dingen bij de mens begonnen te heersen over zijn geestelijke dingen, zodat Jehovah of de Heer niet langer door de Grootste Mens, dat wil zeggen door de hemel, kon invloeien en die dingen in orde brengen, volgde daaruit de noodzakelijkheid van de komst van de Heer in de wereld. Op deze wijze trok Hij het menselijke aan en maakte dit goddelijk en herstelde door middel daarvan de orde, opdat de gezamenlijke hemel op Hem betrekking zou hebben als op de enige Mens en met Hem alleen zou overeenstemmen. Diegenen die zich in het boze en vandaar in het valse bevonden werden onder de voeten, dus buiten de Grootste Mens geworpen. Vandaar wordt van hen die in de hemelen zijn gezegd, dat zij 'in de Heer' zijn, ja zelfs in Zijn lichaam; want de Heer is het al van de hemel, in Wie allen en eenieder daar hun gebieden en ambten worden toegewezen.

Hemelse Verborgenheden 3638.

Dit is de reden, waarom in het andere leven alle gezelschappen, hoeveel dat er ook zijn, hun vaste ligging behouden ten opzichte van de Heer, die als Zon door de algehele hemel heen verschijnt. Wat wonderbaarlijk is, en nauwelijks door iemand geloofd zal kunnen worden, omdat het niet te begrijpen valt, is dit, dat de gezelschappen daar dezelfde ligging innemen ten opzichte van eenieder daar, waar hij ook zijn mag, en waarheen hij zich ook mag wenden en keren. Dit betekent dat gezelschappen die aan de rechterzijde verschijnen voortdurend aan zijn rechterhand zijn en die welke aan de linkerzijde verschijnen voortdurend aan zijn linkerhand. Ook dit is mij zeer dikwijls te zien gegeven door het keren van mijn eigen lichaam. Hieruit blijkt dat de vorm van de hemel van dien aard is, dat hij aanhoudend op de Grootste Mens betrekking heeft ten opzichte van de Heer, en dat alle engelen niet alleen bij de Heer, maar in de Heer zijn, of wat hetzelfde is, dat de Heer bij hen is, en in hen, anders zou dit niet zo bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3639.

Alle liggingen daar verhouden zich daarom ten opzichte van het menselijk lichaam overeenkomstig de daarvan uitgaande richtingen, dat wil zeggen: rechts, links, vooraan, achteraan, onverschillig in welke positie. Deze overeenkomst geldt eveneens voor de vlakken, zoals ten opzichte van het vlak van het hoofd en de delen ervan, zoals het voorhoofd, de slapen, de ogen en de oren. Verder ten opzichte van het vlak van het lichaam, zoals dat van de schouders, borst, buik, lendenen, knieën, voeten en voetzolen. Verder ook boven het hoofd en onder de voetzolen in elke schuine richting, ook van achteren, van het achterhoofd neerwaarts. Uit de ligging zelf wordt onderkend welke de gezelschappen zijn en tot welke streken of gebieden van de organen of delen van de mens ze behoren; dit faalt nooit. Maar het wordt duidelijker onderkend aan hun karakter en gemoedsaard ten aanzien van de aandoeningen.

Hemelse Verborgenheden 3640.

De hellen, waarvan er zeer vele zijn, hebben eveneens een vaste ligging, zodat men daaruit alleen al kan weten, welke en hoedanige hellen het zijn. Met de ligging is het evenzo gesteld; die zijn alle onder de mens in vlakken in alle mogelijke richtingen onder de voetzolen. Sommigen uit de hellen schijnen ook boven het hoofd en elders verspreid, maar dat wil niet zeggen, dat ze daar hun werkelijke ligging hebben, want het is dan een overredende fantasie die bedrieglijk deze ligging vervalst.

Hemelse Verborgenheden 3641.

Allen, zowel zij die in de hemel, als zij die in de hel zijn, verschijnen rechtop; het hoofd omhoog en de voeten omlaag, niettemin zijn ze in zichzelf en zoals ze volgens de engelen worden gezien in een andere stand, dat wil zeggen, zij die in de hemel zijn hebben het hoofd naar de Heer gewend, die daar de Zon is en dus het algemeen middelpunt, waarvan alle stand en ligging afhangen. Maar zij die in de hel zijn daarentegen worden door de engelen met het hoofd omlaag en de voeten omhoog gezien; zij zijn dus in een tegenovergestelde, en tevens in een scheve houding. Voor de helsen is datgene beneden wat voor de hemelsen boven is, en datgene boven wat voor de hemelsen beneden is. Hieruit kan men enigermate zien hoe de hemel met de hel als het ware één uitmaken, of hoe ze tezamen één voorstellen in ligging en stand.

Hemelse Verborgenheden 3642.

Op zekere morgen was ik in gezelschap van engelgeesten, die naar gewoonte, één uitmaken in denken en spreken. Dit drong ook door naar de hel toe, waarin het werd voortgezet, en wel dermate, dat zij één schenen uit te maken met de helsen. Maar dit was mogelijk doordat het goede en het ware dat bij de engelen was, met een wonderbaarlijke omkering werd veranderd in het boze en valse bij de helsen. Dit gebeurde bij graden, naarmate het neervloeide waar de hel als één handelde door de overtuigingen van het valse en de begeerten van het boze. Hoewel de hellen buiten de Grootste Mens zijn, worden ze niettemin op zo'n wijze tot één samengebracht en daardoor in een ordening gehouden, overeenkomstig de wijze waarop ze met elkaar zijn verbonden; zo regeert de Heer uit het Goddelijke ook de hellen.

Hemelse Verborgenheden 3643.

Ik heb opgemerkt dat zij die zich in de hemelen bevinden, in een zuivere aura van licht zijn, zoals het licht van de morgen en de middag en ook dat van de nadering van de avond. Ook zijn ze in een warmte, zoals die van de lente, de zomer en de herfst. Zij echter die zich in de hel bevinden, zijn in een dikke, nevelige en duistere atmosfeer en ook in koude. Het werd waargenomen dat er tussen deze dingen in het algemeen een evenwicht heerst en verder dat voor zoveel de engelen in de liefde, de naastenliefde en vandaar in het geloof zijn, voor even zoveel ze in een aura van licht en in de warmte van de lente zijn. Voor zoveel als de helsen in haat en vandaar in het valse zijn, voor even zoveel zijn zij in dikke duisternis en koude. Het licht in het andere leven draagt, zoals eerder gezegd, in zich het inzicht, de warmte en de liefde; de duisternis waanzin en koude haat.

Hemelse Verborgenheden 3644.

Alle mensen van de gehele wereld hebben, voor wat betreft de ziel, of wat hetzelfde is, naar de geest die na het afsterven van het lichaam zal leven, een ligging òf in de Grootste Mens, dat wil zeggen in de hemel, òf daarbuiten in de hel. Dit weet de mens niet zolang hij in de wereld leeft, maar toch is hij daar en wordt van daaruit geregeerd. In de hemel zijn allen overeenkomstig het goede van de liefde en het daaruit voortvloeiende ware van het geloof. In de hel zijn allen overeenkomstig het boze van de haat en het daaruit voortvloeiende valse.

Hemelse Verborgenheden 3645.

Het gezamenlijke Rijk van de Heer is een rijk van einddoelen en nutten, zodat zelfs niet het geringste gebeurt dat niet een bedoeling heeft dat gericht is op een einddoel. Het werd mij gegeven om duidelijk de goddelijke sfeer gewaar te worden van einddoelen en het vervullen van nutten; ik kon toen sommige dingen ervaren die niet kunnen worden weergegeven. Alle dingen tot in bijzonderheden vloeien vanuit deze sfeer en worden daardoor geregeerd. Voor zoveel de aandoeningen, gedachten en handelingen het einddoel in zich dragen om van harte goed te doen, is de mens, de geest en de engel in de Grootste Mens, dat wil zeggen in de hemel; voor zoveel echter mens en geest het einddoel heeft vanuit zijn hart kwaad te doen, is hij buiten de Grootste Mens, dat wil zeggen, in de hel.

Hemelse Verborgenheden 3646.

Het is met de dieren evenzo gesteld ten aanzien van de invloeiingen en overeenstemmingen als met de mensen, namelijk dat er bij hen een invloeiing is uit de geestelijke wereld en een toevloeiing uit de natuurlijke wereld, waardoor ze worden samengehouden en leven. Maar de werking zelf vertoont zich op verschillende wijzen, al naar gelang de vormen van hun zielen en vandaar hun lichamen. Het is daarmee gesteld als met het licht van de wereld dat in de verschillende voorwerpen van de aarde in soortgelijke graad en wijze invloeit, maar niettemin op verschillende wijze werkt in de verschillende vormen. In sommige dingen brengt het mooie kleuren voort, in andere dingen lelijke. Evenzo, als het geestelijk licht invloeit in de zielen van redeloze dieren, wordt het op geheel andere wijze ontvangen en vandaar drijft het hen op andere wijze aan, dan wanneer het invloeit in de zielen van mensen. Dezen zijn immers in een hogere graad en in een volmaakter staat. Zij zijn van dien aard dat ze omhoog kunnen zien, dus naar de hemel en naar de Heer, en daarom kan de Heer hen aan Zichzelf toevoegen en hun het eeuwige leven geven. De zielen echter van de redeloze dieren zijn van dien aard, dat ze niet anders dan omlaag kunnen zien, dus alleen naar aardse dingen, en dus alleen aan die aardse dingen kunnen worden toegevoegd, waarom ze dan ook met het lichaam vergaan. Het zijn de einddoelen die aanwijzen van welke aard het leven is dat de mens heeft en van welke aard het dier heeft. De mens kan geestelijke en hemelse einddoelen hebben, en deze zien, erkennen, geloven en er door worden aangedaan, maar dieren kunnen geen andere einddoelen hebben dan natuurlijke. Zo kan de mens zijn in de goddelijke sfeer van einddoelen en nutbetrachtingen die in de hemel is en die de hemel uitmaakt. Maar dieren kunnen in geen andere sfeer zijn dan in die van de einddoelen en nutbetrachtingen die op aarde zijn. De einddoelen zijn niets anders dan liefden, want de dingen die men liefheeft, heeft men tot einddoel. Dat zeer vele mensen geen onderscheid weten te maken tussen hun leven en het leven van de dieren, komt, omdat zij eveneens in de uiterlijke dingen zijn en alleen zorg en hart hebben voor de aardse, lichamelijke en wereldse dingen. Zij die van dien aard zijn, geloven ook dat ze, wat hun leven betreft, aan de dieren gelijk zijn en net als deze na de dood zullen verdwijnen, want ze weten evenmin wat de geestelijke en hemelse dingen zijn, omdat ze er zich niet om bekommeren. Daarvandaan komt de waanzin van deze eeuw om zich met de redeloze dieren te vergelijken en het innerlijk onderscheid niet te zien. Maar wie de hemelse en geestelijke dingen gelooft, of het geestelijk licht laat invloeien en werken, ziet ten volle het tegenovergestelde en ook hoezeer hij boven de redeloze dieren staat. Maar over het leven van de redeloze dieren zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3647.

Hoe het met deze dingen gesteld is, werd eveneens getoond. Het werd gegeven enigen te zien en waar te nemen toen ze in het andere leven kwamen, en in het leven van hun lichaam alleen hadden gelet op aardse dingen en niets anders tot einddoel hadden gehad, en ook niet door middel van kennis in het goede en ware waren ingewijd. Ze hadden behoord tot de gewone zeevaarders en het boerenvolk. Ze schenen, zoals ook werd waargenomen, zo weinig leven te hebben, dat ik meende dat ze niet, zoals andere geesten, het eeuwig leven deelachtig konden worden. Ze waren als machines; met weinig bezieling. Maar de engelen droegen uiterste zorg voor hen en door middel van het vermogen dat ze als mensen hadden, brachten ze het leven van het goede en het ware in hen, waardoor ze meer en meer werden weggeleid van een leven dat gelijk was aan dat van dieren tot een menselijk leven.

Hemelse Verborgenheden 3648.

Er is ook een invloeiing, uitgaande van de Heer, door middel van de hemel, in het plantenrijk, zoals in bomen van allerlei soort en in hun bevruchtingen, en in de planten van allerlei soort en de vermenigvuldigingen daarvan. Wanneer het van de Heer uitgaande geestelijke niet voortdurend van binnen, in hun oorspronkelijke vormen, die in de zaden zijn, werkte, zouden ze nooit op zo'n wonderbaarlijke wijze en met zo'n wonderbaarlijke opeenvolging vegeteren en groeien. Maar de vormen daarin zijn van dien aard dat ze niets van het leven ontvangen. Het is door deze invloeiing dat ze een beeld van het eeuwige en oneindige in zich hebben, zoals duidelijk hieruit blijkt dat ze in het voortdurend streven zijn hun geslacht en hun soort voort te planten, om zo als het ware tot in eeuwigheid voort te leven, alsmede om het universum te verwezenlijken; dit streven is in elk zaad. Maar de mens schrijft al deze dingen die zo wonderbaarlijk zijn, aan de natuurlijke krachten zelf toe en gelooft ook niet aan enige invloeiing uit de geestelijke wereld, omdat hij die in zijn hart loochent. Hoewel, hij moet toch weten dat niets kan bestaan tenzij door dat waaruit het ontstond, dat wil zeggen, dat bestaan een altijddurend ontstaan is, of wat hetzelfde is, dat de voortplanting een voortdurende schepping is. Vandaar is de gezamenlijke natuur het uitbeeldend theater van het Rijk van de Heer. Doch ook hierover en over de overeenstemming daarvan met de Grootste Mens, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 3691.

… 'Jakob ging uit van Beerschebah en hij ging naar Charan'; in de innerlijke zin wordt hier aangeduid dat hij zich verder van de goddelijke leerstellige dingen af begaf, dus naar het uiterlijk goede en ware. Goedheden en waarheden zijn onderling geheel en al onderscheiden naar gelang van de graden; de innerlijke goedheden en waarheden zijn in een hogere graad en de uiterlijke goedheden en waarheden zijn in een lagere graad. In een hogere graad zijn de goedheden en waarheden die tot het redelijke behoren; en in een lagere graad zijn de goedheden en waarheden van het natuurlijke. In de laagste graad zijn de zinnelijke goedheden en waarheden die tot het lichaam behoren. De innerlijke goedheden en waarheden, of die welke in een hogere graad zijn, vloeien in de uiterlijke goedheden of waarheden, of in die, welke in een lagere graad zijn en vertonen daar een beeld van zichzelf, bijna zoals de innerlijke aandoeningen van een mens zich vertonen in het gelaat en in de veranderingen daarvan. Hieruit blijkt duidelijk dat de meer innerlijke goedheden en waarheden geheel en al gescheiden zijn van de uiterlijke goedheden en waarheden, of, wat hetzelfde is, dat die in een hogere graad geheel en al gescheiden zijn van die in een lagere graad, en wel zodanig dat de innerlijke goedheden en waarheden, of die welke in een hogere graad zijn, kunnen bestaan zonder de meer uiterlijke goedheden en waarheden, of die welke in een lagere graad zijn. Wie geen duidelijk begrip van de graden heeft, kan ook geen duidelijk begrip hebben van de meer innerlijke en uiterlijke goedheden, en evenmin hoe het gesteld is met de ziel van de mens, of met zijn geest en lichaam, noch hoe het gesteld is met de hemelen in het andere leven. Het is bekend dat er drie hemelen zijn, en dat de ene hemel innerlijker is dan de andere, en dat de derde hemel de binnenste is. Deze hemelen zijn onderling ten zeerste onderscheiden overeenkomstig de graden. Zij, die in de binnenste of derde hemel zijn, zijn dichter bij de Heer; zij, die in de meer innerlijke of tweede hemel zijn, zijn verder verwijderd; en zij, die in de meer uiterlijke of in de eerste hemel zijn, zijn nog verder verwijderd. De verbinding tussen deze hemelen kan op geen andere wijze bestaan dan zoals de gemeenschap is van de binnenste dingen van de mens met zijn uiterlijke dingen. De mens immers die in de liefde tot de Heer is en in de naastenliefde jegens de naaste, is een soort van hemel in het klein, die in beeld overeenstemt met de drie hemelen; ook ontvangt hij van de Heer uit de drie hemelen de invloed van het goede en ware overeenkomstig dezelfde graden. Van welke aard de graden onderling zijn, kan blijken uit de beide voorbeelden die eerder zijn aangevoerd, (3688, 3690). Zij, die in de liefde zelf tot de Heer zijn, dermate dat zij de innerlijke gewaarwording van de liefde hebben, zijn in een hogere graad van het goede en ware, en in de binnenste of derde hemel, dus de Heer dichter nabij, en zij worden hemelse engelen genoemd. Zij die in de naastenliefde jegens de naaste zijn, dermate dat ze de innerlijke gewaarwording van de naastenliefde hebben, en niet zozeer de innerlijke gewaarwording van de liefde tot de Heer, zijn in een lagere graad van het goede en ware en in de meer innerlijke of tweede hemel, en dus verder van de Heer verwijderd, en zij worden geestelijke engelen genoemd. Zij echter die in de naastenliefde jegens de naaste zijn alleen uit de aandoening van het ware, dermate dat zij niet de innerlijke gewaarwording van de naastenliefde zelf jegens de naaste hebben dan alleen krachtens het ware, waardoor zij worden aangedaan, zijn in een nog lagere graad van het goede en ware en in de meer uiterlijke of eerste hemel, en zo dus nog verder van de Heer verwijderd, en zij worden goede geesten genoemd. Hieruit kan enigszins blijken, hoe het met de graden is gesteld, namelijk dat de dingen die in de hogere graad zijn, zich in beeld vertonen in de dingen die in de naastgelegen lagere graad zijn. In de liefde tot de Heer is het naastgelegen beeld van de Heer, wat gelijkenis wordt genoemd, waarom diegenen, die in de liefde zelf tot de Heer zijn, gelijkenissen van Hem worden genoemd. In de naastenliefde is ook het beeld van de Heer, maar verder verwijderd, want in de naastenliefde zelf is de Heer tegenwoordig, waarom degenen die daarin zijn, beelden van Hem worden genoemd, (50, 51, 1013). Maar zij die in de aandoening van het ware zijn, en vandaar in een bepaald soort van naastenliefde jegens de naaste, zijn ook beelden van de Heer, maar nog verder verwijderd. In deze graden zijn de drie hemelen onderscheiden, en volgens deze graden vloeit de Heer in met het Goddelijk Goede en Ware, dus met wijsheid en inzicht en met hemelse vreugde en gelukzaligheid.

Hemelse Verborgenheden 3701.

… Het is bekend dat de mens wordt geboren in de natuur van zijn ouders en van zijn grootouders en ook van zijn voorouders door de eeuwen heen, dus in het geleidelijk opgehoopte erfboze van al deze mensen, en wel dermate, dat hij, voor zoveel op zich zelf beschouwd, niets dan het boze is …

Hemelse Verborgenheden 3721.

Dat de woorden: 'en dit is de poort des hemels', (Genesis 28:17), het laatste betekenen, waarin de orde eindigt, door welk laatste er schijnbaar van de natuur uit een ingang is, blijkt uit de betekenis van de poort, hetgeen uitgang en ingang is. Dat die hier het laatste is waarin de orde eindigt, komt omdat gehandeld wordt over het natuurlijke, dat door Jakob wordt uitgebeeld. Wat een poort is, blijkt uit hetgeen in: ( 2851, 3187), werd gezegd en aangetoond; en dat het natuurlijke het laatste van de orde is, zie: (775, 2181, 2987 tot 3002, 3020, 3147, 3167, 3483, 3489, 3513, 3570, 3576, 3671). Dat er door dit laatste schijnbaar van de natuur uit als het ware een ingang is, komt, omdat het bij de mens het natuurlijk gemoed is, waardoor de dingen, die van de hemel zijn, dat wil zeggen, van de Heer zijn, invloeien en neerdalen in de natuur, en door dit zelfde gemoed de dingen die tot de natuur behoren, opklimmen, (3702). Dat het echter schijnbaar een ingang is van de natuur uit door middel van het natuurlijk gemoed in de inwendige dingen, kan blijken uit wat eerder hier en daar gezegd en aangetoond werd. Het schijnt de mens toe, dat de voorwerpen van de wereld door de zintuigen van zijn lichaam of de uiterlijke zintuigen binnentreden en de inwendige dingen aandoen, en dat er op deze wijze van het laatste van de orde een ingang is in de dingen die binnen zijn, maar dat dit schijn en begoocheling is, blijkt duidelijk uit de algemene regel, dat de latere dingen niet in de eerdere kunnen vloeien, of wat hetzelfde is, de lagere niet in de hogere, of wat hetzelfde is, de uitwendige niet in de inwendige, of wat opnieuw hetzelfde is, de dingen die van de wereld en van de natuur zijn, niet in de dingen die van de hemel en van de geest zijn, want de eerstgenoemde zijn grover, de laatstgenoemden puurder; en geen grovere dingen die tot de uiterlijke of natuurlijke mens behoren, bestaan en blijven bestaan door die dingen, die tot de innerlijke of redelijke mens behoren, en zij kunnen de puurdere dingen niet aandoen, maar worden aangedaan door de puurdere dingen. Hoe het intussen met deze invloed gesteld is, aangezien de schijn zelf en de begoocheling zelf geheel en al het tegendeel betuigen, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk gezegd worden waar over de invloed gehandeld wordt. Daarvandaan nu komt het, dat gezegd wordt, dat er door het laatste waarin de orde eindigt, schijnbaar als het ware een ingang is van de natuur uit.

Hemelse Verborgenheden 3741.

Het hemelse rijk is als één enkel mens, aangezien alle dingen daarin elk afzonderlijk met de Heer overeenstemmen, dat wil zeggen, met Zijn Goddelijk Menselijke, dat alleen Mens is, zie: (49, 288, 565, 1894). Volgens de overeenstemming met het beeld van en de gelijkenis met Hem wordt de hemel vaak de Grootste Mens genoemd. Het goddelijke van de Heer is de bron in de hemel van alle dingen die tot het goede behoren, en alle geestelijke dingen die tot het ware behoren. Alle engelen daar zijn vormen, of substanties, gevormd naar de wijze van ontvangen van de goddelijke dingen die van de Heer komen. De goddelijke dingen van de Heer zoals die ontvangen worden door de engelen, worden hemels en geestelijk genoemd, want het goddelijke leven en het daaruit voortvloeiende goddelijke licht tonen zich zo en worden gemodificeerd volgens de ontvangers ervan. Vandaar komt het dat ook de stoffelijke vormen en substanties bij de mens van dien aard zijn, maar in een lagere graad, omdat ze grover en meer samengesteld zijn. Dat deze ook vormen zijn, die hemelse en geestelijke dingen ontvangen, komt ten duidelijkste uit in tekenen die ten volle zichtbaar zijn, zoals in de gedachte die vloeit in de organische vorm van de tong, en zo de spraak teweeg brengt; in de aandoeningen van het gemoed die zich zichtbaar vertonen in het gelaat; in de wil, die door de spieren in de handelingen vloeit enzovoort. De gedachte en de wil die deze dingen voortbrengen, zijn geestelijk en hemels, terwijl de vormen of substanties, die ze ontvangen en in werking stellen, stoffelijk zijn. Dat deze substanties geheel en al gevormd zijn om de gedachte en de wil te ontvangen, is duidelijk, vandaar blijkt dat deze de bron zijn van de materiele vormen en dat wanneer ze niet daarvan uitgingen, ze niet zouden kunnen bestaan zoals ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 3742.

Dat er één enig leven is en dit van de Heer alleen komt, en dat de engelen, de geesten en de mensen slechts ontvangers van dit leven zijn, is mij door zo veelvuldige ervaring te weten gegeven, dat er niet het minste spoor van twijfel overbleef. De hemel zelf is in de innerlijke gewaarwording dat het zo is, en wel dermate, dat de engelen de invloed duidelijk gewaarworden, en ook hoe dit invloeit, alsook de hoeveelheid en de hoedanigheid van wat ze daarvan ontvangen. Wanneer ze in een vollere staat van opneming zijn, genieten ze hun vrede en gelukzaligheid; anders verkeren ze in een staat van onrust en van een zekere angst, niettemin wordt hun het leven van de Heer zo toegeëigend, dat ze de innerlijke gewaarwording hebben, alsof ze uit zichzelf leven, terwijl ze toch weten dat ze niet uit zichzelf leven. De toe-eigening van het leven van de Heer komt voort uit Zijn liefde en barmhartigheid voor het gehele menselijke geslacht, dat wil zeggen, dat Hij Zich en wat het Zijne is aan eenieder geven wil, en dat Hij daadwerkelijk geeft, voor zoveel wordt opgenomen, dat wil zeggen, voor zoveel ze als Zijn gelijkenissen en beelden in het leven van het goede en het leven van het ware zijn. Aangezien een dergelijk goddelijk streven voortdurend van de Heer uitgaat, wordt Zijn leven, zoals gezegd, aan hen toegeëigend.

Hemelse Verborgenheden 3743.

Zij echter die niet in de liefde tot de Heer en in de liefde voor de naaste zijn, bijgevolg niet in het leven van het goede en het ware, kunnen niet erkennen dat er één enig leven is wat invloeit, en nog minder, dat dit leven van de Heer uitgaat. Al diegenen zijn verontwaardigd, ja, zelfs keren ze zich af, als gezegd wordt dat ze niet uit zichzelf leven; het is de eigenliefde die dit doet. Wat wonderlijk is, hoewel het aan hen met levende ondervinding in het andere leven wordt aangetoond, dat ze niet uit zichzelf leven, en ze dan zeggen, omdat ze overtuigd zijn, dat het inderdaad zo is, blijven ze toch daarna volharden in dezelfde opvatting. Zij menen dat als ze uit een ander leefden en niet uit zichzelf, alle bekoring van hun leven te gronde zou gaan; ze weten niet dat het tegendeel het geval is. Vandaar komt het dat de bozen zichzelf het boze toe-eigenen, omdat ze niet geloven dat de boosheden uit de hel zijn; en dat het goede hun niet kan worden toegeëigend, omdat ze geloven dat het goede uit henzelf en niet uit de Heer is. Maar niettemin zijn de bozen en ook zij die in de hel zijn, vormen, die het leven ontvangen van de Heer, maar zulke vormen dat ze het goede en ware óf verwerpen, óf verstikken, óf verdraaien. Zo worden de goedheden en de waarheden die van het leven van de Heer uitgaan, boosheden en valsheden. Het is hiermee gesteld als met het licht van de zon, dat, hoewel het enkelvoudig en blank is, toch, als het door de vormen heengaat of daarin vloeit, veranderd wordt, mooie en aangename kleuren tevoorschijn roept, maar ook lelijke en onaangename.

Hemelse Verborgenheden 3744.

Hieruit kan nu blijken van welke aard de hemel is, en vanwaar het komt dat het de Grootste Mens wordt genoemd. De diversiteit ten aanzien van het leven van het goede en het ware daar is ontelbaar en gedraagt zich overeenkomstig de opneming van het leven uit de Heer. Ze staan geheel en al in verhouding tot elkaar, zoals waarin de organen, leden en inwendige delen in de mens zijn. Dit zijn allemaal vormen in een oneindige verscheidenheid, die het leven ontvangen van hun ziel, of liever van de Heer door de ziel, en toch - hoewel ze in een dergelijke verscheidenheid zijn - niettemin tezamen één mens uitmaken.

Hemelse Verborgenheden 3745.

Hoe groot en hoedanig deze diversiteit is, kan blijken uit de verscheidenheid in het menselijk lichaam. Het is bekend dat geen enkel orgaan of lid gelijk is aan het andere, zoals het gezichtsorgaan niet gelijk is aan het gehoorsorgaan en dat het ook zo gesteld is met het reukorgaan en met het orgaan van de smaak en dat van de tastzin dat zich over het gehele lichaam uitstrekt. Zo ook met de leden, als de armen, handen, lendenen, voeten, voetzolen, en ook met de inwendige delen die binnenin liggen opgesloten, zoals die tot het hoofd behoren, zoals de hersenen, de kleine hersenen, het verlengde merg en het ruggenmerg, met alle kleine organen, ingewanden, vaten en vezels, waaruit ze zijn samengesteld. Voorts die tot het lichaam onder het hoofd behoren, zoals hart, longen, maag, lever, alvleesklier, milt, darmen, darmscheel, nieren, en ook die tot de voortplanting bestemd zijn in beide geslachten. Het is bekend dat alle en elk van deze dingen onderling ongelijk zijn naar de vormen en naar de functies, en wel zó ongelijk dat ze geheel en al verschillen. Ook zijn er vormen binnen de vormen, die eveneens van zo'n verscheidenheid zijn, dat niet één vorm, zelfs niet één kleinste deeltje, volkomen gelijk is aan een ander, dat wil zeggen, zo gelijk dat het in de plaats van een andere vorm gesteld zou kunnen worden zonder enige verandering, hoe gering ook. Al deze dingen stemmen in het algemeen en in het bijzonder met de hemelen overeen, maar op zo'n wijze, dat de dingen die bij de mens lichamelijk en stoffelijk zijn, daar hemels en geestelijk zijn; en ze stemmen op zo'n wijze overeen, dat ze daardoor bestaan en blijven bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3746.

In het algemeen heeft al deze diversiteit betrekking op de dingen die behoren tot het hoofd, de borst, de buik, en op de dingen die behoren tot de geslachtsdelen. Eveneens overal op de dingen die inwendig en op die welke uitwendig zijn ten aanzien van elk van deze delen.

Hemelse Verborgenheden 3747.

Een aantal malen heb ik gesproken met geesten over de geleerden van onze eeuw, namelijk dat ze niets weten dan de mens in een innerlijke en in een uiterlijke te onderscheiden en dit niet door overdenking over de inwendige dingen van de gedachten en aandoeningen bij zichzelf, maar door het Woord van de Heer. Niettemin weten ze niet wat de innerlijke mens is en velen twijfelen zelfs of het bestaat, ze ontkennen het ook omdat ze niet het leven van de innerlijke, maar dat van de uiterlijke mens leven. Ze worden er zeer door verleid om te menen dat de redeloze dieren aan hen gelijk schijnen te zijn voor wat betreft organen, inwendige delen en zintuigen, begeerten en aandoeningen. Er werd gezegd dat de geleerden ten aanzien van deze dingen minder weten dan de eenvoudigen; hoewel het henzelf toeschijnt er veel meer van te weten. Zij argumenteren immers over het verkeer van de ziel en het lichaam, ja zelfs over de ziel zelf, wat deze is, terwijl toch de eenvoudigen weten, dat de ziel de innerlijke mens is en dat die zijn geest is die na de dood van het lichaam leven zal, en verder dat het de mens zelf is die in het lichaam woont. Verder dat de geleerden zich meer dan de eenvoudigen met de redeloze dieren vereenzelvigen, en alle dingen aan de natuur toeschrijven en nauwelijks iets aan het Goddelijke. Zij denken er niet verder over, dat de mens in tegenstelling tot de redeloze dieren, kan denken over de hemel en over God, en zich zo boven zichzelf verheffen kan, en zo door de liefde met de Heer verbonden worden, en dat de mens daarom niet anders kan dan na de dood tot in eeuwigheid leven. Bovenal weten ze niet dat alle dingen bij de mens tot in bijzonderheden afhangen van de Heer, door de hemel heen, en dat de hemel de Grootste Mens is, waarmee tot in bijzonderheden alle dingen overeenstemmen die in de mens zijn, en ook die in de natuur zijn. Wanneer ze deze dingen horen of lezen zullen dit tegenstrijdigheden voor hen zijn, zodat ze, wanneer de ervaring dit niet bevestigt, dit zullen verwerpen als fantasie. Zo zullen ze ook reageren als ze horen dat er drie graden van het leven in de mens zijn, zoals er drie graden van het leven in de hemelen zijn, dat wil zeggen, drie hemelen, en dat de mens zó met deze drie hemelen overeenstemt, dat hij, wanneer hij in het leven van het goede en het ware is, en door dat leven een beeld van de Heer is, zelf een beeld van de hemel in het klein is. Ik ben onderricht over deze graden van het leven, namelijk dat het de laatste graad van het leven is die de uiterlijke of natuurlijke mens wordt genoemd, waardoor de mens gelijk is aan de dieren ten aanzien van begeerten en fantasieën. De tweede graad wordt de innerlijke of redelijke mens genoemd, hierdoor staat de mens boven de dieren. Door middel van deze kan hij het goede en het ware denken en willen en de natuurlijke mens beheersen door de begeerten ervan en de daaruit voortvloeiende fantasieën tegen te gaan en te verwerpen en bovendien binnen in zichzelf over de hemel, ja zelfs over het Goddelijke na te denken, wat de redeloze dieren absoluut niet kunnen. Er is een derde graad van leven die de mens geheel onbekend is, niettemin is het deze door middel waarvan de Heer in het redelijke, het hogere deel van het gemoed, invloeit. Hiervandaan heeft de mens het vermogen om als mens te denken, en waarvan hij het geweten heeft en waarvan hij de innerlijke gewaarwording van het goede en ware heeft, en ook door de Heer de opheffing tot Hemzelf heeft. Maar deze dingen liggen ver verwijderd van de voorstellingen van de geleerden van deze tijd, die slechts redetwisten of iets bestaat, en zolang ze dat doen, niet weten kunnen dat het bestaat, en nog minder wat het is.

Hemelse Verborgenheden 3748.

Er was een zekere geest die toen hij in de wereld leefde, bij de gewone mensen als geleerde bekend stond. Hij had een geraffineerde aard om valsheden te bevestigen en was uiterst dom met betrekking tot goedheden en waarheden. Hij verbeeldde zich, zoals hij eerder in de wereld deed, dat hij alles wist, want dezen houden zich voor het toppunt van wijsheid en geloven dat niets voor hen verborgen is. Zoals ze in het leven van het lichaam waren, zo zijn ze in het andere leven; want alle dingen die tot iemands leven behoren, dat wil zeggen die tot zijn liefde en aandoening behoren, volgen hem. Deze zijn in hem als de ziel in het lichaam, aangezien hij door deze dingen zijn ziel, wat haar aard betreft, heeft gevormd. Deze mens, die toen een geest was, kwam tot mij, en sprak met mij en daar hij zo'n inborst had, vroeg ik hem: 'Wie heeft meer inzicht, hij die veel valsheden weet, of hij die een weinig van het ware weet?'. Hij antwoordde: 'Die een weinig van het ware weet'. Want hij meende dat de valsheden die hij kende, waarheden waren, en dat hij dus een wijze was. Daarna wilde hij redetwisten over de Grootste Mens, en over de daaruit voortvloeiende invloed in elk van de dingen van de mens. Maar aangezien hij er niets van begreep, vroeg ik hem hoe hij het opvatte, dat de gedachte die geestelijk is, het gehele gelaat beweegt en zichzelf daarin vertoont en ook alle organen van de spraak beweegt en dit duidelijk onderscheiden tot aan de geestelijke gewaarwording van die gedachte. Daarna vroeg ik hem hoe hij het zag, dat de wil de spieren van het gehele lichaam beweegt en de duizenden vezels die daar doorheen verspreid liggen, voor één enkele handeling, omdat hetgeen beweegt geestelijk is, en hetgeen bewogen wordt lichamelijk. Maar hij wist niet wat hij moest antwoorden. Verder sprak ik over het streven, en vroeg hem of hij wist dat het streven de handelingen en bewegingen voortbrengt, en dat in handelingen en beweging het streven moet zijn, opdat ze bestaan en blijven bestaan. Hij zei dat hij dit niet wist; daarom vroeg ik hem hoe hij dan wilde redeneren, als hij zelfs niet eens de eerste beginselen wist. Verder zei ik hem dat het dan met zo'n redenering gesteld is als met los zand zonder enige samenhang, dat de valsheden zozeer uiteendrijft dat men tenslotte niets weet en dus niets gelooft.

Hemelse Verborgenheden 3749.

Onverwacht kwam een zekere geest bij mij en vloeide in mijn hoofd in. Geesten worden naar hun invloeiing in de verschillende delen van het lichaam onderscheiden. Ik verwonderde mij erover, wie hij was en waar hij vandaan kwam. Maar nadat hij enige tijd het stilzwijgen had bewaard, zeiden de engelen die bij mij waren dat hij was genomen uit de geesten, die bij een nog in de wereld levende geleerde waren. Deze man had een buitengewone roep van geleerdheid verworven. Door tussenkomst van deze geest werd toen ook verbinding met het denken van die persoon gegeven. Ik vroeg de geest welke voorstelling deze geleerde kon hebben van de Grootste Mens en van de invloed ervan en wat voor voorstelling deze man van de hemel had. Hij zei dat hij daar geen idee van kon vormen, waarop ik hem vroeg welke voorstelling deze man van de hemel had. Hij zei dat hij er geen enkele had, alleen maar lasteringen, zoals bijvoorbeeld dat ze daar op muziekinstrumenten spelen zoals de dorpelingen gewoonlijk gebruiken om herrie mee te maken. Toch staat die man boven anderen in aanzien en wordt geacht te weten wat invloeiing is, en wat de ziel is en het verkeer van het lichaam met de ziel. Mogelijk wordt hij ook geacht beter dan anderen te weten wat de hemel is. Hieruit kan blijken, van welke aard diegenen heden ten dage zijn, die anderen onderwijzen; ze hebben toch zeker niets dan ergernissen tegen de goedheden en waarheden van het geloof, hoewel ze het tegendeel verkondigen.

Hemelse Verborgenheden 3750.

Welke voorstelling van de hemel diegenen hebben die boven alle anderen geacht worden verbinding met de hemel en de invloeiing daaruit, te hebben, werd mij eveneens op levende wijze getoond. Zij die boven het hoofd verschijnen, zijn diegenen die zich in de wereld wilden laten vereren als goden, en bij wie de eigenliefde tot het uiterste was opgevoerd langs graden van macht, en door een daaruit voortvloeiende denkbeeldige vrijheid. Deze mensen zijn tevens geslepen onder de schijn van onschuld en van liefde tot de Heer. Ze verschijnen in de hoogte boven het hoofd vanwege hun fantasie over hoogte, niettemin zijn ze onder de voeten in de hel. Een van hen kwam omlaag naar mij toe, en door anderen werd gezegd dat hij in de wereld paus was geweest. Hij sprak zeer hoffelijk met mij; eerst over Petrus en zijn sleutels, waarvan hij meende dat hij die zelf had gehad. Maar toen hij ondervraagd werd over de macht om naar zijn welbehagen wie ook maar in de hemel te brengen, had hij van de hemel zo'n grove voorstelling, dat hij zoiets als een deur uitbeeldde die toegang gaf. Hij zei dat hij die deur kosteloos geopend had voor de armen, maar dat de rijken op hun vermogen geschat waren en dat hetgeen zij gegeven hadden, heilig was. Toen werd hem gevraagd, of hij geloofde, dat zij die hij binnen gelaten had, daar blijven zouden. Hij zei daarop dat hij dat niet wist, maar als dat niet zo was, dat ze dan vandaar weggingen. Hem werd verder gezegd dat hij hun inwendige dingen niet kon weten, namelijk of zij wel waardig waren, of dat ze misschien rovers waren die in de hel zouden komen. Hij zei dat hij zich daarom niet bekommerd had, en dat als ze niet waardig werden bevonden, ze weggestuurd konden worden. Maar het werd hem verteld wat onder de sleutels van Petrus werd verstaan, namelijk: het geloof van de liefde en van de naastenliefde; en dat, aangezien de Heer enig en alleen zo'n geloof geeft, het de Heer alleen is, die in de hemel binnenleidt. Petrus verschijnt aan niemand, hij is een eenvoudige geest die niet meer macht heeft dan een ander. Deze paus had van de Heer geen andere mening dan dat Hij vereerd moest worden voor zoveel Hij een dergelijke macht geeft. Maar als Hij deze macht niet zou geven, werd waargenomen dat hij dacht, dat Hij niet langer vereerd moest worden. Toen verder met hem gesproken werd over de innerlijke mens, had hij daarover een vuile voorstelling. Mij werd op aanschouwelijke wijze getoond, met welk een vrijheid, volheid en verlustiging hij ademhaalde, wanneer hij op zijn troon in de kerkenraad zat en geloofde dat hij uit de Heilige Geest sprak. Hij werd in een dergelijke staat gebracht, waarin hij was toen hij zich op die troon daar bevond - want in het andere leven kan iedereen gemakkelijk gebracht worden in de staat van het leven, die hij in de wereld had, aangezien de staat van het leven eenieder na de dood aanblijft -, en zijn ademhaling werd aan mij meegedeeld, zoals hij die toen had. Deze was vrij, met welbehagen, langzaam, regelmatig, diep en vulde de borst; maar wanneer hij werd tegengesproken, was er in de buik door het voortgaan van de ademhaling iets dat leek zich om te rollen en te kruipen, en wanneer hij meende dat wat hij uitsprak goddelijk was, werd hij dat gewaar door een stillere en als het ware daarmee instemmende ademhaling. Hierna werd mij getoond door wie zulke pausen dan geregeerd worden; dit blijkt dan een bende van sirenen te zijn die boven het hoofd zijn en die een geaardheid hebben aangenomen en een leven, die daarin bestaan, zich in te dringen in alle mogelijke aandoeningen met de bedoeling om te heersen en anderen aan zich te onderwerpen en wie ze maar kunnen te verderven ter wille van henzelf. Ze gebruiken daarvoor de heiligheid en de onschuld als middel. Ze zijn voor hun eigen leven bevreesd, en handelen voorzichtig, maar wanneer de gelegenheid zich voordoet, storten ze zich uit eigenbelang in wreedheden zonder enige barmhartigheid.

Hemelse Verborgenheden 3812.

… Wat het eigene is, in het algemeen betreft, dit is tweeërlei, het ene is hels, het andere is hemels. Het helse neemt de mens aan uit de hel en het hemelse neemt hij aan uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer; want al het boze en valse daaruit, vloeit uit de hel in, en al het goede en ware daaruit, uit de Heer. Dit weet de mens vanuit de leer van het gloof, maar nauwelijks één onder myriaden gelooft het. Vandaar is het, dat de mens zich het boze wat uit de hel invloeit, toe-eigent of tot het zijne maakt, en dat het goede dat uit de Heer invloeit, hem niet aandoet, en hem dus ook niet wordt toegerekend. Dat de mens niet gelooft dat het boze uit de hel invloeit en het goede uit de Heer, is omdat hij in de liefde van zich is en die liefde brengt dit met zich mee en wel dermate dat hij zeer verontwaardigd is wanneer gezegd wordt dat alles invloeit. Vandaar nu is het dat al het eigene van de mens niets dan het boze is …

… maar dat de goede mens gelooft dat het boze uit de hel en het goede uit de Heer is, komt daarvandaan, dat hij niet in de liefde van zich is, maar in de liefde jegens de naaste en in de liefde tot de Heer; dit brengt deze liefde met zich mee; daarvandaan komt het, dat deze mens uit de Heer het hemels eigene aanneemt …

Hemelse Verborgenheden 3865.

'Omdat nu mijn man mij zal liefhebben', (Genesis 29:34); dat dit betekent dat daaruit het goede van het ware is, staat vast uit de betekenis van hij zal liefhebben, wat het goede daaruit is, want al het goede is van de liefde, en daarom wordt het hier door liefhebben aangeduid; en uit de betekenis van de man, wat het ware is, (3134). Wat het goede van het ware is, werd eerder enige malen verklaard, namelijk dat het de aandoening van het ware ter wille van het leven is, want het leven is het goede wat in het ware wordt beoogd door hen die daarna worden wederverwekt. Zonder een leven overeenkomstig het ware vindt er geen verbinding plaats van het ware met het goede, en is er dus geen toe-eigening. Dit kan voor eenieder duidelijk vaststaan als hij let op hen die boos leven, en op hen die goed leven. Indien namelijk zij die boos leven, hoewel ze in hun jongensjaren en jongemannenjaren in de leerstellige dingen van de Kerk even goed als de anderen geïnformeerd waren, daarnaar worden onderzocht wat zij geloven ten aanzien van de Heer, over het geloof in hem, en over de ware dingen van de Kerk, dan kan men niettemin opmerken dat zij hoegenaamd niets geloven. Maar dat zij die goed leven, ieder afzonderlijk een geloof in de ware dingen hebben, waarvan zij geloven dat deze waar zijn. Zij die echter de ware dingen onderwijzen, zoals de voorgangers van de Kerk doen, en boos leven, zullen weliswaar zeggen dat ze geloven, maar toch geloven ze niet met het hart. Bij sommigen is er een overreding, die een geloof voorgoochelt, maar dit overredende is zodanig dat het iets wetenschappelijks is, en niet daarom bevestigd omdat het waar is, maar omdat het openlijk verkondigd moet worden ter wille van hun ambt, eer en gewin. Dit gaat niet dieper dan door de oren in het geheugen, en van het geheugen gaat het uit in de lippen, echter niet in het hart en daaruit in de belijdenis. Daaruit blijkt dat het leven leert, hoedanig de erkenning van het ware, dat wil zeggen, hoedanig het geloof is; en dat het geloof dat van het goede van het leven is gescheiden zegt, dat de mens, hoe hij ook leeft, toch uit genade gezaligd kan worden, en dat het redeneert tegen dat punt van de leer, dat eenieder zijn leven na de dood bijblijft.

Hemelse Verborgenheden 3883.

Wat de Grootste Mens en wat de overeenstemming met hem is, werd al eerder gezegd, namelijk dat de Grootste Mens, de algehele hemel is, die in het algemeen de gelijkenis en het beeld van de Heer is. De overeenstemming is die van het Goddelijke van de Heer met de hemelse en geestelijke dingen daar, en van de hemelse en geestelijke dingen die daar zijn, met de natuurlijke dingen die in de wereld zijn, voornamelijk met die dingen die bij de mens zijn. Dus is er een overeenstemming van het Goddelijke van de Heer door middel van de hemel of de Grootste Mens met de mens, en met de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn, en wel dermate dat de mens daaruit ontstaat, dat wil zeggen, blijft bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3884.

Omdat het in de wereld volslagen onbekend is dat er een overeenstemming is van de hemel of de Grootste Mens met de afzonderlijke dingen bij de mens en dat de mens daaruit ontstaat en blijft bestaan, en daarom hetgeen daarover gezegd gaat worden, ongerijmd en ongelooflijk zal schijnen, zo is het geoorloofd die dingen mee te delen die ik ervaren heb, en waarvan ik daardoor volledig overtuigd ben geworden. Toen eens aan mij de innerlijke hemel werd geopend en ik daar met de engelen sprak, mocht ik het volgende opmerken: men moet weten dat ik, hoewel ik daar was, niettemin niet buiten mijzelf was, maar in het lichaam, want de hemel is in de mens, op welke plaats hij ook mag zijn, zodat de mens, als het de Heer behaagt, in de hemel kan zijn en toch niet aan het lichaam is onttrokken. Vandaar werd het gegeven de algemene werkingen van de hemel even duidelijk gewaar te worden als dat wat met een zintuig wordt waargenomen. Het waren vier werkingen die ik toen gewaar werd: de eerste aan de hersenen aan de linkerslaap; dit was een algemene werking ten aanzien van de organen van de rede. Het linkerdeel van de hersenen stemt overeen met de redelijke of de verstandelijke dingen; het rechterdeel echter met de aandoeningen of met de dingen van de wil. De tweede algemene werking werd ik gewaar in de ademhaling van de longen, deze leidde mijn ademhaling zacht, maar uit het innerlijke, zodat ik het niet nodig had door iets van mijn wil adem te halen of te ademen. De ademhaling van de hemel werd toen duidelijk door mij waargenomen. Deze is inwendig en daarom onwaarneembaar voor de mens, maar ze vloeit door een wonderbaarlijke overeenstemming in de ademhaling van de mens, die uitwendig is ofwel van het lichaam. Indien de mens van deze invloed werd beroofd, zo zou hij ogenblikkelijk dood neervallen. De derde werking die ik gewaarwerd was in de samentrekkende en de uitzettende beweging van het hart, die toen voor mij zachter was dan ooit eerder; de polsslagen waren regelmatig, ongeveer drie keer binnen elke wisseling van de ademhaling, maar niettemin zodanig dat ze in de dingen van de longen uitliepen en deze zo bestuurden. Het werd mij gegeven enigermate waar te nemen aan het einde van elke ademhaling hoe de wisselingen van het hart binnendrongen in de wisselingen van de longen; de wisselingen van de pols waren zo waarneembaar dat ik ze zou hebben kunnen tellen; ze waren onderscheiden en zacht. De vierde algemene werking was in de nieren en het werd eveneens gegeven om deze gewaar te worden, maar duister. Uit deze dingen bleek dat het hart van de hemel of de Grootste Mens klopt, en dat hij ademhalingen heeft en dat het kloppen van het hart van de hemel of van de Grootste Mens een overeenstemming heeft met het hart en met zijn samentrekkende en uitzettende bewegingen, en dat de ademhalingen van de hemel of van de Grootste Mens een overeenstemming hebben met de longen en haar ademhalingen. Beide zijn echter voor de mens niet waar te nemen, omdat hij ze niet kan gewaarworden; de oorzaak hiervan is dat ze inwendig zijn.

Hemelse Verborgenheden 3885.

Toen ik eens werd onttrokken aan de ideeën die uit de zinlijke dingen van het lichaam voortkomen, verscheen mij het hemelse licht. Dat licht zelf onttrok mij nog meer aan die ideeën, want in het licht van de hemel bestaat het geestelijke leven, (1524, 2776, 3167, 3195, 3339, 3636, 3643). Toen ik in deze staat was verschenen de lichamelijke en wereldse dingen als beneden mij, niettemin nam ik ze wel waar, maar als verder van mij verwijderd en alsof dit niet bij mij behoorde. Het scheen mij toen toe in de hemel te zijn met het hoofd en niet met het lichaam. In die staat werd het ook gegeven de algemene ademhaling van de hemel waar te nemen en ook hoedanig die was. Deze ademhaling was innerlijk, gemakkelijk, spontaan en overeenstemmend met mijn ademhaling als drie staat tot een. Evenzo werd het gegeven de aanvulling waar te nemen van het kloppen van mijn hart met die van de hemel. Toen werd ik door de engelen ingelicht dat daaruit het kloppen van het hart en de ademhaling bij elk mens op aarde ontspringt. De oorzaak dat die op ongelijke momenten gebeuren, was dat zowel de hartklop als de ademhaling van de longen die in de hemelen zijn, overgaan in een bepaald continue, en zo in een streven dat zodanig is dat het die bewegingen verschillend, overeenkomstig de staat van eenieder, opwekt.

Hemelse Verborgenheden 3886.

Maar men moet weten dat de variaties ten aanzien van de polsslagen en ten aanzien van de ademhalingen in de hemel menigvuldig zijn. Het zijn er zoveel als dat er gezelschappen zijn, want ze gedragen zich daar overeenkomstig de staten van hun denken en aandoening, en deze overeenkomstig de staten van het geloof en de liefde. Maar de algemene pols en de algemene ademhaling gedraagt zich zoals eerder werd gezegd. Eens werd het ook gegeven het kloppen van het hart waar te nemen van hen die van de streek van het achterhoofd waren, en afzonderlijk de polsslagen van de hemelse gezelschappen daar en afzonderlijk die van de geestelijke gezelschappen daar. Die van de hemelse waren stil en mild, die van de geestelijke gezelschappen echter sterk en trillend. De momenten van de polsslag van de hemelse daar verhielden zich tot die van de geestelijken als vijf staat tot twee, want de polsslag van de hemelse gezelschappen vloeit in de pols van de geestelijke in, en gaat zo uit en over in de natuur. Het is wonderbaarlijk, maar het spreken van de hemelse engelen wordt door de geestelijke engelen niet gehoord, maar gevoeld onder de vorm van een klop van het hart, de oorzaak hiervan is dat het spreken van de hemelse engelen niet verstaanbaar is voor de geestelijke engelen, want het vindt plaats door de aandoeningen die van de liefde zijn, maar dat van de geestelijke engelen door verstandelijke ideeën, (1647, 1759, 2157, 3343). Deze aandoeningen van de liefde behoren tot de streek van het hart, de verstandelijke ideeën behoren tot die van de longen.

Hemelse Verborgenheden 3887.

In de hemel of in de Grootste Mens zijn twee rijken, het ene wordt het hemelse genoemd, het andere het geestelijke. Het hemelse rijk is samengesteld uit engelen die de hemelse engelen worden genoemd, en het zijn zij die in de liefde tot de Heer zijn geweest en vandaar in alle wijsheid. Zij zijn immers meer dan anderen in de Heer en vandaar meer dan de anderen in de staat van vrede en onschuld. Zij verschijnen aan de anderen als kleine kinderen, want de staat van vrede en onschuld brengt die schijn teweeg. Al wat daar is, leeft als het ware voor hen, want wat rechtstreeks uit de Heer komt, leeft; dit is het hemelse rijk. Het andere rijk wordt het geestelijke genoemd. Dit is samengesteld uit engelen die geestelijke engelen worden genoemd, en daar zijn zij die in het goede van de naastenliefde tot de naaste zijn geweest. Zij stellen het verkwikkelijke van het leven daarin dat ze aan anderen kunnen weldoen zonder beloning; dat ze aan anderen goed mogen doen is voor hen de beloning. Hoe meer ze dit willen en verlangen, in des te groter inzicht en geluk zijn ze, want eenieder wordt in het andere leven met inzicht en geluk begiftigd uit de Heer al naar het nut dat hij vanuit de aandoening van de wil betracht; dit is het geestelijke rijk. Zij die in het hemelse Rijk van de Heer zijn behoren allen tot het gebied van het hart en zij die in het geestelijk rijk zijn, behoren allen tot het gebied van de long. Het is met de invloeiing uit het hemelse rijk in het geestelijke evenzo gesteld als met de invloeiing van het hart in de longen. En ook als met de invloed van alle dingen die tot het hart behoren, in die dingen die tot de longen behoren. Het hart immers regeert in het gehele lichaam en in de afzonderlijke dingen ervan door de bloedvaten, en de long regeert eveneens in de afzonderlijke dingen ervan door de ademhaling. Vandaar is overal in het lichaam als het ware een invloeiing van het hart in de longen, maar overeenkomstig de vormen daar en overeenstemmend met de staten. Daaruit ontstaat alle gevoel, en ook elke handeling die aan het lichaam eigen is. Dit kan ook blijken uit embryo's en pasgeboren kinderen; dezen kunnen niet enig lichamelijk gevoel hebben, noch enige handeling door de wil, voordat hun longen zijn geopend, en vandaar de invloeiing van het ene in het andere is gegeven. In de geestelijke wereld is het net zo gesteld, maar met dit verschil dat daar niet lichamelijke en natuurlijke dingen zijn, maar hemelse en geestelijke, die het goede van de liefde en het goede van het geloof zijn. Vandaar zijn de bewegingen van het hart bij hen overeenkomstig de staten van de liefde, en de bewegingen van de ademhaling overeenkomstig de staten van het geloof. De invloeiing van het ene in het andere maakt dat ze geestelijk voelen en op een geestelijke wijze handelen. Deze dingen kunnen de mens wel niet anders dan als paradoxaal voorkomen, omdat hij van het goede van de liefde en het ware van het geloof geen andere voorstelling heeft dan dat het zekere abstracte dingen zijn zonder de macht om iets te realiseren, terwijl toch het tegendeel het geval is, namelijk dat daaruit juist alle doorvatting en gevoel is en alle kracht en handeling, ook die welke in de mens zijn.

Hemelse Verborgenheden 3888.

Deze twee Rijken vertonen zich in de mens door de twee rijken die bij hem zijn, namelijk door het rijk van de wil en door het rijk van het verstand. Deze twee stellen het menselijk gemoed samen, ja, de mens zelf. Het is de wil waarmee de klop van het hart overeenstemt, en het is het verstand waarmee de ademhaling van de long overeenstemt. Vandaar ook is het dat in het lichaam van de mens ook twee rijken zijn, namelijk dat van het hart en dat van de longen. Wie deze verborgenheid kent, kan ook weten hoe het gesteld is met de invloeiing van de wil in het verstand, en van het verstand in de wil. Dus met de invloeiing van het goede van de liefde, in het ware van het geloof, en wederkerig en dus hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens. Maar zij die alleen in lichamelijke voorstellingen zijn, dat wil zeggen, die in de wil van het boze en in het verstand van het valse zijn, kunnen deze dingen niet begrijpen, want ze kunnen over de geestelijke en hemelse dingen niet anders dan zinlijk en lichamelijk denken. Zij kunnen niet anders dan vanuit donkerheid over de dingen die van het hemelse licht of van het ware van het geloof zijn, denken, en vanuit koude over die dingen die van de hemelse vlam of van het goede van de liefde zijn. Het ene zowel als het andere, namelijk die donkerheid en die koude, blussen de hemelse en geestelijke dingen dermate uit dat ze voor deze personen niet lijken te bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3889.

Opdat ik zou weten, niet alleen dat er een overeenstemming is van hemelse dingen, die van de liefde zijn, met de bewegingen van het hart, en van geestelijke dingen die van het geloof vanuit de liefde zijn, met de bewegingen van de longen, maar ook hoe het daarmee gesteld was, werd het mij voor langere tijd gegeven tussen de engelen te zijn, die dit op levende wijze toonden. Ze vormden, door een wonderbaarlijke en met geen woorden uit te drukken golving in ronddraaiingen, de gelijkenis van een hart en de gelijkenis van longen, met alle uiterlijke en innerlijke verwevingen die daarin zijn. Toen volgden ze de vloeiing van de hemel op spontane wijze, want de hemel streeft naar zo'n vorm vanuit de invloeiing van de liefde uit de Heer. Zo vertoonden ze de afzonderlijke dingen die in het hart zijn, en daarna de verbinding tussen het hart en de longen. Dit beeldden ze ook uit door het huwelijk van het goede en het ware. Hieruit bleek ook dat het hart overeenstemt met het hemelse, wat van het goede is, en de longen met het geestelijke, wat van het ware is. De verbinding van beide is precies zoals die in de stoffelijke vorm van het hart en de longen is. Er werd gezegd dat het net zo gesteld is in het gehele lichaam, namelijk in elk van de leden, organen en inwendige delen, en met de dingen die daar van het hart en van de longen zijn. Waar beide niet samenwerken, maar elk gescheiden om de beurt, kan niet enige beweging uit enig wilsbeginsel zijn, noch enig gevoel van leven uit enig beginsel van het verstand.

Hemelse Verborgenheden 3890.

Het werd eerder enige malen gezegd dat de hemel of de Grootste Mens in ontelbare gezelschappen is onderscheiden, en in het algemeen in even zovele als er organen en inwendige delen in het lichaam zijn, en dat de afzonderlijke gezelschappen tot een van die organen en inwendige delen behoren, (3745). Bovendien, dat de gezelschappen, hoewel ze ontelbaar en verschillend zijn, niettemin als één handelen, zoals alle dingen die in het lichaam zijn, hoewel die verschillend zijn, als één handelen. De gezelschappen die daarin tot het gebied van het hart behoren, zijn de hemelse gezelschappen, en zij zijn in het midden of in de binnenste dingen. Die gezelschappen echter die tot het gebied van de longen daarin behoren, zijn de geestelijke, en zij zijn rondom en in de uiterlijke dingen. De invloeiing uit de Heer is door de hemelse in de geestelijke, of door het midden in de omtrekken, dat wil zeggen, door de binnenste dingen tot de uiterlijke. Dit komt omdat de Heer door de liefde of de barmhartigheid invloeit, waarvandaan al het hemelse wat in Zijn rijk is komt; en door de liefde of de barmhartigheid in het goede van het geloof, waarvandaan al het geestelijke wat in Zijn Rijk is komt, en dit met een onuitsprekelijke verscheidenheid. Maar de verscheidenheid ontstaat niet uit de invloeiing, maar uit de opneming ervan.

Hemelse Verborgenheden 3891.

Dat niet slechts de algehele hemel zoals één mens ademt, maar ook de afzonderlijke gezelschappen in vereniging, ja, alle engelen en geesten, daarvan is mij het bewijs gegeven door zeer vele levende ervaringen en zodanig dat er voor mij geen twijfel is overgebleven. Zelfs zijn de geesten verwonderd als iemand daaraan mocht twijfelen. Het zijn er echter weinigen die over engelen en geesten een andere voorstelling hebben dan zoiets als over het onstoffelijke, en vandaar dat het slechts gedachten zouden zijn, dus nauwelijks substanties, te minder dat zij zich evenals mensen kunnen verheugen in het bezit van de zintuigen van het gezicht, het gehoor en de tast, en nog minder dat ze een ademhaling hebben, en vandaar een leven net zoals de mens, maar dan innerlijk. Hoedanig het leven van een geest is in verhouding tot dat van de mens, mogen er daarom nog meer ervaringen worden aangevoerd. Eens werd mij voordat ik in slaap zou vallen, gezegd, dat er enigen waren die tegen mij samenspanden en het plan hadden om mij door verstikking uit de weg te ruimen. Ik schonk echter in het geheel geen aandacht aan hun bedreigingen omdat ik door de Heer beschermd was, en daarom sliep ik onbekommerd in. Toen ik echter midden in de nacht ontwaakte, voelde ik duidelijk dat ik niet uit mijzelf ademhaalde, maar vanuit de hemel. De ademhaling was niet van mij, maar toch haalde ik adem. Ook in talloze andere gevallen werd het ademen of de ademhaling van geesten en ook van engelen te voelen gegeven, en wel daardoor dat ze in mij ademhaalden. Niettemin was mijn ademhaling tegelijkertijd aanwezig, onderscheiden van die van hen. Maar dit kan niemand voelen, dan alleen hij van wie de innerlijke dingen zijn geopend en aan wie daardoor gemeenschap met de hemel is gegeven.

Hemelse Verborgenheden 3892.

Ik ben ingelicht door de Oudsten, die hemelse mensen waren en meer dan de overigen in de liefde tot de Heer, dat zij geen uitwendige ademhaling hadden zodanig als hun nageslacht had, maar dat ze een inwendige hadden en dat ze met de engelen ademhaalden met wie ze in verbinding stonden. De oorzaak hiervan was dat ze in de hemelse liefde waren. Ook ben ik daarover ingelicht dat de staten van hun ademhaling zich geheel en al overeenkomstig de staten van hun liefde en van het geloof daaruit gedroegen, (608, 805, 1118, 1119, 1120).

Hemelse Verborgenheden 3893.

Er waren engelenkoren die tezamen de Heer loofden en dit vanuit de blijdschap van hun harten. De lofzangen werden soms gehoord als door een zoet gezang, want geesten en engelen hebben onder elkaar een klankrijke stem en ze horen elkaar evengoed als de ene mens de andere. Maar de menselijke zang is wat betreft de zoetheid en de harmonie, die hemels zijn, niet met die engelenzang te vergelijken. Uit de verscheidenheid van de klank werd ik gewaar dat het meerdere koren waren. Door de engelen die bij mij waren, werd ik onderricht dat ze tot het gebied van de longen en de functies ervan behoorden, want het zingen is van hen omdat dit de dienst van de longen is. Dit werd ook door ondervinding te weten gegeven; het werd hun veroorloofd mijn ademhaling te besturen, wat zo zacht en zoet gebeurde, dat ik nauwelijks enige ademhaling van mijzelf voelde. Ik werd er ook over onderricht dat zij die zich aan de onwillekeurige ademhaling en zij die zich aan de willekeurige ademhaling wijden, onderscheiden zijn. Er werd gezegd dat zij die zich aan de onwillekeurige ademhaling wijden, aanwezig zijn als de mens slaapt, want zodra de mens slaapt, houdt het willekeurige van zijn ademhaling op en volgt het onwillekeurige van de ademhaling op.

Hemelse Verborgenheden 3894.

Omdat, als eerder gezegd, (3892) de ademhaling van engelen en geesten zich geheel en al overeenkomstig de staten van hun liefde en van het geloof daaruit gedragen, komt het dat het ene gezelschap niet op dezelfde wijze ademhaalt als het andere. Verder, dat de bozen, die in de eigenliefde zijn en in de liefde van de wereld, en vandaar in het valse zijn, niet in het samenzijn van de goeden kunnen delen, maar dat het hun als ze dezen naderen, toeschijnt alsof ze niet kunnen ademhalen, maar als het ware verstikt worden en dat ze vandaar als halfdood en zoals stenen zelfs tot in de hel neervallen. Hier krijgen ze hun ademhaling weer terug die ze gemeen hebben met hen die daar zijn. Hieruit kan vaststaan dat zij die in het boze en valse zijn, niet in de Grootste Mens of in de hemel kunnen zijn, want wanneer hun ademhaling bij hun nadering daar begint op te houden, begint ook al hun waarneming en denken op te houden en ook al het streven om al het boze te doen en tot het valse te overreden. Samen met dit streven vergaat bij hen alle handeling en levensbeweging en daarom kunnen ze niet anders dan zich halsoverkop van daar neerstorten.

Hemelse Verborgenheden 3894 A.

Omdat het zo is, en omdat de rechtschapenen wanneer zij in het andere leven komen, eerst in het leven worden teruggebracht dat ze in de wereld hadden, (2119) dus ook in de liefden en wellusten van dat leven, kunnen ze daarom, voordat ze zijn voorbereid, nog niet met de engelen samenzijn, ook ten aanzien van de ademhaling. Daarom worden ze, wanneer ze worden voorbereid, eerst ingewijd in het leven van de engelen door samenstemmende ademhalingen, en dan komen ze tevens in de innerlijke doorvattingen en in het hemelse vrije. Dit vindt plaats in een gezelschap van vele geesten of in koren, waarin de een op dezelfde wijze ademhaalt als de ander, en ook op dezelfde wijze doorvat en op dezelfde wijze vanuit het vrije handelt. Hoe dit plaatsvindt, werd mij ook op levende wijze getoond.

Hemelse Verborgenheden 3895.

Het overredende van het boze en valse, ook het overredende van het ware wanneer de mens in het leven van het boze is, is zodanig in het andere leven dat het de anderen als het ware verstikt, ook de rechtschapen geesten voordat ze in de ademhaling van de engelen zijn ingewijd. Daarom worden zij die in het overredende zijn, door de Heer verwijderd en gevangen gehouden in de hel. Daar kan de een de ander niet schaden, want daar is het overredende van de een bijna gelijk aan dat van de ander en vandaar stemmen de ademhalingen overeen. Enigen die in zo'n overredende waren, kwamen bij mij en waren van plan mij te verstikken. Ze veroorzaakten zelfs iets als verstikking, maar ik werd door de Heer bevrijd. Toen werd door de Heer een klein kind gezonden en door zijn tegenwoordigheid werden ze zo zeer benauwd, dat ze nauwelijks konden ademhalen. In deze staat werden ze gehouden tot ze begonnen te smeken, en zo werden ze in de hel neergestoten. Het overredende van het ware, als de mens in het leven van het boze is, is zodanig dat hij zich overreedt dat het ware het ware is, niet ter wille van het goede, maar ter wille van het boze, namelijk om daardoor: eer, faam en rijkdommen te verkrijgen. De allerslechtsten kunnen in zo'n overredende zijn, ook in een schijnbare ijver, en wel dermate dat ze allen tot de hel verdoemen die niet in het ware zijn, hoezeer deze ook in het goede mogen zijn. Ten aanzien van dit overredende, zie men: (2689, 3865). Wanneer dergelijke mensen in het andere leven komen, geloven ze in het begin dat ze engelen zijn, maar ze kunnen geen enkel gezelschap van engelen naderen. Tengevolge van hun eigen overredende aard, worden ze daar als het ware verstikt. Dezen zijn het van wie de Heer heeft gesproken bij Matthéüs: 'Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgeworpen, en in Uw naam vele krachten gedaan; maar dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik ken u niet, wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid'.

Hemelse Verborgenheden 3994.

… 'En al het zwarte vee onder de lammeren', (Genesis 30:32). Dit betekent het eigene van de onschuld, … en dit staat vast uit de betekenis van het zwarte, wat het eigene is, (3993); en uit de betekenis van het lam, wat de onschuld is. Met het eigene van de onschuld, wat door het zwarte onder de lammeren wordt aangeduid, is het als volgt gesteld; in elk goede moet onschuld zijn opdat dit het goede is; naastenliefde zonder onschuld is niet de naastenliefde, nog minder de liefde tot de Heer. Daarom is de onschuld het wezenlijke zelf van de liefde en de naastenliefde, dus van het goede. Het eigene van de onschuld is dat men weet, erkent en gelooft, niet met de mond maar met het hart, dat niets dan het boze is uit de mens zelf, en al het goede uit de Heer. Dus dat het eigene van hem niets dan het zwarte is, namelijk zowel het eigene van de wil, wat boos is, als het verstandelijk eigene, wat het valse is. Wanneer de mens van harte in deze belijdenis en in dit geloof is, zo vloeit de Heer met het goede en ware in en boezemt Hij hem het hemels eigene in, wat het heldere en het blinkende is. Nooit kan iemand in de ware vernedering zijn, tenzij hij van harte in die erkenning en dat geloof is, want dan is hij in de tenietdoening van zich, ja zelfs in de verafschuwing van zich en zo van zichzelf verwijderd. Zo is hij dan in de staat om het Goddelijke van de Heer op te nemen; vandaar komt het dat de Heer met het goede in een nederig en verslagen hart invloeit. Zodanig is het eigene van de onschuld, dat hier wordt aangeduid door het zwarte onder de lammeren dat Jakob voor zich uitkoos. Maar het witte onder de lammeren is de verdienste die in de goede dingen worden gesteld; dat het witte de verdienste is, zie: (3993), dit heeft Jakob echter niet gekozen, omdat het tegen de onschuld indruist, want wie verdienste in goede dingen stelt, erkent en gelooft dat al het goede uit hemzelf is, want hij beschouwt zichzelf in de goede dingen die hij doet, niet de Heer. Vandaar eist hij beloning vanwege verdienste en daarom veracht iemand met zo'n aard de anderen bij zichzelf vergeleken, ja verdoemt hen ook. Daardoor verwijdert hij zich voor evenzoveel van de hemelse orde, dat wil zeggen van het goede en het ware. Hieruit kan vaststaan dat de naastenliefde jegens de naaste en de liefde tot de Heer nooit bestaanbaar zijn tenzij daarin de onschuld is, dus dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij iets van onschuld heeft, overeenkomstig de woorden van de Heer: 'Voorwaar zeg ik u: zo wie het Koninkrijk Gods niet zal opgenomen hebben gelijk een klein kind, die zal in hetzelve niet ingaan', (Markus 10:15; Lukas 18:17). Door het kleine kind wordt hier en elders in het Woord de onschuld aangeduid, namelijk dat de vroege kindertijd niet is de onschuld, maar dat de onschuld in de wijsheid woont, (2305, 3494). Hoedanig de onschuld van de kindertijd is, en hoedanig de onschuld van de wijsheid, (2306, 3183); voorts hoedanig het eigene is dat met de onschuld en de naastenliefde door de Heer is levendgemaakt, (154); dat de onschuld maakt dat het goede het goede is, (2526, 2780). Dat de lammeren de onschuld betekenen kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, waarvan de volgende ter staving mogen worden aangevoerd: Bij Jesaja: 'De wolf zal met het lam vertoeven, en de luipaard zal met het geitenbokje neerliggen, en het kalf en de jonge leeuw en de os tezamen, en een kleine knaap zal ze leiden', (Jesaja 11:6). Daar wordt over het Rijk van de Heer gehandeld en over de staat van de vrede en de onschuld daar. De wolf staat voor hen die tegen de onschuld zijn en het lam voor hen die in de onschuld zijn. Evenzo elders bij dezelfde: 'De wolf en het lam zullen tezamen weiden, en de leeuw zal stro eten als de os, en voor de slang zal stof haar brood zijn; zij zullen niet boosdoen en niet verderven in de ganse berg van Mijn heiligheid', (Jesaja 65:25). De wolf staat, als eerder, voor hen die tegen de onschuld zijn, en het lam voor hen die in de onschuld zijn. Omdat de wolf en het lam tegenovergestelden zijn, zei de Heer ook tot de zeventig die Hij uitzond, bij Lukas: 'Ziet, Ik zend u als lammeren in het midden van de wolven', (Lukas 10:3). Bij Mozes: 'Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei van de rots, boter van het grootvee, en melk van het kleinvee, met het vet van de lammeren en de rammen, van de zonen van Bashan', (Deuteronomium 32:13,14); daar wordt in de inwendige zin gehandeld over de hemelse dingen van de Oude Kerk; het vet van de lammeren voor de naastenliefde van de onschuld. In de oorspronkelijke taal worden lammeren door verschillende namen uitgedrukt en daarmee de onderscheiden graden van de onschuld aangeduid. Want in elk goede moet, zoals eerder gezegd, onschuld zijn, opdat dit het goede is, en vandaar eveneens in het ware. Hier worden de lammeren uitgedrukt met een woord waarmee ook de schapen worden uitgedrukt, (Leviticus 1:10; 3:7; 5:6; 17:3; 22:19; Numeri 18:17). Hetgeen wordt aangeduid is de onschuld van het geloof, wat de naastenliefde is. Met andere woorden elders, zoals bij Jesaja: 'Zend het lam van de heerser van het land, van de rots naar de woestijn tot de berg van de dochter van Zion, (Jesaja 16:1), nog een ander woord bij dezelfde: 'De Heer Jehovih komt in sterkte, en Zijn arm zal voor Hem heersen, gelijk een herder zal Hij Zijn kudde weiden, in Zijn arm zal Hij de lammeren verzamelen, en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij leiden', (Jesaja 40:10). De lammeren in de arm verzamelen en in de schoot dragen, staat voor hen die in de naastenliefde zijn waarin onschuld is. Bij Johannes: 'Toen Jezus Zich geopenbaard had, zei Hij tot Petrus: Simon Jona, hebt gij Mij meer lief dan dezen? Hij zegt tot Hem: Ja Heer, gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn lammeren. Hij zegt wederom: Simon Jona, hebt gij Mij lief? Hij zegt: Ja Heer, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn schapen', (Johannes 21:15,16); door Petrus wordt hier als elders het geloof aangeduid, (3750 en de voorreden tot hoofdstuk 18 en tot hoofdstuk 22 van Genesis). Omdat het geloof niet het geloof is tenzij het is vanuit de naastenliefde jegens de naaste, en zo vanuit de liefde tot de Heer, en ook de naastenliefde en de liefde niet de naastenliefde en de liefde is tenzij vanuit de onschuld, is het daarom dat de Heer eerst vraagt of hij Hem liefheeft, dat wil zeggen, of de liefde in het geloof is, en daarna zegt: 'Weid Mijn lammeren', dat wil zeggen, hen die in de onschuld zijn; en daarop na dezelfde vraag, zegt: 'Weid Mijn schapen', dat wil zeggen, hen die in de naastenliefde zijn. Omdat de Heer de Onschuld zelf is die in Zijn Rijk is, want uit Hem is het al van de onschuld, wordt de Heer vandaar het Lam genoemd, zoals bij Johannes: 'Des anderen daags zag Johannes de Doper Jezus tot hem komen, en hij zei: Zie, het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt', (Johannes 1:29,36). In de Apocalyps: 'Met het Lam zullen zij strijden, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat het de Heer der heren is, en de Koning der koningen, en die met Hem zijn, zijn de geroepenen en de uitverkorenen', (Apocalyps 17:14; 5:6; 6:1,16; 7:9, 14,17; 12:11; 13:8; 14:1,4; 19:7,9; 21:22,23,26,27; 22:1,3). Dat het Paaslam in de hoogste zin de Heer is, is bekend, want het Pascha betekende de verheerlijking van de Heer, dat wil zeggen, het aantrekken van het Goddelijke ten aanzien van het Menselijke; en in de uitbeeldende zin betekent het de wederverwekking van de mens, en het Paaslam betekent dat wat het wezenlijke van de wederverwekking is, namelijk de onschuld. Want niemand kan wederverwekt worden dan alleen door de naastenliefde waarin onschuld is. Omdat de onschuld het voornaamste is in het Rijk van de Heer en dit daar het hemelse zelf is, en de slachtoffers en de brandoffers de geestelijke en de hemelse dingen van het Rijk van de Heer uitbeeldden, werd daarom het wezenlijke zelf van Zijn Rijk, hetgeen de onschuld is, door lammeren uitgebeeld. Daarom vond er onophoudelijk en dagelijks het brandoffer met lammeren plaats, een in de morgen en het andere 's avonds, (Exodus 29:37,38,39; Numeri 28:3,4; en het dubbele op de Sabbatdagen, (Numeri 28:9,10; en met nog meer lammeren op de gezette feesten, (Leviticus 23:12; Numeri 28:11,17,19,27; 29:1 tot het einde). Dat de vrouw die een kind had gebaard, nadat de dagen van de reiniging volbracht waren, een lam als brandoffer zou offeren, en het jong van een duif, of een tortelduif, (Leviticus 12:6), was opdat de uitwerking van de echtelijke liefde aangeduid zou worden en de echtelijke liefde is de onschuld, (2736); en omdat door kleine kinderen de onschuld wordt aangeduid.

Hemelse Verborgenheden 4039.

Eerder werd gehandeld over de overeenstemming van het hart en de longen met de Grootste Mens of met de hemel; hier moet gehandeld worden over de overeenstemming van de grote hersenen en de kleine hersenen, en van de mergachtige substanties die daaraan verbonden zijn. Maar voordat over de overeenstemming wordt gehandeld, moeten eerst enige dingen voorafgaan betreffende de vorm van de grote hersenen in het algemeen, waar deze vandaan is, en wat het uitbeeldt.

Hemelse Verborgenheden 4040.

Wanneer de grote hersenen worden bloot gelegd van de schedel en van de vliesachtige bekleedsels die daar rond omheen liggen, dan verschijnen daarin wonderbaarlijke kronkelingen en vouwen waarin substanties zijn gelegd die de corticale worden genoemd. Hier vanuit lopen de vezels die het merg van de grote hersenen uitmaken. Deze vezels gaan vandaar door de zenuwen in het lichaam voort en verrichten daar de functies overeenkomstig de wenken en beschikkingen van de grote hersenen. Al deze dingen zijn geheel en al volgens de hemelse vorm, want zo'n vorm is uit de Heer aan de hemelen ingeprent, en vandaar aan de dingen die in de mens zijn, en vooral aan zijn cerebrum en cerebellum.

Hemelse Verborgenheden 4041.

De hemelse vorm is verbazingwekkend en gaat alle menselijk inzicht volledig te boven, want het is ver boven de ideeën van de vormen die de mens vanuit de wereldse dingen en ook door analytische redeneringen ooit kan begrijpen. Overeenkomstig die vorm zijn alle hemelse gezelschappen geordend, en, wat wonderlijk is, er is een ronddraaiende beweging overeenkomstig de vormen, die de engelen en geesten niet voelen. Het is daarmee gesteld als met de loop van de aarde die dagelijks om de as draait en jaarlijks om de zon, en die de bewoners niet merken. Het werd mij getoond hoedanig de hemelse vorm is in de laagste sfeer. Het was zodanig als de vorm van de kronkelige vouwen die in de menselijke hersenen verschijnen. Het werd mij gegeven die loop of ronddraaiende bewegingen te zien op een wijze die te begrijpen was en dit hield enige dagen aan. Daaruit kon voor mij vaststaan dat de grote hersenen zijn gevormd overeenkomstig de vorm van de vloeiing van de hemel, maar de dingen die daar innerlijk zijn en die niet voor het oog verschijnen, zijn overeenkomstig de innerlijke vormen van de hemel en deze zijn volstrekt onbegrijpelijk. Het werd door de engelen gezegd dat men daaruit kan zien dat de mens overeenkomstig de vormen van de drie hemelen is geschapen, en dat hem zo het beeld van de hemel is ingeprent, en wel dermate dat de mens in de kleinste vorm een kleine hemel is, en dat daarvandaan de overeenstemming van hem met de hemelen is.

Hemelse Verborgenheden 4042.

Vandaar nu is het dat er alleen door de mens een neerdaling vanuit de hemel in de wereld, en een opklimming vanuit de wereld in de hemelen bestaat. Het zijn de grote hersenen en de innerlijke dingen ervan, waardoor de neerdaling en de opklimming plaatsvindt. Daar immers zijn de beginselen zelf, of de eerste en de laatste doelen, waaraan alle en de afzonderlijke dingen die in het lichaam zijn, voortvloeien en waarvan ze worden afgeleid. Daarvandaan ontstaan ook het denken, wat van het verstand is, en de aandoeningen die van de wil zijn.

Hemelse Verborgenheden 4043.

Dat de nog innerlijker vormen, die ook universeler zijn, als gezegd, niet begrijpelijk zijn, komt omdat als er van vormen sprake is, deze een voorstelling van ruimte alsook van tijd met zich meebrengen, terwijl toch in de innerlijke dingen, waar de hemel is, niet iets door ruimten en tijden wordt waargenomen, omdat deze aan de natuur eigen zijn, maar door staten en de wisselingen en veranderingen ervan. Maar omdat de mens zich evenmin een denkbeeld kan vormen van de wisselingen en de veranderingen zonder zulke dingen die tot de vorm behoren, zoals gezegd, zonder zulke dingen die van ruimte en tijd zijn, terwijl toch zulke dingen niet in de hemelen zijn, kan het daaruit duidelijk zijn hoe onbegrijpelijk en onuitsprekelijk die zaken en zijn. Ook zijn alle menselijke woorden waarmee die dingen uitgesproken en begrepen moeten worden, omdat die natuurlijke dingen insluiten, niet toereikend om ze uit te drukken. In de hemelen vertonen zich zulke dingen door wisselingen van het hemelse licht en van de hemelse vlam, die uit de Heer zijn. Dit gebeurt in een zodanige en een zo grote volheid dat duizenden en duizenden waarnemingen nauwelijks in enig besef bij de mens zouden kunnen vallen. Niettemin worden die dingen die in de hemelen plaatsvinden, in de geestenwereld uitgebeeld door vormen waaraan de vormen die in de wereld verschijnen in gelijkenis nabij komen.

Hemelse Verborgenheden 4044.

Uitbeeldingen zijn niets anders dan beelden van geestelijke dingen in natuurlijke dingen, en wanneer die nauwkeurig hierin worden uitgebeeld, stemmen ze overeen. Maar wie niet weet wat het geestelijke is, maar alleen wat het natuurlijke is, kan van mening zijn dat zulke uitbeeldingen en de daaruit voortvloeiende overeenstemmingen niet zouden kunnen bestaan. Hij zou bij zichzelf kunnen zeggen: 'Hoe kan het geestelijke inwerken op het stoffelijke?' Maar als hij wil nadenken over de dingen die elk ogenblik in hem plaatsvinden, zal hij zich toch daarover enige voorstelling kunnen verwerven, namelijk hoe de wil kan inwerken op de spieren van het lichaam en werkelijke handelingen tevoorschijn kan brengen; en ook hoe het denken kan inwerken in de spraakorganen door de longen, de luchtpijp, de keel, de tong, de lippen in beweging te brengen en de spraak teweeg te brengen. Ook hoe aandoeningen kunnen inwerken op het aangezicht en daar beelden van zichzelf vertonen, en wel dermate dat men daaruit vaak weet wat iemand denkt en wil. Deze dingen kunnen enig idee geven van uitbeeldingen en de overeenstemmingen. Omdat nu zulke dingen zich in de mens vertonen, en omdat er niet iets is wat uit zichzelf kan blijven bestaan, maar uit iets anders, en dit weer uit iets anders, en tenslotte uit een eerste, en dit door een aaneenschakeling van overeenstemmingen, kunnen zij die over een redelijke mate van oordeelsvermogen beschikken, daaruit opmaken dat er tussen de mens en de hemel een overeenstemming is, en verder ook tussen de hemel en de Heer, die de Eerste is.

Hemelse Verborgenheden 4045.

Omdat er zo'n overeenstemming bestaat, en de hemel onderscheiden is in tal van kleinere hemelen, en deze in nog kleinere, en overal in gezelschappen, zijn daar hemelen die op de grote hersenen en de kleine hersenen in het algemeen betrekking hebben. In deze hemelen zijn er die betrekking hebben op de delen van de hersenen, zoals op het harde hersenvlies, op het zachte of dunne hersenvlies, op de bochtholten, verder op de lichamen en holten daar, en op de hersenbalk, de gestreepte of grijze knobbel, de kleinere klieren, de hersenkamers, de trechtervormige hersenholte, enzovoort. Hoedanig nu diegenen zijn die op die verschillende delen betrekking hebben, werd mij onthuld, zoals uit hetgeen volgt kan vaststaan.

Hemelse Verborgenheden 4046.

Er verschenen een aantal geesten op gemiddelde afstand boven het hoofd, die tezamen werkten zoals het kloppen van het hart, maar het was als het ware een golfachtige beweging, afwisselend omhoog en omlaag, met een soort koud blazen tegen mijn voorhoofd. Daaruit kon ik opmaken dat ze van een middelklasse waren, die zowel tot het gebied van het hart als tot de longen behoorden; het waren geen innerlijke geesten. Daarna vertoonden dezelfde geesten een vlammend schijnsel, zwak, maar toch lichtgevend. Dit verscheen eerst onder het linkerdeel van de kin, daarop onder het linkeroog, daarna boven het oog. Het was een zwak licht, niettemin oplichtend, maar niet blinkend wit. Hieruit kon ik weten hoedanig zij waren, want de schijnsels geven de aandoeningen te kennen en verder ook de graden van het inzicht. Toen ik daarna mijn hand aan het linkerdeel van mijn schedel of mijn hoofd bracht, voelde ik onder mijn handpalm een kloppen dat op dezelfde wijze op- en neerwaarts golfde, waardoor ik wist dat ze tot de grote hersenen behoorden. Toen ik vroeg wie ze waren, wilden ze niet spreken; door anderen werd gezegd dat het hun eigen keuze was om niet te spreken. Toen ze tenslotte werden aangespoord om te spreken, zeiden ze dat het op deze wijze onthuld zou worden hoedanig zij waren. Ik begreep dat ze tot diegenen behoorden die het gebied van het harde hersenvlies uitmaken, wat het algemene omhulsel van de grote hersenen en de kleine hersenen is. Daarna werd onthuld hoedanig zij waren, want dit werd door een gesprek met hen te weten gegeven. Ze waren hetzelfde als toen ze als mensen hadden geleefd; het waren geesten die in het geheel niet hadden gedacht over geestelijke en hemelse dingen, en ook niet daarover hadden gesproken, omdat ze zodanig waren dat ze geloofden dat er niets anders was dan het natuurlijke. Ze geloofden dat er niets anders was dan het natuurlijke omdat ze hier niet bovenuit hadden kunnen doordringen; toch hadden ze hun ongeloof niet beleden. Niettemin hadden ze zoals de anderen het Goddelijke vereerd, geregeld gebeden en waren ze goede burgers geweest. Daarna waren er anderen die eveneens in dit kloppen van het hart invloeiden, maar niet door een opwaartse en neerwaartse golving, maar op een overdwarse wijze. Ook waren er anderen die niet bewogen op een heen en weer gaande golving, maar op een meer continue manier. Er waren er ook, bij wie de beweging van de klop van het hart oversprong van de ene plaats naar de andere. Ze zeiden dat die betrekking hadden op de buitenste laag van het harde hersenvlies en dat zij tot diegenen behoorden die over geestelijke en hemelse dingen hadden gedacht, maar alleen vanuit die dingen die de objecten van de uiterlijke zinnen zijn. De dingen die innerlijk waren hadden ze niet op een andere wijze begrepen; op het gehoor af leken ze mij van het vrouwelijk geslacht. Hoe meer zij die redeneren vanuit de uitwendige zinlijke dingen, dus vanuit wereldse en aardse dingen, over die dingen die van de hemel zijn of over de geestelijke dingen van het geloof en van de liefde, en deze één maken en vermengen, des te meer gaan ze naar het uiterlijke, tot aan de uitwendige huid van het hoofd toe, die zij uitbeelden. Toch zijn ze, als ze een leven van het goede hebben geleid, binnen de Grootste Mens, hoewel in de uitersten ervan, want eenieder die in het leven van het goede vanuit de aandoening van de naastenliefde is, wordt gezaligd.

Hemelse Verborgenheden 4047.

Er verschenen ook anderen boven het hoofd, van wie de gezamenlijke invloeiende werking boven het hoofd overdwars invloeide van voren naar achteren. Er verschenen ook anderen van wie de invloeiende werking was van beide slapen naar het midden van de grote hersenen. Ik bemerkte dat het diegenen waren die tot het gebied van het zachte hersenvlies behoorden, wat het tweede omhulsel is en de grote hersenen en de kleine hersenen dichter omkleedt, en daarmee communiceert door middel van fijne draden die het zelf uitzendt. Hoedanig zij waren werd te weten gegeven door hun spraak, want ze spraken met mij. Ze waren zoals ze in de wereld waren geweest, zonder veel vertrouwen in hun eigen denken, zodat ze zich niet daartoe bepaalden tot een definitieve gedachte ten aanzien van heilige dingen, maar dat lieten afhangen wat anderen geloofden zonder te overwegen of het wel waar was. Dat ze zo'n aard hadden, werd mij ook getoond door de invloed van hun begrip in het gebed van de Heer, toen ik dat las. Alle geesten en engelen immers, hoeveel het er ook mogen zijn, kunnen vanuit het gebed van de Heer worden gekend hoedanig ze zijn. Dit gebeurt door de invloeiing van hun ideeën en aandoeningen in de inhoud van het gebed. Vandaar werd het ook ingezien dat zij zodanig waren, en bovendien dat ze de engelen van dienst konden zijn als middelaar, want er zijn bemiddelende geesten tussen de hemelen door wie er communicatie is. Hun ideeën waren niet gesloten maar waren in staat om geopend te worden, zodat ze zich in beweging lieten brengen en gemakkelijk de invloeiing toelieten en overnamen. Bovendien waren ze bescheiden en vreedzaam en ze zeiden dat ze in de hemel waren.

Hemelse Verborgenheden 4048.

Er was een zekere geest dicht bij mijn hoofd die met mij sprak. Uit de klank bemerkte ik dat hij in een staat van kalmte was zoals die van een vredige slaap. Hij vroeg mij over diverse dingen, maar met zo'n voorzichtigheid dat iemand die wakker is niet voorzichtiger had kunnen zijn. Ik bemerkte dat innerlijke engelen door hem spraken en dat hij in een staat was om het te beseffen en door te geven. Ik informeerde naar die staat, en zei hem dat hij in zo'n staat verkeerde. Hij antwoordde dat hij niet iets anders dan het goede en ware spreekt en dat hij waarneemt of het iets anders is, en dat hij, als iets anders invloeide, het niet toelaat of uitspreekt. Ten aanzien van zijn staat zei hij dat het een vreedzame staat was en het werd ook gegeven om die door vergemeenschapping te voelen. Het werd meegedeeld dat dezen betrekking hebben op de bochtholten of de grotere bloedvaten in de grote hersenen, en dat zij die aan hem gelijk zijn betrekking hebben op de overlangse holte, die zich bevindt tussen de beide halfronden van de grote hersenen, Ze zijn daar in een rustige staat, hoezeer de grote hersenen aan weerszijden ook in beroering zijn.

Hemelse Verborgenheden 4049.

Er waren enige geesten boven mijn hoofd, iets naar voren, die met mij spraken. Ze spraken op een aangename manier en vloeiden tamelijk zacht in. Ze waren van de anderen daarin onderscheiden dat ze bij voorkeur de begeerte en het verlangen hadden om in de hemel te komen. Er werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die op de hersenkamers of de grote hersenholten betrekking hebben en tot dat gebied behoren. De oorzaak werd er ook aan toegevoegd; het is de natuur van de betere soort van de lymfe die daarin is, om terug te keren naar de grote hersenen, waarvandaan het ook zulk een streven heeft. De hersenen of het cerebrum is de hemel, en het streven is de begeerte en het verlangen; zo zijn de overeenstemmingen.

Hemelse Verborgenheden 4050.

Er verscheen mij een zeker aangezicht boven een azuren venster, maar dit trok zich direct erop naar binnen terug. Toen werd een sterretje, dichtbij de streek van het linkeroog, voor mij zichtbaar, daarna verscheidene roodachtige sterretjes die wit schitterden. Daarna werden er wanden voor mij zichtbaar, maar zonder dak, en de wanden stonden alleen aan de linkerzijde. Tenslotte zag ik als het ware een sterrenhemel. Omdat deze dingen werden gezien op een plaats waar boze geesten waren, verkeerde ik in de mening dat het iets afschuwelijks was wat mij te zien was gegeven. Weldra echter verdween de wand en de hemel, en er verscheen een put waaruit iets als een blinkend witte wolk of damp uitkwam. Het scheen ook alsof er iets uit de put werd geschept. Ik vroeg wat die dingen betekenden en uitbeeldden; er werd gezegd dat het een uitbeelding was van de trechtervormige holte in de grote hersenen, waarboven de hersenen zelf liggen, wat werd aangeduid door de sterrenhemel. Wat daarna werd gezien was het vat dat wordt aangeduid door de put, en de trechtervormige holte wordt genoemd. De wolk of de damp die hieruit opsteeg was de lymfe die daar doorheen gaat en daaruit wordt opgehaald. Die lymfe is van tweeërlei soort, namelijk dat wat gemengd is met de animale geesten wat tot de nuttige lymfe behoort, en dat wat gemengd is met waterachtige substanties, wat behoort tot de uitwerpselachtige lymfe. Daarna werd mij getoond hoedanig degenen zijn die tot dit gebied behoren, maar slechts zij die van de laagste soort waren. Zij werden ook door mij gezien; ze rennen overal rond en sluiten zich aan bij hen die ze zien, ze letten op elke bijzonderheid en delen aan de anderen mee wat ze horen. Ze zijn geneigd tot verdenkingen, ongeduldig, onrustig, in nabootsing van die lymfe die daarin is en heen en weer wordt gevoerd. Hun redeneringen zijn de vloeistoffen daar die ze uitbeelden, maar dezen zijn van de middelklasse. Maar zij die betrekking hebben op de uitwerpselachtige lymfe, zijn zij die de geestelijke waarheden neerhalen tot aardse dingen en ze daar bezoedelen, zoals bijvoorbeeld zij die, wanneer ze iets over de echtelijke liefde horen, dat toepassen op hoererij en echtbreuk. Zo halen ze de dingen van de echtelijke liefde omlaag tot deze dingen, evenzo met de overige dingen. Dezen verschijnen van voren op enige afstand aan de rechterzijde. Zij die echter van een goede soort zijn, zijn eender aan hen over wie eerder is gehandeld, (4049).

Hemelse Verborgenheden 4051.

Er zijn gezelschappen die betrekking hebben op het gebied wat in de grote hersenen de istmus wordt genoemd, en er zijn er ook die betrekking hebben op de kleine vezelknopen in de grote hersenen, die er als klieren uitzien en waaraan vezels voor verschillende functies uitvloeien. Deze vezels werken als één in die beginselen of klieren, maar op verschillende wijze op de plaatsen waarin ze uitvloeien of in de uitersten. Een gezelschap van geesten met wie zulke dingen overeenstemmen, werd voor mij gebracht, waarover het volgende: er kwamen geesten van voren en spraken mij aan en zeiden dat ze mensen waren. Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat zij niet mensen waren met een lichaam, maar geesten, en dus ook mensen, omdat alles van de geest streeft naar dat wat van de mens is, ook naar de vorm die eender is aan de mens die een lichaam heeft, want de geest is de inwendige mens. Ik mocht ze ook vertellen dat zij mensen zijn vanuit het inzicht en de wijsheid en niet vanuit de vorm. Vandaar dat de goede geesten en des te meer de engelen, méér mens zijn dan zij die in het lichaam zijn, omdat ze meer in het licht van de wijsheid zijn. Na dit antwoord zeiden ze dat er een flink aantal geesten in het gezelschap waren en dat daarin niemand gelijk was aan de ander. Maar omdat het mij onmogelijk toescheen dat er in het andere leven een gezelschap kan bestaan waarin de geesten niet gelijk zijn, sprak ik hierover met hen en ik werd tenslotte daarin onderricht dat zij, hoewel ze ongelijk zijn, niettemin verenigd worden ten aanzien van het doel, dat voor hen één en hetzelfde is. Verder zeiden ze dat ze zodanig zijn dat eenieder op een wijze handelt en ook op een wijze spreekt die niet gelijk is aan die van een ander, en toch denken en willen ze iets eenders. Dit lichtten zij toe met een voorbeeld: wanneer iemand in hun gezelschap over een engel zegt, dat hij de kleinste is in de hemel, zegt een ander dat hij de grootste is, en een derde dat hij noch de kleinste, noch de grootste is, en zo met veel verscheidenheid. Zo maken hun gedachten dus één uit, namelijk dat wie de kleinste wil zijn, de grootste is, en dat hij vandaar relatief de grootste is, en dat hij noch de kleinste, noch de grootste is, omdat zij niet denken aan iets van voorrang, evenzo in andere dingen. Zij worden dus vergezelschapt in de beginselen, maar handelen op verschillende wijze in uitersten. Ze voegden zich aan mijn oor en zeiden dat ze goede geesten zijn, en dat hun gewoonte van spreken zodanig is. Over hen werd gezegd dat men niet weet waar ze vandaan komen en dat ze tot de rondzwervende gezelschappen behoren.

Hemelse Verborgenheden 4052.

De overeenstemming van de grote hersenen met de Grootste Mens is zodanig, dat zij die in de beginselen van het goede zijn, betrekking hebben op die dingen in de grote hersenen die daar de beginselen zijn. Deze worden de klieren of corticale substanties genoemd. Maar zij die in de beginselen zijn van het ware, hebben betrekking op die dingen in de hersenen die van de eerstgenoemde beginselen uitvloeien, en de vezels worden genoemd. Maar met dit onderscheid, dat zij die overeenstemmen met het rechterdeel van de grote hersenen diegenen zijn die in de wil van het goede zijn, en vandaar in de wil van het ware. Maar zij die overeenstemmen met het linkerdeel van de grote hersenen zijn degenen die in het verstand van het goede en het ware zijn, en vandaar in de aandoening ervan. Dit komt daaruit voort dat zij die in de hemel aan de rechterzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit de wil zijn, maar zij die aan de linkerzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit het verstand zijn. Eerstgenoemden worden hemelsen genoemd, laatstgenoemden worden geestelijken genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4053.

Dat er zodanige overeenstemmingen zijn, heeft tot dusver niemand geweten. Ik weet dat men zich zal verwonderen wanneer men het hoort. De oorzaak hiervan is dat men niet weet wat de inwendige en wat de uitwendige mens is, en dat de inwendige mens in de geestelijke wereld is en de uitwendige in de natuurlijke. Het is de inwendige mens die leeft in de uitwendige en vloeit erin uit en regeert het, (4044). Daaruit, en ook wat in no.4044 is aangevoerd, kan men weten dat er een invloeiing is en dat er een overeenstemming is. Dat het zo is, is overbekend in het andere leven en ook dat het natuurlijke niet iets anders is dan een uitbeelding van de geestelijke dingen waaruit het ontstaat en blijft bestaan; en dat zoals het natuurlijke overeenstemt met het geestelijke, zodanig de uitbeelding is.

Hemelse Verborgenheden 4054.

De grote hersenen zijn evenals de hemel in de sfeer van de einddoelen, wat de nutten zijn. Al wat immers uit de Heer invloeit heeft als doel en beoogt de zaliging van het menselijk geslacht. Het is dit einddoel dat in de hemel regeert en wat vandaar ook regeert in de grote hersenen, want de grote hersenen, waar het gemoed van de mens is, beoogt de doelen in het lichaam, namelijk opdat het lichaam de ziel van dienst is, opdat de ziel tot in het eeuwige gelukzalig is. Maar er bestaan gezelschappen die geen nut tot doel hebben, maar alleen onder vrienden en vriendinnen willen zijn, en zich daar vermaken, dus alleen aan hun voorliefde voor zichzelf toegeven en voor hun eigen persoontje zorgen. Als zij zich bij geval om huiselijke of om openbare aangelegenheden bekommeren, dan is het met hetzelfde doel. Er zijn heden meer gezelschappen van zulke geesten dan men ooit kan geloven. Zodra dezen komen aanzetten, werkt hun sfeer en blust bij de anderen de aandoeningen van het ware en goede uit, en wanneer deze zijn uitgeblust, zijn ze in de wellust van hun vriendschap. Dit zijn de verstoppingen in de hersenen en veroorzaken stomheid. Verscheidene van zulke gezelschappen zijn bij mij geweest, en aan verdoofd gevoel, een traagheid en een verlies van emotie, besefte ik dat ze aanwezig waren. Ik heb ook enige malen met hen gesproken; ze zijn een pest en een verderf, hoewel ze in het burgerlijk leven, toen ze in de wereld waren, als goed, aangenaam, geestig, en ook talentvol waren verschenen, want ze kennen de welopgevoede manieren en de wegen om zich met behulp daarvan binnen te dringen, vooral in vriendschappen. Wat het is een vriend te zijn voor het goede, of wat de vriendschap van het goede is, weten ze niet en willen dat ook niet weten. Hun wacht een treurig lot; ze leven tenslotte in morsigheid en in zo'n stompzinnigheid dat hun, wat het bevattingsvermogen betreft, nauwelijks iets menselijks overblijft. Het einddoel maakt immers de mens, en hoedanig het einddoel is, zodanig is de mens en zo'n menselijke heeft hij als gevolg daarvan na de dood.

Hemelse Verborgenheden 4060.

… 'De zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven', (Jesaja 13:10); betekent de liefde tot de Heer die de Zon is, en de naastenliefde jegens de naaste, die de maan is. Verduisterd worden en niet schijnsel geven, betekent dat ze niet zullen verschijnen, dus dat ze zullen verdwijnen. Dat de zon het hemelse van de liefde is, en de maan het geestelijke van de liefde, dat wil zeggen, dat de zon de liefde tot de Heer is en de maan de naastenliefde tot de naaste, die door het geloof is, zie: (1053, 1529, 1530, 2120, 2441, 2495). De oorzaak waarom dit de betekenis van de zon en de maan is, is deze, dat de Heer in het andere leven als Zon verschijnt voor diegenen in de hemel die in de liefde tot Hem zijn; dezen worden hemelsen genoemd. Hij verschijnt als maan voor diegenen die in de naastenliefde tot de naaste zijn; dezen worden geestelijken genoemd, men zie: (1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 3636, 3643). De Zon en de Maan in de hemelen, of de Heer, worden nooit verduisterd, noch verliezen ze hun schijnsel. Zo is er in de hemel geen duisternis of afwezigheid van licht, in de liefde die de hemelse engelen voor de Heer hebben, maar dit schijnt voortdurend, evenmin de liefde tot de naaste bij de geestelijken in de hemelen. Evenmin op aarde bij hen bij wie die engelen zijn, dat wil zeggen, die mensen die in de liefde en de naastenliefde zijn, maar bij hen die niet in de liefde en de naastenliefde zijn, maar in de eigenliefde en in de liefde van de wereld, en vandaar in wraakgevoelens en wraaknemingen, die brengen die verduistering over zichzelf. Het is hiermee gesteld als met de zon van de wereld, de zon schijnt voortdurend, maar als de wolken zich daartussen plaatsen, verschijnt ze niet, men zie: (2441).

… 'En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen', (Matthéus 24:30); betekent de verschijning van het Goddelijk Ware; het teken is de verschijning, de Zoon des Mensen is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, men zie: (2803, 2813, 3704). Het is deze verschijning of dit teken, waarnaar de discipelen vroegen toen ze tot de Heer zeiden: 'Zeg ons, wanneer zullen die dingen geschieden, en vooral, wat zal het teken zijn van Uw komst en van de voleinding der eeuw'; want ze wisten uit het Woord dat de Heer, wanneer de eeuw voleindigd zou zijn, komen zou. Ze wisten uit de Heer dat Hij wederom zou komen, en ze verstonden daaronder dat de Heer opnieuw in de wereld zou komen, maar toen wisten ze nog niet dat de Heer even vaak gekomen was als de Kerk verwoest was; niet dat Hij in persoon gekomen was, zoals toen Hij door geboorte het Menselijke aannam en dit Goddelijk maakte, maar door verschijningen, hetzij door duidelijke, zoals toen Hij aan Abraham verscheen in Mamre, aan Mozes in de braamstruik, aan het Israëlitische volk op de berg Sinaï, aan Jozua toen hij het land Kanaän binnenging; hetzij door niet zulke duidelijke, zoals door inspiraties, door welke het Woord werd gegeven, en daarna door het Woord. In het Woord immers is de Heer aanwezig, want alle dingen van het Woord zijn uit Hem en gaan over Hem, zoals kan vaststaan uit wat vele malen tot dusver is getoond. Dit is de verschijning die hier door het teken van de Zoon des Mensen wordt aangeduid, en waarover in dit vers wordt gehandeld …

… 'En zij zullen de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der hemelen met macht en veel heerlijkheid', betekent dat dan het Woord onthuld zal worden ten aanzien van de inwendige zin ervan, waarin de Heer is. De Zoon des Mensen is het Goddelijk Ware wat daarin is, (2803, 2813, 3704). De wolk is de letterlijke zin; van macht wordt gesproken met betrekking tot het goede, van heerlijkheid met betrekking tot het ware, wat daarin is. Dat die dingen worden aangeduid door de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der hemelen, zie men in de voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis; deze Komst des Heren is het, welke hier wordt verstaan, echter niet dat Hij in de wolken zal verschijnen overeenkomstig de letter. …

Hemelse Verborgenheden 4067.

… Opdat men kan begrijpen hoe het met de goede en ware dingen bij de mens gesteld is, moet iets onthuld worden wat nauwelijks aan iemand bekend is. Weliswaar weet en erkent men dat al het goede en al het ware uit de Heer is, en ook wordt het door sommigen erkend dat er een invloed is, maar de aard ervan blijft voor de mens onbekend. Maar omdat men dit niet weet, tenminste niet van harte erkent dat er rondom de mens geesten en engelen zijn en dat de inwendige mens midden tussen hen is, en zo door de Heer wordt geregeerd, wordt er slechts weinig geloof aan gehecht, hoewel men het wel zegt. Er zijn ontelbare gezelschappen in het andere leven, die door de Heer zijn gerangschikt en geordend, overeenkomstig alle geslachten van het goede en het ware. Er zijn ook gezelschappen die in het tegenovergestelde zijn, overeenkomstig alle geslachten van het boze en het valse. Dit is zo nauwkeurig bepaald dat er niet enig geslacht van het goede en het ware, noch enige soort van dat geslacht, en zelfs niet enig specifiek verschil bestaat, dat niet een afstemming heeft op dergelijke gezelschappen van engelen, of waarmee gezelschappen van engelen niet overeenstemmen. Ook omgekeerd, er bestaat niet enig geslacht van het boze en valse, noch enige soort van dat geslacht en zelfs niet enig specifiek verschil, waarmee niet duivelse gezelschappen overeenstemmen. In deze gezelschappen is ieder mens ten aanzien van zijn innerlijke dingen, dat wil zeggen, ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, hoewel hij dit niet weet. Al wat de mens denkt en wil is daaruit en wel dermate dat als hem het gezelschap van geesten en engelen, waarin hij is, wordt afgenomen, hij terstond zonder gedachten en zonder wil zou zijn, ja zelfs terstond volslagen dood zou neer vallen. Zodanig is de staat van de mens, hoezeer hij ook gelooft dat hij alle dingen vanuit zichzelf heeft, en dat er noch een hel noch een hemel is, of dat de hel ver van hem verwijderd is en de hemel ook. Bovendien schijnt hem het goede bij de mens als iets enkelvoudigs of als één bepaald iets toe, niettemin is het zo complex en bestaat het uit zulke verschillende dingen, dat hij het alleen al naar de algemeenheden nooit kan uitvorsen; net zo is het gesteld met het boze bij de mens. Zodanig als echter het goede bij de mens is, zodanig is het gezelschap van de engelen bij hem en zodanig als het boze van de mens is, zodanig is het gezelschap van de boze geesten bij hem. De mens haalt zelf de gezelschappen naar zich toe, of hij plaatst zichzelf in het gezelschap van deze, want gelijkgezinden worden met elkaar verbonden. Zo bijvoorbeeld, haalt iemand die gierig is de gezelschappen die van eenzelfde aard en begeerte zijn, naar zich toe. Wie zichzelf boven de ander liefheeft en de ander veracht, haalt gelijkgestemden naar zich toe; wie verkwikking voelt bij het nemen van wraak, haalt degenen naar zich toe die eveneens verkwikking vinden bij het nemen van wraak; evenzo in de overige dingen. Dezen hebben verbinding met de hel en de mens is in het midden van hen en hij wordt geheel en al door hen geregeerd en wel dermate dat hij niet zijn eigen meester is maar onder hun macht staat. Door het verkwikkelijke echter dat hij voelt en het vrije daaruit, verkeert hij in de mening dat hij zichzelf regeert. Wie echter niet gierig is of wie niet zichzelf meer dan de ander liefheeft en de ander niet veracht en wie geen verkwikking vindt in het nemen van wraak, die is in het gezelschap van engelen met een gelijke aard, en wordt vanuit de Heer door hen geleid, en wel door het vrije tot elk goede en ware, waarheen hij zich laat leiden. Naar gelang hij zich tot een innerlijker en volmaakter goede laat leiden, wordt hij tot meer innerlijke en meer volmaakte gezelschappen heengeleid. De veranderingen van zijn staat zijn niets anders dan veranderingen van gezelschappen. Dat het hiermee zo is gesteld, staat voor mij vast door de voortdurende ervaring van nu verscheidene jaren, waardoor mij dit zo vertrouwd is geworden als iets wat bij de mens van kind af aan vertrouwd is. Hieruit kan nu vaststaan hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens en met de verkwikkelijke en goede dingen door middel waarvan de mens door de Heer wordt geleid uit de staat van de oude mens tot de staat van de nieuwe mens. Dit geschiedt dus door gezelschappen van engelen en door de veranderingen ervan. De goede en verkwikkelijke dingen die als middel dienen zijn niets anders dan zulke gezelschappen die de mens door de Heer worden toegevoegd. Hierdoor kan hij tot geestelijke en hemelse goede en ware dingen worden binnengeleid. Wanneer hij tot die dingen gebracht is, worden die gezelschappen van hem gescheiden en meer volmaakte gezelschappen aan hem toegevoegd. …

Hemelse Verborgenheden 4073.

… want uitbeeldingen gedragen zich overeenkomstig de veranderingen van staat ten aanzien van het goede en het ware, en deze veranderingen van staat vinden plaats overeenkomstig de veranderingen van de geesten en engelen die in zo'n staat van het goede en ware zijn, zie: [4067]. Wanneer gezelschappen van geesten en engelen die in het goede zijn dat bemiddelend is, terugtreden, dan treden nieuwe gezelschappen toe, die in een meer volmaakt goede zijn. De staat van de mens gedraagt zich geheel en al overeenkomstig de gezelschappen van de geesten en engelen waarbij hij is; die bepalen de staat van zijn wil en van zijn denken. Maar veranderingen van staat gedragen zich geheel anders wanneer hijzelf die gezelschappen naar zich toe haalt of zich daarbij aansluit, en anders als die gezelschappen aan hem worden toegevoegd door de Heer. Wanneer hij zichzelf daarbij aansluit, dan is hij in het boze, als ze echter aan hem worden toegevoegd door de Heer, dan is hij in het goede. Wanneer hij in het goede is, vloeit door die gezelschappen zulk een goede in als van dienst is voor de hervorming van zijn leven. … … geheel en al zo is het gesteld met de gezelschappen en de veranderingen ervan; daaruit doorvatten de engelen de staten die bij de mens zijn, dus zijn goede en ware dingen zodanig als die werkelijk zijn. Bijgevolg ontelbare dingen die aan de mens nauwelijks als één enkel algemeen iets verschijnen. Vandaar zijn de engelen in de oorzaken zelf, want zij zien en doorvatten die gezelschappen. De mens is echter in de uitwerkingen en hij ziet die gezelschappen niet en kan ze slechts op duistere wijze gewaarworden door bepaalde veranderingen van staat die vanuit die gezelschappen komen. Hij ziet en bemerkt niets ten aanzien van het goede en het ware, tenzij hij door de engelen uit de Heer wordt verlicht.

Hemelse Verborgenheden 4077.

… Geestelijke gezelschappen trekken zich niet gemakkelijk terug van hem bij wie ze zijn geweest, maar als hij bij wie ze zijn, zich terugtrekt, dan zijn zij verontwaardigd …, ja zelfs zeggen ze, als ze gewaarworden dat hem een bepaald goede door hen ten deel is gevallen, dat dit vanuit hen heeft plaats gevonden; want in hun verontwaardiging spreken ze uit het boze. Het is evenzo gesteld met ieder mens die wordt wederverwekt, namelijk dat uit de Heer gezelschappen aan hem worden toegevoegd die van dienst zijn om de echte goede en ware dingen binnen te leiden, niet vanuit hen, maar door hen. Wanneer hij die wordt wederverwekt naar andere gezelschappen wordt overgebracht, zijn de gezelschappen die daar tevoren waren, verontwaardigd. Maar deze dingen verschijnen niet aan de mens, omdat hij niet gelooft dat hij in het gezelschap van geesten en engelen is. Deze dingen verschijnen echter duidelijk aan de engelen, en ook aan hen, aan wie het door de goddelijke barmhartigheid van de Heer gegeven wordt met hen te spreken en onder hen te zijn als een van hen. Zo werd het mij te weten gegeven hoe het hiermee is gesteld. De geesten klagen zeer daarover dat de mens dit niet weet, zelfs niet eens dat zij bij de mens zijn, en nog meer dat velen niet alleen hun tegenwoordigheid ontkennen, maar ook dat er een hel en een hemel is. Deze onwetendheid schrijven zij echter toe aan de stompzinnigheid van de mens, terwijl toch de mens niet het minste vermogen van denken, noch het minste van enige wil heeft dan door de invloed door hen uit de Heer. Zij zijn het middel door wie de Heer het menselijk geslacht regeert en eenieder afzonderlijk.

Hemelse Verborgenheden 4138.

… Er zijn twee Rijken van de Heer in de hemelen, het ene wordt Zijn hemels Rijk genoemd en daarin zijn zij die in de liefde tot de Heer zijn, en het andere wordt het geestelijk Rijk genoemd en daarin zijn zij die in de naastenliefde jegens de naaste zijn. Deze Rijken zijn ten strengste onderscheiden, niettemin handelen zij in de hemelen als één…

Hemelse Verborgenheden 4218.

… Opdat men ten volle weet hoe het met de mens gesteld is en dat hij in verbinding leeft met de hemel, niet slechts ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, maar ook ten aanzien van de organische vormen, zowel de innerlijke als de uiterlijke, en dat hij zonder die verbinding zelfs niet een enkel ogenblik kan blijven bestaan, zo is het veroorloofd nu de dingen ten aanzien van de overeenstemming met de Grootste Mens, te vervolgen.

Hemelse Verborgenheden 4219.

Opdat men in het algemeen weet hoe het met de Grootste Mens is gesteld, moet men het volgende in gedachten houden, dat de gehele hemel de Grootste Mens is. De hemel wordt de Grootste Mens genoemd omdat hij overeenstemt met het Goddelijke Menselijke van de Heer; want de Heer alleen is Mens, en voor zoveel als de engel en de geest, en ook voor zoveel als de mens die op aarde is, uit Hem heeft, voor zoveel zijn zij ook mensen. Laat niemand geloven dat de mens mens is omdat hij een menselijk aangezicht heeft en een menselijk lichaam heeft, en dat hij hersenen heeft en ingewanden en ledematen. Deze dingen heeft hij gemeen met de dieren, en daarom ook zijn het deze dingen die sterven en een lijk worden. Maar de mens is daarin mens, dat hij kan denken en willen zoals een mens, dus die dingen kan opnemen die goddelijk zijn, dat wil zeggen, die van de Heer zijn. Daardoor onderscheidt de mens zich van de dieren en de wilde beesten en ook in het andere leven wordt hij zo'n menselijk wezen volgens de mate waarin hij deze dingen heeft opgenomen in het leven van het lichaam.

Hemelse Verborgenheden 4220.

Zij die in het leven van het lichaam de goddelijke dingen die van de Heer zijn, hebben opgenomen, dat wil zeggen, die Zijn liefde voor het gehele menselijke geslacht hebben opgenomen en dus de naastenliefde voor de naaste en de wederkerige liefde tot de Heer hebben opgenomen, worden in het andere leven begiftigd met inzicht en wijsheid en met onuitsprekelijke gelukzaligheid. Want zij worden engelen, dus mensen in de meest ware zin. Maar zij die in het leven van het lichaam de goddelijke dingen die van de Heer zijn niet hebben opgenomen, dat wil zeggen, niet de liefde voor het menselijk geslacht, te minder de wederkerige liefde tot de Heer, maar alleen zichzelf hebben liefgehad, ja zich zelfs vereerd hebben en bijgevolg die dingen ten doel hebben gehad die van zich en van de wereld zijn, hebben een ander lot. Zulke mensen worden in het andere leven, na de volbrachte korte levensbanen daar, van alle inzicht beroofd en ze worden uiterst stompzinnig en verblijven daar bij de stompzinnigen in de hel.

Hemelse Verborgenheden 4221.

Opdat ik weten zou dat het zo is, werd het gegeven met geesten die zo als mensen geleefd hadden te spreken en ook met iemand die ik ook in het leven van het lichaam had gekend. Deze had, zolang hij leefde, al het goede dat hij de naaste had gedaan, ter wille van zichzelf gedaan, namelijk om zijn eigen eer en zijn eigen gewin. De overigen had hij veracht en ook gehaat. Hij had God weliswaar met de mond beleden, maar niet van harte erkend. Toen het werd gegeven om met hem te spreken, wasemde er van hem een als het ware lichamelijke sfeer af; zijn spraak was niet zoals die van de geesten, maar zoals die van een mens op aarde. De spraak van geesten onderscheidt zich hierin van de menselijke spraak dat die vol ideeën is, of dat daarin het geestelijke is, dus iets levends wat niet kan worden uitgedrukt. Met zijn spraak was het echter niet zo gesteld. De sfeer die hij uitwasemde kon men waarnemen in elk van de dingen die hij sprak. Hij verscheen daar onder degenen van laag niveau, en er werd gezegd dat zij die van zo'n aard zijn, geleidelijk aan ten aanzien van hun denken en hun aandoeningen zo grof en stompzinnig worden, dat niemand in de wereld stompzinniger is. Ze hebben een plaats onder de billen, waar hun hel is. Vandaar verscheen ook eerder iemand, niet in de gedaante van een geest, maar in de gedaante van een grof lichamelijk mens, in wie zo weinig van het leven van het inzicht was, wat het eigenlijke menselijke leven is, dat men kan zeggen dat hij de belichaming van de stompzinnigheid was. Hieruit bleek hoe diegenen worden die geen liefde voor de naaste hebben, noch voor het algemeen welzijn, te minder voor het Rijk van de Heer, maar alleen in de liefde van zich zijn. Zij beschouwen alleen zichzelf in de afzonderlijke dingen, ja zelfs aanbidden ze zichzelf als goden, en willen ook door anderen zo aanbeden worden; in alles wat ze doen hebben ze deze intentie.

Hemelse Verborgenheden 4222.

Wat de overeenstemming betreft van de Grootste Mens met de dingen die bij de mens zijn, deze is er met alle en de afzonderlijke dingen van hem, namelijk met zijn organen, ledematen en inwendige delen, en wel zodanig dat er niet een enkel orgaan en lid in het lichaam is, noch enig deel in een orgaan of lid, zelfs niet het kleinste deeltje van een deel, waarmee er niet een overeenstemming is. Het is bekend dat elk orgaan en elk lid in het lichaam uit delen bestaat en uit delen van delen, zoals de grote hersenen die algemeen bestaan uit het zogenoemde cerebrum, uit het cerebellum, uit het verlengde merg en het ruggenmerg, want dit is de voortzetting of als het ware het aanhangsel ervan. Het eigenlijk zogenoemde cerebrum bestaat echter uit tal van leden, die de delen ervan zijn, namelijk uit de vliezen die het dikke en het dunne hersenvlies worden genoemd, uit de hersenbalk, uit de gestreepte knobbels, uit de kamers en holten, uit de kleinere klieren, uit de tussenwanden, en in het algemeen uit de asachtige substantie en de mergachtige substantie en bovendien uit bochten, bloedvaten en vlechten. Zo is het ook gesteld met de gevoels- en bewegingsorganen van het lichaam en met de ingewanden, wat uit de anatomie voldoende bekend is. Al die dingen stemmen in het algemeen en in het bijzonder ten nauwste overeen met de Grootste Mens en daar met even zovele hemelen, als het ware, daarin, want de hemel van de Heer is evenzo onderscheiden in kleinere hemelen en deze in nog kleinere, en deze in kleinste en tenslotte in engelen. Ieder van hen is een hemel in het klein, die met de Grootste overeenstemt. Deze hemelen zijn onderling ten strengste onderscheiden, waarbij elke hemel tot zijn algemene hemel behoort, en de algemene hemelen tot de meest algemene of de gehele hemel, die de Grootste Mens is.

Hemelse Verborgenheden 4223.

Met deze overeenstemming is het echter zo gesteld, dat de bovenvermelde hemelen weliswaar met de organische vormen van het menselijk lichaam zelf overeenstemmen, waarom er ook werd gezegd dat die gezelschappen of die engelen behoren tot de streek van de grote hersenen, of tot de streek van het hart, of tot de streek van het oog, enzovoort, maar niettemin stemmen ze voornamelijk overeen met de functies van die organen of inwendige delen. Het is daarmee gesteld zoals met die organen of inwendige delen zelf, namelijk dat de functies met de organische vormen één maken. Men kan zich niet enige functie voorstellen tenzij uit de vorm, dat wil zeggen, uit de substanties, want uit de substanties komen ze voort. Zo bijvoorbeeld kan men zich het gezicht niet voorstellen zonder het oog, niet de ademhaling zonder de long. Het oog is de organische vorm waaruit en waardoor het gezicht is, en de long is de organische vorm waaruit en waardoor de ademhaling is, zo is het ook met de overige dingen. Het zijn dus de functies waarmee de hemelse gezelschappen voornamelijk overeenstemmen, en omdat het de functies zijn, zijn het ook de organische vormen waarmee ze overeenstemmen. Het ene is immers niet van het andere te scheiden noch te delen, en wel zodanig niet, dat het hetzelfde is als men spreekt over de functie of de organische vorm waardoor en waaruit de functie is. Vandaar komt het dat er overeenstemming is met de organen, de leden en de inwendige delen, omdat die overeenstemming er is met de functies. Daarom wordt, als de functie wordt voortgebracht, ook het orgaan opgewekt. Zo is het ook gesteld in alle en de afzonderlijke dingen die de mens doet. Wanneer hij het een of het ander wil doen en wanneer hij het zó of anders wil doen, en dit denkt, dan bewegen zich de organen op overeenkomstige wijze, dus volgens de bedoeling van de functie of van het nut. Want het is het nut dat over de vormen gebiedt. Daaruit blijkt ook dat het nut er was, voordat de organische vormen van het lichaam ontstonden, en dat het nut ze heeft voortgebracht en ze aan zich heeft aangepast, en niet omgekeerd. Wanneer echter de vormen zijn voortgebracht of de organen zijn aangepast, dan gaan de nutten daaruit voort. Het schijnt dan alsof de vormen of de organen eerder waren dan de nutten, terwijl het toch niet zo is. Want het nut vloeit in uit de Heer en wel door de hemel, volgens de orde en volgens de vorm waarnaar de hemel door de Heer is geordend, dus volgens de overeenstemmingen. Op deze wijze ontstaat de mens, en op deze wijze blijft hij bestaan. Hieruit blijkt opnieuw vanwaar het komt dat de mens ten aanzien van alle en de afzonderlijke dingen met de hemelen overeenstemt.

Hemelse Verborgenheden 4224.

Organische vormen zijn niet alleen die welke voor het oog verschijnen en die met de microscoop onthuld kunnen worden, maar er zijn ook nog zuiverder organische vormen die nooit met enig bloot oog onthuld kunnen worden. Dit zijn de innerlijke vormen, zoals de vormen die van het inwendige gezicht zijn, en die uiteindelijk tot het verstand behoren. Deze zijn onnaspeurlijk, maar niettemin zijn het vormen, dat wil zeggen substanties; want niet enig gezicht, zelfs niet het verstandelijke, kan bestaan als het niet uit iets ontstaan is dat daarboven is. Dit is ook in de geleerde wereld bekend, namelijk dat er zonder substantie, wat het subject is, niet enige wijze of enige modificatie, of enig hoedanige is dat zich werkzaam openbaart. Deze zuiverder of innerlijker vormen, die onnaspeurlijk zijn, zijn die welke de inwendige zinnen, en ook de innerlijke aandoeningen voortbrengen. Met deze vormen stemmen de innerlijke hemelen overeen, omdat die met de zinnen van de vormen en met de aandoeningen van deze zinnen overeenstemmen. Maar omdat er tal van dingen zijn die mij hierover en met betrekking tot de overeenstemming ervan werden onthuld, kunnen die niet helder worden uiteengezet, tenzij over elk van die dingen in het bijzonder wordt gehandeld. Daarom is het ook vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer geoorloofd om in hetgeen volgt die dingen voort te zetten die hiervoor werden aangevangen ten aanzien van de overeenstemming van de mens met de Grootste Mens, opdat de mens eindelijk kan weten, niet vanuit de een of andere redenering, te minder vanuit de een of andere hypothese, maar uit de ervaring zelf, hoe het met hem gesteld is, en met zijn inwendige mens, die zijn ziel wordt genoemd en tenslotte ook hoe zijn verbinding met de hemel is, en door de hemel met de Heer, waardoor de mens een mens is en waardoor hij van de dieren wordt onderscheiden. Verder ook nog, op welke wijze de mens zichzelf van die verbinding scheidt, en zich met de hel verbindt.

Hemelse Verborgenheden 4225.

Vooraf dient gezegd te worden wie binnen de Grootste Mens zijn en wie er buiten zijn. Allen die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde voor de naaste zijn en hem van harte het goede doen, overeenkomstig het goede bij hem, en die een geweten van het gerechte en het rechtvaardige hebben, zijn binnen de Grootste Mens. Zij zijn immers in de Heer, bijgevolg in de hemel. Maar allen die in de liefde van zich en in de liefde van de wereld zijn en vandaar in begeerten, en slechts alleen om de wetten, ter wille van eigen eer, en van de schatten van de wereld, en ter wille van de vermaardheid daardoor, het goede doen, dus die innerlijk onbarmhartig zijn, in haat en wraakzucht jegens de naaste ter wille van zich en van de wereld, en zich verlustigen in zijn rampspoeden wanneer de ander hen niet begunstigt, dezen zijn buiten de Grootste Mens. Zij zijn in de hel en stemmen niet overeen met enig orgaan en lid in het lichaam, maar met verschillende gebreken en ziekten, die daardoor zijn veroorzaakt, waarover eveneens vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, uit ondervinding in hetgeen volgt. Zij die buiten de Grootste Mens zijn, dat wil zeggen, buiten de hemel, kunnen daarin niet binnengaan, want het zijn tegenstrijdige levens. Ja, indien ze op de een of andere manier toch binnenkomen, wat soms gebeurt met geesten die in het leven van het lichaam geleerd hebben zich als engelen van het licht voor te doen, dan kunnen ze daar nauwelijks enige ogenblikken verblijven, omdat daar het leven van de liefde tot de Heer en de liefde voor de naaste is. Soms wordt het echter toegestaan dat ze daarheen komen opdat ze hun eigen karakter kunnen leren kennen, maar dan worden ze niet verder dan de eerste ingang toegelaten, dat wil zeggen, tot hen die nog eenvoudig zijn en nog niet ten volle onderricht zijn. In de Grootste Mens echter stemt niets met hun leven overeen en kunnen ze nauwelijks ademhalen, (3884, 3893). Daarop beginnen ze benauwd te worden, want de ademhaling gedraagt zich overeenkomstig het vrije van het leven. Wat wonderbaarlijk is, ze kunnen zich tenslotte amper bewegen, maar worden zoals degenen die door een zware loomheid zijn bevangen, terwijl angst en kwelling zich van hun innerlijke dingen meester maken. Daarom storten ze zich daar halsoverkop omlaag, en wel tot aan de hel toe, waar zich hun ademhaling en beweeglijkheid herstelt. Vandaar komt het dat in het Woord het leven door de beweging wordt uitgebeeld. Zij die echter in de Grootste Mens zijn, zijn in het vrije van de ademhaling wanneer ze in het goede van de liefde zijn. Niettemin zijn ze onderscheiden overeenkomstig de kwaliteit en kwantiteit van het goede. Vandaar zijn er zo veel hemelen, die in het Woord woningen worden genoemd, (Johannes 14:2). Eenieder is als hij in zijn eigen hemel is, in zijn leven, en ontvangt de invloed uit de algehele hemel. Eenieder is daar het middelpunt van alle invloeiingen, en vandaar in het volmaaktste evenwicht, en dit overeenkomstig de verbazingwekkende vorm van de hemel, die uit de Heer alleen is, en zo met alle verscheidenheid.

Hemelse Verborgenheden 4226.

Soms beklaagden zich pas aangekomen geesten die innerlijk boos waren geweest toen ze in de wereld leefden, maar uiterlijk de schijn van het goede hadden nagejaagd door de werken die zij voor anderen hadden gedaan ter wille van zich en van de wereld, dat zij niet in de hemel werden toegelaten. Zij hadden van de hemel geen andere mening gehad dan die van een toelating uit genade; maar er werd hun telkens gezegd dat aan niemand de hemel wordt geweigerd, en dat ze, indien ze het begeerden, toegelaten moesten worden. Enkele van hen werden ook toegelaten in de dichtst nabije hemelse gezelschappen, die bij de ingang waren. Toen ze daar echter gekomen waren, voelden zij ten gevolge van de tegenovergesteldheid en de tegenstrijdigheid van leven, als gezegd, een stokken van de ademhaling en angst en een als het ware helse marteling en zij storten zich vandaar weg. Later zeiden ze dat de hemel voor hen de hel was en dat zij nooit geloofd hadden dat de hemel van dien aard was.

Hemelse Verborgenheden 4227.

Er zijn geesten van beiderlei sekse in het andere leven, die in het leven van het lichaam van zo'n aard zijn geweest, dat ze, waar ze maar konden, het gemoed van anderen door kunstgrepen en bedrog onder hun juk wilden brengen met het doel om te overheersen Ze deden dit vooral bij de machtigen en de rijken, opdat zij het alleen zouden zijn die onder hun naam zouden regeren en die in het geheim te werk gingen en anderen uit de weg ruimden, voornamelijk degenen die rechtschapen waren. Dit deden ze op allerlei manieren, weliswaar niet door de fatsoenlijke mensen te berispen, omdat de rechtschapenheid zichzelf verdedigt, maar op andere manieren, zoals door hun raadgevingen te verdraaien, hen onnozel en zelfs slecht te noemen, door aan hen de tegenslagen toe te schrijven die zich mochten voordoen en andere dergelijke dingen meer. Zij die zodanig zijn geweest in het leven van het lichaam zijn precies zo in het andere leven, want het leven van eenieder volgt hem na. Dit heb ik ervaren door levende ondervinding ten aanzien van hen die van dit slag zijn. Toen ze bij mij waren, gingen ze op dergelijke wijze te werk, maar nog meer bedreven en nog vernuftiger, want geesten handelen fijnzinniger dan mensen, omdat ze zijn losgemaakt van de verstrengelingen met het lichaam en van de banden met de grove geaardheden van de gewaarwordingen. Ze gingen zo subtiel te werk, dat ik soms niet begreep dat het hun bedoeling of doel was om te overheersen. Als ze onder elkaar spraken, hoedden ze zich ervoor dat ik het niet hoorde en dat begreep. Maar door anderen die het hoorden, werd mij gezegd dat hun beraadslagingen schandelijk waren, en dat ze door magische kunsten, dus met behulp van de duivelse bende, hun einddoel probeerden te bereiken. In het vermoorden van rechtschapen mensen zagen zij in het geheel geen bezwaar. De Heer, onder wie zij zeiden te willen overheersen, kleineerden zij, en beschouwden Hem slechts als een ander mens, voor wie er, zoals bij de andere volken die mensen tot goden maakten en vereerden, een eredienst is die van oudsher dateert, en waartegen ze niet hadden durven opkomen. Ze waren tenslotte in die eredienst geboren en omdat ze daarmee hun goede naam zouden benadelen. Van hen kan ik zeggen dat ze de gedachten en de wil van de mensen die aan hen gelijk zijn, bezet houden en zich bij hen indringen in hun aandoening en bedoeling, dermate dat dezen, zonder de barmhartigheid van de Heer, geenszins kunnen weten dat zulke geesten aanwezig zijn en dat zij in het gezelschap van hen zijn. Deze geesten stemmen overeen met de ondeugdelijke dingen van het zuiverder bloed bij de mens; dit bloed wordt de animale geest genoemd, waarin de ondeugdelijke dingen ordeloos binnengaan en zich naar alle kanten verspreiden. Ze zijn zoals vergiften die in de zenuwen en de vezels een kou en een verstarring teweegbrengen, waardoor de ergste en de meest fatale ziekten uitbreken. Wanneer dezen gezamenlijk te werk gaan, worden ze daaraan onderkend dat ze om zo te zeggen op viervoetige manier optreden en zich nestelen in het achterdeel van het hoofd onder het cerebellum aan de linkerzijde. Zij die onder het achterhoofd optreden, gaan heimelijker te werk dan de anderen, en zij die aan de rugzijde optreden, begeren te overheersen. Ze redeneerden tegen mij over de Heer en zeiden dat het verwonderlijk was dat Hij hun gebeden niet hoorde als zij baden en dat Hij dus de smekelingen niet te hulp komt. Maar het werd gegeven te antwoorden dat zij niet verhoord konden worden, omdat ze zulke dingen ten doel hebben die in strijd zijn met het heil van het menselijk geslacht, en dat zij voor zichzelf tegen allen bidden, en dat, als men op deze wijze bidt, de hemel gesloten wordt. Zij immers die in de hemel zijn, letten alleen op de einddoelen van hen die bidden. Ze wilden dit weliswaar niet erkennen, maar konden er toch ook niets op antwoorden. Het waren mannen die van dit slag waren en ze bevonden zich in gezelschap van vrouwen; en ze zeiden dat ze door de suggesties van de vrouwen tal van plannen konden beramen, omdat die vlugger en bedrevener waren in het doorzien van zulke dingen; de mannen scheppen genoegen in de omgang met vrouwen die hoeren zijn geweest. Deze mensen leggen zich in het andere leven meestal toe op geheime en magische kunsten die in de wereld volslagen onbekend zijn. Zodra zij die van dit slag zijn, in het andere leven komen, leggen ze zich daarop toe en leren diegenen te betoveren bij wie ze zijn, bovenal hen onder wie ze begeren te regeren. Voor misdaden deinzen ze niet terug. Over hun hel, hoe deze is, en waar ze zijn wanneer ze niet in de wereld der geesten zijn, zal elders worden gesproken. Hieruit kan vaststaan dat eenieder zijn leven na de dood bijblijft.

Hemelse Verborgenheden 4314.

…Uit voorgaande kan vaststaan dat de goede en de ware dingen geheel en al verloren waren gegaan bij de natie van het joodse volk, ten tijde van het optreden van de Heer. Van de goede en de ware dingen wordt gezegd dat die verloren zijn gegaan, wanneer die er innerlijk niet meer zijn. De goede en de ware dingen die aan de buitenkant verschijnen, ontlenen hun zijn en hun leven aan de inwendige dingen. Zoals dus de inwendige dingen zijn, zo zijn ook de uitwendige, hoe de laatstgenoemde ook voor de ogen van de mensen verschijnen. Er zijn enige personen die ik in het leven van hun lichaam heb gekend en die toen verschenen alsof zij ijverden voor de Heer, voor de Kerk, voor het vaderland en het algemene welzijn en voor het rechtvaardige en het billijke, en toch zijn deze zelfden in het andere leven tussen de helsen, en, waarover ik mij verwonderde, onder de ergsten daar. De oorzaak hiervan was, dat hun innerlijke dingen schandelijk en profaan waren, en dat zij die ijver hadden voorgelogen ter wille van de roem om eerbewijzen te oogsten en ook om schatten te bemachtigen, dus ter wille van zichzelf, maar niet ter wille van die dingen die ze met de mond beleden hadden. Wanneer dan ook die uitwendige dingen worden afgelegd, wat plaatsvindt als ze sterven, dan tonen zich de inwendige dingen en verschijnen zoals die van binnen waren, welke dingen zij, zolang ze leefden, voor de wereld hadden verborgen. Dit is het wat daaronder wordt verstaan dat de goede en de ware dingen geheel en al verloren waren gegaan.

Hemelse Verborgenheden 4317.

'omdat hij raakte aan de holte van Jakobs dij de zenuw van het verschovene', (Genesis 32:25), in de historische inwendige zin wordt hier aangeduid, omdat zij - Jakobs zonen - een overgeërfde hadden wat niet door wederverwekking uitgeroeid kon worden, omdat zij dit niet zouden toelaten, blijkt uit de betekenis van de dij, wat de echtelijke liefde is, en vandaar elke hemelse en geestelijke liefde, (4280) en dat de holte van de dij is daar waar de verbinding is van de echtelijke liefde, en ook van elke hemelse en geestelijke liefde met het natuurlijk goede, (4277, 4280). Vandaar wil dit zeggen: deze aanraken of kwetsen, zodat daaruit hinken voortkomt, het goede vernietigen wat van die liefden is, en omdat dit in Jakob geschiedde, wordt erdoor aangeduid dat het uit hem bij de nakomelingen geschiedde, dus het overgeërfde. Dat de zenuw van het verschovene het valse is, (4303); hier het valse wat uit het erfboze is. Dat dit overgeërfde niet door wederverwekking bij hen kon worden uitgeroeid, omdat ze dit niet zouden toelaten, volgt hieruit en uit het verband. Dat zij zulk een overgeërfde hadden, en dat zij niet konden worden wederverwekt, staat vast uit alles wat van hen in het Woord wordt vermeld …

… Wat het overgeërfde in het bijzonder betreft, men gelooft heden in de Kerk dat al het erfboze is uit de eerste ouder en dat daarom alle mensen verdoemd zijn ten aanzien van dat boze; maar het is daarmee niet zo gesteld. Het erfboze ontleent zijn oorsprong aan de ouders van eenieder en aan de grootouders en overgrootouders achtereenvolgens. Elk boze wat deze zich door het daadwerkelijke leven hebben verworven, dermate dat het door veelvuldig gebruik of gewoonte de gelijkenis van een natuur heeft aangetrokken, wordt overgeleid op de kinderen, en dit wordt voor hen het overgeërfde, tezamen met dat wat de ouders was ingeplant van de grootouder en de overgrootouders. Het erfboze uit de vader is innerlijk en het erfboze uit de moeder is uiterlijk. Het eerstgenoemde kan niet gemakkelijk worden uitgeroeid, het laatstgenoemde echter wel. Wanneer de mens wordt wederverwekt, dan wordt het erfboze dat uit de naaste ouders is ingeworteld, uitgerukt, maar bij hen die niet worden wederverwekt of niet wederverwekt kunnen worden, blijft het achter. Dit nu is het erfboze, (313, 494, 2122, 2910, 3518, 3701) Dit is ook voor eenieder duidelijk die daarover nadenkt, en eveneens hieruit dat elke familie een of ander bijzonder boze of goede heeft waardoor het van de andere families is onderscheiden ….

… Wat echter het erfboze is, weten weinigen, men gelooft dat het het doen van het boze is, maar het is het willen en daaruit het denken van het boze. In de wil zelf en in het denken daaruit is het erfboze; het is het streven zelf wat daarin is en zich ook, wanneer men het goede doet, toevoegt. Het wordt gekend aan het verkwikkelijke wat wordt gevoeld wanneer een ander iets kwaads overkomt. Die wortel schuilt diep, want de innerlijke vorm zelf die het goede en ware uit de hemel of door de hemel uit de Heer opneemt, is ontaard en om zo te zeggen verwrongen, zodat het goede en het ware, wanneer het uit de Heer invloeit, òf teruggekaatst wordt, òf verdraaid, òf verstikt wordt. Vandaar komt het dat er heden geen doorvatting bestaat, maar in de plaats ervan een geweten bij de wederverwekten; dit geweten erkent voor goed en waar wat men van de ouders en de leermeesters heeft geleerd. Het is vanuit het erfboze dat men zichzelf meer dan de ander liefheeft, dat men de ander het boze wil indien hij hem niet eert. Verder ook dat men iets verkwikkelijks voelt bij wraaknemingen en ook dat men de wereld meer liefheeft dan de hemel en alle begeerten en boze aandoeningen die daaruit zijn. De mens weet niet dat zulke dingen in hem zijn, en te minder dat zulke dingen tegenovergesteld zijn aan de hemelse aandoeningen, niettemin wordt in het andere leven duidelijk getoond hoeveel hij van het boze uit het overgeërfde door zijn daadwerkelijke leven naar zich toe heeft gehaald en voor zoveel hij door de boze aandoeningen daaruit, zich van de hemel heeft verwijderd ….

Hemelse Verborgenheden 4318.

Het voornaamste van het inzicht dat de engelen hebben, is te weten en te doorvatten dat al het leven uit de Heer is en dat de gehele hemel met Zijn Goddelijk Menselijke overeenstemt, en daardoor alle engelen, geesten en mensen met de hemel overeenstemmen. Ook weten en doorvatten zij hoedanig ze overeenstemmen. Dit zijn de beginselen van het inzicht die bij de engelen veel meer aanwezig zijn dan bij de mensen. Vandaar weten en doorvatten ze de ontelbare dingen die in de hemelen zijn, en vandaar ook de dingen die in de wereld zijn. Want de dingen die in de wereld en in de natuur van de wereld bestaan, zijn de oorzaken en de uitwerkingen daaruit, zijn als uit de eerste beginselen ervan. De gehele natuur is immers het uitbeeldende theater van het Rijk van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4319.

Veel ervaring heeft mij getoond dat zowel de mens als de geest en ook de engel, niets vanuit zichzelf denkt, spreekt en doet, maar uit anderen, en ook deze anderen niet uit zichzelf, maar ook weer uit anderen, enzovoort. Dus allen en ieder afzonderlijk uit de Eerste van het Leven, dat wil zeggen uit de Heer, hoezeer het ook geheel en al verschijnt zoals vanuit hen. Dit werd meermalen getoond aan geesten die in het leven van het lichaam hadden geloofd en zich daarin hadden bevestigd dat alle dingen in henzelf lagen, en dat ze vanuit zichzelf en vanuit hun ziel, waarin het leven schijnt geënt, denken, spreken en doen. Het werd hun ook door levende ondervinding getoond, dat de bozen denken, willen en handelen uit de hel, en de goeden vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer. Niettemin verschijnen de boze dingen evenals de goede dingen zoals uit henzelf. Dit weten de Christenen uit het leerstellige wat vanuit het Woord is, namelijk dat de boze dingen vanuit de duivel zijn, en de goede dingen uit de Heer, maar het zijn er weinigen die het geloven. Omdat zij dit niet geloven, eigenen ze zich de boze dingen toe die ze denken, willen en doen, maar de goede dingen worden hun niet toegeëigend, want zij die geloven dat de goede dingen uit hen zijn, eisen deze voor zich op en schrijven ze aan zichzelf toe en stellen op die wijze daarin verdienste. Ze weten ook uit de leringen van de Kerk, dat niemand enig goede kan doen uit zichzelf, en wel dermate dat al wat uit zich en uit zijn eigene is, het boze is, hoezeer het ook als het goede verschijnt; maar ook dit geloven weinigen, hoewel het waar is. De bozen die zich in die mening hadden bevestigd dat ze vanuit zichzelf leven, en dat daarom al wat ze denken, willen en doen vanuit henzelf is, zeiden, toen het hun werd getoond dat het hiermee geheel en al overeenkomstig het leerstellige is gesteld, en dat ze dit nu geloofden. Maar er werd hun gezegd dat weten niet geloven is, en dat geloven inwendig is en dat dit alleen bestaanbaar is in de aandoening van het goede en ware. Dus, bij geen anderen dan bij hen die in het goede van de naastenliefde voor de naaste zijn. Deze zelfde geesten hielden, omdat ze boos waren, vol dat ze nu geloofden omdat ze gezien hadden. Maar het werd onderzocht door een test die in het andere leven gebruikelijk is en die daarin bestaat dat de engelen een blik in hen slaan. Toen dat dan ook gebeurde scheen het bovendeel van hun hoofd weggenomen te zijn, en hun hersenen waren ruw en harig en vol duisternis. Hieruit bleek hoedanig van binnen diegenen zijn die slechts kennis van het geloof hebben en niet het ware geloof, en dat weten niet hetzelfde is als geloven; want bij hen die weten en geloven, verschijnt het hoofd als een menselijk hoofd, en de hersenen geordend, sneeuwwit en lichtend, want het hemels licht wordt door hen opgenomen, maar bij hen die slechts weten en menen dat ze vandaar geloven, maar toch niet geloven, omdat ze leven in het boze, wordt het hemels licht niet opgenomen en dus niet het inzicht en de wijsheid die in dat licht zijn. Daarom wordt, als ze de gezelschappen van engelen, dat wil zeggen, het hemelse licht naderen, dit licht voor hen veranderd in duisternis, vandaar komt het dat hun hersenen duister verschenen.

Hemelse Verborgenheden 4320.

Dat het leven dat uit de Heer is, bij eenieder verschijnt alsof het in hemzelf was, is vanuit de liefde of de barmhartigheid uit de Heer ten aanzien van het gehele menselijke geslacht. Hij wil namelijk aan eenieder dat wat het Zijne is toe-eigenen en aan eenieder de eeuwige gelukzaligheid geven. Dat de liefde dat wat van haar is aan de ander toe-eigent, is bekend, want ze vertoont zich in de ander en maakt zich in hem aanwezig, hoeveel te meer dan niet de Goddelijke Liefde. Dat ook de bozen het leven opnemen dat uit de Heer is, daarmee is het zo gesteld als met de voorwerpen in de wereld, die allemaal het licht uit de zon opnemen en vandaar kleur hebben, maar overeenkomstig de vormen. De voorwerpen die het licht verstikken en verdraaien verschijnen in een zwarte of akelige kleur, maar niettemin hebben ze die kleur uit het licht van de zon. Evenzo het licht en leven uit de Heer bij de bozen; maar dit leven is het leven niet, maar het is, zoals het wordt genoemd, de geestelijke dood.

Hemelse Verborgenheden 4321.

Hoewel deze zaken de mens tegenstrijdig en ongelooflijk toeschijnen, mogen ze niettemin niet geloochend worden, omdat de ervaring zelf dicteert dat ze waar zijn. Indien men alle dingen zou loochenen waarvan men de oorzaak niet weet, dan zou men ontelbare dingen loochenen die in de natuur bestaan waarvan men nauwelijks voor één tienduizendste deel de oorzaken kent. Daarin immers zijn zoveel en zulke grote verborgenheden, dat die de mens kent, nauwelijks iets zijn in verhouding tot die hij niet kent. Hoe moet het dan niet gesteld zijn met de verborgenheden die in de sfeer bestaan die boven de natuur is, dat wil zeggen, in de geestelijke wereld. Bijvoorbeeld deze verborgenheid: dat er één enig leven is en dat vanuit dat leven allen leven, en eenieder anders dan de ander en ook dat de bozen vanuit dat zelfde leven leven en eveneens de hellen; en dat het invloeiende leven werkt overeenkomstig de wijze waarop het wordt opgenomen. De hemel is door de Heer zo geordend dat deze één Mens weergeeft, waarom deze de Grootste Mens wordt genoemd, vandaar dat de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn daarmee overeenstemmen. Zonder de invloeiing daaruit in de afzonderlijke dingen bij hem, kan de mens zelfs niet één enkel ogenblik blijven bestaan. Allen in de Grootste Mens nemen hun vaste ligging in, overeenkomstig het hoedanige en de staat van het ware en goede waarin zij zijn. De ligging daar is niet een bepaalde plaats, maar een staat, vandaar dat steeds diegenen aan de linkerzijde verschijnen die aan de linkerzijde zijn, en aan de rechterzijde zij die aan de rechterzijde zijn, naar voren zij die vooraan zijn, van achteren zij die achteraan zijn. Ze worden gezien aan het vlak van het hoofd, de borst, de rug, de lendenen, de voeten, boven het hoofd en onder de voetzolen, rechtop en scheef, op grotere of kleinere afstand. Zij behouden die plaatsen, hoe ook en naar welke streek ook de geest zich wendt. De Heer als Zon verschijnt voortdurend aan de rechterzijde en verschijnt op gemiddelde hoogte daar, iets boven het vlak van het rechteroog, en alle dingen daar hebben betrekking op de Heer als Zon en op het middelpunt, dus op hun enige bron waaruit ze ontstaan en blijven bestaan. Omdat allen voor de Heer voortdurend in hun ligging overeenkomstig de staten van het goede en ware verschijnen, verschijnen ze daarom aan iedereen evenzo. De oorzaak hiervan is dat het leven van de Heer, is in allen die in de hemel zijn. Verder zijn er nog ontelbare andere verborgenheden.

Hemelse Verborgenheden 4322.

Wie gelooft heden niet dat de mens door een natuurlijk proces ontstaat vanuit zaad en een eitje, en dat van de eerste schepping af aan in het zaad een kracht is om zich in zulke vormen voort te brengen; eerst binnen het eitje, daarna in de baarmoeder, en daarop vanuit zich, en dat het daarna niet meer nodig is dat het Goddelijke het verder voortleidt. De oorzaak dat men zo gelooft, is deze, dat niemand weet dat er enige invloeiing is vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer en dit, omdat men niet wil weten dat er een hemel is. Want de geleerden bespreken onder elkaar in hun binnenkamers openlijk de vraag of er wel een hel is, dus of er wel een hemel is; en omdat ze aan een hemel twijfelen, kunnen ze daarom ook niet als beginsel aannemen, dat er een invloeiing is door de hemel uit de Heer. Toch brengt die invloeiing alle dingen voort die in de drie rijken van de aarde zijn, vooral die van het animale rijk, en in het bijzonder in de mens, en houdt de vorm samen overeenkomstig de nutten. Vandaar kunnen ze evenmin weten dat er enige overeenstemming is tussen de hemel en de mens, te minder dat die zodanig is dat de afzonderlijke, ja de meest afzonderlijke dingen bij hen daaruit ontstaan en ook daaruit blijven bestaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan. Daardoor is de instandhouding van iets een aaneenschakeling en vorm van een voortdurende schepping.

Hemelse Verborgenheden 4323.

Eerder is aangetoond dat er een overeenstemming is van de afzonderlijke dingen bij de mens met de hemel, en wel aan de hand van levende ondervindingen vanuit de geestenwereld en vanuit de hemel, opdat de mens weet vanwaar hij ontstaat en blijft bestaan, en dat er vandaar een aanhoudende invloeiing in hem is. Later zal eveneens uit ondervinding worden aangetoond dat de mens de invloeiing vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer, verwerpt, en de invloeiing uit de hel aanneemt, maar dat hij niettemin aanhoudend door de Heer gehouden wordt in de overeenstemming met de hemel, opdat hij, als hij dit verkiest, van de hel tot de hemel, en door de hemel tot de Heer kan worden geleid.

Hemelse Verborgenheden 4324.

Eerder werd gehandeld over de overeenstemming van het hart en de longen en verder van de grote hersenen met de Grootste Mens. Hier moet overeenkomstig het opgevatte plan gehandeld worden over de overeenstemming met de uitwendige zintuigen van de mens, namelijk het zintuig van het gezicht of het oog, en met de zintuigen van het gehoor of het oor, van de reuk, van de smaak en van de tast; nu moet echter eerst over de algemene zintuiglijke activiteiten worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 4325.

De algemene zin van de zintuiglijke activiteit wordt onderscheiden in een willekeurige en een onwillekeurige. De willekeurige is eigen aan de grote hersenen, en de onwillekeurige is eigen aan de kleine hersenen. Deze beide algemene zinnen zijn bij de mens verbonden maar wel onderscheiden. De vezels die van de grote hersenen uitvloeien brengen in het algemeen de willekeurige zin teweeg, en de vezels van de kleine hersenen de onwillekeurige zin …

De spieren en de huid en ook de organen van de zinnen - de zintuigen - , ontvangen merendeels de vezels van de grote hersenen, vandaar heeft de mens de zinnen en de bewegingen volgens zijn wil. De dingen die binnen deze gordel liggen, de inwendige delen, ontvangen de vezels van de kleine hersenen, vandaar heeft de mens niet de zin van die inwendige delen en deze staan ook niet onder de beschikking van zijn wil.

Hemelse Verborgenheden 4326.

Er werd een dreunend geluid gehoord wat van behoorlijk hoog boven het achterhoofd neervloeide en daar rondom die streek aanhield. Ik was benieuwd wie dat waren; er werd mij gezegd dat het diegenen waren die betrekking hadden op de onwillekeurige algemene zin, en verder werd gezegd dat zij goed de gedachten van de mens kunnen doorvatten, maar dat zij die niet willen uiteenzetten en uitspreken, evenals het cerebellum, dat alles wat het denkt, doorvat, maar niet openbaar maakt. Toen hun duidelijk waarneembare werking in het gehele gebied van het achterhoofd ophield, werd getoond tot hoever zich hun werking uitstrekte. Dit bepaalde zich eerst tot het gehele aangezicht, daarna trok het naar het linkerdeel van het aangezicht, en tenslotte naar het oor; waarmee werd aangeduid hoedanig de werking van de onwillekeurige algemene zin van de eerste tijden aan is geweest bij de mens van deze aarde, en hoe die is ontwikkeld. De invloeiing vanuit de kleine hersenen boezemt zich vooral in het aangezicht in, wat hieruit vaststaat dat in het aangezicht de animus is gegrift, en dat in het aangezicht de aandoeningen verschijnen en dit meestal buiten de wil van de mens om, zoals: vrees, eerbied, schaamte, verschillende soorten van blijdschap, ook van droefenis en nog vele andere dingen die zich daardoor aan de ander kenbaar maken. Zo weet de ander uit het aangezicht welke de aandoeningen en welke de veranderingen van diens animus en gemoed zijn. Deze werkingen zijn uit de kleine hersenen, door de vezels ervan, als er geen spraken is van veinzen. Op deze wijze werd getoond dat de algemene zin in de eerste tijden of bij de Oudsten, in het gehele aangezicht zichtbaar was, en dat dit langzamerhand na die tijden slechts het linkerdeel ervan besloeg, en tenslotte weer na deze tijden zich uitbreidde buiten het aangezicht, en wel dermate dat er heden nauwelijks enige onwillekeurige algemene zin in het aangezicht over is. Het rechterdeel van het aangezicht met het rechteroog stemt overeen met de aandoening van het goede, het linkerdeel met de aandoening van het ware; de streek waar het oor is, stemt overeen met de gehoorzaamheid, alleen zonder aandoening. Want bij de Oudsten, van wie het tijdperk de gouden eeuw werd genoemd, omdat ze in een zekere staat van ongereptheid, en in de liefde tot de Heer, en in wederzijdse liefde zoals de engelen leefden, vertoonde zich al het onwillekeurige van het cerebellum in het aangezicht. Zij wisten toen in het geheel niet met de gelaatstrekken iets te vertonen dat anders was dan zoals de hemel invloeide in de onwillekeurige neigingen, en daaruit in de wil. Maar bij de Ouden, van wie de eeuw de zilveren eeuw werd genoemd, omdat zij in een staat van waarheid, en vandaar in de naastenliefde jegens de naaste waren, was het onwillekeurige, dat van het cerebellum is, niet in het rechterdeel van het aangezicht zichtbaar, maar alleen in het linkerdeel. Maar bij hun nakomelingen, van wie het tijdperk de ijzeren eeuw werd genoemd, omdat zij niet in de aandoening van het ware, maar in de gehoorzaamheid aan het ware, leefden, vertoonde zich het onwillekeurige niet meer in het aangezicht, maar trok zich terug in de streek rondom het linkeroor. Ik ben daarover onderricht dat de vezels van de kleine hersenen op deze wijze de uitvloeiing in het aangezicht hebben veranderd, en dat er voor in de plaats vezels vanuit de grote hersenen daarheen zijn overgebracht, en deze heersen nu over die welke uit de kleine hersenen zijn. Dit tengevolge van het streven om de uitdrukkingen van het aangezicht te veranderen naar het believen van de eigen wil, die vanuit het cerebrum is. Het schijnt de mens toe alsof dit niet zo is, maar het komt voor de engelen duidelijk uit door de invloeiing van de hemel en door de overeenstemming.

Hemelse Verborgenheden 4327.

Een algemene en onwillekeurige activiteit van de zinnen bestaat heden bij hen die in het goede en het ware van het geloof zijn. Bij hen echter die in het boze zijn en in het valse daaruit, is er niet enige onwillekeurige algemene zin meer die zich openbaart, noch in het aangezicht, noch in de spraak, noch in het gebaar, maar er is iets willekeurigs wat het onwillekeurige voorliegt, of zoals men het noemt het natuurlijke, wat zij, door veelvuldig gebruik of door gewoonte van kind af aan, zo hebben gemaakt. Hoe deze zin bij hen is, werd getoond door de invloeiing, die stilzwijgend en koud was, in het gehele aangezicht, zowel in het rechterdeel ervan als in het linkerdeel, en vandaar richtte het zich tot de ogen, en van het linkeroog breidde het zich uit in het aangezicht. Hiermee werd aangeduid dat de vezels van het cerebrum zich hadden ingedrongen en over de vezels van het cerebrum heersen, en dat vandaar verzinsels, het geveinsde, de leugen en de geslepenheid van binnen regeert, en van buiten het oprechte en het goede verschijnt. Dat de invloeiing werd gericht tot het linkeroog, en vandaar ook in het aangezicht, betekende dat zij het boze ten doel hebben, en dat ze het verstandelijke deel gebruiken om dat doel te bereiken, want het linkeroog betekent het verstandelijke. Heden zijn het dezen die het merendeel van de onwillekeurige algemene zin samenstellen, terwijl het eertijds de meest hemelse mensen van allen waren, maar tegenwoordig zijn het de grootste booswichten, en wel het allermeest uit de christelijke wereld. Ze zijn zeer talrijk en verschijnen onder het achterhoofd en aan de rug, waar ik hen vele malen heb gezien en gewaar werd; want zij die tegenwoordig op die zin betrekking hebben, zijn degenen die geslepen denken en boze dingen tegen de naaste uitdenken, en een vriendelijk, ja, een allervriendelijkst aangezicht vertonen, en ook dergelijke gebaren. Zij spreken aangenaam alsof ze meer dan de anderen met naastenliefde begiftigd zijn, maar intussen zijn ze de ergste vijanden, niet alleen van hem met wie ze verbinding hebben, maar ook van het menselijk geslacht. Hun denken werd aan mij meegedeeld, en ze waren goddeloos en afschuwelijk, vol van wreedheid en bloeddorst.

Hemelse Verborgenheden 4328.

… Hoe het goede bij de Oudsten, die de hemelse Kerk van de Heer hebben samengesteld, geweest was, werd getoond door een neerdalende zuil vanuit de hemel. Deze had een azuurblauwe kleur en de linkerzijde was vol licht, zoals het vlammende licht van de zon; daarmee werd hun eerste staat uitgebeeld. De azuren kleur beeldde het goede van hun wil uit en het vlammende licht, hun inzicht. Daarna ging het azuur van de zuil over in iets donker vlammends, waarmee hun tweede staat werd aangeduid, en dat hun beide levens, namelijk dat van de wil en dat van het verstand, niettemin als één werkten, maar duisterder ten aanzien van het goede van de wil, want azuur betekent het goede; het vlammende licht het ware vanuit dit goede. Daarna werd de zuil geheel en al zwart en rondom de zuil was iets lichtends dat geschakeerd werd met iets blinkends wit, en dat kleuren tevoorschijn bracht, waarmee de staat van de geestelijke Kerk werd aangeduid. De zwarte zuil betekende het wilsdeel wat geheel en al te gronde was gegaan en niets dan het boze was. Het lichtende, gevarieerd met iets blinkends wit, betekende het verstandelijke waarin een nieuwe wil uit de Heer was; want het verstandelijke wordt in de hemel uitgebeeld door het lichtende.

Hemelse Verborgenheden 4329.

Er kwamen geesten tot op een bepaalde hoogte en naar het geluid te oordelen waren ze met velen. Uit de ideeën van hun denken en spraak die naar mij toe werden geleid, kon ik opmerken dat ze geen helder onderscheiden ideeën hadden, maar meer algemeen van verscheidene dingen tegelijk. Vandaar meende ik dat niet iets wat helder onderscheiden was door hen beseft kon worden, maar alleen het niet onderscheiden algemene, dus duistere, want ik verkeerde in de mening dat het algemene niet iets anders was. Dat hun denken iets algemeens was, dat wil zeggen, over verscheidene dingen tegelijk, kon ik duidelijk bemerken aan die dingen die van hen vandaan in mijn denken invloeiden. Maar er werd aan hen een bemiddelende geest gegeven, door wie ze met mij spraken, want zoiets algemeens kon niet anders dan door hulp van anderen verwoord worden . Toen ik door bemiddeling met hen sprak, zei ik, zoals ik gemeend had, dat de algemene dingen geen helder onderscheiden idee van een bepaalde zaak tevoorschijn brengen, maar slechts zo duister dat dit als het ware geen idee is. Maar na een kwartiertje toonden ze dat ze een helder onderscheiden idee van de algemene dingen hadden en van verscheidene delen van de algemene dingen, bovenal daardoor dat ze alle afwisselingen en veranderingen van mijn denken en aandoeningen nauwkeurig en duidelijk onderscheiden waarnamen, met de afzonderlijke dingen daarin; geen andere geesten hadden dit beter kunnen doen. Hieruit kon ik opmaken dat iets anders een algemeen idee is dat duister is, waarin diegenen zijn die heel weinig kennis hebben en vandaar over alle dingen in het duister zijn, iets anders is het algemene idee dat helder is, waarin diegenen zijn die zijn onderricht in de goede en ware dingen, die in hun volgorde en samenhang in het algemene zijn neergelegd, en zo geordend dat zij ze vanuit het algemene helder onderscheiden kunnen zien. Dezen zijn het die in het andere leven de willekeurige algemene zin samenstellen, en zij zijn het die zich door de kennis van het goede en het ware het vermogen hebben verworven om de dingen vanuit het algemene te bezien. Vandaar beschouwen ze de dingen tegelijk in een wijde omvang en direct maken ze uit of iets zo is. Ze zien weliswaar de dingen als het ware in het duister, omdat ze uit het algemene die dingen zien die daarin zijn, maar omdat ze op een goed onderscheiden manier in het algemene geordend zijn, zijn daarom de dingen niettemin voor hen duidelijk. Deze willekeurige algemene zin komt alleen voor bij de wijzen onder hen. Dat ze van zo'n aard waren, kon ik ook leren, want ze doorzagen bij mij alle en elk van de dingen die tot de gevolgtrekking behoorden, waaruit ze zo bedreven conclusies trokken over de innerlijke dingen van mijn denken en aandoeningen, dat ik bevreesd begon te worden nog iets meer te denken. Zij onthulden zaken waarvan ik niet wist dat die bij mij waren, en toch kon ik niet anders dan ze volgens de door hen gemaakte gevolgtrekkingen erkennen. Vandaar werd ik bij mijzelf een verstarring gewaar in het spreken met hen. Toen deze verstarring merkbaar was, verscheen als het ware, zoiets als een haarlok en daarin iets dat stil sprak. Er werd gezegd dat daarmee het lichamelijk algemene sensitieve wordt aangeduid wat met hen overeenstemt. De volgende dag sprak ik weer met hen en merkte opnieuw dat ze niet een duistere, maar een helder algemeen begrip hadden, en dat zoals de algemene dingen en de staten van de algemene dingen wisselden, ook de bijzondere dingen en de staten daarvan wisselden, omdat deze in volgorde en samenhang op het algemene terugslaan. Er werd gezegd dat er nog meer volmaakte, willekeurige algemene zinnen bestaan in de innerlijke sfeer van de hemel, en dat de engelen, als ze in een algemeen of universeel idee zijn, tegelijk in de afzonderlijke dingen zijn, die in dat universele idee op een goed onderscheiden manier door de Heer geordend worden. Verder nog dat het algemene en het universele niet iets zijn, tenzij daarin de bijzondere en de afzonderlijke dingen zijn, waaruit ze zijn en zo genoemd worden, en dat ze bestaan voor zoveel als de afzonderlijke dingen daarin zijn. Daaruit blijkt dat de universele voorzienigheid van de Heer zonder de meest afzonderlijke dingen die daarin zijn en waaruit deze bestaat, volstrekt niets is en dat het stompzinnig is om te beweren dat er een universele bij het Goddelijke is, en dan daaruit de afzonderlijke dingen weg te nemen.

Hemelse Verborgenheden 4330.

Omdat de drie hemelen tezamen de Grootste Mens samenstellen, en daarmee, zoals eerder werd gezegd, alle ledematen, inwendige delen en organen van het lichaam overeenstemmen overeenkomstig hun functies en nutten, zo stemmen daarmee niet alleen die dingen overeen die uitwendig zijn en zichtbaar zijn, maar ook die welke inwendig zijn en niet zichtbaar zijn. Dus de dingen die van de uitwendige mens en die van de inwendige mens zijn. De gezelschappen van de geesten en engelen waarmee die dingen overeenstemmen die van de uitwendige mens zijn, zijn voor het merendeel van deze aarde; maar zij waarmee die dingen overeenstemmen die van de inwendige mens zijn, zijn voor het merendeel ergens anders vandaan. Die gezelschappen handelen als één in de hemelen, evenals bij de wederverwekte mens de inwendige en de uitwendige mens. Niettemin komen tegenwoordig weinigen van deze aarde in het andere leven, bij wie de uitwendige mens één maakt met de inwendige, want de meesten zijn zinlijk, en wel dermate, dat het er weinigen zijn die iets anders geloven dan dat het uitwendige van de mens het al van de mens is, en dat er als dat vergaat, wat gebeurt als de mens sterft, nauwelijks iets wat leeft overblijft. Te minder dat het dit inwendige is dat tot in het eeuwige leeft, en dat wanneer het uitwendige verdwijnt, het inwendige vooral leeft. Het werd mij door levende ervaring getoond hoe dezen tegen de inwendige mens zijn. Er waren zeer vele geesten van deze aarde aanwezig, die, toen ze in de wereld leefden, van zo'n aard waren geweest. Voor hun ogen verschenen geesten die betrekking hadden op de inwendig zinlijke mens en meteen begonnen ze dezen te bestoken. Het was bijna zoals de redeloze mens, hen die redelijk zijn, door voortdurend te spreken en te redeneren vanuit de begoochelingen van de zinnen, en vanuit de illusie daaruit, en vanuit louter hypothesen, en die niets geloven dan wat door de uitwendig zinlijke dingen bevestigd zou kunnen worden, en bovendien beledigden ze deze inwendige mensen. Maar zij die op de inwendige zinlijke mens betrekking hadden bekommerden zich niet in het minst om zulke dingen. Dezen zijn niet slechts verwonderd over hun waanzin, maar ook over hun domheid, en wat wonderbaarlijk is, toen de uitwendig zinlijke geesten de inwendig zinlijke naderden, en bijna in de sfeer van hun denken kwamen, begonnen de uitwendig zinlijken moeilijk adem te halen - want geesten en engelen ademen evenzeer als mensen, maar ze hebben in tegenstelling tot de mens, een inwendige ademhaling, (3884, 3885, 3893). Bijna werden ze zo verstikt, waarom zij terugdeinsden, en hoe verder ze van de inwendig zinlijken verwijderd waren, des te kalmer en rustiger werd het onder hen, omdat ze gemakkelijker konden ademhalen. Opnieuw, hoe dichter ze naar hen toegingen, des te woeliger en onrustiger. De oorzaak hiervan was dat de uitwendig zinlijken in de kalmte zijn, wanneer ze in hun begoochelingen, fantasieën en hypothetische dingen zijn en daar vandaan in de valse dingen, maar dat de kalmte verdwijnt wanneer dergelijke dingen van hen worden afgenomen. Dit gebeurt als de inwendige mens met het licht van het ware invloeit. Er zijn in het andere leven immers bepaalde sferen van denken en aandoeningen, en die worden wederzijds vergemeenschapt overeenkomstig, de aanwezigheid en de nadering, (1048, 1053, 1316, 1504-1512, 1695, 2401, 2489). Deze botsing hield ettelijke uren aan en op deze wijze werd getoond hoe de mensen van deze aarde tegenwoordig tegen de inwendige mens zijn, en dat het uitwendig zinlijke bijna alles bij hen uitmaakt.

Hemelse Verborgenheden 4403.

Hoedanig de geesten waren en tot welk gebied van het lichaam ze behoorden, werd mij eveneens gegeven waar te nemen en te weten, uit hun ligging en plaats bij mij, en ook uit het vlak waarin ze waren, en uit de afstand daarin. Zij die vlak bij mij verschenen waren merendeels subjecten van volledige gezelschappen. Gezelschappen zenden geesten van zich uit tot anderen en door hen doorvatten ze de gedachten en de aandoeningen en op deze wijze zijn ze verbonden. Over de zogenaamde subjecten of over de uitgezonden geesten, zal vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk worden gesproken. Van hen werden de volgende dingen waargenomen; zij die boven het hoofd verschijnen en dichtbij het hoofd, zijn degenen die leren en zich ook gemakkelijk laten leren; die onder het achterhoofd zijn degenen die stilzwijgend en voorzichtig te werk gaan. Die nabij de rug zijn doen evenzo, maar met enig verschil. Die aan de borstkas of aan de borst zijn, zijn zij die in de naastenliefde zijn; die aan de lendenen zijn, zijn zij die in de echtelijke liefde zijn, degenen aan de voeten zijn zij die natuurlijk zijn; en die aan de voetzolen zijn de grovere geesten die zo'n aard hebben. Die aan het aangezicht echter zijn van uiteenlopende gemoedsaard, overeenkomstig de overeenstemming met de zintuigen die daar zijn. Zo zijn zij die verschijnen aan de neusvleugels diegenen die over inzicht beschikken; die aan de oren, zij die gehoorzamen; en die aan de ogen zij die verstandig en wijs zijn, enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 4404.

De uitwendige zinnen, wat er vijf zijn, namelijk: de tast, de smaak, de reuk, het gehoor en het gezicht, hebben elk afzonderlijk een overeenstemming met de inwendige zinnen. Maar overeenstemmingen zijn heden nauwelijks aan iemand bekend, omdat men niet weet dat er overeenstemmingen bestaan. Te minder dat er een overeenstemming bestaat van de geestelijke dingen met de natuurlijke, of wat hetzelfde is, van die dingen die van de inwendige mens zijn, met die dingen die van de uitwendige mens zijn. Wat de overeenstemmingen van de zinnen betreft, de zin van de tast stemt in het algemeen overeen met de aandoening van het goede, de zin van de smaak met de aandoening van weten; de zin van de reuk met de aandoening van inzicht; de zin van het gehoor met de aandoening van leren en ook van de gehoorzaamheid; de zin van het gezicht met de aandoening van verstaan en wijs zijn.

Hemelse Verborgenheden 4405.

Dat de zin van het gezicht overeenstemt met de aandoening van inzicht en wijs zijn, komt omdat het gezicht van het lichaam geheel en al overeenstemt met het gezicht van de geest, dus met het verstand. Want er zijn twee lichten, dat van de wereld en dat uit de zon is, het andere dat van de hemel en uit de Heer is. In het licht van de wereld is niets van inzicht, maar in het licht van de hemel is inzicht. Voor zoveel als daarvandaan bij de mens die dingen die van het licht van de wereld zijn, belicht worden door die dingen die van het licht van de hemel zijn, voor zoveel heeft de mens inzicht en is wijs, dus voor zoveel als ze overeenstemmen.

Hemelse Verborgenheden 4406.

Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstand, wordt daarom ook aan het verstand een gezicht toegeschreven en dit wordt het verstandelijk gezicht genoemd. Ook worden die dingen die de mens ontwaart, de objecten van dat gezicht genoemd. Eveneens wordt in de gewone spreektaal gezegd dat men de dingen ziet als men ze verstaat of begrijpt. En ook wordt met betrekking tot het verstand gesproken van licht en verlichting, en vandaar van helderheid, en omgekeerd van schaduw en verduistering, en ook van donkerheid. Deze en dergelijke uitdrukkingen zijn zo omdat ze overeenstemmen en zo bij de mens in het spraakgebruik gekomen, want zijn geest is in het licht van de hemel, en zijn lichaam in het licht van de wereld. Het is de geest die in het lichaam leeft, en hij is het ook die denkt, vandaar zijn tal van dingen die innerlijk zijn op deze wijze in de taal terecht gekomen.

Hemelse Verborgenheden 4407.

Het oog is het edelste orgaan van het aangezicht, en het staat in een meer onmiddellijke verbinding met het verstand dan de overige zintuigen van de mens; ook wordt het door een subtielere atmosfeer gemodificeerd dan het oor. Daarom dringt het gezicht ook langs een kortere en meer innerlijke weg, dan de door het oor opgenomen spraak, tot de inwendige zetel van die zin, die in het cerebrum is. Vandaar ook komt het dat bepaalde dieren, omdat ze het verstand ontberen, twee als het ware plaatsvervangende cerebra binnen de holten van hun ogen hebben, want hun verstandelijke hangt af van hun gezicht. Met de mens is het echter niet zo gesteld, maar hij beschikt over een overvloedig cerebrum, zodat zijn verstandelijke niet van zijn gezicht afhangt, maar het gezicht van het verstandelijke. Dat het gezicht van het verstandelijke afhangt, blijkt duidelijk hieruit dat de natuurlijke aandoeningen van de mens zich op een uitbeeldende manier op het gezicht aftekenen. Maar de innerlijke aandoeningen die van het denken zijn, verschijnen in de ogen door een bepaalde vlam van leven en door een trilling van licht daaruit, die opflitst overeenkomstig de aandoening waarin het denken is. Dit weet de mens ook en hij neemt het waar, hoewel hij daarover niet door enige wetenschap is onderricht. De oorzaak hiervan is dat zijn geest in gezelschap van geesten en engelen in het andere leven is, die dit uit duidelijke doorvatting weten. Dat ieder mens ten aanzien van zijn geest in gezelschap met geesten en engelen is, zie: (1277, 2379, 3644, 3645).

Hemelse Verborgenheden 4408.

Dat er een overeenstemming is van het gezicht van het oog met het verstandelijke gezicht, verschijnt duidelijk aan hen die daarover nadenken. De objecten van de wereld immers, die alle iets uit het licht van de zon trekken, gaan door het oog binnen, en leggen zich in het geheugen neer en dit duidelijk onder eenzelfde visuele gedaante. Want de dingen die daaruit weer worden voortgebracht, ziet men van binnen, vandaar de verbeelding van de mens. De voorstellingen ervan worden door de filosofen materiële voorstellingen genoemd. Wanneer deze objecten nog innerlijker verschijnen, brengen ze een denken teweeg en deze verschijnen ook onder een of andere visuele gedaante, maar zuiverder. De voorstellingen van dit denken worden onstoffelijk of ook verstandelijk genoemd. Dat er een innerlijk licht is, waarin het leven is, en dus het inzicht en de wijsheid, welk licht het innerlijk gezicht verlicht, en die dingen tegemoetkomt, die door het uitwendig gezicht zijn binnengegaan, blijkt heel duidelijk. Verder, dat het innerlijke licht werkt overeenkomstig de rangschikking van de dingen die daar uit het licht van de wereld zijn. De dingen die door het gehoor binnengaan, worden ook inwendig verkeerd in eendere gedaanten als die van de visuele dingen die vanuit het licht van de wereld zijn.

Hemelse Verborgenheden 4409.

Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstandelijke gezicht, stemt het ook overeen met de ware dingen, want op het ware hebben alle dingen betrekking die van het verstand zijn, en eveneens op het goede, namelijk, opdat het niet slechts het goede weet, maar ook door het goede wordt aangedaan. Ook hebben alle dingen van het uitwendig gezicht betrekking op het ware en het goede, aangezien ze betrekking hebben op de symmetrieën van de objecten, dus op hun schoonheid en de bekoorlijkheid daaruit. Wie scherpzinnig is, kan zien dat alle en elk van de dingen in de natuur betrekking hebben op het ware en het goede; en daardoor kan hij ook weten dat de gehele natuur het uitbeeldende theater is van het Rijk van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4410.

Door veel ervaring is het mij duidelijk geworden dat het gezicht van het linkeroog overeenstemt met de ware dingen die van het verstand zijn, en het rechteroog met de aandoeningen van het ware dat eveneens van het verstand is. Het linkeroog stemt dus overeen met de ware dingen van het geloof, en het rechteroog met de goede dingen van het geloof. Dat er zo'n overeenstemming is, komt omdat er in het licht, dat uit de Heer is, niet slechts licht maar ook warmte is. Het licht zelf is het ware dat uit de Heer voortgaat, en de warmte is het goede. Vandaar, en ook vanuit de invloed in de beide halfronden van de grote hersenen, is er zo'n overeenstemming, want zij die in het goede zijn, zijn aan de rechterzijde van de Heer, en zij die in het ware zijn, aan de linkerzijde.

Hemelse Verborgenheden 4411.

Alle en de afzonderlijke dingen die in het oog zijn, hebben hun overeenstemmingen in de hemelen, zoals de drie vochten: het waterige, het glasachtige en het kristallijne; en niet alleen de vochten, maar ook de vliezen, ja, zelfs elk deel. De meer innerlijke dingen van het oog hebben mooiere en liefelijker overeenstemmingen, maar op verschillende wijze in elke hemel. Wanneer dat licht dat uit de Heer voortgaat, in de binnenste of derde hemel invloeit, dan wordt het daar opgenomen als het goede, dat de naastenliefde wordt genoemd. Wanneer het in de middelste of tweede hemel invloeit, zowel middellijk als rechtstreeks, dan wordt het opgenomen als het ware, dat vanuit de naastenliefde is. Maar wanneer dit ware in de laagste of eerste hemel invloeit, zowel middellijk als rechtstreeks, dan wordt het substantieel opgenomen, en verschijnt daar zoals een paradijs, en elders zoals een stad waarin paleizen zijn. Zo volgen de overeenstemmingen elkaar op tot aan het uitwendig gezicht van de engelen toe. In de mens evenzo; in zijn laatste, wat het oog is, vertoont het zich stoffelijk door het gezicht, de objecten daarvan zijn die, die van de zichtbare wereld zijn. De mens die in de liefde en de naastenliefde, en vandaar in het geloof is, heeft zijn innerlijke dingen zodanig, want hij stemt overeen met de drie hemelen, en hij gelijkt op een heel kleine hemel.

Hemelse Verborgenheden 4412.

Er was iemand die mij bekend was geweest in het leven van het lichaam, maar niet ten aanzien van zijn gemoed en de innerlijke aandoeningen. Hij sprak enige malen met mij in het andere leven, maar slechts kort en uit de verte. Hij openbaarde zich als regel door liefelijke, uitbeeldende dingen, want hij kon zulke dingen vertonen die bekoren, zoals allerlei kleuren, en mooi gekleurde vormen, als engelen, mooi versierde kleine kinderen, en zeer veel dergelijke dingen meer om liefelijk en verkwikkend te zijn. Hij werkte door een lichte en zachte invloeiing, en wel in het vlies van het linkeroog. Door zulke dingen verschafte hij zich toegang in de aandoeningen van anderen, met het doel om te behagen en hun leven aangenaam te maken. Door de engelen werd mij gezegd dat dezen degenen zijn die tot de vliezen van het oog behoren, en dat ze verbonden zijn met de paradijselijke hemelen, waar de ware en de goede dingen in een substantiële vorm worden uitgebeeld, (4411).

Hemelse Verborgenheden 4413.

Dat het licht van de hemel het inzicht en de wijsheid in zich heeft, en dat het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede uit de Heer is, hetgeen voor de ogen van de engelen als licht verschijnt, werd mij door levende ondervinding te weten gegeven. Ik werd opgeheven in een licht dat fonkelde zoals het licht dat van een diamant uitstraalt. Toen ik daarin gehouden werd, scheen het mij toe alsof ik van de lichamelijke ideeën was weggeleid, en in geestelijke ideeën was binnengeleid. Dus in die dingen die van het inzicht van het ware en het goede zijn. De ideeën van het denken die hun oorsprong aan het licht van de wereld ontleenden, schenen toen van mij verwijderd en als het ware niet tot mij te behoren, hoewel ze op duistere wijze aanwezig waren. Daardoor werd te weten gegeven dat voor zoveel als de mens in dat licht komt, hij in het inzicht komt. Vandaar komt het dat hoe meer inzicht de engelen hebben, in een des te groter en glansvoller licht zij zijn.

Hemelse Verborgenheden 4414.

In de hemel zijn er even zovele variaties in licht als er gezelschappen van engelen zijn, die de hemel samenstellen, ja zelfs als er engelen in elk gezelschap zijn. De oorzaak hiervan is deze dat de hemel geordend is overeenkomstig alle verschillen van het goede en ware, dus overeenkomstig alle staten van inzicht en wijsheid. Dus ook overeenkomstig de opname van het licht dat uit de Heer is. Vandaar komt het dat er nergens in de gehele hemel een licht is dat exact hetzelfde is, maar het verschilt overeenkomstig de vermenging van het vlammende met het blinkend witte en overeenkomstig de graden van de intensiteit. Het inzicht en de wijsheid immers zijn niets anders dan een uitmuntende modificatie van het hemelse licht dat uit de Heer is.

Hemelse Verborgenheden 4415.

Pas aangekomen zielen of nieuweling-geesten, dat wil zeggen, zij die na een aantal dagen na de dood van het lichaam in het andere leven komen, zijn ten zeerste verwonderd dat er in het andere leven licht is, want ze brengen de onwetendheid met zich mee dat het licht nergens anders vandaan is dan van de zon en van een materiële vlam. Te minder weten ze dat er een licht bestaat dat het verstand verlicht, want dit hebben ze in het leven van het lichaam niet opgemerkt. Nog minder weten ze dat dit licht het vermogen van denken geeft, en door de invloeiing in de vormen die uit het licht van de wereld zijn, alle dingen tevoorschijn brengt die van het verstand zijn. Als deze geesten goed zijn geweest, worden ze tot hemelse gezelschappen opgeheven om onderricht te worden. Ze gaan dan van gezelschap naar gezelschap opdat ze door levende ondervinding gewaarworden dat er in het andere leven licht is, en dat het sterker is dan ooit in de wereld mogelijk is en ook ontwaren ze dan dat ze voor zoveel in inzicht zijn als ze daar in het licht zijn. Enigen die in de sferen van het hemelse licht waren opgeheven, spraken van daar met mij, en ze bekenden dat ze nooit zoiets hadden geloofd, en dat het licht van de wereld naar verhouding duisternis is. Ook zagen ze vandaar door mijn ogen in het licht van de wereld, en ze werden dit niet anders gewaar dan als een duistere nevel; en met medelijden zeiden ze dat de mens zich in zoiets bevindt. Uit hetgeen gezegd werd, kan ook vaststaan waarom de hemelse engelen in het Woord engelen des lichts worden genoemd; en dat de Heer het Licht en vandaar het Leven voor de mensen is, (Johannes 1:1-9; 8:12).

Hemelse Verborgenheden 4416.

De hoedanigheid van de geesten in het andere leven verschijnt vanuit het licht waarin ze zijn, want het licht waarin ze zien, stemt overeen, zoals eerder gezegd, met het licht waaruit zij inzicht hebben. Zij die de ware dingen geweten hebben en deze ook bij zich hebben bevestigd, en toch een boos leven hebben geleefd, verschijnen in een sneeuwwit, maar koud licht, zoals het winterlicht is. Maar als ze degenen naderen die in het hemelse licht zijn, dan verdonkert hun licht geheel en al, en wordt zoals dikke duisternis. En wanneer ze zich van het licht van de hemel verwijderen, dan wordt hun licht gevolgd door een geelachtig schijnsel, zoals van zwavel, waarin ze dan als spoken verschijnen, en hun waarheden als fantasieën. Want hun ware dingen zijn dingen van een overredend geloof geweest, wat van zo'n aard is dat ze geloofd hebben omdat ze daardoor eer, gewin en roem hadden, en dat het hun onverschillig is geweest wat voor waarheid het was, mits het maar aanvaard was. Zij die echter in het boze zijn en in de valse dingen daaruit, verschijnen in een schijnsel als van kolenvuur; dit schijnsel wordt geheel en al donkerzwart bij het licht van de hemel. De schijnsels zelf echter waar vanuit zij zien, variëren overeenkomstig het valse en het boze waarin ze zijn. Hieruit bleek ook waarom diegenen die een leven van het boze leiden, nooit uit een oprecht hart geloof kunnen hebben in de goddelijke ware dingen. Ze zijn immers in dat rookachtige schijnsel, wat, wanneer daarin het hemelse licht valt, donker voor hen wordt, zodat ze noch met de ogen, noch met het gemoed zien. Bovendien zijn ze dan angstig en sommigen vallen in een soort onmacht. Vandaar komt het dat de bozen nooit het ware kunnen opnemen, maar alleen de goeden. De mens die het leven van het boze leidt, kan niet geloven dat hij in zo'n schijnsel is, omdat hij het schijnsel waarin zijn geest is, niet kan zien, maar slechts het schijnsel waarin het gezicht van het oog en vandaar zijn natuurlijk gemoed is. Maar als hij het schijnsel van zijn geest zou kunnen zien en het zou ondervinden hoe het worden zou als het licht van het goede en het ware vanuit de hemel daarin vloeide, dan zou hij duidelijk weten hoever hij verwijderd is van die dingen op te nemen die van het licht zijn, dat wil zeggen, die van het geloof zijn, en dat hij nog verder verwijderd is van doordrenkt te worden van die dingen die van de naastenliefde zijn, dus hoever hij van de hemel afstaat.

Hemelse Verborgenheden 4417.

Eens ging het gesprek met geesten over het leven, dat namelijk niemand iets van leven heeft uit zichzelf, maar uit de Heer, hoewel het schijnt alsof men uit zichzelf leeft, (4320). Toen ging het gesprek daarover wat het leven is, namelijk dat het is verstaan en willen, en dat, omdat alle verstaan betrekking heeft op het ware, en al het willen op het goede, (4409) het inzicht van het ware en de wil van het goede, het leven is. Maar redeneergeesten zeiden - want er zijn geesten die redeneerders genoemd moeten worden omdat ze over alle dingen redeneren of iets zo is, maar doorgaans zijn ze in het duister ten aanzien van elke waarheid - dezen dan zeiden dat zij die in geen inzicht van het ware en in geen wil van het goede zijn, niettemin leven, ja zelfs geloven dat zij meer leven dan de anderen. Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat het leven van de bozen hun weliswaar als leven toeschijnt, maar dat het evenwel een leven is wat de geestelijke dood wordt genoemd. Ze konden dit hieruit weten, dat wanneer het ware verstaan en het goede willen, het leven uit het Goddelijke is, dan het valse verstaan en het boze willen, niet het leven kan zijn, omdat de boze en de valse dingen strijdig zijn met het leven zelf. Om hen te overtuigen werd de kwaliteit van hun leven getoond, en toen dit zichtbaar werd, verscheen het zoals het schijnsel van kolenvuur, door elkaar vermengd met rookwalm. Wanneer zij in dit schijnsel zijn, kunnen ze van geen andere mening zijn dan dat het leven van hun denken en van hun wil enig en alleen het leven is, en dit nog des te meer, omdat het licht van het inzicht van het ware, wat van het leven is, aan hen in het geheel niet verschijnen kan, want zodra ze in dat licht komen, wordt hun schijnsel donker, en wel dermate dat ze volstrekt niets kunnen zien, dus ook niets beseffen. Ook werd getoond hoe de staat van hun leven toen was, door aan hen het verkwikkelijke van de valsheden te onttrekken, wat in het andere leven plaatsvindt door hen te scheiden van de geesten met wie ze in gezelschap zijn. Toen dit was gebeurd, verschenen ze met een vaal aangezicht, zoals van een lijk, zodat men hen beeltenissen van de dood had kunnen noemen. Over het leven van de dieren zal vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk gehandeld worden.

Hemelse Verborgenheden 4418.

Van hen die in de hellen zijn, wordt gezegd dat ze in duisternissen zijn, maar dat wordt van hen gezegd omdat ze in valse dingen zijn. Want zoals het licht overeenstemt met de ware dingen, evenzo stemmen de duisternissen overeen met de valse dingen. Ze zijn immers, zoals eerder vermeld, in een schijnsel als van kolenvuur en zwavelachtig geel. Het is dit schijnsel wat onder de duisternissen wordt verstaan, want overeenkomstig het schijnsel, dus overeenkomstig het gezicht daaruit, is hun verstand, omdat zij overeenstemmen. Duisternissen worden het ook genoemd omdat die schijnsels duisternissen worden bij het hemelse licht.

Hemelse Verborgenheden 4419.

Er was eens een geest bij mij, die, toen hij in de wereld leefde, vele dingen had geweten, en vandaar had geloofd dat hij wijzer was dan de anderen. Daardoor had hij zich een zeker boze aangewend dat hij overal waar hij was, alle dingen wilde regeren. Hij was door een bepaald gezelschap tot mij gezonden om hun van dienst te zijn als subject, of ter vergemeenschapping, (4403) en ook om van hem af te komen, aangezien hij lastig was en hen vanuit zijn eigen inzicht wilde regeren. Toen hij bij mij was, werd het gegeven om met hem te spreken over het inzicht vanuit het eigene, namelijk dat dit inzicht in de christelijke wereld zozeer de overhand heeft, dat men gelooft dat alle inzicht daaruit is, en vandaar geen vanuit God. Hoewel, als men vanuit de leerstellige dingen van het geloof spreekt, zegt men dat al het ware en goede vanuit de hemel, dus vanuit het Goddelijke is, dus alle inzicht, want dit is van het ware en het goede. Maar toen die geest daaraan geen aandacht wilde schenken, zei ik dat hij er goed aan zou doen, zich te verwijderen, omdat de sfeer van zijn inzicht verontrustend was. Maar aangezien hij in de overreding was dat hij verstandiger was dan de anderen, wilde hij dit niet. Toen werd hem door de engelen getoond van welke aard het inzicht vanuit het eigene is, en van welke aard het inzicht uit het Goddelijke. Dit deden ze door lichten, want zulke dingen worden in het andere leven op wonderbaarlijke wijze aanschouwelijk gemaakt door schakeringen van licht. Het inzicht vanuit het eigene werd getoond door een schijnsel dat als een dwaallicht verscheen, waaromheen een duistere rand zat, en bovendien slechts op geringe afstand van het centrum ervan scheen. Verder werd getoond dat het meteen wordt uitgedoofd wanneer er door een bepaald engelengezelschap een blik in wordt geslagen, geheel en al zoals een dwaallicht bij zonlicht of bij dag verdwijnt. Daarna werd getoond hoedanig het inzicht uit het Goddelijke is, ook door een licht. Dit was een blinkend wit licht, helderder dan de middagzon, en het breidde zich over elke afstand uit, en het vindt evenals het licht van de zon in het universum zijn grens. Er werd gezegd dat het inzicht en de wijsheid overal vandaan in de sfeer van dat licht binnentreedt, en maakt dat het ware en goede wordt doorvat met een vrijwel onbegrensd inzicht, maar dit overeenkomstig de hoedanigheid van het ware vanuit het goede.

Hemelse Verborgenheden 4420.

Hieruit kan vaststaan dat die dingen die van het licht van de wereld bij de mens zijn, overeenstemmen met die dingen die van het licht van de hemel zijn; dus, dat het gezicht van de uitwendige mens, dus dat van het oog, overeenstemt met het gezicht van de inwendige mens, dus dat van het verstand. Voorts dat door lichten die in het andere leven verschijnen, wordt weergegeven hoedanig het inzicht is.

Hemelse Verborgenheden 4448.

… Al het ware van de Kerk is uit haar goede; nooit ontstaat het ware ergens anders vandaan…en wordt het innerlijk ware genoemd en is in wezen niets anders dan het goede van de naastenliefde. De Oudste Kerk was, omdat zij hemels was in het goede van de liefde tot de Heer en vandaar in het inzicht van al het ware, want de mensen van die Kerkk waren bijna zoals de engelen. Ze hadden ook verbinding met hen, vandaar hun begrip. Daarom redeneerden ze ook nooit over enig ware van het geloof, maar omdat ze het vanuit de hemel doorvatten, zeiden ze, dat het zo is; en dit wel dermate, dat ze het geloof zelfs niet eens wilden noemen, maar in plaats daarvan de naastenliefde, (202, 337, 2715, 2718, 3246) …

… Anders was het gesteld met de Oude Kerk, die geestelijk was. Deze was niet in de liefde tot de Heer zoals de Oudste Kerk, maar in de naastenliefde jegens de naaste, en zij konden niet tot de naastenliefde komen dan door het ware van het geloof en van dit ware hadden ze geen doorvatting zoals de Oudsten. Daarom begon men toen onderzoek te doen met betrekking tot het ware, of het wel zo is…

Hemelse Verborgenheden 4464.

… Het kan eenieder die nadenkt bekend zijn dat de mens door de inwendige dingen vergemeenschapping heeft met de hemel; de gehele hemel is immers in de inwendige dingen. Indien de mens ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, dat wil zeggen, ten aanzien van de dingen die van het verstand en die van de wil zijn, niet in de hemel is, zo kan hij daar na de dood niet komen, want er is niets van vergemeenschapping. De mens verschaft zich in het leven van het lichaam die vergemeenschapping door de ware dingen die van het verstand zijn en door de goede dingen die van de wil zijn. Indien hij zich deze dan niet verschaft, vindt dit daarna niet plaats, want na de dood kan zijn gemoed niet naar de innerlijke dingen toe geopend worden, als het niet in het leven van het lichaam geopend was. De mens weet niet dat een bepaalde geestelijke sfeer hem omstroomt volgens het leven van zijn aandoeningen. In deze sfeer hebben de engelen beter inzicht dan de sfeer van de geur voor het allerscherpste zintuig in de wereld. Als zijn leven alleen in de uitwendige dingen is geweest, namelijk in de wellust uit haatgevoelens tegen de naaste, uit het nemen van wraak en uit de wreedheid daaruit, uit echtbreuk, uit de zelfverheffing en uit de verachting daardoor van anderen, uit heimelijke diefstallen, uit gierigheid, geslepenheid, weelderigheid en eendere dingen, dan is de geestelijke sfeer die hem omstroomt even afgrijselijk als in de wereld de sfeer van de lucht uit lijken, uit drek, uit stinkend vuilnis en eendere dingen. Deze sfeer draagt de mens die zo'n leven heeft geleid met zich mee na de dood en omdat hij geheel en al in die sfeer is, kan hij nergens anders zijn dan in de hel waar zulke sferen zijn. Over de sferen in het andere leven en vanwaar die zijn, zie: (1048, 1053, 1316, 1504 tot 1519, 1695, 2401, 2489). Zij die echter in de inwendige dingen zijn, namelijk zij die hun verkwikking hadden in de welwillendheid en in de naastenliefde jegens de naaste, en het meest zij die hun gezegende hadden in de liefde tot de Heer, zijn omstroomd van een aangename en liefelijke sfeer, die de hemelse sfeer zelf is, waardoor zij ook in de hemel zijn. De sferen die in het andere leven worden doorvat, komen alle op vanuit de liefden en de aandoeningen daaruit waarin zij waren geweest, dus vanuit het leven, want de liefden en de aandoeningen daaruit maken het leven zelf. Omdat die opkomen vanuit de liefden en de aandoeningen daaruit, komen ze op vanuit de bedoelingen en de doelen waarom de mens zo wil en zo handelt, want eenieder heeft dat ten doel wat hij liefheeft. Daarom bepalen de doelen het leven van de mens en maken zij het hoedanige ervan uit. Daaruit is voornamelijk de sfeer van hem; deze wordt op de allerfijnste wijze doorvat in de hemel; de oorzaak hiervan is dat de algehele hemel in de sfeer van de doelen is. Uit deze dingen blijkt hoedanig de mens is die in de inwendige dingen is, en hoedanig hij die in de uitwendige dingen is, en waarom hij niet in de uitwendige dingen alleen, maar in de inwendige dingen moet zijn. Maar om deze dingen bekommert de mens die in de uitwendige dingen alleen is, zich niet, over hoeveel scherpzinnigheid hij ten aanzien van de dingen in het burgerlijk leven ook beschikt, en hoezeer hij zich ook de faam van de geleerdheid door de wetenschappelijke dingen had verworven Omdat hij zodanig is dat hij gelooft dat er niets bestaat, dat hij niet met de ogen kan zien en met de tast kan voelen, bijgevolg noch de hemel, noch de hel. Als hem gezegd zou worden dat hij terstond na de dood in het andere leven zal komen, en daar volmaakter dan in het lichaam zal zien, horen en spreken, en zich in het bezit van een volmaakter tastzin zal verheugen, dan zou hij dit als iets tegenstrijdigs of als fantasie verwerpen, terwijl het toch daadwerkelijk daarmee zo gesteld is. Eender indien iemand hem zou zeggen dat de ziel of de geest die na de dood leeft, de mens zelf is, dus niet het lichaam dat hij in de wereld ronddraagt. Daaruit volgt dat zij die in de uitwendige dingen alleen zijn, zich niet in het minst daarom bekommeren wat er over de inwendige dingen wordt gezegd, terwijl toch deze dingen hen gezegend en gelukzalig maken in het rijk waarin zij zullen komen en waarin zij tot in het eeuwige zullen leven. Het grootste deel van de Christenen is in zo'n ongeloof; dat zij in zo'n ongeloof zijn, werd mij te weten gegeven door hen die uit de christelijke wereld in het andere leven zijn gekomen, met wie ik heb gesproken. In het andere leven immers kunnen ze niet verbergen wat ze hebben gedacht, omdat gedachten daar duidelijk open liggen. Evenmin kunnen zij verbergen wat ze tot einddoelen hebben gehad, dat wil zeggen, wat ze hebben liefgehad, omdat dit zich door de sfeer openbaart.

Hemelse Verborgenheden 4493.

… De mensen van de Oudste Kerk, van waaruit de overblijfselen Chamor en Schechem en hun families waren, hadden een gemoedsaard en een inborst die geheel en al verschilde en afweek van die van de mannen van de Oude Kerk; de mensen van de Oudste Kerk immers hadden een wil waarin het ongerepte was, niet echter de mannen van de Oude Kerk; daarom kon de Heer bij de mensen van de Oudste Kerk invloeien door het wilsdeel, dus langs de inwendige weg, niet echter bij de mannen van de Oude Kerk. Bij hen was immers het wilsdeel te gronde gericht, maar de Heer vloeide in hun verstand in, dus niet langs de inwendige weg, maar langs de uitwendige, (4489). Invloeien door de wil is invloeien door het goede van de liefde, want al het goede is van de wil. Maar invloeien door het verstand is invloeien door het ware van het geloof, want al het ware is van het verstand. In dit verstandelijke deel vormde de Heer bij de mannen van de Oude Kerk een nieuwe wil toen Hij hen wederverwekte. Dat de goede en de ware dingen in het wilsdeel van de mensen van de Oudste Kerk waren ingeplant, zie: (895, 927); maar in het verstandelijke deel van de mannen van de Oude Kerk, zie: (863, 875, 895, 927, 2124, 2256, 4328). Dat in het verstandelijke deel de nieuwe wil wordt gevormd, (928, 1023, 1043, 1044, 4328). Dat er een parallellisme is tussen de Heer en tussen het goede bij de mens, niet echter tussen Hem en tussen het ware, (1831, 1832, 2718, 3514; en dat vandaar de mannen van de Oude Kerk naar verhouding in het duister waren, (2708, 2715, 2935, 2937, 3246, 3833). Uit deze dingen kan vaststaan dat de mensen van de Oudste Kerk een gemoedsaard en een inborst hadden die geheel en al verschilde en afweek van die van de mannen van de Oude Kerk. Vandaar kwam het dat zij die van de Oudste Kerk waren, inwendige mensen zijn geweest en geen uitwendige dingen van een eredienst hebben gehad; en dat zij die van de Oude Kerk waren, uitwendige mensen zijn geweest en uitwendige dingen van een eredienst hebben gehad. Want eerstgenoemden zagen door de inwendige dingen de uitwendige, zoals uit het licht van de zon overdag, laatstgenoemden zagen door de uitwendige dingen de inwendige zoals in het schijnsel van de maan en de sterren 's nachts. Daarom verschijnt de Heer ook aan de Oudsten in de hemel als Zon, en aan de Ouden als Maan, (1521, 1529, 1530, 1531, 2441, 2495, 4060). Eerstgenoemden worden hemelsen genoemd, de anderen worden geestelijken genoemd. Om toe te lichten hoedanig het verschil is geweest, het volgende voorbeeld: indien een mens van de Oudste Kerk het historische of profetische Woord had gelezen, dan zou hij zonder voorafgaand onderricht of enige uitleg de inwendige zin ervan hebben gezien en wel dermate dat de hemelse en geestelijke dingen die van de inwendige zin zijn, zich terstond aan hem hadden voorgedaan, en nauwelijks iets van hetgeen in de zin van de letter is. Zo zou de inwendige zin voor hem duidelijk zijn geweest, maar de zin van de letter in het duister. Hij zou zijn zoals iemand die een ander hoort spreken en alleen de zin in zich opneemt, niet echter acht slaat op de woorden van de spreker. Maar, indien een mens van de Oude Kerk het Woord had gelezen, dan zou hij zonder voorafgaand onderricht of zonder uitleg de inwendige zin ervan niet hebben kunnen zien. De inwendige zin zou dan voor hem in het duister zijn geweest, maar de zin van de letter zou hem duidelijk zijn geweest. Hij zou zijn zoals iemand die een ander hoort spreken en met zijn denken aan de woorden blijft hangen en intussen geen acht slaat op de zin, die dan ook voor hem verloren gaat. Maar wanneer een mens van de Joodse Kerk het Woord leest, dan vat hij niets dan alleen de zin van de letter; dat er enige inwendige zin is, weet hij niet en eveneens ontkent hij het; net zoals heden ten dage de mens van de Christelijke Kerk. Uit deze dingen kan vaststaan hoe het verschil is geweest tussen hen die door Chamor en Schechem worden uitgebeeld, die, omdat ze vanuit de overblijfselen van de Oudste Kerk waren, in de inwendige dingen en niet in de uitwendige dingen waren, en tussen hen die met Jakobs zonen worden aangeduid, die in de uitwendige dingen en niet in de inwendige waren. Verder kan vaststaan dat Chamor en Schechem niet zouden hebben kunnen toetreden tot de uitwendige dingen en die dingen aanvaarden die bij Jakobs zonen waren, zonder dat hun inwendige dingen zouden worden toegesloten. Indien deze waren toegesloten, dan zouden zij voor eeuwig te gronde zijn gegaan. Dit is de verborgen oorzaak waarom Chamor en Schechem met hun families werden gedood, wat anders niet zou zijn toegelaten. Maar dit neemt de schuld niet weg van Jakobs zonen dat zij een ontzaglijke misdaad hebben begaan. Zij wisten niets van die verborgenheid en hadden die ook niet ten doel; eenieder wordt naar het einddoel of de bedoeling geoordeeld. Dat hun bedoeling bedrieglijk was, wordt in vers 13 duidelijk gezegd; en wanneer uit de Heer iets dergelijks wordt toegelaten, geschiedt dit door de boze en helse geesten, die het ingieten; maar al het boze dat de boze geesten tegen de goeden beramen en doen, verkeert de Heer in het goede, hier opdat Chamor en Schechem met hun families zouden worden behouden.

Hemelse Verborgenheden 4523.

Eenieder die iets weet over lucht en geluid, kan weten dat het oor geheel en al is gevormd naar de natuur van de modificaties ervan, dus dat het oor ten aanzien van het lichamelijke en materiële overeenstemt. En wie over de ether en over het licht iets van kennis heeft opgedaan, weet dat het oog ten aanzien van het lichamelijke en materiële op een met hun modificaties overeenstemmende wijze is gevormd. Dit is dermate zo gevormd, dat al wat er aan verborgen zaken in de natuur van de lucht en van het geluid verscholen ligt, aan het organisme van het oor is ingegrift, en al wat er aan verborgen zaken in de natuur van de ether en van het licht verscholen ligt, aan het organisme van het oog is ingegrift. Zo kan hij die in de anatomie en tevens in de fysica ervaren is, door onderzoek weten dat niet slechts de zintuigen maar ook de bewegingsorganen, en ook alle inwendige delen, ten aanzien van de lichamelijke en materiële dingen overeenstemmen met de dingen die in de natuur van de wereld zijn. Zo is het gehele lichaam een orgaan dat is samengesteld uit de meest verborgen dingen die in de natuur van de wereld zijn, en volgens hun geheime krachten van werken en hun wonderbaarlijke wijze van vloeien. Vandaar komt het dat de mens door de Ouden een wereld in het klein of een microkosmos werd genoemd. Wie deze dingen kent kan ook weten dat al wat er in de wereld en in de natuur ervan is, niet uit zichzelf ontstaat, maar uit iets dat eerder is, en dat dit eerdere niet kan ontstaan uit zichzelf, maar eveneens uit iets dat eerder is, en dit tot aan het Eerste toe. Hieruit moeten in volgorde de daarop volgende dingen ontstaan, en omdat ze daaruit ontstaan, blijven ze ook daaruit bestaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan. Daaruit volgt dat alle en de afzonderlijke dingen, tot aan de laatste van de natuur toe, uit het Eerste niet alleen zijn ontstaan, maar ook uit het Eerste blijven bestaan. Indien ze immers niet voortdurend ontstonden, en indien er niet een voortdurend verband uit het Eerste en zo met het Eerste was, zo zouden ze onmiddellijk uiteenvallen en vergaan.

Hemelse Verborgenheden 4524.

Omdat nu alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld en in de natuur ervan zijn, ontstaan en voortdurend ontstaan, dat wil zeggen blijven bestaan, uit dingen die eerder zijn dan zijzelf, zo volgt daaruit dat ze ontstaan en blijven bestaan uit een wereld die boven de natuur is en de geestelijke wereld wordt genoemd. Omdat hiermee een onafgebroken verband moet zijn opdat ze blijven bestaan of voortdurend ontstaan, volgt hieruit dat de meer zuivere en innerlijke dingen die in de natuur zijn, dus die in de mens zijn, uit die geestelijke wereld zijn. Verder dat de zuiverder en innerlijker dingen zulke vormen zijn die de invloeiing kunnen opnemen, en omdat er niet dan één enige bron van het leven kan zijn, zoals er in de natuur niet dan één enige bron van licht en warmte is, zo staat het vast dat het al van het leven uit de Heer is. Hij is het Eerste van het leven, en omdat dit zo is, stemmen alle en de afzonderlijke dingen die in de geestelijke wereld zijn, met Hem overeen, dus alle en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn. De mens immers is in kleinste afbeelding een kleine geestelijke wereld; vandaar ook is de geestelijke mens het beeld van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4525.

Uit deze dingen blijkt duidelijk dat er vooral met de mens een overeenstemming is van alle dingen met de geestelijke wereld, en dat hij zonder die overeenstemming zelfs niet een ogenblik kan blijven bestaan, want zonder overeenstemming zou er niets zijn dat continue is uit het Zijn zelf van het leven, dat wil zeggen, uit de Heer, dus het zou iets onsamenhangends zijn, en het onsamenhangende wordt zoals een niets verstrooid. Dat de overeenstemming bij de mens onmiddellijker en vandaar nauwer is, komt omdat hij is geschapen om het leven uit de Heer aan zich aan te voegen. Vandaar is hij in het vermogen, ten aanzien van zijn denken en van zijn aandoeningen, door de Heer te worden verheven boven de natuurlijke wereld, en vandaar kan hij denken over God en door het Goddelijke worden aangedaan, en zo met Hem worden verbonden, heel anders dan de bezielde dieren van deze aarde. Zij die zo met het Goddelijke kunnen worden verbonden, sterven niet wanneer de lichamelijke dingen, die van de wereld zijn, worden afgescheiden; de innerlijke dingen blijven immers met hem verbonden.

Hemelse Verborgenheden 4526.

Ten aanzien van de overeenstemming van het gezicht van het oog, het volgende: men moet weten dat daar een overeenstemming is met de dingen die van het verstand zijn, want het verstand is het inwendig gezicht, en dit inwendig gezicht is in een licht dat boven het licht van de wereld is. Dat de mens zich door de dingen die aan hem in het licht van de wereld verschijnen, inzicht kan verwerven, komt omdat het hogere licht, of het hemelse licht, invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn, en maakt dat ze op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen. Het licht immers dat boven het licht van de wereld is, is het licht dat voortgaat vanuit de Heer; Hij verlicht de algehele hemel. Het inzicht zelf en de wijsheid zelf, die uit de Heer zijn, verschijnen daar als licht; het is dit licht dat het verstand of het inwendig gezicht van de mens maakt. Wanneer dat door het verstand invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn, maakt het dat ze op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen, en dus op verstandelijke wijze. En omdat het gezicht van het oog, dat in de natuurlijke wereld is, overeenstemt met het gezicht van het verstand, dat in de geestelijke wereld is, zo stemt het overeen met de ware dingen van het geloof, want deze zijn van het echte verstand. De ware dingen immers maken het gehele verstand van de mens, want het al van het denken, draait hierom dat iets zo is dan wel iets niet zo is, dat wil zeggen dat het waar, dan wel niet waar is. Dat het gezicht van het oog overeenstemt met de ware en de goede dingen van het geloof, (zie 4410).

Hemelse Verborgenheden 4527.

Ik heb met enigen gesproken weinige dagen nadat ze overleden waren. Omdat ze toen pas waren aangekomen, bevonden ze zich daar in een licht dat voor hen maar weinig verschilde van het licht van de wereld. Omdat dit licht voor hen zodanig verscheen, twijfelden ze of ze het licht ergens anders vandaan hadden. Vanwege dit, werden ze tot aan de eerste hemel geheven, waar het licht nog blinkender was. Van daar spraken ze met mij en zeiden dat ze nog nooit zo'n licht hadden gezien; dit vond plaats toen de zon al een poos was ondergegaan. Ze verwonderden zich toen daarover dat geesten ogen hadden waarmee ze zagen, terwijl ze toch in het leven van het lichaam hadden geloofd dat het leven van geesten slechts een gedachte was, en wel abstract, zonder subject. De oorzaak was dat ze niet over enig onderwerp van het denken hadden kunnen denken, omdat ze dat niet hadden gezien. Omdat dit zo was, hadden ze het toen niet anders begrepen dan dat dit leven, omdat het alleen van het denken is, met het lichaam waarin het was, zou worden verstrooid, niet anders dan als de een of andere windvlaag, of als een of ander vuur, indien het niet op wonderbaarlijke wijze door de Heer werd samengehouden en bleef bestaan. Ze zagen toen hoe gemakkelijk de ontwikkelden in een dwaling vallen ten aanzien van het leven na de dood. Zij geloven meer dan de anderen alleen die dingen die ze zien. Ze verwonderden zich dus toen dat ze niet slechts het denken hadden, maar ook het gezicht en eveneens de overige zinnen. Bovendien dat ze aan zichzelf verschijnen geheel en al als mensen, elkaar wederzijds zien en horen, met elkaar spreken, hun ledematen bij aanraking voelen, en dit op fijnere wijze dan in het leven van het lichaam. Vandaar stonden ze verbaasd dat de mens als hij in de wereld leeft, hierover volslagen onwetend is. Ze hadden medelijden met het menselijk geslacht, dat het niets hierover weet, omdat ze niets geloven, en meer dan de overigen diegenen die meer dan de anderen in het licht zijn, namelijk zij die binnen de Kerk zijn en het Woord hebben. Sommigen van hen hadden niet anders geloofd dan dat de mens na de dood zoals een geest zou zijn, ze hadden zich in die mening bevestigd door de geestverschijningen waarover ze hadden horen spreken. Maar daaruit hadden ze niets anders opgemaakt dan dat het een of ander grof iets van het leven was, dat eerst door het leven van het lichaam wordt uitgewasemd, maar dan weer tot het lijk terugvalt, en zo wordt uitgeblust. Sommigen echter hadden geloofd dat ze pas zouden wederopstaan ten tijde van het laatste gericht, wanneer de wereld zal vergaan, en dan met het lichaam, wat dan tot stof vervallen zou zijn, dan bijeen verzameld zou worden en zo zouden ze met been en vlees wederopstaan. Omdat men dat gericht of die ondergang van de wereld verscheidene eeuwen tevergeefs had verwacht, waren ze in de dwaling gevallen dat ze nooit zouden wederopstaan. Hierbij dachten ze dus niets over datgene wat ze uit het Woord hadden geleerd en van waaruit ze ook soms hadden gesproken; namelijk dat wanneer de mens sterft, zijn ziel in de hand van God is, onder de gelukzaligen of onder de rampzaligen, volgens het leven waarmee ze zich vertrouwd hebben gemaakt, noch over de dingen die de Heer heeft gezegd over de rijke en Lazarus. Maar ze werden onderricht dat het Laatste Gericht voor eenieder daar is als hij sterft, en dat hij dan aan zichzelf met een lichaam toegerust verschijnt zoals in de wereld. Eveneens dat ze dan zouden beschikken over elke zin evenals daar, maar zuiverder en fijner, omdat de lichamelijke dingen niet in de weg staan, en de dingen die van het licht van de wereld zijn niet de dingen overschaduwen die van het licht van de hemel zijn. Ze zijn dan dus als het ware in een gezuiverd lichaam, en dat men daar nooit in een lichaam van vlees en botten als in de wereld kan zijn, omdat dit gelijk zou staan met opnieuw omgeven te zijn door aardse stof. Ik heb hierover met sommigen gesproken op de dag zelf dat hun lichaam ter aarde werd besteld en deze zagen door mijn ogen hun lijk, de lijkbaar, en dat ze begraven werden. Ze zeiden dat ze dat afwerpen en dat het hun van dienst was geweest voor de nutten in de wereld waarin ze geweest waren, en dat ze nu leven in een lichaam dat hun van dienst is voor de nutten in de wereld waarin ze nu zijn. Ze wilden ook dat ik die dingen zou zeggen aan de nabestaanden die in rouw waren, maar het werd gegeven te antwoorden dat zij, indien ik het zou zeggen, zouden spotten, omdat ze van de dingen die ze niet zelf met hun eigen ogen kunnen zien, geloven dat ze niets zijn, en deze mededelingen zouden afdoen als bedrieglijke illusies. Zij kunnen er immers niet toe worden gebracht om te geloven dat zoals de mensen elkaar wederzijds met hun ogen zien, de geesten elkaar wederzijds met die van hun zien; en dat de mens de geesten niet kan zien dan alleen met de ogen van zijn geest. Hij kan hen dan zien als de Heer het inwendig gezicht opent, zoals dat gebeurde bij de profeten, die de geesten en de engelen en ook verschillende dingen die van de hemel zijn, hebben gezien. Of zij, die heden ten dage leven, die dingen zouden hebben geloofd, als ze in die tijd hadden geleefd, is twijfelachtig.

Hemelse Verborgenheden 4528.

Het oog, of liever het gezicht ervan, stemt vooral overeen met die gezelschappen in het andere leven die in de paradijselijke gebieden zijn, zij verschijnen boven vooraan een weinig naar rechts. Daar vertonen zich op levendige wijze tuinen met bomen en bloemen voor het gezicht, van zoveel geslachten en soorten, dat die er op de gehele aarde zijn, er naar verhouding maar weinig zijn. In de afzonderlijke objecten daar is iets van inzicht en wijsheid dat opblinkt, zodat men zou kunnen zeggen dat ze tevens in paradijzen van inzicht en wijsheid zijn. Deze dingen zijn het die uit de innerlijke dingen diegenen aandoen die daar zijn, en zo niet alleen het gezicht verblijden, maar ook tevens hun verstand. Die paradijselijke dingen zijn in de eerste hemel en op de drempel zelf tot de innerlijke dingen van die hemel. Het zijn de uitbeeldende dingen die vanuit de hogere hemel neerdalen, wanneer de engelen van de hogere hemel verstandelijk over de ware dingen van het geloof bij hen spreken. Het spreken van de engelen vindt daar plaats door geestelijke en hemelse ideeën, die voor hen in de vormen van woorden zijn, en aanhoudend door reeksen van uitbeeldingen van zo'n schoonheid en liefelijkheid dat het absoluut niet kan worden uitgedrukt. Het zijn deze schoonheden en liefelijkheden van hun gesprek die als paradijselijke dingen worden uitgebeeld in de lagere hemel. Deze hemel is onderverdeeld in verscheidene hemelen waarmee de afzonderlijke dingen die in de kamers van het oog zijn, overeenstemmen. Er is een hemel waar paradijselijke tuinen zijn, waarover eerder is gesproken; er is een hemel waar verschillend gekleurde atmosferen zijn, waar de gehele uitstraling als het ware van goud, zilver, parels, edelstenen, bloemen in kleinste vormen, en van ontelbare andere dingen flonkert. Er is een regenboog-hemel hemel, waar de mooiste regenbogen zijn, grote en kleine, in de meest glanzende kleuren geschakeerd. Deze dingen, elk afzonderlijk, ontstaan door het licht dat uit de Heer is, in welk licht het inzicht en de wijsheid is. Vandaar is in de afzonderlijke objecten daar iets van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede, wat zich op deze wijze op uitbeeldende wijze vertoont. Zij die geen enkel idee over de hemel hebben gehad, noch over het licht daar, kunnen er bijna niet toe worden gebracht om te geloven dat daar zulke dingen zijn. Daarom worden zij die dit ongeloof met zich in het andere leven meebrengen, als ze in het goede en ware van het geloof zijn geweest, door de engelen heengevoerd tot die dingen, en wanneer zij ze dan zien, staan ze verbaasd. Over de paradijselijke tuinen, de atmosferen en de regenboogachtige scènes, zie men wat eerder uit ervaring is meegedeeld: (1619- [1626], 2296, 3220); en dat er in de hemel voortdurend uitbeeldingen zijn: (1807, 1808, 1971, 1980, 1981, 2299, 2763, 3213, 3216, 3217, 3218, 3222, 3350, 3475, 3485).

Hemelse Verborgenheden 4529.

Iemand die in de geleerde wereld een grote naam had gehad en vermaard was om zijn kennis van de botanische wetenschap, hoorde, nadat hij overleden was, in het andere leven, dat zich daar eveneens bloemen en bomen zich voor het oog vertonen, waarover hij zich verbaasde. Omdat dit het verkwikkelijke van zijn leven was geweest, werd hij opgewonden van verlangen om te zien of dat inderdaad zo was. Daarom werd hij opgeheven in de paradijselijke dingen, en zag de mooiste boomgaarden en de liefelijkste bloembedden die zich uitbreidden tot in het onmetelijke. Omdat hij toen kwam in de verkwikkelijke gloed die vanuit zijn aandoening was, werd het hem veroorloofd om door het veld rond te dwalen, en die dingen niet alleen elk afzonderlijk te zien, maar ook ervan te plukken en te observeren en te doorvorsen of het hiermee echt zo gesteld was.Terwijl hij vandaar met mij sprak zei hij ook dat hij dit nooit had geloofd, en dat indien men zulke dingen in de wereld had horen zeggen, men ze naar het rijk van de sprookjes zou hebben verwezen. Verder deelde hij mee dat zich daar in onmetelijke overvloed bloemsoorten waren te zien die men nooit in de wereld heeft gezien, en die daar nauwelijks met enig inzicht te begrijpen zouden zijn, en dat ze elk afzonderlijk met een onvoorstelbare glans flonkeren, omdat ze vanuit het licht van de hemel zijn. Dat de flonkering vanuit geestelijke oorsprong was, kon hij nog niet bevatten, namelijk dat in elke afzonderlijke flonkering iets van inzicht en de wijsheid was, dat van het ware en het goede is. Hij zei verder nog dat de mensen van de aarde dit absoluut niet zouden geloven; de oorzaak hiervan is dat het er weinigen zijn die geloven dat er een hemel en een hel is, en dat zij die het geloven, alleen maar weten dat er in de hemel vreugde is, en weinigen onder hen dat daar zulke dingen zijn die het oog nooit had gezien, het oor nooit gehoord en het gemoed nooit had kunnen vermoeden. Hoewel men vanuit het Woord weet dat aan de profeten verbazingwekkende dingen zijn verschenen, zoals vele dingen aan Johannes, waarover in de Apocalyps. Deze dingen waren evenwel niet iets anders dan uitbeeldende dingen die aanhoudend in de hemel ontstaan en die aan hem verschenen toen hem het inwendig gezicht werd geopend. Maar deze dingen zijn betrekkelijk onbelangrijk; zij die in het inzicht en de wijsheid zelf zijn, waaruit die dingen voortkomen, zijn in zo'n staat van gelukzaligheid dat de dingen die vermeld werden, voor hen tot de dingen van minder belang behoren. Ook hadden sommigen, die, toen ze in de paradijselijke regionen waren, gezegd dat ze elke graad van gelukzaligheid te boven gaan, en daarom meer naar rechts in een hemel werden geheven die nog glanzender fonkelde. Tenslotte werden ze opgeheven tot die hemel waar eveneens het gezegende van het inzicht en van de wijsheid dat in zulke dingen is, werd doorvat. Toen ze nu daar waren zeiden ze, terwijl ze ook met mij spraken, dat de dingen die ze eerder hadden gezien, naar verhouding maar kleinigheden waren. Uiteindelijk kwamen ze in die hemel waar ze vanwege het heilrijke van de innerlijke aandoening nauwelijks stand konden houden, want het heilrijke drong tot de mergachtige bestanddelen door, en toen deze hierdoor als het ware versmolten waren, begonnen ze in een heilige onmacht te vallen.

Hemelse Verborgenheden 4530.

In het andere leven zijn ook kleuren te zien die in glans en fonkeling de luister van de kleuren in de wereld dermate overtreffen, dat er nauwelijks een vergelijking mogelijk is. Het zijn producten uit de schakering van het licht en de schaduw daar. Omdat het daar het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht voor de ogen van de engelen en de geesten verschijnt, en dit tevens innerlijk hun verstand verlicht, zijn de kleuren daar in wezen wisselingen, of, om het anders te zeggen, modificaties van het inzicht en de wijsheid. De kleuren daar, niet alleen waarmee de bloemen zijn getooid, de atmosferen worden verlicht en de regenbogen gevarieerd worden, maar ook die welke zich in andere vormen van elkaar verschillend vertonen, zijn aan mij zo vaak verschenen, dat het aantal keren nauwelijks is te tellen. Ze hebben de glans vanuit het ware dat van het inzicht is, en de schittering vanuit het goede dat van de wijsheid is, en de kleuren zelf komen voort vanuit het blanke en het donkere ervan, dus vanuit het licht en de schaduw zoals de kleuren in de wereld. Vandaar komt het dat de kleuren die in het Woord worden vermeld, zoals die van de edelstenen op de borstlap van Aäron waren, en op de klederen der heiligheid, en die in de gordijnen van de tent waar de ark was, en die in de stenen van het fundament van het Nieuwe Jeruzalem, waarover bij Johannes in de Apocalyps, en elders, zulke dingen uitbeeldden die van het inzicht en de wijsheid zijn. Wat ze echter elk afzonderlijk uitbeelden, zal, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de uitleggingen worden gezegd. Voor zoveel als in het algemeen de kleuren daar glans hebben en hun kleur uit het heldere licht trekken, voor zoveel hebben en ontlenen ze het ware dat van het inzicht is, en voor zoveel ze de glinstering hebben en uit het purper hun kleur ontlenen, voor zoveel hebben en trekken ze uit het goede dat van de wijsheid is. Kleuren die uit zulke bronnen hun oorsprong afleiden, behoren ook tot de gebieden van de ogen.

Hemelse Verborgenheden 4531.

Omdat het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht in de hemel verschijnt, worden vandaar engelen, engelen des lichts genoemd. Het is dus de onwijsheid of waanzin die uit het eigene is die in de hel regeert. Vandaar worden zij die daar zijn, 'behorend aan de duisternis' genoemd. In de hel is weliswaar geen duisternis, maar er is daar een donker schijnsel zoals dat van een kolenvuur, waarin ze elkaar wederzijds zien, ze zouden anders niet kunnen leven. Dit schijnsel komt vanuit het licht van de hemel, wat, als het in hun razernijen valt, dat wil zeggen in hun valsheden en begeerten, in zo'n donker schijnsel wordt veranderd. De Heer is overal met licht tegenwoordig, ook in de hellen, anders zouden ze niet enig vermogen tot denken en daaruit van spreken hebben, maar het wordt pas licht volgens de opneming. Het is dit schijnsel dat in het Woord 'de schaduw des doods' wordt genoemd en met de duisternis wordt vergeleken. Het wordt ook voor hen in duisternis veranderd wanneer zij tot het licht van de hemel naderen. Wanneer ze in die duisternis zijn, zijn ze in dwaasheid en stompzinnigheid. Daaruit kan vaststaan dat evenals het licht overeenstemt met het ware, de duisternis dus overeenstemt met het valse; en van hen die in de valse dingen zijn, wordt gezegd dat ze blind zijn.

Hemelse Verborgenheden 4532.

Zij die geloven dat ze vanuit zichzelf het goede en het ware verstaan, en vandaar op zichzelf alleen vertrouwen en zich zo voor wijzer dan alle anderen houden, terwijl ze toch in onwetendheid van het goede en het ware zijn - voornamelijk zij die het goede en ware niet willen verstaan, en vandaar in de valse dingen zijn - worden in het andere leven soms in een staat van duisternis gebracht. Wanneer ze in zo'n toestand zijn, spreken ze verdwaasd, ze zijn dan immers in een staat van stompzinnigheid. Mij werd gezegd dat er tal van dergelijke geesten zijn en onder hen degenen die van zichzelf hadden geloofd dat ze in het grootste licht verkeerden, en ook zo aan anderen waren verschenen.

Hemelse Verborgenheden 4533.

Onder de wonderbaarlijke dingen die in het andere leven voorkomen, behoort ook dit: wanneer de hemelse engelen een blik slaan in de boze geesten, verschijnen dezen geheel anders dan ze onder elkaar verschijnen. Als boze geesten en genieën onder elkaar zijn en in hun valse licht, wat zoals eerder is gezegd zodanig is als het schijnsel van een kolenvuur, dan verschijnen ze aan elkaar in een menselijke vorm en eveneens volgens hun fantasieën in een niet onaardige vorm. Maar wanneer in hen een blik wordt geslagen door de hemelse engelen, dan wordt dat schijnsel meteen verstrooid, en verschijnen ze met een geheel ander aangezicht, ieder volgens de aard van zijn karakter. Sommigen verschijnen dan donker en zwart zoals duivels, anderen met vaalbleek aangezicht zoals dat van een lijk, weer anderen bijna zonder aangezicht en in plaats daarvan iets harigs, sommigen zoals rijen tanden of zoals geraamten, en wat nog wonderbaarlijker is, er zijn er die als monsters verschijnen. De geslepen geesten verschijnen als slangen en de boosaardigen onder hen zoals adders, en anderen weer anders. Zodra de engelen echter hun blik van hen afwenden, verschijnen ze in hun vorige vorm die ze in hun eigen schijnsel hebben. De engelen inspecteren de bozen steeds als ze bemerken dat dezen zich vanuit de hellen opwerken tot de geestenwereld, en tegen de anderen het boze van plan zijn; wanneer dit dan wordt ontdekt, worden ze teruggeworpen. De oorzaak waarom de blik van de engelen zo'n werkzaamheid in zich heeft, is deze, dat er een overeenstemming is tussen het verstandelijk gezicht en het gezicht van het oog. Vandaar heeft hun blik een doorzicht ten gevolge waardoor het helse schijnsel wordt verstrooid en deze geesten zodanig verschijnen als ze naar vorm en de aard van hun gemoed zijn.

Hemelse Verborgenheden 4622.

'Overeenstemming met de Grootste Mens'; dit hoofdstuk handelt over de overeenstemming van de reuk met de neusvleugels van de Grootste Mens. De woonplaatsen van de gezegenden in het andere leven zijn verschillend van aard en zo kunstig gebouwd dat ze als het ware de belichaming van de bouwkunst zelf zijn, of rechtstreeks uit de kunst zelf komen, [1116, 1626-1630]. Niet alleen verschijnen deze woningen voor hun ogen, maar ook voor de tastzin. Alle dingen immers die daar zijn, zijn aangepast aan de gewaarwordingen van de geesten en de engelen. Vandaar zijn het dingen die niet tot de lichamelijke zinnen komen, zoals die van de mens, maar tot de zintuigen van degenen die daar zijn. Ik weet dat dit voor velen ongelooflijk is, maar de oorzaak ervan is dit, dat men niets gelooft wat men niet met de lichamelijke ogen kan zien en met de vleselijke handen kan beetpakken. Vandaar komt het dat heden ten dage de mens voor wie de innerlijke dingen zijn toegesloten, niets weet over de dingen die in de geestelijke wereld of in de hemel bestaan. Hij zegt weliswaar vanuit het Woord en vanuit de leer dat er een hemel is, en dat de engelen die daar zijn, in vreugde en heerlijkheid zijn, maar verder weet hij niets. Hij wenst weliswaar te weten, hoe het daar gesteld is, maar als het hem wordt gezegd, gelooft hij toch niets. De oorzaak hiervan is dat hij met het hart het bestaan ervan ontkent. Zijn wens om te weten komt alleen voort uit nieuwsgierigheid vanuit de leer en niet vanuit enig verkwikkelijke vanuit het geloof. Zij die niet in het geloof zijn, ontkennen eveneens met het hart, maar zij die geloven, verwerven zich vanuit verschillende bronnen ideeën over de hemel, de vreugde en de heerlijkheid ervan; eenieder vanuit zulke dingen die bij zijn kennis en inzicht behoren, de eenvoudigen echter vanuit de gevoelens die bij het lichaam behoren. Niettemin begrijpen de meeste mensen niet dat geesten en engelen over veel fijnere gewaarwordingen beschikken dan die van de mens in de wereld, namelijk ten aanzien van het gezicht, het gehoor, de reuk, iets dat met de smaak overeenkomt, en de tast en vooral ten aanzien van de verkwikkelijke dingen die bij de aandoeningen behoren. Als de mensen slechts geloven dat hun innerlijk wezen de geest is, en dat het lichaam en de gewaarwordingen en de leden van het lichaam slechts zijn aangepast aan de nutten in de wereld, en dat de geest en de gewaarwordingen en de organen van de geest zijn aangepast aan de nutten in het andere leven, dan zouden ze vanuit zichzelf en bijna als vanzelf in de ideeën en over de staat van hun geest na de dood komen. Ze zouden immers dan bij zichzelf denken dat de geest van die mens de mens zelf moet zijn, die denkt, begeert en verlangt en wordt aangedaan. Ze zouden merken dat alle gewaarwordingen die in het lichaam verschijnen, eigenlijk van de geest moeten zijn, en van het lichaam alleen door invloeiing. Dit zouden ze daarna met vele dingen bevestigen en zo zouden ze zich tenslotte meer verlustigen in de dingen die van hun geest zijn, dan in die welke van hun lichaam zijn. Het is er inderdaad ook zo mee gesteld, dat het niet het lichaam is dat ziet, hoort, ruikt en voelt, maar de geest ervan. Daarom behoudt de geest, als hij van het lichaam is ontdaan, de gewaarwordingen waarin hij is geweest toen hij in het lichaam was, maar wel op een veel fijner niveau. De lichamelijke dingen immers maakten, omdat ze naar verhouding grof zijn, de gewaarwordingen bot, en nog des te botter, omdat hij deze gewaarwordingen onderdompelde in aardse en wereldse zaken. Dit kan ik verzekeren, dat de geest een veel scherper gezichtsvermogen heeft dan de mens in het lichaam en eveneens een scherper gehoor, en waarover men zich zal verbazen, een reukzin en vooral een tastzin. Ze zien elkaar immers wederzijds, ze horen elkaar en raken elkaar wederzijds aan. Wie in het leven na de dood gelooft, zou dit eveneens hieruit kunnen opmaken dat er geen leven kan bestaan zonder gewaarwordingen en dat de kwaliteit van het leven is volgens de kwaliteit van de gewaarwording. Hij zou inderdaad ontdekken dat het verstandelijke niets anders is dan een bijzonder fijne gewaarwording van innerlijke dingen en het hogere verstandelijke een bijzonder fijne gewaarwording is van geestelijke dingen. Vandaar ook worden de dingen die van het verstandelijke en van het begrijpen ervan zijn, de inwendige zinnen genoemd. Met de gewaarwording van de mens meteen na de dood, is het als volgt gesteld: zodra de mens sterft en de lichamelijke dingen bij hem koud worden, wordt hij tot het leven opgewekt, en tegelijk tot in de staat van al zijn gewaarwordingen, en wel dermate dat hij in het begin nauwelijks anders weet dan dat hij nog in het lichaam is. De gewaarwordingen immers waarin hij is, leiden hem ertoe dit te geloven. Maar wanneer hij ontdekt dat hij fijnere gewaarwordingen heeft en dat gebeurt vooral als hij met andere geesten begint te spreken, dan bemerkt hij dat hij in het andere leven is, en dat de dood van zijn lichaam de voortzetting is geweest van het leven van zijn geest. Met twee van mijn bekenden heb ik gesproken op dezelfde dag dat ze werden begraven, en met iemand die door mijn ogen zijn doodskist en lijkbaar zag, en omdat hij in de volledige gewaarwording was waarin hij in de wereld was geweest, sprak hij met mij over zijn uitvaart terwijl ik zijn lijkstoet volgde. Hij sprak ook over zijn lichaam en zei dat men dit moest wegwerpen omdat hijzelf immers leeft. Maar men moet weten dat zij die in het andere leven zijn, niets van wat er in de wereld is kunnen zien door de ogen van iemand. Dat ze het wel door mijn ogen konden, kwam, omdat ik in de geest bij hen ben, en tegelijk in het lichaam met hen die in de wereld zijn, zie: [1880]. Bovendien moet men weten dat ik hen met wie ik in het andere leven heb gesproken, niet zag met de ogen van mijn lichaam, maar met de ogen van mijn geest. Niettemin zag ik alles duidelijk, soms nog duidelijker dan met mijn stoffelijke ogen. Want vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer werden de zintuigen geopend die van mijn geest zijn. Maar ik weet dat de dingen die tot dusver zijn gezegd, niet zullen worden geloofd door hen die ondergedompeld zijn in lichamelijke, aardse en wereldse zaken, dat wil zeggen, door diegenen onder hen die deze dingen tot einddoel hebben. Deze mensen immers begrijpen geen andere dingen dan die door de dood worden verstrooid. Ook weet ik dat evenmin diegenen dit zullen geloven die veel over de ziel hebben nagedacht en onderzocht, en niet tevens hebben begrepen dat de ziel de geest van de mens is, en dat zijn geest de mens zelf is die in het lichaam leeft. Deze mensen hebben immers van de ziel geen ander denkbeeld kunnen vormen dan dat het de een of andere gedachte is, of iets vlammends, of iets etherisch, wat alleen werkt op de organische vormen van het lichaam, en niet op de zuiverder vormen die van de geest in het lichaam zijn. Ze denken dat het zo iets is dat met het lichaam wordt verstrooid, vooral zij die zich in zulke dingen hebben bevestigd door ideeën, buiten proporties opgeblazen door de valse overreding, dat zij meer wijsheid hebben dan anderen.

Hemelse Verborgenheden 4622 B ?.

De woonplaatsen van de gezegende geesten in het andere leven zijn verschillend van soort en zo kunstig gebouwd dat ze als het ware de belichaming van de bouwkunst zelf zijn, of rechtstreeks uit de kunst zelf komen, [1116, 1626-30]. Deze woningen verschijnen aan hen niet alleen voor de ogen, maar ook voor de tastzin. Alle dingen immers die daar zijn, zijn aangepast aan de gewaarwordingen van geesten en engelen. Vandaar zijn het dingen die niet dezelfde natuur hebben als die welke met lichamelijke zintuigen kunnen worden waargenomen, zoals die van de mens. Ik weet dat dit voor velen ongelooflijk klinkt, maar de oorzaak ervan is dit, dat men niets gelooft wat men niet met de lichamelijke ogen kan zien en met de lichamelijke handen kan beetpakken. Vandaar komt het dat heden ten dage de mens voor wie de innerlijke dingen zijn toegesloten, niets weet over de dingen die in de geestelijke wereld of in de hemel bestaan. Hij zegt weliswaar vanuit het Woord en vanuit de leer dat er een hemel is, en dat de engelen die daar zijn, in vreugde en heerlijkheid zijn, maar verder weet hij niets. Hij wenst weliswaar te weten hoe het daar gesteld is, maar als het hem wordt gezegd, gelooft hij niettemin niets. De oorzaak hiervan is dat hij met het hart het bestaan ervan ontkent. Als hij iets graag wil weten is het alleen maar omdat hij nieuwsgierig is vanuit de leer en niet is in het verkwikkelijke vanuit het geloof. Zij die niet in het geloof zijn, ontkennen eveneens met het hart, doch zij die geloven, verwerven zich vanuit verschillende dingen ideeën over de hemel, de vreugde en de heerlijkheid ervan; eenieder doet dit vanuit zulke dingen die bij zijn kennis en inzicht behoren, en de eenvoudigen dus vanuit de gevoelens die bij het lichaam behoren. Niettemin begrijpen de meesten niet dat geesten en engelen over veel fijnere gewaarwordingen beschikken dan de mens van deze wereld, namelijk: over het gezicht, over het gehoor, over de reuk, over iets dat met de smaak overeenkomt, en over de tast en vooral over de verkwikkelijke dingen van de aandoeningen. Als de mens slechts zou geloven dat hun innerlijk wezen de geest is, en dat het lichaam en de gewaarwordingen en de leden van het lichaam slechts zijn aangepast aan de nutten in de wereld, en dat de geest en de gewaarwordingen en de organen van de geest zijn aangepast aan de nutten in het andere leven, dan zouden ze vanuit zichzelf en bijna als vanzelf in de ideeën over de staat van hun geest na de dood komen. Ze zouden immers dan bij zichzelf denken dat de geest van de mens de mens zelf moet zijn, die denkt, begeert, verlangt en wordt aangedaan. Ze zouden merken dat alle gewaarwordingen die in het lichaam verschijnen, eigenlijk van de geest moeten zijn, en van het lichaam alleen door invloeiing. Dit zouden ze daarna met vele dingen bevestigen en zo zouden ze zich tenslotte meer verlustigen in de dingen die van hun geest zijn, dan in die welke van hun lichaam zijn. Het is er inderdaad ook zo mee gesteld, dat het niet het lichaam is dat ziet, hoort, ruikt en voelt, maar de geest ervan. Daarom is dan ook de geest, als hij van het lichaam is ontdaan, dan in de gewaarwordingen waarin hij is geweest toen hij in het lichaam was, maar nu in veel fijnere. De lichamelijke dingen immers maakten, omdat ze naar verhouding grof zijn, de gewaarwordingen bot, en nog des te botter, omdat hij deze gewaarwordingen onderdompelde in aardse en wereldse dingen. Dit kan ik verzekeren, dat de geest een veel fijner gezichtsvermogen heeft dan de mens in het lichaam en eveneens een gehoor, en wat opzien zal baren, ook een reukzin en vooral een tastzin. Ze zien elkaar immers wederzijds, ze horen elkaar en raken elkaar wederzijds aan. Wie in het leven na de dood gelooft, zou dit eveneens hieruit kunnen opmaken dat er geen leven kan bestaan zonder de zinnen en dat de kwaliteit van het leven is volgens de aard van de zin. Hij zou inderdaad ontdekken dat het verstandelijke niets anders is dan een bijzonder fijne zin van de innerlijke dingen, en het hogere verstandelijke een bijzonder fijne zin van de geestelijke dingen. Vandaar ook worden de dingen die van het verstandelijke zijn en van het gewaarworden erdoor, de inwendige zinnen genoemd. Met de gewaarwording van de mens meteen na de dood, is het als volgt gesteld: zodra de mens sterft en de lichamelijke dingen bij hem koud worden, wordt hij tot het leven opgewekt, en wel tot een staat waarin hij alle gewaarwordingen heeft, en wel dermate dat hij in het begin nauwelijks anders weet dan dat hij nog in het lichaam is. De gewaarwordingen immers waarin hij is, leiden hem ertoe dit te geloven. Maar wanneer hij ontdekt dat hij fijnere gewaarwordingen heeft en dat gebeurt vooral als hij met andere geesten begint te spreken, dan bemerkt hij dat hij in het andere leven is, en dat de dood van zijn lichaam de voortzetting is geweest van het leven van zijn geest. Met twee personen, die ik gekend had, heb ik gesproken op dezelfde dag dat ze werden begraven, en met iemand die door mijn ogen zijn doodskist en lijkbaar zag, en omdat hij nog alle gewaarwordingen had waarmee hij in de wereld was geweest, sprak hij met mij over zijn uitvaart terwijl ik zijn lijkstoet volgde. Hij sprak ook over zijn lichaam en zei dat men dit moest wegwerpen omdat hijzelf immers leefde. Maar men moet weten dat zij die in het andere leven zijn, hoegenaamd niets van wat er in de wereld is kunnen zien door de ogen van iemand. Dat ze het wel door mijn ogen konden, kwam, omdat ik in de geest bij hen ben, en tegelijk in het lichaam met hen die in de wereld zijn, zie: [1880)]. Bovendien moet men weten dat ik hen met wie ik in het andere leven heb gesproken, niet zag met de ogen van mijn lichaam, maar met de ogen van mijn geest. Niettemin zag ik alles duidelijk, soms nog duidelijker dan met mijn stoffelijke ogen. Want vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer werden de zintuigen geopend die van mijn geest zijn. Maar ik weet dat de dingen die tot dusver zijn gezegd, niet zullen worden geloofd door hen die ondergedompeld zijn in lichamelijke, aardse en wereldse zaken, dat wil zeggen, door diegenen onder hen die deze dingen tot einddoel hebben. Deze mensen immers begrijpen geen andere dingen dan die door de dood worden verstrooid. Ook weet ik dat evenmin diegenen dit zullen geloven die veel over de ziel hebben nagedacht en zich er veel vragen over hebben gesteld, en niet tevens hebben begrepen dat de ziel de geest van de mens is, en dat zijn geest de mens zelf is die in het lichaam leeft. Deze mensen hebben immers van de ziel geen ander denkbeeld kunnen vormen dan dat het de een of andere gedachte is, of iets vlammends, of iets etherisch, wat alleen werkt op de organische vormen van het lichaam, en niet op de zuiverder vormen die van de geest in het lichaam zijn. Ze denken dat het zoiets is dat met het lichaam wordt verstrooid, vooral zij die zich in zulke dingen hebben bevestigd door ideeën, die buiten proporties zijn opgeblazen door de overtuiging, dat zij meer wijsheid hebben dan anderen.

Hemelse Verborgenheden 4623.

Men moet weten dat het waarnemingsleven van geesten tweevoudig is, namelijk dat wat werkelijk is en dat wat niet werkelijk is. Het ene is van het andere hierin onderscheiden, dat al datgene werkelijk is wat aan diegenen verschijnt die in de hemel zijn, maar dat al datgene niet werkelijk is wat aan diegenen verschijnt die in de hel zijn. Al wat immers komt vanuit het Goddelijke, dat wil zeggen, uit de Heer, dat is werkelijk, want het komt uit het Zijn Zelf van de dingen en vanuit het Leven in Zich. Maar al wat komt vanuit het eigene van de geest, dat is niet werkelijk, omdat het niet komt uit het Zijn van de dingen en niet vanuit het Leven in Zich. Zij die in de aandoening van het ware en het goede zijn, zijn in het leven van de Heer, dus in het werkelijke leven, want de Heer is in het goede en het ware door de aandoening aanwezig. Maar zij die in het boze en het valse zijn door hun aandoening, zijn in het leven van het eigene, dus in een niet werkelijk leven, want in het boze en het valse is de Heer niet aanwezig. Het werkelijke wordt hierin van het niet werkelijke onderscheiden, dat het werkelijke daadwerkelijk zo is zoals het verschijnt, en dat het niet werkelijke daadwerkelijk niet zo is zoals het verschijnt. Zij die in de hel zijn hebben evenzeer gewaarwordingen, en ze weten niet anders dan dat het werkelijk of daadwerkelijk zo is, zoals ze gewaarworden. Niettemin verschijnen deze zelfde dingen, als die door de engelen worden onderzocht, als fantasieën en worden verstrooid, en zijzelf verschijnen voor de engelen niet als mensen, maar als monsters. Het werd ook gegeven met hen hierover te spreken, en sommigen van hen zeiden dat ze geloven dat het werkelijke dingen zijn, omdat zij ze zien en aanraken; ze voegden daaraan toe dat de zin niet kan bedriegen. Maar het werd gegeven te antwoorden dat het niettemin niet werkelijke dingen zijn. Dit komt daaruit voort dat zij in dingen zijn die in strijd zijn met of tegenovergesteld aan het Goddelijke, namelijk in boze en valse dingen, hoezeer deze aan hen ook als werkelijke dingen verschijnen. Bovendien zijn zijzelf, voorzover ze in de begeerten van het boze en in de overredingen van het valse zijn, niets anders dan fantasieën ten aanzien van hun denken. En vanuit fantasieën iets zien is de dingen die werkelijk zijn, zien als niet werkelijke dingen en de dingen die niet werkelijk zijn zien als dingen die werkelijk zijn. Indien het hun niet vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer was gegeven om dit zo gewaar te worden, zouden ze geen gevoelsleven hebben, bijgevolg geen leven, want gewaarworden maakt het al van het leven. Elke ervaring hierover aan te voeren zou een groot aantal bladzijden vullen. Men dient daarom op zijn hoede te zijn als men in het andere leven komt, dat men niet misleid wordt. Boze geesten immers weten allerlei illusies te vertonen voor hen die pas uit de wereld komen en indien ze niet kunnen misleiden, trachten ze toch daarmee te overreden dat niets werkelijk is, maar dat alle dingen denkbeeldig zijn, ook de dingen die in de hemel zijn.

Hemelse Verborgenheden 4624.

Wat echter de overeenstemming van de reuk en vandaar met de neusvleugels met de Grootste Mens betreft, tot dat gebied horen diegenen die in het algemene inzicht zijn, zo dat zij inzichten kunnen worden genoemd. Met hen stemt de reuk, bijgevolg het orgaan ervan overeen. Vandaar komt het eveneens dat ruiken, lucht van iets krijgen, een scherpe speurzin hebben, en eveneens een fijne neus voor iets hebben, in de gewone spreektaal wordt gebezigd van hen die door een ingeving een zaak van nabij raken, en eveneens van hen die inzicht hebben. De innerlijke dingen immers van de woorden van de spraak van de mens ontlenen vele dingen aan de overeenstemming met de Grootste Mens. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de mens ten aanzien van de geest in het gezelschap met geesten is, en ten aanzien van het lichaam met mensen.

Hemelse Verborgenheden 4625.

De gezelschappen waaruit de gehele hemel, dat wil zeggen de Grootste Mens, bestaat, zijn talrijk, en zijn meer en minder universeel. De meer universele zijn die, waarmee een volledig lid of orgaan of inwendig deel overeenstemt. De minder universele zijn die, waarmee de delen daarvan, en de delen van de delen overeenstemmen. Ieder gezelschap is een beeld van het geheel, want dat wat eensgezind is, wordt uit even zovele beelden van zichzelf samengesteld. De meer universele gezelschappen hebben, omdat ze beelden van de Grootste Mens zijn, bijzondere gezelschappen binnen zich, die op eenzelfde wijze overeenstemmen. Ik heb af en toe gesproken met hen die in het gezelschap waarheen ik gezonden was, behoorden tot het gebied van de longen, van het hart, van het aangezicht, van de tong, het oor, het oog, en met hen die tot het gebied van de neusvleugels behoorden. Van deze laatsten werd ook te weten gegeven hoedanig zij zijn, namelijk dat ze inzichten zijn. Ze hebben immers inzicht in al wat er in het gezelschap gebeurde in het algemeen, maar niet zo in bijzonderheden, zoals zij die in het gebied van het oog zijn. Dezen immers onderscheiden en bezien de dingen die van het inzicht zijn. Eveneens werd het gegeven om waar te nemen dat het inzicht van hen wordt gevarieerd volgens de algemene veranderingen van staat van het gezelschap waarin ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 4626.

Als een geest nadert, ook al is hij nog ver verwijderd en voor het oog verborgen, wordt niettemin zijn tegenwoordigheid opgemerkt, zo vaak de Heer dit toestaat, vanuit een bepaalde geestelijke sfeer, en daaruit wordt onderkend hoedanig zijn leven is, en zijn aandoening en zijn geloof. De engelgeesten die in een fijner inzicht zijn, weten vandaar ontelbare dingen over de staat van zijn leven en geloof; dit is mij vele malen getoond. Deze sferen worden ook, wanneer het de Heer behaagt, in geuren omgezet; de geur zelf wordt duidelijk waargenomen. Dat die sferen in geuren worden verkeerd, komt omdat de geur overeenstemt met het inzicht, en omdat het inzicht als het ware een geestelijke geur is, daalt daaruit ook de geur neer, zie over sferen: (1316, 1504-1519, 1695, 2401, 2489, 4464; over het inzicht 483, 495, 503, 521, 536, 1383, 1384, 1388, 1391, 1397, 1398, 1504, 1640; over geuren 1514, 1517, 1518, 1519, 1631, 3577).

Hemelse Verborgenheden 4627.

Zij echter die betrekking hebben op de innerlijke delen van de neusvleugels, zijn in een meer volmaakte staat ten aanzien van het inzicht dan zij die betrekking hebben op de uiterlijke delen ervan, waarover eerder is gesproken. Over hen mag het volgende worden meegedeeld: er verscheen aan mij als het ware een badhuis met lange banken en daarvan wasemde warmte uit. Er verscheen een vrouw die weldra verdween in een zwartachtige wolk. Eveneens werden kleine kinderen gehoord die zeiden dat ze daar niet wilden zijn. Spoedig daarna werden enige engelkoren bemerkt, die tot mij gezonden waren om de aanslagen van bepaalde boze geesten af te weren. Toen verschenen plotseling gaatjes boven het voorhoofd, grotere en kleinere, waardoor een mooi, geelachtig licht doorheen scheen, en in dat lichtende binnen de gaatjes, werden enige vrouwen in een sneeuwwitte glans gezien. Daarop verschenen in een andere rangschikking opnieuw de gaatjes, waardoor die vrouwen die binnen waren, doorheen keken. Opnieuw waren er andere gaatjes, waardoor het lichtende niet zo heendrong. Tenslotte werd een blinkend wit licht waargenomen. Er werd mij gezegd dat daar de woonplaatsen waren van hen die het gebied van de inwendige neusvleugels uitmaken; dezen waren van het vrouwelijk geslacht. Het heldere inzicht van hen die daar waren, wordt in de wereld van de geesten door zulke gaatjes uitgebeeld. De geestelijke dingen in de hemel immers worden door natuurlijke dingen uitgebeeld, of beter, door zulke dingen die eender zijn aan de natuurlijke dingen in de geestenwereld. Daarna werd het gegeven om met hen te spreken. Ze zeiden dat ze door die uitbeeldende gaten nauwkeurig de dingen konden zien die beneden plaatsvonden, en dat die gaten naar die gezelschappen toegekeerd verschenen die zij ijverig waarnamen. Omdat ze toen naar mij toegekeerd waren, zeiden ze dat ze alle ideeën van mijn denken konden waarnemen, en eveneens die van hen die rondom mij waren. Bovendien zeiden ze dat ze de ideeën niet alleen waarnemen, maar dat zij die ook voor hen op verschillende wijze zagen uitgebeeld, zoals die welke van de aandoening van het goede waren, door daarmee overeenkomende vlammetjes, en die welke van de aandoening van het ware waren, door variaties van het licht. Ze voegden daaraan toe dat ze bepaalde gezelschappen van engelen bij mij zagen en de gedachten van hen door verschillende gekleurde dingen, zoals door purperachtige tinten zoals die op geschilderde gordijnen voorkomen, en eveneens door regenboogkleuren op een donkere achtergrond. Zij doorvatten daaruit dat die gezelschappen van engelen uit het gebied van het oog waren. Daarop werden andere geesten gezien die vandaar waren neergeworpen en her en der verstrooid waren. Over dezen zeiden ze dat dezen zodanig waren dat ze bij hen waren binnengedrongen om een en ander waar te nemen en om te zien wat beneden voorviel, maar met een verraderlijk doel. Dit neerwerpen nam ik elke keer waar als engelkoren naderden, waarmee ik ook heb gesproken. Van hen die waren neergeworpen zeiden ze dat ze op het slijm van de neusvleugels betrekking hadden, en dat ze bot en stompzinnig waren en eveneens zonder geweten, dus geheel en al zonder innerlijk inzicht. De vrouw die ik had gezien, waarover boven, betekende zulke belaagsters. Het werd gegeven eveneens met hen te spreken en zij waren verwonderd dat iemand een geweten had. Ze wisten in het geheel niet wat een geweten is, en toen ik zei dat het een innerlijk besef van het goede en het ware is, en dat het, als tegen dat besef wordt gehandeld, een angst is, begrepen ze dit niet. Zodanig zijn zij die overeenstemmen met het slijm dat de neusvleugels last veroorzaakt en daarom wordt verwijderd. Daarop werd mij het lichtende getoond waarin zij leven die betrekking hebben op de inwendige dingen van de neusvleugels. Het was een licht, mooi gevarieerd met aderen van een gouden vlam en van een zilveren licht. De aandoeningen van het goede worden daar uitgebeeld door de aderen van een gouden vlam, en de aandoeningen van het ware door de aderen van een zilveren licht. Eveneens werd getoond dat zij openingen hebben die openstaan aan de zijde, waardoor ze als het ware een hemel zien met sterren in het hemelsblauw. Er werd gezegd dat er in hun kamers zo'n groot licht is dat het middaglicht van de wereld daarmee niet te vergelijken is. Bovendien werd er gezegd dat er bij hen een warmte is zoals de warmte tussen lente en zomer op aarde, en dat er ook kleine kinderen bij hen zijn die slechts een paar jaar oud zijn, maar dat die daar niet willen zijn als die belaagsters of die slijmen aankomen. Ontelbare van zulke uitbeeldende dingen verschijnen in de geestenwereld, maar deze waren de uitbeeldende dingen van het inzicht, waarin diegenen zijn die overeenstemmen met de reukzin van de inwendige neusvleugels.

Hemelse Verborgenheden 4628.

Wat de geuren betreft waarin de sferen die verbonden zijn met inzicht worden veranderd, die worden even duidelijk waargenomen als de geuren op aarde. Ze raken echter niet tot aan het zintuiglijk bewustzijn van de mens bij wie de innerlijke dingen zijn gesloten, want ze vloeien in langs een inwendige weg en niet langs een uitwendige. Deze geuren zijn van tweevoudige oorsprong, namelijk vanuit de doorvatting van het goede en van de doorvatting van het boze. Die vanuit de doorvatting van het goede zijn, zijn hoogst aangenaam en wasemen een geur uit als van heerlijk geurende bloemen in een tuin, en van andere heerlijk geurende dingen, met zo veel liefelijkheid en eveneens met zoveel verscheidenheid dat het onuitsprekelijk is. In de sferen van zulke geuren zijn zij die in de hemel zijn. De geuren echter die vanuit de doorvatting van het boze zijn, zijn hoogst onaangenaam, vunzig en muf stinkend, zoals dat van smerig water en uitwerpselen, van lijken en de vieze lucht van muizen en wandluizen. In de sferen van zulke walmen zijn zij die in de hel zijn; en, wat wonderbaarlijk is, zij die daarin zijn, ruiken die stank niet, ja zelfs zijn die stanken een verlustiging voor hen. Wanneer ze daarin zijn, dan zijn ze in de sfeer van hun verkwikkelijke en verrukkelijke dingen. Wanneer daarentegen de hel wordt geopend en de uitwaseming daarvan de goede geesten bereikt, dan worden dezen door afgrijzen en eveneens door angst aangegrepen, zoals in de wereld diegenen die in de sfeer van zulke stanken terechtkomen.

Hemelse Verborgenheden 4629.

De gehele ervaring meedelen die ik heb gehad ten aanzien van de sferen van het inzicht, die in geuren werden veranderd, zou gelijk staan met een boekdeel vol te schrijven, zie: (1514, 1517-1519, 1631, 3577). Deze dingen mogen er echter nog aan worden toegevoegd: eens werd ik het gezamenlijke denken van vele geesten gewaar ten aanzien van de Heer, dat Hij als mens geboren was. Ik bemerkte dat het uit louter ergernissen bestond. Want hetgeen geesten in het algemeen en in het bijzonder denken, wordt door anderen duidelijk bemerkt. De geur van die sfeer werd waargenomen zoals de geur van smerig water of water dat met stinkend vuil is verontreinigd.

Hemelse Verborgenheden 4630.

Boven het hoofd was iemand ongezien aanwezig. Dat hij aanwezig was bemerkte ik aan een stank die zodanig was als een stank van rottende tanden en daarna werd een walm waargenomen, zoals van verbrand hoorn of bot. Daarna kwam een grote bende van zulke personen oprijzen, van onderen niet ver van de rug, zoals een nevel. Omdat zij ook onzichtbaar waren, meende ik dat ze heel vernuftig waren maar niettemin boos. Er werd gezegd dat ze daar waar de sfeer geestelijk is, onzichtbaar zijn, maar daar waar de sfeer natuurlijk is, wel zichtbaar zijn. Want zij die zo natuurlijk zijn dat ze in het geheel niets over geestelijke dingen denken en ook niet geloven dat er een hel en een hemel is, en niettemin in hun werkomgevingen scherpzinnig zijn, zijn van zo'n aard, en ze worden 'onzichtbare natuurlijken' genoemd. Ze openbaren zich soms aan anderen door hun stank, waarover eerder werd gesproken.

Hemelse Verborgenheden 4631.

Twee- of driemaal woei mij een lijkenlucht tegemoet en toen ik vroeg waar die lucht vandaan kwam, werd mij verteld dat deze uit de hel kwam, waar verdorven rovers zijn en sluipmoordenaars, en zij die misdaden met grote valsheid hebben bedreven. Soms was er ook een dreklucht, en toen ik vroeg waar die vandaan kwam, werd er gezegd dat die kwam uit de hel waar de echtbrekers zijn. Toen de dreklucht vermengd was met de lijkenlucht, werd er gezegd dat dit was uit de hel waar de echtbrekers waren die tevens wreed zijn; enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 4632.

Toen ik eens de besturing van de ziel in het lichaam overpeinsde, en over de invloed van de wil in de handelingen, bemerkte ik dat zij die in de drekhel waren, die toen voor korte tijd open stond, niet aan iets anders dachten dan aan de heerschappij van de ziel over de anus, en over de invloed van de wil in het uitstoten van de uitwerpselen. Daaruit bleek in welk een sfeer van begrip en vandaar in wat voor sfeer van stank ze waren. Iets dergelijks gebeurde toen ik over de echtelijke liefde nadacht. Zij die in de hel waren, waar de echtbrekers zijn, dachten aan niets anders dan aan de schandelijke daden en de smerige ontucht die bij echtbreuk horen. Toen ik over de oprechtheid nadacht, dachten zij die geslepen zijn, aan niets anders dan aan het begaan van misdaden uit valsheid .

Hemelse Verborgenheden 4633.

Uit al deze dingen die over het inzicht en eveneens over geuren zijn gezegd, blijkt dat het leven van eenieder duidelijk in het andere leven uitkomt. Wie dus gelooft dat men daar niet weet hoedanig hij is geweest, en hoe vandaar zijn leven is, en dat hij daar zijn gemoed zo verborgen kan als in de wereld, dwaalt schromelijk. Ook komen daar niet slechts de dingen uit die de mens over zichzelf heeft geweten, maar ook de dingen die hij niet over zichzelf heeft geweten, namelijk de dingen die hij door veelvuldig gebruik tenslotte heeft ondergedompeld in de verkwikkelijke dingen van het leven, want dan verdwijnen ze uit zijn gezicht en bespiegeling over hemzelf. De einddoelen zelf van zijn denken en van zijn woorden en handelingen, die vanuit eenzelfde oorzaak voor hem verborgen waren geweest, worden in de hemel op de duidelijkste wijze ingezien. De hemel immers is in de sfeer en het inzicht van de einddoelen.

Hemelse Verborgenheden 4638.

'Dan zal het Koninkrijk der hemelen eender worden aan tien maagden', Matthéüs 25:1); betekent de laatste tijd van de Oude Kerk en de eerste tijd van de Nieuwe. De Kerk is het Rijk van de Heer op aarde; de tien maagden zijn allen die in de Kerk zijn, namelijk zowel zij die in het goede en het ware zijn, als zij die in het boze en het valse zijn. 'Tien', zijn in de inwendige zin de overblijfselen, en eveneens het volle, dus allen. 'De maagden' zijn zij die in de Kerk zijn; dus zoals elders in het Woord. 'Die, haar lampen nemende', betekent de geestelijke dingen waarin het hemelse is, of de ware dingen waarin het goede is, of, wat hetzelfde is, het geloof waarin de naastenliefde tot de naaste is, en de naastenliefde waarin de liefde tot de Heer is. 'De olie' is immers het goede van de liefde, waarover hierna; maar de lampen waarin de olie niet is, zijn dezelfde dingen waarin het goede niet is. 'Uitgingen, de Bruidegom tegemoet', betekent hun opneming. 'Vijf nu van haar waren voorzichtig, vijf echter dwaas', betekent een deel van hen dat in de ware dingen is waarin het goede is, en een deel van hen dat in de ware dingen is, waarin niet het goede is. De eerstgenoemden zijn de voorzichtigen, de laatstgenoemden echter de dwazen. 'Vijf', zijn in de inwendige zin enigen, hier dus een deel van hen. 'Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen niet olie met zich', betekent dat zij niet het goede van de naastenliefde in hun ware dingen hadden. 'De olie' is in de inwendige zin het goede van de naastenliefde en van de liefde. 'De voorzichtigen echter namen olie in haar vaten met haar lampen', betekent dat zij het goede van de naastenliefde en van de liefde in hun ware dingen hadden. 'De vaten zijn de leerstellige dingen van het geloof'. 'Daar echter de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap', betekent het uitstel en daardoor de twijfel; sluimerig worden is in de inwendige zin tengevolge van het uitstel sluimerig worden in de dingen die van de Kerk zijn; en in slaap vallen is twijfel koesteren; de voorzichtigen een twijfel waarin het bevestigende is, de dwazen een twijfel waarin het ontkennende is. 'Te middernacht echter geschiedde een geroep', betekent de tijd die de laatste van de Oude Kerk en de eerste van de Nieuwe Kerk is. Het is deze tijd die in het Woord de nacht wordt genoemd, wanneer over de staat van de Kerk wordt gehandeld; het geroep is de verandering. 'Ziet. De bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet', betekent dat wat het gericht betreft, namelijk de aanvaarding en de verwerping. 'Toen werden al die maagden gewekt, en zij maakten haar lampen gereed', betekent de voorbereiding van allen, want zij die in de ware dingen zijn waarin het goede niet is, geloven dat zij evenzeer aanvaard worden, als zij die in de ware dingen zijn waarin het goede is. Zij menen immers dat het geloof-alleen zaligt, maar weten niet dat daar geen geloof is waar de naastenliefde niet is. 'Maar de dwazen zeiden tot de voorzichtigen: Geeft ons van uw olie, omdat onze lampen uitgaan', betekent dat zij willen dat aan hun ijle ware dingen, of aan hun leeg geloof het goede wordt verbonden door de anderen. In het andere leven immers worden alle geestelijke en hemelse dingen wederzijds verbonden, maar niet dan door het goede. 'Doch de voorzichtigen antwoordden, zeggende: Zij mocht misschien niet toereiken voor ons en voor u', betekent dat het niet kan worden verbonden, omdat het weinige ware dat zij hebben zou worden weggenomen. Met de verbinding van het goede immers, met hen die in de ware dingen zonder het goede zijn, is het in het andere leven zo gesteld dat zij als het ware het goede van hen afnemen en zich dit toe-eigenen en het niet met anderen verbinden, maar verontreinigen. Daarom vindt er niet enige verbinding van het goede met hen plaats; hierover zal men uit ondervinding aan het einde van hoofdstuk 37 een en ander zien. 'Maar gaat liever heen tot de verkopers, en koopt voor uzelf', betekent het goede van de verdienste; zij die daarmee te koop lopen, zijn de verkopers; zij die in het ware zijn waarin niet het goede is, maken ook meer dan de anderen in het andere leven al datgene tot verdienste wat ze als goede in de uitwendige vorm, naar de schijn hebben gedaan, hoewel het boos was in de inwendige vorm, volgens de dingen die de Heer zegt bij Matthéüs: 'Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd, en door Uw naam demonen uitgeworpen, en in Uw naam vele krachten gedaan? Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet; wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid', (Matthéüs 7:22). Bij Lukas: 'Van dan af dat de heer des huizes zal zijn opgestaan, en de deur zal hebben gesloten, zo zult gij aanvangen buiten te staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik ken u niet vanwaar gij zijt. Dan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten, en gedronken, en in onze straten hebt Gij geleerd. Maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid', (Lukas 13:26, 27). Zodanig zijn zij die hier onder de dwaze maagden worden verstaan; daarom wordt van hen ook gezegd: 'Zij kwamen ook, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter, antwoordende zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet'. 'Als zij echter heengingen om te kopen, kwam de Bruidegom', betekent de omgekeerde aanwending. 'En die gereed waren, schreden met Hem in tot de bruiloft', betekent dat zij die in het goede en daaruit in het ware waren, werden opgenomen in de hemel. De hemel wordt met een bruiloft vergeleken vanwege het hemelse huwelijk, wat het huwelijk is van het goede en het ware; en de Heer met een bruidegom, omdat zij dan met Hem worden verbonden, vandaar wordt de Kerk de Bruid genoemd. 'En de deur werd gesloten', betekent dat de anderen niet kunnen binnengaan. 'Daarna kwamen echter ook de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open', betekent dat zij willen binnengaan vanuit het geloof-alleen zonder de naastenliefde, en vanuit de werken waarin niet het leven van de Heer is, maar het leven van zich. 'Hij echter antwoordende, zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet', betekent de verwerping; hen niet kennen is in de inwendige zin niet in enige naastenliefde jegens de naaste zijn en daardoor in verbinding met de Heer zijn. Van hen die niet in die verbinding zijn, wordt gezegd dat zij niet gekend zijn. 'Zo waakt dan, omdat gij de dag niet weet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal', betekent de betrachting van het leven volgens de geboden van het geloof, hetgeen waken is. De tijd van de aanvaarding, die de mens onbekend is, en de staat, worden aangeduid met: Gij weet de dag niet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal. Hij die in het goede is, dat wil zeggen, die volgens de geboden handelt, wordt voorzichtig genoemd, maar hij die in de erkentenissen van het ware is, en niet daarnaar handelt, wordt dwaas geheten. Ook elders wordt door de Heer gezegd bij Matthéüs: 'Een elk die Mijn woorden hoort en deze doet, die zal Ik vergelijken met een voorzichtig man, en een elk die Mijn woorden hoort, maar deze niet doet, die zal worden vergeleken met een dwaze man', (Matthéüs 7:24, 26).

Hemelse Verborgenheden 4652.

Hoe de overeenstemming is tussen de ziel en het lichaam of tussen de dingen die van de geest zijn, die binnen de mens is, en de dingen die van het lichaam zijn, die buiten hem zijn, kan duidelijk vaststaan uit de overeenstemming, de invloed en de verbondenheid van het denken en de waarneming, die van de geest zijn, en met de spraak en het gehoor, die van het lichaam zijn. Het denken van de sprekende mens is niets anders dan de spraak van zijn geest, en de waarneming van de spraak is niets anders dan het gehoor van zijn geest. Weliswaar verschijnt het denken, wanneer de mens spreekt, hem niet zoals een spraak, omdat die zich verbindt met de spraak van het lichaam en daarin is. En wanneer de mens iets hoort, schijnt de waarneming ervan voor hem nergens anders vandaan te komen dan door het gehoor in het oor. Vandaar komt het dat de meeste mensen die niet daarover hebben nagedacht, niet anders weten of elke zin is in de organen die van het lichaam zijn. Vandaar, als die organen door de dood ineenstorten, er niets van zin over is, terwijl toch dan de mens, dat wil zeggen zijn geest, in zijn eigenlijke sensitieve leven zelf komt. Dat het de geest is die spreekt en hoort kon voor mij duidelijk vaststaan uit de gesprekken met geesten. Hun spraak die aan mijn geest werd verbonden, viel in mijn innerlijke spraak, en vandaar in de overeenstemmende organen, en daar liep ze uit in een streven dat ik enige malen duidelijk bemerkte. Vandaar was hun spraak voor mij net zo luid hoorbaar als de spraak van de mens. Soms, wanneer geesten met mij spraken temidden van een gezelschap van mensen, meenden enigen van die geesten, omdat hun spraak zo luid hoorbaar was, dat zij ook door de aanwezigen daar werden gehoord. Maar er werd geantwoord dat dit niet het geval is, omdat hun spraak langs de inwendige weg in mijn oor invloeit, en de menselijke spraak langs de uitwendige weg. Daaruit blijkt hoe de geest met de profeten heeft gesproken, niet zoals een mens met een mens, maar zoals een geest met een mens, namelijk in hem, (Zacharias 1:9,13; 2:2,7; 4:1,4,5; 5:5,10; 6:4, en elders). Maar ik weet dat diegenen deze dingen niet kunnen begrijpen die niet geloven dat de mens een geest is, en het lichaam hem van dienst is tot daden van nut in de wereld. Zij die zich daarin hebben bevestigd, willen zelfs niet van enige overeenstemming horen, en als ze ervan horen, dan verwerpen ze het, omdat ze in een ontkennende staat zijn. Ja, ze worden er zelfs ook bedroefd over, dat iets aan het lichaam wordt ontnomen.

Hemelse Verborgenheden 4653.

De geesten die met het gehoor overeenstemmen, of die het gebied van het oor uitmaken, zijn diegenen die in een eenvoudige gehoorzaamheid zijn, namelijk diegenen die er niet over redeneren of iets zo is, maar, omdat het door anderen wordt gezegd dat iets zo is, ook geloven dat het zo is. Vandaar kunnen zij 'gehoorzamen' worden genoemd. Dat dezen zo zijn, komt omdat het gehoor zich tot de spraak verhoudt zoals het passieve tot zijn actieve, dus zoals iemand die een ander hoort spreken en daarin berust. Vandaar is ook in de gewone spreektaal naar iemand horen, 'gehoorzaam zijn', en naar de stem luisteren 'gehoorzamen'. De innerlijke dingen immers van het spreken van de mens hebben voor het merendeel hun oorsprong ontleend aan de overeenstemming. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de geest van de mens onder de geesten is die in het andere leven zijn. Hij denkt daar, wat de mens in het geheel niet weet en de lichamelijk mens ook niet wil weten. Er zijn tal van verschillen van de geesten die overeenstemmen met het oor, dat wil zeggen, met de functies en taken ervan. Er zijn er die betrekking hebben op de afzonderlijke orgaantjes daar, namelijk zij die op het uitwendige oor betrekking hebben, zij die het hebben op het vlies daar dat het trommelvlies wordt genoemd, op de innerlijke vliezen die de vensters worden genoemd, anderen op de hamer, de stijgbeugel, het aambeeld, de cylinders, het slakkenhuis, en er zijn er die betrekking hebben op nog innerlijker dingen, tot aan die gesubstantieerde dingen toe die dicht bij de geest zijn, en die welke tenslotte in de geest zijn. Ten laatste worden ze binnenst verbonden met hen die tot het inwendige gezicht behoren, van wie ze hierin worden onderscheiden dat ze niet zo'n onderscheidingsvermogen hebben, maar als het ware gedwee met hen instemmen.

Hemelse Verborgenheden 4654.

Er waren geesten bij mij die uitermate sterk in het denken invloeiden wanneer het ging over zulke dingen die van de voorzienigheid zijn, vooral wanneer ik dacht dat de dingen die ik verwachtte en verlangde, niet gebeurden. Door de engelen werd gezegd, dat het geesten waren die toen ze in het lichaam leefden en om de een of andere zaak baden en haar niet verkregen, daarover verontwaardigd werden, en zich daardoor ten aanzien van de voorzienigheid in twijfel brachten. Niettemin, als ze buiten die staat waren, deden ze toch hun plicht volgens dat wat anderen zeiden, dus waren zij in een eenvoudige gehoorzaamheid. Er werd gezegd dat zulke geesten tot het gebied van het uitwendige oor of van de oorschelp behoren. Zij verschenen ook daar toen ze met mij spraken.

Hemelse Verborgenheden 4655.

Bovendien werden vele malen geesten opgemerkt die dicht rondom het oor waren, en ook als het ware daarbinnen. Dat ze binnenin werden bemerkt, komt omdat het zo schijnt; het is in het andere leven de staat die de schijn bewerkt. Al deze geesten waren eenvoudig en gehoorzaam.

Hemelse Verborgenheden 4656.

Er was een geest die met mij sprak aan de linkeroorschelp, aan het achterliggende deel ervan, waar de optrekkende spieren van de oorschelp zijn. Deze zei mij dat hij tot mij gezonden was, om te zeggen dat hij niet in het minst nadenkt over de dingen die de anderen spreken, maar die slechts met de oren opvangt. Toen hij sprak, bulkte hij als het ware de woorden naar buiten en zei ook dat dit zijn manier van spreken was. Daaruit werd te weten gegeven dat er geen innerlijke dingen in zijn spraak waren, dus slechts weinig leven en dat er vandaar zo'n uitbulken was. Er werd gezegd dat zulke geesten die slechts weinig aandacht geven aan de betekenis van iets, diegenen zijn die tot het kraakbeenachtige en het benige deel van het uitwendige oor behoren.

Hemelse Verborgenheden 4657.

Er zijn geesten die enige malen met mij hebben gesproken, maar mompelend, en dit vrij dicht aan het linkeroor, alsof ze in het oor wilden spreken opdat niemand het zou horen. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat dit in het andere leven niet past, omdat het openbaart dat ze fluisteraars in het leven van het lichaam zijn geweest, en vandaar met het karakter van het influisteren ook nu zijn doortrokken. Verscheidenen van hen zijn zodanig dat ze op de ondeugden en de gebreken van anderen letten, en ze aan hun genoten, als niemand het hoort, zeggen, of in hun oor fluisteren als zij tegenwoordig zijn. Zij zien alle dingen ongunstig en leggen die ook ongunstig uit en stellen zichzelf boven de anderen. Ze kunnen daarom geenszins worden toegelaten tot het samenzijn met de goede geesten, die zodanig zijn dat ze hun gedachten niet verbergen. Er werd gezegd dat niettemin in het andere leven zo'n manier van spreken luider klinkt dan een openlijke spraak.

Hemelse Verborgenheden 4658.

Tot de innerlijke dingen van het oor behoren diegenen die 'het gezicht' van het innerlijk gehoor hebben, en die gehoorzamen aan de dingen die de geest ervan daar dicteert, en die de opdrachten ervan op passende wijze tot uiting brengen. Hoe zij zijn werd ook getoond. Er werd een dof geruis gehoord, dat doordrong van beneden tegen de linkerzijde tot aan het linkeroor toe. Ik bemerkte dat het geesten waren die zich zo trachtten op te werken, maar ik kon nog niet weten hoedanig ze waren. Toen ze zich echter hadden opgewerkt, spraken ze met mij en zeiden dat ze logici en metafysici waren geweest, en dat ze hun denken in zulke dingen hadden ondergedompeld, zonder een ander einddoel te hebben dan om voor geleerden te gelden, en zo tot eerbewijzen en rijkdommen te komen. Ze jammerden dat ze nu een ellendig leven leidden, met als oorzaak dat ze die dingen zonder een ander nut hadden opgezogen, en zo hun redelijke door die dingen niet hadden vervolmaakt. Hun spreken was traag en klonk binnensmonds. Intussen sprak er een tweetal boven mijn hoofd met elkaar, en toen er werd gevraagd wie het waren, werd er gezegd dat een van hen in de geleerde wereld een uiterst vermaard iemand was, en het werd mij gegeven te geloven dat het Aristoteles was, wie de ander was werd niet gezegd. De eerstgenoemde werd toen in een staat gebracht waarin hij was geweest toen hij in de wereld leefde; eenieder kan immers gemakkelijk worden gebracht in de staat van zijn leven die hij in de wereld heeft gehad, omdat iedereen alle staten van zijn leven met zich meedraagt. Maar tot mijn verwondering plooide hij zich aan mijn rechteroor aan, en sprak daar schor, niettemin verstandig. Uit de betekenis van wat hij zei bemerkte ik dat hij van een volledig andere gemoedsaard was dan die scholastici die eerder waren opgedoken. Hij had namelijk vanuit zijn denken de dingen uitgebroed die hij geschreven had en daaruit zijn filosofische dingen voortgebracht. De termen die hij had uitgevonden en die hij aan de onderwerpen van zijn denken had opgelegd, waren de formules waarmee hij de innerlijke dingen had beschreven. Hij was ook aangespoord tot die dingen door een verkwikking van de aandoening ervan en door het verlangen om die dingen te weten die van het denken zijn. Tot zulke dingen aangespoord, had hij gehoorzaam de dingen gevolgd die zijn geest had gedicteerd. Daarom had hij zich aan het rechteroor genesteld, anders dan zijn aanhangers, die scholastici worden genoemd en die niet vanuit het denken tot de termen komen, maar uit de termen tot het denken komen, dus langs de tegengestelde weg. Verscheidenen van hen gaan zelfs niet tot het denken, maar blijven slechts in de termen hangen en indien ze deze aanwenden, is het om al wat ze willen te bevestigen, en om aan valse dingen de gedaante van het ware op te drukken, volgens hun lust tot overreden. Vandaar zijn de filosofische dingen voor hen veeleer de middelen tot verdwazing dan de middelen tot wijs worden, en vandaar hebben ze duisternis in plaats van licht. Daarop sprak ik met hem over de analytische wetenschap en het werd gegeven te zeggen dat een klein kind in een half uur meer filosofisch, analytisch en logisch spreekt dan hij met boekdelen zou hebben kunnen beschrijven. De oorzaak hiervan is dat alle dingen van het denken en vandaar van de menselijke spraak analytische dingen zijn, waarvan de wetten vanuit de geestelijke wereld zijn. Iemand die kunstmatig vanuit termen wil denken, is niet ongelijk aan een danser die wil leren dansen vanuit de wetenschap van de bewegingsvezels en spieren. Als zijn gemoed daarin zou blijven vastzitten als hij danst, dan zou hij nauwelijks een voet kunnen bewegen. Toch beweegt hij zonder die wetenschap alle bewegingsvezels die rondom over zijn gehele lichaam zijn verspreid, en in gepaste aansluiting daarmee de longen, het middenrif, de zijden, de armen, de hals en de andere delen, waarvan de beschrijving van boekdelen vol nog niet voldoende is; eender is het gesteld met hen die vanuit termen willen denken. Hij stemde deze dingen toe en zei dat men, als men langs die weg leert, men in de omgekeerde orde voortgaat. Hij voegde eraan toe dat als iemand dwaas wil worden, hij op die manier moet voortgaan; maar laat hij in ieder geval toch voortdurend aan het nut denken, vanuit het innerlijke. Daarop toonde hij mij wat voor idee hij had gehad over de Hoogste Godheid, namelijk dat hij zich Hem had voorgesteld met een menselijk aangezicht, het hoofd omringd met een stralende cirkel; en dat hij nu weet dat de Heer die Mens zelf is, en dat de stralende cirkel het Goddelijke uit Hem is en dit vloeit niet alleen in de hemel in, maar ook het heelal schikt en regeert. Hij voegde eraan toe dat wie de hemel schikt en regeert, ook het heelal schikt en regeert, omdat het ene niet van het andere kan worden gescheiden. Hij zei ook dat hij slechts aan één God had geloofd, en dat men Zijn hoedanigheden en attributen even zovele namen had gegeven als andere mensen verschillende goden hebben vereerd. Er verscheen mij een vrouw die haar hand uitstrekte en die zijn wang wilde strelen; toen ik mij daarover verwonderde zei hij dat toen hij nog in de wereld was, zo'n vrouw vaak was verschenen en hem als het ware de wang streelde en dat haar hand mooi gevormd was. De engelgeesten zeiden dat zulke vrouwen soms aan hen die in de oude tijden leefden, zijn verschenen, en door hen Palladen werden genoemd en dat zij aan hem verscheen, uit de geesten die, toen ze als mensen in die oude tijden leefden, zich in de ideeën hadden verlustigd en aan het denken de vrije loop hadden gelaten, maar zonder filosofie. Omdat zulke geesten bij hem waren en zich aan hem verlustigden omdat hij dacht uit het innerlijke, vertoonden zij op uitbeeldende wijze zo'n vrouw. Tenslotte gaf hij te kennen wat voor idee hij had gehad over de ziel of de geest van de mens die hij pneuma noemde, namelijk dat het een onzichtbaar levenskrachtig iets was, zoals iets van ether. Hij zei ook dat hij had geweten dat zijn geest na de dood zou leven, omdat het zijn innerlijk wezen was, dat niet kan sterven omdat het denken kan. Hij had daarover niet duidelijk onderscheiden kunnen denken, maar slechts duister, omdat hij daarover nergens anders vandaan enige kennis had gehad dan vanuit zichzelf, en slechts een beetje ook vanuit de Ouden. Overigens is Aristoteles onder de verstandige geesten in het andere leven en velen van zijn aanhangers zijn onder de dwazen.

Hemelse Verborgenheden 4659.

Eerder werd gezegd, (4652) dat de mens een geest is en dat het lichaam hem van dienst is voor de nutten in de wereld. Verder ook dat de geest het inwendige van de mens is en het lichaam het uitwendige van hem. Zij die niet begrijpen hoe het gesteld is met de geest en het lichaam van de mens, kunnen daarom in de mening verkeren dat zo de geest binnen het lichaam woont, en dat het lichaam hem als het ware omgordt en bekleedt. Maar men moet weten dat de geest van de mens in het lichaam is, in het geheel en in elk deel ervan, en dat hij de zuiverder substantie ervan is, zowel in de bewegingsorganen als in de gevoelsorganen ervan, en overal elders; en dat het lichaam het stoffelijke is dat overal aan de geest is vastgehecht, aangepast aan de wereld waarin hij dan is. Dit wordt daaronder verstaan dat de mens een geest is en het lichaam hem van dienst is voor de nutten in de wereld en dat de geest het inwendige van de mens is, en het lichaam het uitwendige van hem. Daaruit blijkt ook dat de mens na de dood eender in een actief en sensitief leven is en ook in de menselijke vorm zoals in de wereld, maar in een meer volmaakte.

Hemelse Verborgenheden 4692.

'En zij deden nog daaraan toe hem te haten over zijn dromen en over zijn woorden', (Genesis 37:8); dat dit een nog grotere verachting en een nog grotere afkeer betekent vanwege de prediking van het ware, hier namelijk aangaande het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis van daaraan toedoen, zijnde te meer; uit de betekenis van haten, hetgeen is verachten en zich afkeren, (4681); uit de betekenis van de droom, wat de prediking is, (4682, 4685); en uit de betekenis van de woorden, wat de ware dingen zijn. Dat de woorden de ware dingen zijn, komt omdat het gehele Woord in de hemel is vanuit de Heer. Daarom betekenen de woorden in de inwendige zin de ware dingen, en het Woord in het algemeen al het Goddelijk Ware. Wat de zaak zelf aangaat, het is het hoogste onder de ware dingen, wat de Kerk die het geloof heeft gescheiden van de naastenliefde, voornamelijk veracht en waarvan zij zich afkeert, ten aanzien hiervan dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is. Allen die van de Oude Kerk zijn geweest en de naastenliefde niet van het geloof hebben gescheiden, hebben geloofd dat de God van het heelal de Goddelijke Mens was, en dat Hij het Goddelijk Zijn was; vandaar noemden zij Hem Jehovah. Zij wisten dit van de Oudsten, voorts eveneens omdat Hij aan verscheidene van hun broeders als de Mens was verschenen. Zij wisten ook dat alle rituele en uitwendige dingen van hun Kerk Hem uitbeeldden. Maar zij die van het afgescheiden geloof zijn geweest, hebben dat niet kunnen geloven, omdat zij niet hebben kunnen begrijpen hoe het Menselijke Goddelijk kon zijn en dat de Goddelijke Liefde dit bewerkte. Van alles wat zij immers niet begrepen vanuit enige voorstelling die door de uitwendige zinlijke dingen van het lichaam was opgevat, meenden zij dat het van geen waarde was. Het van de naastenliefde gescheiden geloof brengt dit met zich mee; want het inwendige van de doorvatting wordt bij hen gesloten, omdat er niet enig tussenliggende bestaat waardoor er invloed is. De Joodse Kerk die daarop volgde, heeft weliswaar geloofd dat Jehovah Mens en eveneens God was, omdat Hij aan Mozes en aan de profeten als Mens was verschenen, daarom noemden zij iedere engel die verscheen Jehovah; toch hebben zij van Hem geen andere voorstelling gehad dan de heidenen hadden van hun goden, waarboven de Joden Jehovah God verkozen omdat Hij wonderen kon doen, (4299); niet wetende dat Jehovah de Heer was in het Woord, (2921, 3035); en dat het Zijn Goddelijk Menselijke was hetwelk al hun rituele dingen uitbeeldden. Ten aanzien van de Messias of de Christus dachten zij niet iets anders dan dat Hij de grootste profeet zou zijn, groter dan Mozes en de grootste koning, groter dan David, Die hen met verbazingwekkende wonderen in het land Kanaän zou binnenleiden. Ten aanzien van Zijn hemels Rijk wilden ze niets horen, en dit omdat ze niets anders dan wereldse dingen vatten; zij waren immers gescheiden van de naastenliefde. De Christelijke Kerk echter aanbidt weliswaar het Menselijke van de Heer als Goddelijk in de uitwendige eredienst, vooral in het Heilig Avondmaal, omdat Hij heeft gezegd dat het brood daar Zijn lichaam was en de wijn Zijn bloed, maar zij maken Zijn Menselijke niet Goddelijk in de leer. Zij maken immers een onderscheid tussen de goddelijke natuur en de menselijke natuur; dit ook met als oorzaak dat de Kerk is afgebogen van de naastenliefde tot het geloof en tenslotte tot het afgescheiden geloof; en omdat zij het Menselijke van de Heer niet als Goddelijk erkennen, ergeren zich velen en loochenen Hem met het hart, (4689). Terwijl het toch hiermee aldus is gesteld dat het Goddelijk Menselijke van de Heer is het Goddelijk Bestaande uit het Goddelijke Zijn, (4687), en dat Hijzelf het Goddelijke Zijn is, want het Goddelijke Zijn en het Goddelijk Bestaande zijn één, zoals de Heer ook duidelijk leert bij Johannes: 'Jezus zei tot Filippus: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend; die Mij heeft gezien die heeft de Vader gezien; gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, (Johannes 14:9,10,11), en eveneens elders. Het Goddelijk Bestaande immers is het Goddelijke Zelf, voortgaande uit het Goddelijke Zijn, en in beeld is het de Mens, omdat de hemel, waarvan het het al is, de Grootste Mens uitbeeldt, zie: (4687), en aan het einde van de hoofdstukken, waar gehandeld wordt over de overeenstemming van alle dingen die bij de mens zijn met de Grootste Mens, is getoond. De Heer is weliswaar zoals een ander mens geboren en heeft van de moeder een zwak menselijke gehad, maar de Heer heeft dit menselijke geheel en al uitgedreven, dermate dat Hij niet langer de zoon van Maria was, en Hij heeft in Zich het Menselijke Goddelijk gemaakt, wat daaronder wordt verstaan dat Hij verheerlijkt is en Hij heeft eveneens aan Petrus, Jakobus en Johannes getoond dat Hij de Goddelijke Mens was, toen Hij van gedaante werd veranderd.

Hemelse Verborgenheden 4696.

En ziet, de zon en de maan; dat dit het natuurlijk goede en het natuurlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van de zon, wat het hemels goede is, waarover, (1529, 1530, 2120, 2495, 2441, 3636, 3643, 4060); en uit de betekenis van de maan, of het ware, waarover, (1529, 1530, 2495). De zon betekent in de hoogste zin de Heer, omdat Hij als de Zon verschijnt aan diegenen in de hemel die in de hemelse liefde zijn. De maan betekent in de hoogste zin eveneens de Heer, omdat Hij als de Maan verschijnt aan diegenen in de hemel die in de geestelijke liefde zijn; ook is het al van het licht van de hemel daaruit. Daarom is het licht uit de Zon daar het hemelse van de liefde of het goede, en is het licht uit de Maan daar het geestelijke van de liefde of het ware. Hier is dus de zon het natuurlijk goede en de maan het natuurlijk ware…

Hemelse Verborgenheden 4697.

Dat sterren de erkentenissen van het goede en ware betekent, staat vast uit de betekenis van sterren, dit zijn dus de erkentenissen van het goede en het ware. Dat de sterren in het Woord deze betekenen, komt omdat zij kleine schijnselgevers zijn die 's nachts lichten en dan uit zich in onze atmosfeer lichtvonken uitzenden, net zoals de erkentenissen de dingen die van het goede en ware zijn. Dat met de sterren die erkentenissen worden aangeduid, kan vaststaan uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals bij Jeremia: 'Jehovaj zei, Die de zon tot een licht van de dag geeft, de inzettingen der maan en der sterren tot een licht van de nacht, Die de zee beweegt dat haar golven bruisen', (Jeremia 31:35).Hier wordt gehandeld over de Nieuwe Kerk; met de zon geven tot een licht van de dag, wordt het goede van de liefde en van de naastenliefde aangeduid; en met de inzettingen van de maan en van de sterren tot een licht van de nacht, het ware en de erkentenissen. Eender bij David: 'Jehovah, Die de grote schijnselgevers heeft gemaakt, de zon tot heerschappij in de dag, de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht', (Psalm 136: 7,8,9). Wie de inwendige zin van het Woord niet kent, zal geloven dat onder de zon hier de zon van de wereld wordt verstaan, en onder de maan en de sterren, de maan en de sterren, maar daaruit rijst geen geestelijke en hemelse zin op, terwijl toch het Woord in de afzonderlijke dingen hemels is. Daaruit blijkt eveneens dat het de goede dingen van de liefde en de naastenliefde zijn en de ware dingen van het geloof met de erkentenissen ervan, die worden aangeduid. Dit geldt ook voor wat er in het eerste hoofdstuk van Genesis staat, waar over de nieuwe schepping van de hemelse mens wordt gehandeld: 'God zei: Er zij schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om onderscheid te maken tussen de dag en de nacht, en zij zullen zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en tot jaren; en zij zullen zijn tot schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om licht te geven op aarde; en het geschiedde aldus. En God maakte de twee grote schijnselgevers, de grote schijnselgever om te heersen des daags, en de kleine schijnselgever om te heersen des nachts, en de sterren; en God stelde ze in het uitspansel der hemelen om licht te geven op de aarde en om te heersen in de dag en in de nacht, en om onderscheid te maken tussen het licht en tussen de duisternis', (Genesis 1:13, 14, 15, 16, 17, 18), zie ook: (30 tot 38). Bij Matthéüs: 'Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de machten der hemelen zullen bewogen worden', (Matthéüs 24:29). Daar wordt met de zon en de maan de liefde en de naastenliefde, of het goede en het ware aangeduid, en met de sterren de erkentenissen, zie: (4060). Omdat daar over de laatste dag of de laatste staat van de Kerk wordt gehandeld, wordt, 'dat de zon zal verduisterd worden en de maan haar schijnsel niet zal geven', aangeduid, dat dan het goede van de liefde en van de naastenliefde zal vergaan, en met 'dat de sterren van de hemel zullen vallen', dat ook de erkentenissen van het goede en van het ware zullen vergaan. Dat die dingen worden aangeduid, blijkt uit de profetische dingen van het Woord, waar soortgelijke dingen worden gezegd ten aanzien van het laatste van de Kerk; zoals bij Jesaja: 'Ziet, de dag van Jehovah zal komen, een wrede, om het land te stellen tot woestheid, en de zondaars zal Hij daaruit verderven, want de sterren der hemelen en hun gesternten zullen met hun licht niet lichten; de zon zal verdonkerd worden in haar opgang, en de maan zal haar licht niet doen glanzen', (Jesaja 13:9, 10). Bij Joël: 'De dag van Jehovah is nabij, de zon en de maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken', (Joël 3:14, 15). Bij Ezechiël: 'Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemelen bedekken, en Ik zal hun sterren zwart maken, Ik zal de zon met een wolk bedekken, en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijnselgevers des lichts in de hemel zal Ik over u zwart maken, en Ik zal een duisternis geven over uw land', (Ezechiël 32:7). Bij Johannes: 'De vierde engel bazuinde, en geslagen werd het derde deel van de zon, en het derde deel van de maan, en het derde deel van de sterren, opdat het derde deel derzelve zou verduisterd worden, en de dag niet zou lichten voor zijn derde deel, en de nacht eender', (Apocalyps 8:12). Dat de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, blijkt bovendien uit deze plaatsen; bij Daniël: 'Vanuit de ene hoorn van de bok der geiten groeide één hoorn van gering af, en groeide zeer tegen het zuiden, en tegen de opgang, en tegen het sierlijke, en groeide tot aan de heiren der hemelen, en hij wierp ter aarde van het heir, en van de sterren en hij vertrad ze', (Daniël 8:9, 10); en bij Johannes: 'De grote draak trok met zijn staart het derde deel der sterren des hemels, en wierp ze op de aarde', (Apocalyps 12:4). Dat hier niet sterren worden verstaan, is duidelijk; bij Daniël en bij Johannes wordt gehandeld over de staat van de Kerk in de laatste tijden. Eender bij David: 'Jehovah telt het getal der sterren, Hij noemt ze allen bij namen', (Psalm 147:3). Bij dezelfde: 'Looft Jehovah, zon en maan, looft Hem, alle gij sterren des lichts', (Psalm 148:4). Bij Johannes: 'Er werd een groot teken gezien in de hemel, een vrouw, omgeven van de zon en de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren', (Apocalyps 12:1). Omdat met sterren de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid, worden daarmee de leerstellige dingen van de Kerk aangeduid, want deze zijn de erkentenissen. Het leerstellige met betrekking tot het geloof dat gescheiden is van de naastenliefde in de laatste tijden, wordt zo met een ster beschreven bij Johannes: 'De derde engel bazuinde, en er viel vanuit de hemel een grote ster, brandende zoals een fakkel, en zij viel op het derde deel van de rivieren, en op de bronnen der wateren; de naam der ster wordt alsem geheten; en vele mensen stierven in de wateren, omdat zij bitter waren geworden', (Apocalyps 8:10,11). De wateren die door die ster bitter waren geworden, zijn de ware dingen; en de rivieren en de bronnen der wateren zijn daaruit het inzicht en de wijsheid, vanuit het Woord. Dat de wateren de ware dingen zijn, zie: (2702, 3058, 3424); dat de rivieren het inzicht zijn, (3051); en dat de fonteinen de wijsheid vanuit het Woord zijn, zie: (2702, 3424).

Hemelse Verborgenheden 4733.

… Dat de erkenning en de aanbidding van het Goddelijk Menselijke van de Heer het leven van de godsdienst is, blijkt uit hetgeen eerder, zie: (4731) is gezegd; en ook hieruit, dat de mensen zodanig zijn dat ze datgene willen vereren waarover ze enig begrip kunnen hebben en er over kunnen denken en er enig idee over kunnen vormen. De zinlijke mens echter die uitsluitend geregeerd wordt door de zintuigen en zo een bepaald zintuiglijk beeld heeft, wil Hem ook niet vereren tenzij er het Goddelijke in is. Dit is algemeen voor het menselijk geslacht, vandaar vereren de heidenen afgodsbeelden, waarvan zij geloven dat het Goddelijke daarin is, anderen echter mensen na hun dood, van wie zij geloven dat zij of goden of heiligen zijn. Niets immers kan bij de mens worden opgewekt, tenzij er dat is wat zijn zintuigen beweegt. Zij die zeggen dat ze een opperwezen erkennen waarvan ze zich geen bepaalde voorstelling kunnen maken, erkennen voor het merendeel geen God, maar in plaats daarvan de natuur, omdat ze deze begrijpen. Zeer velen van de ontwikkelden onder de Christenen zijn zo, ook doordat zij niet geloven dat het menselijke van de Heer, Goddelijk is. Opdat dus de mensen die zich zozeer van het Goddelijke hebben verwijderd, en in zo'n mate lichamelijk zijn geworden, niet hout en stenen zouden vereren en niet enig mens na de dood, en zo in diens plaats een of andere duivel, en niet God Zelf, omdat ze Hem niet op enige wijze zouden kunnen doorvatten, en zo het al van de Kerk te gronde zou gaan, en met de Kerk het menselijk geslacht, heeft het Goddelijke zelf het Menselijke willen aannemen en dit Goddelijk willen maken. Laten de ontwikkelden zich dus daarvoor wachten, over het Menselijke van de Heer te denken en niet tegelijk te geloven dat het Goddelijk is; indien zij anders doen, ergeren ze zich en tenslotte geloven ze niets meer.

Hemelse Verborgenheden 4735.

… Bij de Ouden betekende het vlees en het bloed het menselijk eigene, omdat het menselijke uit vlees en bloed bestaat, Vandaar zei de Heer tot Simon: 'Gezegend zijt gij, want vlees en bloed heeft u dat niet onthuld, maar Mijn Vader Die in de hemelen is', (Matthéüs 16:17). Dus is het vlees en het bloed, met het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal aangeduid, het Menselijk eigene van de Heer; het eigene zelf van de Heer, hetwelk Hij Zich met eigen macht heeft verworven, is Goddelijk. Zijn eigene vanuit de ontvangenis was dat wat Hij vanuit Zijn Vader Jehovah had en het was Jehovah Zelf; vandaar was het eigene hetwelk Hij Zich in het Menselijke heeft verworven, Goddelijk. Het is het Goddelijk eigene in het Menselijke hetwelk vlees en bloed wordt genoemd; het vlees is Zijn Goddelijk Goede, (3813), het bloed is het Goddelijk Ware van het Goddelijk Goede. Het Menselijke van de Heer kan, nadat het verheerlijkt of Goddelijk is gemaakt, niet als menselijk worden opgevat, maar zoals de Goddelijke Liefde in de menselijke vorm; en dit nog meer dan de engelen, die, wanneer zij verschijnen, zoals zij door mij werden gezien, evenals vormen van liefde en naastenliefde verschijnen onder de menselijke gedaante, en dit uit de Heer….

Hemelse Verborgenheden 4791.

De tong verleent toegang tot de longen en eveneens tot de maag, ze beeldt dus als het ware de voorhof uit tot geestelijke en hemelse dingen; tot de geestelijke dingen omdat ze de longen bedient en vandaar de spraak; tot de hemelse dingen, omdat ze de maag bedient, die aan het bloed en aan het hart de voedingsmiddelen verschaft, (zie 3635, 3883-3895). De tong stemt daarom in het algemeen overeen met de aandoening van het ware, of met diegenen in de Grootste Mens die in de aandoening van het ware zijn, en daarna in de aandoening van het goede vanuit het ware. Zij die het Woord van de Heer liefhebben en vandaar kennis van het ware en het goede verlangen, behoren tot die streek. Er zijn echter verschillen: er zijn er die tot de tong zelf behoren, anderen tot het strottenhoofd en tot de luchtpijp. Anderen tot de keel of ook tot het tandvlees en weer anderen tot de lippen. Er is immers bij de mens zelfs niet het kleinste waarmee geen overeenstemming is. Dat zij die in de aandoening van het ware zijn tot die streek behoren, in brede zin verstaan, is meermalen te ervaren gegeven en dit door een duidelijke invloed, nu eens in de tong en dan weer in de lippen en het werd ook gegeven met hen te spreken. Het werd waargenomen dat ook sommigen overeenstemmen met de innerlijke dingen van de tong en van de lippen en sommigen met de uiterlijke dingen. De werking van hen die alleen de uiterlijke ware dingen met de aandoening opnemen, maar niet de innerlijke, zonder deze echter te verwerpen, heb ik niet in de innerlijke maar in de uiterlijke delen van mijn tong gevoeld.

Hemelse Verborgenheden 4792.

Omdat spijs en voeding met de geestelijke spijs en voeding overeenstemt, stemt vandaar de smaak overeen met het begrijpen en de aandoening ervan. De geestelijke spijs is de wetenschap, het inzicht en de wijsheid, vanuit deze immers leven geesten en engelen en hieruit worden zij eveneens gevoed. Ze verlangen ernaar en hebben trek, zoals mensen die hongerig zijn, naar spijs. Vandaar stemt de eetlust overeen met dat verlangen. En, wat wonderlijk is, door die spijs groeien zij ook op; de kleine kinderen immers die overlijden, verschijnen in het andere leven niet anders dan als kleine kinderen, en ze zijn ook kleine kinderen voor wat het verstand betreft. Maar naar gelang ze in inzicht en wijsheid groeien, verschijnen ze niet als kleine kinderen, maar als gevorderd in leeftijd en tenslotte als volwassenen. Ik heb met sommigen gesproken die als kleine kinderen waren gestorven, en ze vertoonden zich aan mij als jonge mensen, omdat ze toen inzicht hadden verworven. Daaruit blijkt wat geestelijke spijs en voeding is.

Hemelse Verborgenheden 4793.

Omdat de smaak overeenstemt met de doorvatting en de aandoening van weten, van verstaan en wijs zijn, en in die aandoening het leven van de mens is, wordt het daarom niet aan enige geest of engel toegestaan, in de smaak van de mens in te vloeien, want dit zou hetzelfde zijn als invloeien in zijn leven dat hem eigen is. Niettemin zijn er rondzwervende geesten die uit de helse bende zijn en verderfelijker zijn dan de anderen, die, omdat ze in het leven van het lichaam tot een gewoonte hadden gemaakt om binnen te gaan in de aandoeningen van de mens teneinde hem te schaden, ook in het andere leven die begeerte houden. Dezen trachten op elke wijze binnen te gaan in de smaak bij de mens. Als ze daarin zijn binnengegaan nemen ze bezit van de innerlijke dingen, namelijk van het leven van zijn denken en aandoeningen, want zij stemmen, zoals gezegd, overeen, en de dingen die overeenstemmen, werken als één samen. Heden ten dage worden zeer velen door hen bezeten, er zijn immers heden ten dage innerlijke bezetenheden, niet echter, zoals in vroeger tijden, uiterlijke. De innerlijke bezetenheden gebeuren door zulke geesten en hoe zij zijn, kan vaststaan als men let op het denken en de aandoeningen, vooral op de innerlijke bedoelingen die men vreest te openbaren. Deze zijn bij sommige zo waanzinnig, dat als deze niet in bedwang werden gehouden door de uitwendige banden, zoals reputatie, winst, roem en vrees voor het leven en de wet, ze zich meer dan de bezetenen zelf in moorden en roven zouden storten. Wie en hoe die geesten zijn, door wie de innerlijke dingen van zulke mensen bezeten zijn, zie: (1983). Opdat ik zou weten hoe het hiermee is gesteld, werd het hun toegestaan om te trachten in de smaak bij mij binnen te gaan, wat ze ook met de grootste ijver probeerden; en toen werd mij gezegd dat als ze tot de smaak doordrongen ze ook de innerlijke dingen in bezit zouden nemen. De oorzaak hiervan is dat de smaak door overeenstemming van die innerlijke dingen afhangt. Maar dit werd alleen zo toegestaan dat ik zou weten hoe het met de overeenstemming van de smaak is gesteld. Ze werden echter meteen van daar weggejaagd. Die verderfelijke geesten proberen dit voornamelijk om alle inwendige banden te slaken, die de aandoeningen zijn van het goede en het ware, van het rechtvaardige en het redelijke, de vrees voor de goddelijke wet, en de schaamte om het gezelschap en het vaderland te schaden. Zijn deze inwendige banden geslaakt dan is de mens door zulke geesten bezeten. Wanneer ze zich niet op deze wijze met hardnekkige inspanning in de innerlijke dingen kunnen begeven, proberen ze het door magische kunsten, waarvan er in het andere leven vele zijn, die in de wereld volslagen onbekend zijn. Hierdoor verdraaien ze feitelijke dingen bij de mens, en wenden alleen die aan die schandelijke begeerten begunstigen. Zulke inbeslagnemingen kunnen niet worden vermeden, tenzij de mens in de aandoening van het goede is en vandaar in het geloof in de Heer. Het werd eveneens getoond hoe ze verjaagd werden. Toen ze namelijk meenden naar de innerlijke dingen van het hoofd en de grote hersenen door te dringen, werden ze daar langs de uitscheidingswegen afgevoerd, en vandaar naar de uitwendige dingen van de huid. Daarna werd gezien dat ze werden neergeworpen in een kuil waarin vloeibaar vuil was. Ik ben ingelicht dat zulke geesten overeenstemmen met de vuile kleine putjes in de buitenste huid, waar de schurft ontstaat, ze stemmen dus overeen met schurft.

Hemelse Verborgenheden 4794.

De geest, of de mens na de dood, heeft alle gewaarwordingen die hij had toen hij in de wereld leefde, namelijk het gezicht, het gehoor, de reuk en de tast. Niet echter de smaak, maar in plaats daarvan iets overeenkomstigs dat aan de reukzin is toegevoegd. Dat hij geen smaak heeft, is opdat hij niet in de smaak van de mens kan binnengaan en zo diens innerlijk dingen in bezit nemen. Bovendien, opdat die zin hem niet verwijdert van het verlangen om te weten en wijs te zijn, dus van de geestelijke eetlust.

Hemelse Verborgenheden 4795.

Hieruit kan ook vaststaan waarom de tong een dubbele taak is toegewezen, namelijk de taak om de spraak van dienst te zijn en om de voeding van dienst te zijn. Voorzover ze immers de voeding van dienst is, stemt ze overeen met de aandoening van de ware dingen te weten, te begrijpen en daarin wijs te zijn. Het woord wijsheid (sapientia) of wijs zijn (sapere), komt af van het woord smaak (sapor); en voorzover zij de spraak van dienst is, stemt ze overeen met de aandoening van de ware dingen te denken en ernaar te handelen.

Hemelse Verborgenheden 4796.

Als de engelen zich zichtbaar vertonen, verschijnen al hun innerlijke aandoeningen helder vanuit hun aangezicht en blinken daaruit op. Het aangezicht is dus de uitwendige vorm en het representatieve beeld ervan. Een ander aangezicht hebben dan dat van zijn aandoeningen is in de hemel niet mogelijk. Zij die een ander aangezicht voorliegen worden uit het gezelschap geworpen. Daaruit blijkt dat het aangezicht overeenstemt met alle innerlijke dingen in het algemeen, zowel met de aandoeningen van iemand als met zijn denken, of met de dingen die van de wil en met de dingen die van het verstand zijn bij de mens. Vandaar ook worden in het Woord met het aangezicht en met aangezichten, de aandoeningen aangeduid; en dat de Heer de aangezichten over iemand verheft, dat Hij Zich vanuit de goddelijke Aandoening, die van de liefde is, over hem erbarmt.

Hemelse Verborgenheden 4797.

De veranderingen in de staat van hun aandoeningen verschijnen ook in het aangezicht van de engelen op duidelijk zichtbare wijze. Als ze in hun eigen gezelschap zijn, dan verschijnt hun aangezicht als dat van zichzelf, maar wanneer ze in een ander gezelschap komen, dan worden hun aangezichten veranderd volgens de aandoeningen van het goede en het ware van dat gezelschap. Maar toch is hun werkelijk eigen aangezicht zoals de basis dat in al die veranderingen wordt herkend. Ik heb de opeenvolgende wisselingen gezien volgens de aandoeningen van de gezelschappen waarmee zij verbonden waren. Iedere engel is immers in een bepaalde streek van de Grootste Mens, en is zo op een algemene wijze en in de breedte verbonden met allen die in dezelfde streek zijn, hoewel hij in dat deel van die streek is waarmee hij eigenlijk overeenstemt. Ik heb gezien dat hun aangezichten wisselden door veranderingen van de ene grens van de aandoening tot de andere, maar het werd waargenomen dat evenwel hetzelfde aangezicht in het algemeen werd behouden, zodat steeds de heersende aandoening met de wisselingen ervan opblonk. Zo werden de aangezichten van de volle aandoening in de breedste zin getoond. Wat nog wonderlijker is, ook werden de veranderingen van de aandoeningen vanaf de kindertijd tot aan de volwassen leeftijd toe getoond door de wisselingen van het aangezicht. Het werd te kennen gegeven hoeveel het in deze leeftijd van de kindertijd had aangehouden en dat deze het menselijke zelf ervan was; bij het kleine kind immers is de onschuld in de uitwendige vorm, en de onschuld is het menselijke zelf. Immers hierin vloeit de liefde en de naastenliefde uit de Heer in zoals in een vlak. Wanneer de mens wordt wederverwekt en wijs wordt, wordt de onschuld van de kindertijd die uitwendig was, inwendig. Vandaar komt het dat de echte wijsheid geen andere woonplaats heeft dan in de onschuld, (2305, 2306, 3183), [3994]. Ook kan niemand dan alleen hij die iets van onschuld heeft, in de hemel binnengaan, volgens de woorden van de Heer: 'Tenzij gij wordt zoals de kinderkens, gij zult in het koninkrijk der hemelen niet binnengaan',(Matthéüs 18:3; Marcus 10:15).

Hemelse Verborgenheden 4798.

Uit de aangezichten kan men ook de boze geesten kennen, want al hun begeerten of boze aandoeningen zijn aan hun aangezichten ingeprent; en uit de aangezichten kan men eveneens weten met welke hellen ze verbonden zijn. Er zijn immers zeer vele hellen, alle onderscheiden naar de geslachten en soorten van de begeerten van het boze. In het algemeen zijn hun aangezichten, wanneer ze in het licht van de hemel verschijnen, bijna zonder leven, vaal zoals een lijkenkleur, bij sommigen zwart, en bij sommigen monsterachtig. Ze zijn immers de vormen van haat, wreedheid, arglist en huichelarij. Maar in hun eigen schijnsel, als ze onder elkaar zijn, verschijnen ze, als gevolg van hun fantasie, anders.

Hemelse Verborgenheden 4799.

Er waren geesten bij mij uit een ander wereldrond waarover elders, van wie het aangezicht afweek van de aangezichten van de mensen van onze wereld. Het was vooruitstekend, vooral rondom de lippen, en bovendien flexibel. Ik sprak met hen over hun manier van leven en de wijze van omgang met elkaar. Ze zeiden dat ze onderling vooral spraken door wisselingen van het aangezicht, voornamelijk rondom de lippen, en dat ze de aandoeningen uitdrukten door de delen die van het aangezicht zijn rondom de ogen, zodat hun omgeving daaruit ten volle, zowel wat ze dachten als wat ze wilden, kon begrijpen. Ze trachten mij dit ook te tonen door een invloed in mijn lippen door middel van verschillende vouwen en buigingen er rondom heen. Maar ik kon de veranderingen niet opnemen, omdat mijn lippen niet van kind af aan in zulke dingen waren ingewijd, niettemin kon ik door de verbinding van hun denken onderkennen wat ze zeiden. Dat echter de spraak in het algemeen door de lippen kan worden uitgedrukt, was voor mij duidelijk uit de vele reeksen van spiervezels die met elkaar verweven, in de lippen liggen Als deze zouden worden los gewikkeld en zich zo ontplooid en vrij zouden bewegen, zouden daar tal van wisselingen zichtbaar zijn, die aan hen bij wie deze spiervezels op elkaar geperst zijn, onbekend zijn. Dat hun spraak daar zodanig was, komt daarvandaan dat zij niet kunnen veinzen, of iets anders denken en iets anders met het aangezicht tonen. Ze leven immers onder elkaar in zo'n oprechtheid dat ze hoegenaamd niets voor hun omgeving verbergen. Dezen weten dan terstond wat ze denken, willen, hoe ze zijn en ook wat ze gedaan hebben. De volbrachte daden immers zijn bij hen die oprecht zijn, in het geweten. Vandaar kunnen ze door de anderen op het eerste gezicht worden onderkend door de gelaatstrekken van hun innerlijk of hun gemoed. Ze toonden mij dat ze het aangezicht niet dwingen, maar het vrij laten gaan, anders dan bij hen die van jongs af daaraan gewend zijn te veinzen, dus anders te spreken en te handelen dan te denken en te willen. Het aangezicht van dezen wordt samengetrokken, opdat het gereed is om een wisseling te ondergaan zoals hun sluwheid het ingeeft. Al wat de mens wil verbergen, trekt zijn aangezicht samen, waarna het vanuit dit samengetrokkene wordt uitgerekt als iets naar voren wordt gebracht, dat als het ware, schijnbaar oprecht is. Toen ik in het Woord van het Nieuwe Testament over de Heer las, waren die geesten aanwezig en eveneens waren een aantal Christenen aanwezig, en het werd doorvat dat de laatstgenoemden binnen in zich ergernissen tegen de Heer koesterden, en eveneens dat ze die op een stilzwijgende wijze wilden overbrengen. Degenen die van een ander wereldrond waren, waren verwonderd dat zij zodanig waren, maar het werd gegeven hun te zeggen, dat ze in de wereld niet met de mond maar met het hart zodanig waren geweest, en dat er ook zijn die de Heer prediken, ook al zijn ze zodanig. Ze kunnen zelfs het gewone volk tot zuchten en soms tot tranen toe roeren vanuit de ijver van een geveinsde vroomheid. Hierbij delen zij hoegenaamd niets mee van de dingen die van het hart zijn. Ze verbaasden zich hierover dat er zo'n tweespalt kan bestaan tussen de innerlijke en de uiterlijke dingen, of tussen het denken en de spraak, en ze zeiden dat zij zo'n tweespalt in het geheel niet kennen en dat het hun onmogelijk is om iets anders met de mond te spreken en met het aangezicht te tonen dan volgens de aandoeningen van hun harten, en dat ze indien het anders was, uiteengescheurd zouden worden en verloren zouden gaan.

Hemelse Verborgenheden 4800.

Uiterst weinig mensen kunnen geloven dat er gezelschappen van geesten en engelen zijn waarmee de afzonderlijke dingen van de mens overeenstemmen, en ook, dat hoe meer gezelschappen er zijn, en hoe meer er in een gezelschap zijn, des te beter en des te sterker de overeenstemming is; een eensgezinde menigte heeft immers sterkte. Opdat ik zou weten dat dit zo is, werd getoond hoe zij werken op en invloeien in het aangezicht, hoe in de spieren van het voorhoofd en in die van de wangen, verder ook in die van de kin en de keel. Het werd aan hen die tot die streek behoorden gegeven in te vloeien en toen werden volgens hun invloed de afzonderlijke dingen gevarieerd. Enigen van hen spraken ook met mij, maar die wisten niet dat zij aan de streek van het aangezicht waren toegewezen, want aan welke streek ze zijn toegewezen, is voor geesten verborgen, niet echter voor de engelen.

Hemelse Verborgenheden 4801.

Iemand sprak met mij, die in de tijd toen hij in de wereld leefde, meer dan anderen de uiterlijke ware dingen van het geloof had geweten, maar niettemin niet een leven had geleid dat overeenkomt met de geboden van het geloof. Hij had immers alleen zichzelf liefgehad en anderen, bij zichzelf vergeleken, veracht. Hij had gelooft dat hij onder de eersten in de hemel zou zijn, maar omdat hij zodanig was, had hij geen andere mening van de hemel kunnen hebben, dan zoals van een werelds koninkrijk. Toen hij in het andere leven ontdekte dat de hemel geheel en al anders was, en dat diegenen de voornaamsten waren die zich niet boven anderen hadden gesteld, vooral zij die zich de barmhartigheid niet waardig hadden geacht en zich naar de verdienste genomen zich de laatsten hadden geacht, was hij zeer verontwaardigd. Hij verwierp daarop de dingen die in het leven van het lichaam van zijn geloof waren geweest. Hij streefde aanhoudend daarnaar diegenen geweld aan te doen die van de streek van de tong waren. Het werd gegeven zijn streven verscheidene weken lang te doorvoelen en vandaar eveneens te weten wie en hoe diegenen zijn die met de tong overeenstemmen, en wie degenen zijn die aan hen tegenovergesteld zijn.

Hemelse Verborgenheden 4802.

Er zijn ook zulke geesten die hoewel ze boos zijn, op een bepaalde manier het licht van de hemel toelaten en de ware dingen van het geloof opnemen, hierdoor hebben ze enig begrip van het ware. Ze nemen de ware dingen ook begerig op maar niet met het oogmerk om daar vervolgens naar te leven, maar om zich daarop te beroemen dat zij schijnen meer inzicht te hebben en meer de ogen van een lynx te hebben dan anderen. Het verstandelijke van de mens immers is zodanig dat het de ware dingen kan opnemen, maar de ware dingen worden hun niet toegeëigend, tenzij ze volgens die ware dingen leven. Als het verstandelijke van de mens niet zodanig was zou hij niet kunnen worden hervormd. Zij die in de wereld zodanig zijn geweest, namelijk dat ze de ware dingen hebben begrepen en toch een leven van het boze hebben geleefd, zijn ook zo in het andere leven, maar daar misbruiken ze hun vermogen van de ware dingen te begrijpen om te heersen. Daar weten ze immers dat ze door de ware dingen verbinding hebben met enige hemelse gezelschappen; ze kunnen dus bij de bozen zijn en kunnen zich laten gelden, want de ware dingen brengen in het andere leven macht met zich mee, maar omdat ze een leven van het boze leiden, zijn ze in de hel. Ik heb met een tweetal dat in het leven van het lichaam zodanig was geweest, gesproken, en deze verwonderden zich dat ze in de hel waren, terwijl ze toch door overreding de ware dingen van het geloof hadden geloofd. Maar hun werd gezegd dat het licht bij hen waardoor zij de ware dingen verstaan, een licht is, zodanig als dat van de winter in de wereld, waarin de voorwerpen met hun schoonheid en met hun kleuren eveneens verschijnen als in het licht van de zomer, maar dat niettemin alle dingen in het eerstgenoemde licht verstard zijn en niets liefelijks en niets van blijdschap wordt getoond. Dit komt omdat het einddoel van het begrijpen van de ware dingen het pronken was geweest en vandaar ter wille van zichzelf. Als de sfeer van hun einddoelen zich verheft naar de innerlijke hemelen, tot de engelen daar, door wie enig en alleen de einddoelen worden doorvat, kan dit niet door hen worden verdragen, maar wordt teruggeworpen, vandaar komt het dat zij in de hel waren. Hieraan werd toegevoegd dat zulke geesten in oude tijden meer dan de overigen 'slangen van de boom der kennis' werden genoemd, omdat ze wanneer ze vanuit het leven redetwisten, tegen de ware dingen spreken. Ze zijn zoals een vrouw die bekoorlijk is van aangezicht maar toch een afschuwelijke stank verspreidt en daarom overal waar ze komt uit de gezelschappen wordt teruggeworpen. In het andere leven stinken dezen ook inderdaad als ze bij de gezelschappen van engelen komen; dit ruiken ze ook zelf als ze de engelen naderen. Hieruit kan vaststaan wat het geloof is zonder het leven van het geloof.

Hemelse Verborgenheden 4803.

Het volgende is de vermelding waard, want het is in de wereld volslagen onbekend; de staten van de goede geesten en de engelen worden aanhoudend veranderd en vervolmaakt. Zo worden ze opgeheven in de meer innerlijke dingen van de streek waarin ze zijn, en dus in edeler functies. Er is immers in de hemel een voortdurende zuivering en om zo te zeggen een nieuwe schepping. Niettemin is het hiermee zo gesteld dat nooit enige engel tot in het eeuwige een volstrekte volmaaktheid kan bereiken; de Heer alleen is volmaakt; in Hem en vanuit Hem is alle volmaaktheid. Zij die met de mond overeenstemmen, willen aanhoudend spreken, want in het spreken vinden zij het toppunt van lust. Wanneer dezen worden vervolmaakt, worden ze daartoe gebracht om niets anders te spreken dan wat voor de genoten, het algehele welzijn, de hemel en de Heer bevorderlijk is. Het verkwikkelijke zo te spreken neemt bij hen voor zoveel toe als de lust vergaat zichzelf bij het spreken voor ogen te hebben en naar wijsheid te streven vanuit hun eigene.

Hemelse Verborgenheden 4804.

Er zijn zeer vele gezelschappen in het andere leven die de gezelschappen van de vriendschap worden genoemd. Ze zijn samengesteld uit hen die in het leven van het lichaam de verkwikking van de conversatie boven elke andere verkwikking hebben verkozen, en die degenen waarmee ze zich onderhielden, hebben liefgehad, zonder zich er in het minst om te bekommeren of die mensen goed dan wel boos waren, als ze maar onderhoudend waren. Dus waren ze noch met het goede, noch met het kwade bevriend. Zij die zodanig zijn geweest in het leven van het lichaam, zijn ook zo in het andere leven; ze sluiten zich aaneen alleen vanuit het plezier van de omgang met anderen. Verscheidene van zulke gezelschappen zijn bij mij geweest, maar op een afstand. Ze verschenen voornamelijk een weinig naar rechts boven het hoofd. Het werd gegeven hun aanwezigheid waar te nemen door een gevoel van verstarring en afstomping, en doordat mijn eigen aangename gevoel dat ik toen had, verdween. De aanwezigheid immers van zulke gezelschappen brengt dit teweeg, waar ze komen, nemen ze van de anderen het aangename weg, en, wat wonderlijk is, ze eigenen het zich toe. Ze keren dan de geesten die bij de anderen zijn af en leiden hen naar zichzelf toe. Zo dragen ze het verkwikkelijke van de ander op zichzelf over, en omdat ze daardoor voor diegenen die in het goede zijn, hinderlijk en schadelijk zijn, worden ze derhalve door de Heer daarvan afgehouden dicht bij de hemelse gezelschappen te komen. Daaruit werd te weten gegeven hoeveel schade ten aanzien van het geestelijk leven een vriendschap de mens berokkent, indien de persoon en niet het goede wordt beschouwd. Weliswaar kan eenieder met een ander bevriend zijn, niettemin moet hij het allermeest bevriend zijn met het goede.

Hemelse Verborgenheden 4805.

Er zijn ook gezelschappen met innerlijke vriendschap, die niet het uitwendig verkwikkelijke van een ander wegnemen en op zichzelf overbrengen, maar het inwendig verkwikkelijke, of zijn geluksgevoel vanuit de aandoening dat geestelijke dingen hem geven. Dezen zijn vooraan aan de rechterzijde dicht boven de lagere aarde, en sommigen ervan een weinig daarboven. Ik heb enige malen gesproken met hen die beneden waren, en toen vloeiden zij die boven waren, gemeenschappelijk in. Dezen waren in het leven van het lichaam zodanig geweest dat ze van harte diegenen hadden liefgehad die binnen hun gemeenschappelijk samenzijn waren geweest en elkaar ook in broederschap wederkerig hadden omhelsd. Ze hadden van zichzelf geloofd dat zij alleen levend en in het licht waren, en dat diegenen die zich buiten hun gezelschap bevonden, naar verhouding niet levend en niet in het licht waren. Omdat zij zodanig waren, meenden ze ook dat de hemel van de Heer alleen bestond uit de weinigen waaruit hun groep bestond. Het werd echter gegeven hun te zeggen dat de hemel van de Heer onmetelijk is en bestaat uit elk volk en elke taal, en dat daar allen zijn die in het goede van de liefde en het geloof zijn geweest. Het werd getoond dat zij die in de hemel zijn, betrekking hebben op alle streken van het lichaam ten aanzien van de uiterlijke en de innerlijke dingen, maar dat ze indien ze voorbij streefden aan de dingen die met hun leven overeenstemmen, niet de hemel konden hebben, vooral niet als ze de anderen die buiten hun gezelschap waren, verdoemden. Hun gezelschap is dan een gezelschap van innerlijke vriendschap, die zoals gezegd, zodanig is dat ze anderen beroven van het gelukzalige van de geestelijke aandoening, wanneer ze hen naderen. Ze beschouwen hen immers als niet uitverkoren en als niet levend, welke gedachte, wanneer die wordt overgebracht, droefenis veroorzaakt, die echter volgens de wet van de orde in het andere leven, tot henzelf terugkeert.

Hemelse Verborgenheden 4906.

… Dat verbranden wordt gezegd met betrekking tot de uitroeiing van het goede staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord. Dit komt daarvandaan dat het vuur en de vlam in de geestelijke zin het goede is en vandaar is de warmte de aandoening van het goede; en in de tegenovergestelde zin is het vuur en de vlam het boze, en vandaar is de warmte de aandoening van het boze, (1297, 1861, 2446). Het goede is ook daadwerkelijk een geestelijk vuur, waar vanuit de geestelijke warmte is die levend maakt; en het boze is een vuur en daaruit de warmte die verteert. Dat het goede van de liefde het geestelijk vuur is en dat de aandoening van dat goede de geestelijke warmte is, kan voor hem die oplet en dit overdenkt, klaarblijkend vaststaan. Indien hij immers daarover nadenkt vanwaar de mens het levensvuur en de levenswarmte heeft, dan zal hij inzien dat die vanuit de liefde zijn. Zodra immers de liefde ophoudt, wordt de mens ook koud, en hoe meer hij in de liefde is, des te meer wordt hij warm. Indien de levenskracht van de mens niet uit die oorsprong was, zou hij geenszins het leven kunnen hebben. Maar dat vuur of die geestelijke warmte, dat het leven maakt, wordt tot een verbrandend en verterend vuur bij de bozen. Het wordt immers bij hen in zo'n vuur verkeerd. Bij de van rede verstoken dieren vloeit de geestelijke warmte ook in en maakt het leven, maar een leven volgens de opneming in hun organische vormen, vandaar hebben zij de kennis en de aandoeningen meegeboren, zoals de bijen en de overige dieren.

Hemelse Verborgenheden 4931.

Er is al eerder duidelijk gemaakt dat de algehele hemel één mens weergeeft met zijn afzonderlijke organen, ledematen en inwendige delen; en dit omdat de hemel de Heer weergeeft. De Heer immers is het al in alle dingen van de hemel en wel dermate dat de hemel in de eigenlijke zin het goddelijk Goede en het goddelijk Ware is, die uit de Heer zijn. Vandaar komt het dat de hemel als het ware in zoveel gebieden is onderscheiden als er inwendige delen, organen en ledematen van de mens zijn en hiermee is ook de overeenstemming. Indien er niet zo'n overeenstemming van de mens met de hemel was, en door de hemel met de Heer, zou de mens zelfs niet één enkel ogenblik blijven bestaan. Al die dingen worden in hun verband gehouden door de invloeiing. Maar al die gebieden hebben betrekking op twee rijken, namelijk op het hemels en het geestelijk rijk. Het eerstgenoemde rijk, namelijk het hemelse, is het rijk van het hart in de Grootste Mens en het laatstgenoemde, namelijk het geestelijk rijk, is het rijk van de long daar, net zoals in de mens. In alle en de afzonderlijke dingen in hem regeren het hart en de long. Die twee rijken worden op wonderbaarlijke wijze verbonden, die verbinding wordt ook uitgebeeld in de verbinding van het hart en de long bij de mens, en in de verbinding van de werkingen van beide in de afzonderlijke leden en inwendige delen. Wanneer de mens een embryo is, of wanneer hij nog in de baarmoeder is, is hij in het rijk van het hart, maar als hij uit de baarmoeder is gekomen, komt hij daarmee in het rijk van de long. En als hij zich door de ware dingen van het geloof naar het goede van de liefde laat voortleiden, keert hij uit het rijk van de long terug naar het rijk van het hart van de Grootste Mens. Zo komt hij dan opnieuw in de baarmoeder en wordt wedergeboren, en dan worden die twee rijken eveneens bij hem verbonden, maar in de omgekeerde volgorde. Tevoren immers was het rijk van het hart bij hem onder de heerschappij van de longen, dat wil zeggen, tevoren heerste bij hem het ware van het geloof, maar daarna heerst het goede van de naastenliefde. Dat het hart overeenstemt met het goede van de liefde en de long met het ware van het geloof, zie: (3635, 3883, 3895).

Hemelse Verborgenheden 4932.

Zij die in de Grootste Mens met de handen en armen en eveneens met de schouders overeenstemmen, zijn diegenen die in de macht zijn door het ware van het geloof vanuit het goede. Zij immers die in het ware van het geloof vanuit het goede zijn, zijn in de macht van de Heer, zij kennen immers aan Hem alle macht toe en geen aan zichzelf. Hoe meer ze aan zichzelf geen macht toekennen, niet met de mond maar met het hart, in des te groter macht zijn zij. Vandaar worden engelen machten en mogendheden genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4933.

Dat de handen, de armen en de schouders overeenstemmen met de macht in de Grootste Mens, komt omdat de krachten en de machten van het gehele lichaam en van al zijn inwendige delen daarop betrekking hebben, want het lichaam oefent zijn krachten en machten uit door de armen en de handen. Vandaar komt het ook dat in het Woord met de handen, de armen en de schouders de machten worden aangeduid. Dat ze met de handen worden aangeduid, zie: (878, 3387); dat ze met de armen worden aangeduid, blijkt uit verschillende plaatsen, zoals uit deze: 'Wees de arm elke morgen', (Jesaja 33:2); 'De Heer Jehovih komt in de sterke, en Zijn arm zal voor Hem heersen', (Jesaja 40:10); 'Dit werkt Hij door de arm van Zijn sterkte', (Jesaja 44:12); 'Mijn armen zullen de volken richten', (Jesaja 51:5); 'Trek sterkte aan arm van Jehovah', (Jesaja 51:9); 'Ik zag rondom en er was niemand die hielp, daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt', (Jesaja 63:5); 'Vervloekt is diegene die op de mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt', (Jeremia 17:5); 'Ik heb gemaakt de aarde, de mens en het beest door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm', (Jeremia 27:5; 32:17); 'Moabs hoorn is afgesneden en zijn arm is verbroken', (Jeremia 48:25); 'Ik breek de armen van de koning van Egypte, daarentegen zal ik de armen van de koning van Babel versterken', (Ezechiël 30:22,24,25); 'Jehovah breek de arm van de goddelozen', (Psalm 10:15); 'Naar de grootheid van Uw arm, die de zonen van de dood overig zijn', (Psalm 79:11); 'Uitgeleid uit Egypte door een sterke hand en door een uitgestrekte arm', (Deuteronomium 7:19; 11:2,3; 26:8; Jeremia 32:21; Psalm 136:12). Hieruit kan ook vaststaan dat met de rechterhand in het Woord de hogere macht wordt aangeduid en met 'zitten aan de rechterzijde van Jehovah', de Almacht, (Matthéüs 26:63,64; Lukas 22:69; Markus 14:61,62; 16:19).

Hemelse Verborgenheden 4934.

Er verscheen aan mij een naakte arm, naar voren en naar binnen gebogen. Deze had zo'n grote kracht en bracht zo'n grote verschrikking met zich mee, dat ik daar niet alleen van huiverde, maar dat het mij toescheen dat ik als het ware tot het allerkleinste en ten aanzien van de binnenste dingen, verbrijzeld zou kunnen worden. Hij was onweerstaanbaar. Deze arm verscheen aan mij twee maal en daaruit werd te weten gegeven dat de armen de sterkte betekenen en de handen de macht; ook werd een warmte gevoeld die van die arm uitstroomde.

Hemelse Verborgenheden 4935.

Die naakte arm vertoont zich zichtbaar in verschillende standen en volgens die stand jaagt hij schrik aan, en in de stand waarvan hiervoor sprake was, een ongelooflijke schrik. Het schijnt immers alsof hij in één ogenblik merg en been kan verbrijzelen. Zij die in het leven van het lichaam weinig vrees kenden, worden niettemin in het andere leven door deze arm in de grootste schrik gebracht.

Hemelse Verborgenheden 4936.

Enige malen verschenen er geesten die stokken hadden en er werd gezegd dat het magiërs waren. Ze zijn vooraan aan de rechterzijde, ver weg, diep in holen. Zij die verderfelijker magiërs zijn geweest worden daar dieper opgeborgen. Ze schijnen zich zelf toe stokken te hebben; ook vormen ze door fantasieën verschillende soorten stokken en ze geloven dat ze daarmee wonderen kunnen doen. Ze menen dat er kracht in de stokken is gelegen, omdat het de stok is waarop de rechterhand en de arm steunt, die door de overeenstemming de sterkte en de macht zijn. Daaruit werd het voor mij duidelijk waarom de Ouden aan de magiërs stokken toekenden. De oude heidenen immers hadden dit van de uitbeeldende Oude Kerk, waarin de stok of staf, evenals de handen de macht betekenden, (zie 4876); en omdat die de macht betekenden, werd het aan Mozes bevolen dat hij, wanneer wonderen moesten geschieden, de stok of de hand zou uitstrekken, (Exodus 4:17,20; 8:1-11, 12-16; 9:23; 10:3-21; 14:21,26,27; 17:5,6,11,12; Numeri 20:7-10).

Hemelse Verborgenheden 4937.

Soms vertonen ook de helse geesten vanuit hun fantasie een schouder, waardoor ze maken dat de krachten worden teruggekaatst, en er ook niet doorheen kunnen gaan, maar dit geldt alleen voor hen die in een zodanige fantasie zijn. Ze weten immers dat de schouder overeenstemt met alle macht in de geestelijke wereld. Met de schouder wordt ook in het Woord alle macht aangeduid, zoals blijkt in deze plaatsen: 'Gij hebt verbroken het juk van zijn last en de stok van zijn schouder', (Jesaja 8:3). 'Gij verdringt met de zijde en met de schouder en gij stoot met uw hoornen', (Ezechiël 34:21). 'Gij zult hem de gehele schouder splijten', (Ezechiël 29:6,7). 'Opdat zij Jehovah dienen met één schouder', (Zefanja 3:9). 'Een knaap is ons geboren en het vorstendom zal op Zijn schouder zijn', (Jesaja 9:50). 'Ik zal de sleutel van het huis van David op Zijn schouder geven', (Jesaja 22:22).

Hemelse Verborgenheden 4938.

Zij die in de Grootste Mens overeenstemmen met de voeten, de voetzolen en de hielen, zijn degenen die natuurlijk zijn. Met de voeten in het Woord worden de natuurlijke dingen aangeduid, (2162, 3147, 3761, 3986, 4280). Met de voetzolen worden de lagere natuurlijke dingen aangeduid en met de hielen de laagste natuurlijke dingen. De hemelse dingen immers maken in de Grootste Mens het hoofd uit, de geestelijke dingen het lichaam en de natuurlijke de voeten. In deze orde volgen ze ook op elkaar. Ook worden de hemelse dingen, die de hoogste zijn, begrensd in de geestelijke dingen, die de middelste zijn, en de geestelijke dingen in de natuurlijke, die de laatste zijn.

Hemelse Verborgenheden 4939.

Toen ik eens tot de hemel werd opgeheven, scheen het mij toe alsof ik daar was met het hoofd, maar met mijn lichaam beneden, en met de voeten nog lager. Hieruit kon opmaken hoe de hogere en de lagere dingen bij de mens overeenstemmen met de dingen die in de Grootste Mens zijn, en hoe het ene invloeit in het andere. Het hemelse namelijk, dat het goede van de liefde en het eerste van de orde is, vloeit in het geestelijke in, wat het ware daaruit is, en het tweede van de orde is. Tenslotte het natuurlijke, wat het derde van de orde is. Daaruit blijkt dat de natuurlijke dingen zijn zoals de voeten waarop de hogere dingen steunen. Het is ook de natuur waarin de dingen worden begrensd die van de geestelijke wereld en die welke van de hemel zijn. Vandaar komt het dat de gehele natuur het uitbeeldende theater is van het Rijk van de Heer, en dat de afzonderlijke dingen daar iets uitbeelden, (zie 2758, 3483). De natuur blijft bestaan vanuit de invloeiing volgens die orde en kan zonder die invloed zelfs niet één ogenblik blijven bestaan.

Hemelse Verborgenheden 4940.

Op een andere keer werd ik, terwijl ik omgeven werd door een engelenkolom, in de plaatsen van de lagere dingen neergelaten, en het werd mij gegeven tot de zin toe te doorvatten dat zij die in de aarde van de lagere dingen waren, overeenstemmen met de voeten en met de voetzolen; die plaatsen zijn ook onder de voeten en de voetzolen. Ik heb daar ook met hen gesproken; ze zijn zodanig dat ze in het natuurlijk verkwikkelijke zijn geweest en niet in het geestelijke. Over de lagere aarde, zie: ( 4728).

Hemelse Verborgenheden 4941.

In die plaatsen zijn ook degenen die alles aan de natuur hebben toegeschreven en slechts weinig aan het Goddelijke. Ik heb daar met hen gesproken, en toen van de goddelijke voorzienigheid sprake was, kenden zij alle dingen aan de natuur toe. Toch leggen diegenen daar geleidelijk die beginselen af en trekken de beginselen van het ware aan, als ze daar een bepaalde tijd zijn vastgehouden en een goed zedelijk leven hebben geleid.

Hemelse Verborgenheden 4942.

Toen ik daar was hoorde ik ook in een kamer een geluid alsof er aan de andere zijde van de wand mensen waren die wilden inbreken. Degenen die daar waren werden zeer verschrikt omdat ze meenden dat het rovers waren. Er werd gezegd dat zij die daar waren in zo'n vrees worden gehouden, zodat ze van boze dingen worden afgehouden, omdat vrees voor sommigen het middel tot verbetering is.

Hemelse Verborgenheden 4943.

In de lagere aarde onder de voeten en de voetzolen zijn ook diegenen die verdienste hebben gesteld in hun weldaden en werken. Er zijn er daar voor wie het schijnt alsof ze hout zagen; de plaats waar ze zijn is behoorlijk koud en het schijnt hun toe alsof ze zich warmte verwerven door hun arbeid. Ik heb ook met hen gesproken en het werd gegeven hun te zeggen of ze niet uit deze plaats wilden weggaan, waarop ze zeiden dat ze dit nog niet door hun arbeid hadden verdiend. Maar als die staat is doorgemaakt worden ze daaruit gehaald. Dezen zijn ook natuurlijk, omdat het heil willen verdienen niet geestelijk is en bovendien stelden ze zichzelf boven de anderen; sommigen van hen verachten ook de anderen. Indien ze niet méér vreugde dan de overigen in het andere leven ontvangen, zijn ze verontwaardigd tegen de Heer. Daarom, wanneer ze hout zagen, verschijnt soms als het ware iets van de Heer onder het hout en dit vanwege de verontwaardiging. Maar omdat ze een vroom leven hebben geleid en vanuit onwetendheid zo hebben gedaan, waarin iets van onschuld was, worden daarom soms engelen tot hen gezonden, die hen vertroosten. Bovendien verschijnt aan hen van boven, van de linkerzijde soms als het ware een schaap; bij het zien daarvan ontvangen ze ook troost.

Hemelse Verborgenheden 4944.

Zij die van de wereld uit een christelijke groepering komen en een goed zedelijk leven hebben geleid en iets van naastenliefde jegens de naaste hebben gehad, maar zich slechts weinig om geestelijke dingen hebben bekommerd, worden voor het merendeel tot plaatsen onder de voeten en de voetzolen gezonden. Ze worden daar gehouden totdat ze de natuurlijke dingen waarin ze zijn geweest, afleggen en zich van de geestelijke en hemelse dingen doordrenken, voor zoveel ze dit volgens hun leven kunnen. Wanneer ze zich van deze dingen hebben doordrenkt, worden ze vandaar opgeheven tot de hemelse gezelschappen. Ik heb er soms zien oprijzen en zag hun blijdschap toen ze in het hemelse licht kwamen.

Hemelse Verborgenheden 4945.

De ligging van de plaatsen onder de voeten is nog niet te weten gegeven; het zijn er zeer vele, en deze zijn onderling streng onderscheiden. In het algemeen worden ze 'de aarde van de lagere dingen' genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4946.

Er zijn sommigen die zich in het leven van het lichaam daarvan hadden doordrenkt dat de mens zich niet moet bekommeren om de dingen die van de inwendige mens zijn, dus om de geestelijke dingen, maar alleen om de dingen die van de uitwendige mens zijn, of om de natuurlijke dingen. De oorzaak hiervan is dat de innerlijke dingen de verkwikkelijke dingen van hun leven verstoren en dit onverkwikkelijk maken. Dezen werken op de linkerknie en iets boven de knie aan de voorkant, en eveneens op de rechtervoetzool. Ik sprak met hen in hun verblijf; ze zeiden dat ze in het leven van het lichaam hadden gemeend dat alleen de uitwendige dingen leven en dat ze niet hadden begrepen wat het inwendige was. Ze hadden dus de natuurlijke dingen geweten, niet echter wat het geestelijke is. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat ze daardoor ontelbare dingen voor zich hadden afgesloten, die vanuit de geestelijke wereld hadden kunnen invloeien, als ze de innerlijke dingen hadden erkend en zo in de voorstellingen van hun denken hadden toegelaten. Verder werd het gegeven te zeggen dat er in elke voorstelling van het denken ontelbare dingen zijn, die voor de mens, vooral voor de natuurlijke mens, niet verschijnen, tenzij zoals één enkelvoudig iets, terwijl er toch eindeloos vele dingen zijn die vanuit de geestelijke wereld invloeien, die bij de geestelijke mens het hogere inzicht geven, waaruit hij kan zien en ook doorvatten of iets al dan niet waar is. Omdat ze hieraan twijfelden, werd dit door levende ondervinding getoond. Er werd voor hen één idee uitgebeeld, die ze zagen als één enkelvoudig iets, dus als een duister punt; zoiets wordt in het licht van de hemel moeiteloos uitgebeeld. Toen die idee werd ontvouwd en tevens hun innerlijk gezicht werd geopend, lag dit open zoals een heelal dat tot de Heer leidt. Er werd gezegd dat dit zo is in elk idee van het goede en het ware, namelijk dat dit een beeld is van de gehele hemel, omdat dit uit de Heer is, die het AL van de hemel is, of datgene zelf wat de hemel wordt genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4947.

Onder de voetzolen zijn ook diegenen die in het leven van het lichaam voor de wereld hebben geleefd en zich naar hun eigen zin, hebben verlustigd in zulke dingen die van de wereld zijn, en ervan hebben gehouden luisterrijk te leven, maar slechts vanuit de uitwendige begeerte of die van het lichaam, niet echter uit de inwendige of die van het gemoed. Ze hadden zich immers niet uit hoogmoed boven anderen gesteld, hoewel ze in een hoge rang waren geplaatst. Dat ze dus zo hadden geleefd, was vanuit het lichaam gedaan; daarom hebben dezen ook de leerstellige dingen van de Kerk niet verworpen, nog minder zich daartegen bevestigd. In hun hart zeiden ze van die dingen dat ze juist zijn, omdat zij die het Woord bestuderen, het weten. Bij sommigen die zodanig zijn, zijn de innerlijke dingen naar de hemel toe geopend, waarin dan geleidelijk de hemelse dingen worden ingezaaid, namelijk: de gerechtigheid, de rechtschapenheid, de vroomheid, de naastenliefde, de barmhartigheid; en daarna worden zij in de hemel geheven.

Hemelse Verborgenheden 4948.

Zij echter die in het leven van het lichaam niets anders vanuit hun innerlijk gedacht en gedaan hebben dan de dingen die van zichzelf en van de wereld zijn, hebben voor zich elke weg of elke invloeiing vanuit de hemel afgesloten, want de eigenliefde en die van de wereld zijn tegenovergesteld aan de hemelse liefde. Diegenen van hen die tevens in wellusten of in een weelderig leven, dat met innerlijke geslepenheid verbonden was, hebben geleefd, zijn onder de rechter voetzool, maar diep daar, dus onder de aarde van de lagere dingen, waar de hel van dezen is. In hun woonplaatsen is niets dan vuilnis en het schijnt hun zelf ook toe alsof ze vieze kleding dragen. Ze stemmen immers met een zodanig leven overeen; daar wordt de stank geroken van allerlei vuilnis volgens de geslachten en soorten van het leven. Daar verblijven velen die in de wereld in hoog aanzien zijn geweest.

Hemelse Verborgenheden 4949.

Er zijn er heel wat die verblijven hebben onder de voetzolen en met wie ik soms gesproken heb. Ik zag sommigen van hen die probeerden op te klimmen, en het werd eveneens gegeven het pogen van hun opklimmen te voelen, en dit tot aan de knie toe, maar ze vielen terug. Het wordt dus voor de fysieke zintuigen uitgebeeld. Zo is dus de uitbeelding als enigen uit hun verblijven naar hogere begeren, zoals deze geesten die begeerden naar de verblijven te komen van hen die in de streek van de knieën en de dijen zijn. Mij werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die anderen bij zichzelf vergeleken hebben veracht, daarom willen ze ook oprijzen, en niet alleen door de voet tot de dij, maar ook, indien ze zouden kunnen, boven het hoofd; niettemin vallen ze terug. Ze zijn op een bepaalde manier stompzinnig, want een zodanige aanmatiging blust het licht van de hemel uit en verstikt het en daarmee dus ook het inzicht. Daarom verschijnt de sfeer die hen omgeeft, zoals een dik bezinksel.

Hemelse Verborgenheden 4950.

Onder de linkervoet een weinig naar links, zijn de geesten die alles aan de natuur hebben toegeschreven, niettemin hadden ze wel een Opperwezen van het heelal beleden, die de Schepper is van alle dingen die tot de natuur behoren. Maar er werd onderzocht of ze aan enig Opperwezen van het heelal of aan een Hoogste Godheid hadden geloofd, die alle dingen geschapen had. Maar vanuit hun denken dat aan mij was verbonden, werd doorvat dat wat zij geloofden, zoals iets onbezields was, waarin niets van leven was. Hieruit kon vaststaan dat ze niet de Schepper van het heelal, maar de natuur hadden erkend. Ze zeiden ook dat ze geen voorstelling konden hebben van een levende Godheid.

Hemelse Verborgenheden 4951.

Onder de hiel, enigszins naar achteren, is op grote diepte een hel gelegen, de tussenruimte verschijnt zoals leeg. Daar zijn de boosaardigsten. Zij vorsen in het geheim de geestesgesteldheid uit van mensen met de bedoeling om te schaden en ze belagen heimelijk om hen te verderven. Dit is voor hen het verkwikkelijke van het leven geweest. Ik heb hen gadegeslagen; ze gieten het venijn van hun boosaardigheid uit naar hen die in de wereld der geesten zijn en ze prikkelen hen die daar zijn door allerlei geslepenheden. Zij zijn innerlijk boosaardig en verschijnen daar als het ware in mantels maar dragen soms iets anders. Ze worden vaak gestraft en dan dieper neergelaten en als het ware met een wolk oversluierd; dit is de sfeer van boosaardigheid die door hen wordt uitgewasemd. Vanuit die diepte wordt soms een tumult als van een slachting gehoord. Ze kunnen anderen bewegen tot het storten van tranen en ook kunnen ze vrees aanjagen. Deze gewoonte hebben ze in het leven van het lichaam in zich opgenomen, omdat ze zich bij zieken en eenvoudigen hadden bevonden met het doel om schatten te verkrijgen. Zij hadden deze mensen gedreven tot het storten van tranen en daardoor tot barmhartigheid bewogen, en hadden hen, als ze deze bezittingen zo niet verkregen, vrees aangejaagd. Zodanig zijn voor het merendeel diegenen die zo tal van huizen hebben geplunderd ten behoeve van de kloosters. Er werden ook sommigen waargenomen die op een gemiddelde afstand zijn, maar het schijnt dezen toe alsof ze in een kamer zitten en beraadslagen. Zij zijn eveneens boosaardig, maar niet in dezelfde graad.

Hemelse Verborgenheden 4952.

Sommigen van hen die natuurlijk zijn, zeiden dat ze niet weten wat ze zullen geloven, omdat eenieder zijn lot wacht volgens zijn leven en eveneens volgens het denken vanuit de bevestigde beginselen. Maar hun werd geantwoord dat het genoeg voor hen zou zijn geweest als ze hadden geloofd dat God het is, die alle dingen bestiert en dat er een leven na de dood is, en vooral als ze niet hadden geleefd zoals een wild dier, maar zoals een mens, namelijk in de liefde tot God en in de liefde tot de naaste, dus in het ware en het goede, echter niet daartegen. Maar ze zeiden dat ze zo hadden geleefd, maar er werd opnieuw geantwoord dat ze in de uitwendige dingen zodanig waren verschenen, maar dat ze, als de wetten niet in de weg hadden gestaan, zich op het leven en de schatten van iedereen zouden hebben gestort, woester dan de wilde dieren. Opnieuw zeiden ze dat ze niet hadden geweten wat de liefde tot de naaste en wat het inwendige is, maar hun werd geantwoord dat ze die dingen niet hadden kunnen weten, omdat de eigenliefde en die van de wereld en de uitwendige dingen alle dingen van hun denken en wil in beslag hadden genomen.

Hemelse Verborgenheden 5006.

… Maar wat het is en wat het inhoudt dat het 'niet geestelijk natuurlijk ware' verbonden wilde worden met het 'geestelijk natuurlijk ware', is heden ten dage een verborgenheid, met voornamelijk als oorzaak dat weinigen zich er om bekommeren en willen weten wat het geestelijk ware is en wat het niet geestelijk ware. Ze bekommeren zich daar in die mate niet over dat zij nauwelijks het geestelijke willen horen noemen . Als het alleen maar wordt genoemd, komt er direct iets duisters over hen heen en dan ook iets droefgeestigs en het maakt hen misselijk en zo wordt het verworpen. Dat het zo gebeurt, werd mij ook getoond. Er waren geesten uit de christelijke wereld aanwezig toen het gemoed in zulke dingen was, en zij werden toen in die staat gebracht waarin zij in de wereld waren geweest. Deze geesten werden alleen al bij de gedachte aan het geestelijk goede en ware, niet slechts aangedaan met droefheid, maar ook uit afkeer door zo'n walging aangegrepen, dat ze zeiden bij zich iets eenders te voelen als dat wat in de wereld braken verwekt. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat dit hieruit voortkwam dat hun aandoeningen slechts waren geweest in aardse, lichamelijke en wereldse dingen, en wanneer de mens alleen daarin is, walgt hij van de dingen die van de hemel zijn. Zij hadden de kerkgebouwen waar gepredikt werd weliswaar geregeld bezocht, maar niet vanuit enig verlangen om de dingen te weten die van de hemel zijn, maar vanuit een andere begeerte die zij hadden aangenomen uit de tijd dat zij nog kind waren. Daaruit bleek hoedanig de christelijke wereld heden ten dage is. De oorzaak is in het algemeen deze, dat de Christelijke Kerk heden ten dage het geloof-alleen predikt, niet echter de naastenliefde en zo de leer, niet echter het leven. Wanneer zij echter niet het leven predikt, komt de mens niet in de aandoening van het goede en wanneer hij niet in de aandoening van het goede is, is hij ook in geen aandoening van het ware. Vandaar komt het dat het tegen de verkwikking van het leven van de meesten indruist, van de dingen van de hemel iets meer te horen dan wat uit de kindertijd bekend is. Het is hier toch echter zo mee gesteld, dat de mens in de wereld is om daar door oefeningen te worden ingewijd in de dingen die van de hemel zijn, en dat zijn leven in de wereld nauwelijks als één ogenblik is ten opzichte van zijn leven na de dood; dit immers is eeuwig. Maar er zijn weinigen die geloven dat ze na de dood zullen leven en daarom eveneens zijn de hemelse dingen beuzelingen voor hen; maar dit kan ik verzekeren, dat de mens terstond na de dood in het andere leven is en dat daar zijn leven in de wereld geheel en al wordt voortgezet en zodanig is zoals het in de wereld is geweest. Dit kan ik verzekeren omdat ik het weet; ik heb immers met bijna allen gesproken met wie ik bekend ben geweest in het leven van het lichaam, nadat zij uit dit leven waren heengegaan. Vandaar werd mij door levende ondervinding te weten gegeven, hoedanig lot eenieder wacht, namelijk een lot volgens het leven van eenieder, maar zij die zodanig zijn, geloven zelfs dit niet. ...

Hemelse Verborgenheden 5050.

… ; hier moet nu worden gezegd welke gezelschappen het in de hemel of in de Grootste Mens zijn waarmee de lendenen overeenstemmen, en eveneens de met de lendenen samenhangende delen, die de geslachtsdelen worden genoemd. In het algemeen moet men weten dat de lendenen en de daarmee samenhangende delen overeenstemmen met de echtelijke liefde, en dus met die gezelschappen waar zulke geesten zich bevinden. Zij die daar zijn, zijn meer hemels dan de overigen, en leven meer dan de overigen in het verkwikkelijke van de vrede.

Hemelse Verborgenheden 5051.

In een rustige droom zag ik enkele bomen die geplant waren in een houten bak, waarvan de ene hoger was en de andere lager, en een tweetal was klein. Die lagere boom beviel mij het meest en intussen werd mijn gemoed vervuld van een allerliefelijkste rust, waarvan het mij onmogelijk is daarover iets te zeggen. Toen ik uit de droom ontwaakte sprak ik met hen die de droom over mij hadden gebracht; het waren engelgeesten, zie: (1977, 1979). Dezen zeiden wat door dat gezicht werd aangeduid, namelijk dat de echtelijke liefde werd aangeduid, met de grote boom als de echtgenoot, en de lagere boom de echtgenote en met het tweetal kleinere, de kinderen. Verder zeiden ze dat de allerliefelijkste rust die het gemoed aandeed, aangaf, hoedanig de liefelijkheid is van de vrede die degenen hebben die in het andere leven in de waarlijk echtelijke liefde hebben geleefd. Ze voegden eraan toe dat zodanig diegenen zijn die tot de streek van de dijen, vlak boven de knieën behoren, en dat zij die in een nog liefelijker staat zijn, tot de streek van de lendenen behoren. Er werd ook getoond dat er een verbinding door de voeten met de voetzolen en de hielen optreedt; dat er zo'n verbinding is, blijkt ook uit de grote zenuw in de dij, die haar vertakkingen uitzendt, niet slechts door de lendenen tot de delen die voor verwekking zijn bestemd en die de organen van de echtelijke liefde zijn, maar ook door de voeten naar de voetzolen en naar de hielen. Ook werd toen ontdekt wat in het Woord wordt verstaan onder de heupholte en de zenuw van de dij, die bij Jakob werd ontwricht, toen hij met de engel worstelde, (Genesis 32:25,31,32), zie ook hierover, (4280, 4281, 4314, 4315, 4316, 4317). Daarna verscheen er aan mij een grote hond, zo een als die welke Cerberus wordt genoemd bij de oudste schrijvers; hij had een huiveringwekkende open bek. Er werd gezegd dat een zodanige hond de bewaking betekent, dat de mens niet van de hemelse echtelijke liefde overgaat tot de liefde van de echtbreuk, die hels is. Het is immers de hemelse echtelijke liefde, wanneer de man met zijn echtgenote die hij allertederst liefheeft, en met de kinderen, tevreden in de Heer leeft. Vandaar heeft hij in de wereld een dieper gevoel van vreugde en in het andere leven de hemelse vreugde. Wanneer men echter van die liefde overgaat in het tegenovergestelde en zij vinden daarin een verkwikking die hun als het ware hemels toeschijnt, terwijl het toch hels is, dan vertoont zich zo'n hond die er als het ware voor waakt dat deze tegenovergestelde verkwikkelijkheden geen verbinding met elkaar hebben.

Hemelse Verborgenheden 5052.

Het is de binnenste hemel door welke de Heer de echtelijke liefde inboezemt. Zij die daar zijn, zijn meer dan de overigen in de vrede. De vrede in de hemelen is te vergelijken met de lente in de wereld, die alle dingen verkwikkelijk maakt, deze is het hemelse zelf in zijn oorsprong. De engelen daar, zijn de meest wijzen van allen en vanwege de onschuld verschijnen ze aan de anderen als kleine kinderen. Ze hebben ook de kleine kinderen zelfs veel meer lief dan hun voorvaders en moeders dat doen. Ze zijn bij de kleine kinderen aanwezig in de baarmoeder, en door hen zorgt de Heer dat de kleine kinderen daar gevoed en een juiste ontwikkeling krijgen; dus waken zij ook over hen die in verwachting zijn.

Hemelse Verborgenheden 5053.

Er zijn hemelse gezelschappen waarmee alle en de afzonderlijke voor de verwekking bestemde delen en organen in beide geslachten overeenstemmen. Die gezelschappen zijn van de andere onderscheiden, zoals ook die streek in de mens terdege onderscheiden en gescheiden is van de overige. Dat die gezelschappen hemels zijn, komt omdat de echtelijke liefde de fundamentele van alle liefden is, zie: ( 686, 2733, 2737, 2738). Ook munt zij uit boven de overige in het nut en vandaar in het verkwikkelijke, want de huwelijken zijn de kweekplaatsen van het gehele menselijke geslacht en eveneens de kweekplaatsen van het hemels Rijk van de Heer; de hemel is immers vanuit het menselijk geslacht.

Hemelse Verborgenheden 5054.

Zij die de kleine kinderen allertederst hebben liefgehad, zoals moeders met die liefde, zijn in het gebied van de baarmoeder en van de organen rondom, namelijk in die van de hals van de baarmoeder en van de eierstokken. Zij die daar zijn, zijn in het zoetste en zachtste leven en meer dan de anderen in een hemelse vreugde.

Hemelse Verborgenheden 5055.

Maar welke en hoedanig die gezelschappen zijn die tot de afzonderlijke organen voor de verwekking behoren, werd niet te weten gegeven. Deze zijn immers te innerlijk dan dat ze door iemand die in een lagere sfeer is kunnen worden begrepen. Deze gezelschappen hebben ook betrekking op de nutten van die organen, die echter verborgen zijn en eveneens verwijderd worden gehouden van de wetenschap, ook vanwege de oorzaak die van de voorzienigheid is, dat zulke dingen die in zich in hoogste mate hemels zijn, niet worden gekwetst door vuile gedachten, zoals die van de wulpsheid, hoererij en van echtbreuk zijn. Deze gedachten worden bij de meesten alleen al door het noemen van die organen opgewekt. Omdat dit zo is, is het mij wel geoorloofd enige meer verwijderde dingen die werden gezien mee te delen.

Hemelse Verborgenheden 5056.

Er was een zekere geest bij mij van een andere planeet - over geesten van andere aardbollen zal, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken. Deze smeekte mij dringend dat ik bemiddelend voor hem zou optreden opdat hij in de hemel kon komen. Hij zei dat hij niet wist dat hij het boze had gedaan, alleen dat hij de bewoners van die wereld had berispt, want op zijn planeet zijn er geesten die berispen en diegenen kastijden die niet naar behoren leven. Ook over hen zal worden gehandeld, wanneer over de bewoners van andere werelden zal worden gesproken. Hij voegde hieraan toe dat hij hen, na hen berispt te hebben, had onderricht. Hij sprak toen als het ware met een gebroken stem en hij kon ook tot ontferming bewegen. Maar ik kon hem niets anders antwoorden dan dat ik hem in het geheel geen hulp kon bieden en dat dit enig en alleen van de Heer is, en dat hij, indien hij waardig was, kon hopen. Toen werd hij teruggebracht onder de rechtschapen geesten die van zijn aarde waren, maar dezen zeiden dat hij niet met hen kon samen zijn, omdat hij anders was, maar niettemin, omdat hij vanuit een hevig verlangen aandrong om in de hemel te worden binnengelaten, werd hij naar een gezelschap van rechtschapen geesten van deze aarde gezonden, maar ook dezen zeiden dat hij niet met hen kon zijn. Hij had ook een zwarte kleur in het hemelse licht, maar hijzelf zei dat hij niet zwart maar muiskleurig was. Mij werd gezegd dat zij die zodanig zijn, in het begin, diegenen zijn die daarna onder hen worden opgenomen die de streek van de zaadblaasjes samenstellen. In die blaasjes immers wordt het zaad verzameld met een passend vocht, waarmee het wordt gecombineerd en door de combinatie geschikt gemaakt om, na uitgezonden te zijn, in de hals van de baarmoeder te worden opgelost en zo van dienst te zijn voor de ontvangst. Er is in zo'n substantie een streven en als het ware een verlangen om nut te betrachten, dus om vlug af te leggen waarmee het is bekleed. Iets eenders verscheen ook bij die geest, hij kwam opnieuw bij mij, maar in schamele kledij, en hij zei dat hij brandde van verlangen om in de hemel te komen en dat hij nu bemerkte dat hij zodanig was. Het werd gegeven hem te zeggen dat dit wellicht een aanwijzing was dat hij binnenkort zou worden opgenomen. Door de engelen werd hem toen gezegd dat hij zijn kleed zou afwerpen en hij wierp het toen uit verlangen zo snel af, dat er nauwelijks iets sneller is. Daarmee werd uitgebeeld hoedanig de verlangens zijn van degenen die in de streek zijn waarmee de zaadblaasjes overeenstemmen.

Hemelse Verborgenheden 5057.

Eens verscheen mij een vijzel en daarbij stond een man met een ijzeren werktuig. Vanuit zijn fantasie scheen het hem toe of hij in die vijzel mensen fijnstampte, door hen op afgrijselijke manieren te martelen. Deze man werd hierdoor zeer verkwikt; de gevoelens van deze verkwikking werden aan mij meegedeeld, opdat ik zou weten hoedanig en hoe groot deze is voor hen die zo zijn; het was een helse verkwikking. Door de engelen werd mij gezegd dat een dergelijke verkwikking heeft geregeerd bij de nakomelingen van Jakob en dat zij niets verkwikkender vonden dan de natiën wreed te behandelen, en hen, na ze gedood te hebben, voor de wilde dieren te werpen en de vogels om ze te verslinden. De levenden sneden ze met zagen en bijlen in stukken en lieten hen door de ticheloven gaan, (2 Samuël 12:31) en de kleine kinderen verpletterden ze en wierpen ze weg. Zulke dingen werden nooit bevolen, noch werden ze ooit toegelaten dan alleen aan degenen van wie de dijzenuw ontwricht was, zie: (5051). Zulke geesten wonen onder de rechterhiel, waar de echtbrekers zijn die eveneens wreed zijn. Het is dus te verwonderen dat iemand ooit gelooft, dat die natie boven de andere uitverkoren is geweest, vandaar komt het ook dat velen zich daarin bevestigen dat het leven er niets toe doet, maar dat er een uitverkiezing is, en er vandaar een opneming is in de hemel vanuit barmhartigheid alleen, onverschillig hoe het leven ook is geweest. Terwijl toch eenieder vanuit de gezonde rede kan zien dat zo te denken tegen het Goddelijke indruist; het Goddelijke is immers de Barmhartigheid zelf, waardoor, als de hemel er alleen vanuit de barmhartigheid was, onverschillig hoe het leven ook is, allen, hoevelen het er ook zijn, zouden worden opgenomen. Iemand in de hel neerstoten om daar gemarteld te worden, terwijl hij toch in de hemel kon worden opgenomen, zou onbarmhartig zijn en niet barmhartig, en de een boven de ander uitverkiezen, zou ongerechtigheid zijn en niet gerechtigheid. Daarom wordt aan hen die hebben geloofd en zich erin hebben bevestigd dat enigen zijn uitverkoren en de overigen niet, en dat er in de hemel alleen toelating vanuit barmhartigheid is, onverschillig hoe ze ook hebben geleefd, gezegd, wat ik ook enige malen heb gehoord en gezien, dat de hemel nooit aan iemand door de Heer wordt ontzegd. Degenen die dat begeren kunnen dit uit ervaring weten; ze worden daarom in een bepaald hemels gezelschap geheven, waar diegenen zijn die het leven hebben geleid in de aandoening van het goede of in de naastenliefde. Maar als ze daar komen, beginnen zij, omdat ze boos zijn, angstig en van binnen gekweld te worden, omdat ze een tegenovergesteld leven hebben. Als dan het hemels licht verschijnt, verschijnen ze in dat licht als duivels, bijna zonder menselijke vorm, sommigen met een ingevallen aangezicht, sommigen als een rij tanden, sommigen op andere wijze, zoals monsters. Zo hebben ze een afgrijzen van zichzelf en werpen zich dan halsoverkop in de hel neer, en hoe dieper des te beter voor hen.

Hemelse Verborgenheden 5058.

Er was ook een zeker iemand die in de wereld tot de meer aanzienlijken had behoord en die mij toen bekend was, maar niet hoe hij innerlijk was. In het andere leven echter werd het, na enige ontwikkelingen van de staat van zijn leven, geopenbaard dat hij doortrapt was. Toen hij enige tijd lang onder deze arglistige geesten in het andere leven was geweest en het daar hard te verduren had gehad, wilde hij van hen gescheiden worden. Ik hoorde hem toen zeggen dat hij in de hemel wilde komen, hij had eveneens geloofd dat er alleen een opneming uit barmhartigheid was. Maar er werd hem gezegd dat hij, als hij daar kwam, daar niet zou kunnen vertoeven, en dat hij daar gemarteld zou worden zoals zij die in de wereld in een doodsstrijd zijn. Niettemin hield hij aan en hij werd eveneens toegelaten in een gezelschap waar de eenvoudige goeden zijn; dezen zijn vooraan boven het hoofd. Maar toen hij daar kwam, begon hij volgens zijn leven met geslepenheid en sluwheid te handelen; vandaar begonnen na enige tijd de goeden daar, die eenvoudigen waren, te weeklagen dat hij hun de doorvatting van het goede en het ware, en daardoor hun verkwikkelijke wegnam en zo hun staat vernietigde. Toen werd iets van licht uit de innerlijke hemel toegelaten, waarin hij toen als een duivel verscheen en het bovendeel van zijn neus was afschuwelijk doorgroefd met een smerige wond. Hij begon eveneens binnen in zich gemarteld te worden en toen hij dat voelde wierp hij zich vandaar neer in de hel. Daaruit blijkt dat het niet de uitverkiezing en de opneming vanuit barmhartigheid is, maar dat het het leven is wat de hemel maakt. Niettemin zijn alle dingen van het leven van het goede en van het geloof van het ware vanuit de barmhartigheid voor diegenen in de wereld die de barmhartigheid opnemen. Voor hen is er opneming vanuit barmhartigheid en zij zijn degenen die uitverkorenen worden genoemd, (3755, 3900).

Hemelse Verborgenheden 5059.

Zij die geleefd hebben op manieren die tegen de echtelijke liefde indruisen, namelijk in echtbreuken, goten, toen ze mij genaderd waren, pijn in de lendenen in, de hevigheid ervan was al naar het soort leven van echtbreuken dat ze hadden geleid. Uit deze invloed blijkt ook dat de lendenen overeenstemmen met de echtelijke liefde. Hun hel is ook onder het achterdeel van de lendenen, onder de billen, waar ze zich ophouden in vuilnis en uitwerpselen. Deze dingen zijn voor hen genietingen, want zulke dingen stemmen overeen met die wellusten in de geestelijke wereld. Maar over deze dingen zal worden gehandeld, waar vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, over de hellen in het algemeen en in het bijzonder moet worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 5060.

Wie degenen zijn die met de teelballen overeenstemmen, werd voor mij op dezelfde wijze duidelijk uit diegenen die in de dingen zijn die tegen de echtelijke liefde indruisen en aan de teelballen pijn veroorzaken. Wanneer immers de gezelschappen werken, dan werken ze in op die delen en op die leden van het lichaam waarmee zij overeenstemmen; de hemelse gezelschappen door een milde, zachte en verkwikkelijke invloed, de helse, die in daarmee strijdige dingen zijn, door een nare en pijnlijke invloed. Maar hun invloed worden alleen diegenen gewaar van wie de innerlijke dingen geopend zijn en aan wie vandaar een merkbare verbinding met de geestelijke wereld is gegeven. Zij die in de dingen zijn die tegen de echtelijke liefde indruisen en aan de teelballen pijn veroorzaken, zijn degenen die verraderlijk zijn in liefde, vriendschap en diensten. Toen zulke geesten bij mij kwamen, wilden ze in het verborgene met mij spreken; ze vreesden ten zeerste dat er iemand aanwezig zou zijn. Zo waren ze immers geweest in het leven van hun lichaam, en omdat ze toen zodanig waren geweest, zijn ze ook zo in het andere leven; het leven van elk mens volgt hem immers. Uit de streek rondom Gehenna steeg iets luchtachtigs op, als het ware onzichtbaar; het was een bende van zulke geesten. Maar daarna verscheen de bende aan mij als slechts één geest, hoewel het er velen waren. Er werden hem banden aangelegd, die hij evenwel, zoals het hem toescheen, verwijderde. Hiermee werd aangeduid dat ze hindernissen uit de weg wilden ruimen. Zo immers verschijnen de gedachten en de krachtsinspanningen van het gemoed op uitbeeldende wijze in de wereld van de geesten, en wanneer die verschijnen, bemerkt men direct wat ze betekenen. Daarna scheen het alsof uit zijn lichaam een kleine, sneeuwwitte geest uitging, die op mij toekwam, waarmee hun denken en bedoelingen werd uitgebeeld. Ze wilden namelijk de staat van onschuld aantrekken, opdat niemand zoiets van hen zou kunnen vermoeden. Toen deze bij mij was gekomen liet hij zich neer naar de lendenen en hij scheen zich er als het ware omheen te winden, waarmee werd uitgebeeld dat ze zich in de kuise echtelijke liefde wilden vertonen. Daarna toonden zich de voeten in spiraalvormige bochten, waarmee werd uitgebeeld dat ze zich wilden binnendringen door zulke dingen die in de natuur verkwikkelijk zijn. Tenslotte werd die ene kleine geest bijna onzichtbaar, waardoor werd uitgebeeld dat ze zich geheel en al wilden verschuilen. Mij werd door de engelen gezegd, dat diegenen zo'n manier van binnendringen hebben, die verraderlijk zijn in de echtelijke liefde, namelijk zoals ze zich in de wereld hebben binnengedrongen om echtbreuk te plegen met de vrouwen echtgenoten, door kuis en verstandig over de echtelijke liefde te spreken, door de kleine kinderen te vleien, door de echtgenoot op elke manier te prijzen, totdat men gelooft dat hij een vriend is, kuis en schuldeloos, terwijl hij toch een listige echtbreker is. Hoedanig zij dus zijn, werd eveneens getoond; immers nadat die dingen waren gebeurd, werd die kleine sneeuwachtige geest weer zichtbaar en verscheen toen donker en pikzwart en bovendien hoogst wanstaltig. Hij werd uitgeworpen in zijn eigen hel, die ook diep onder het middendeel van de lendenen was. Zij verblijven daar in de afschuwelijkste uitwerpselen en zijn daar ook onder rovers, die betrekking hebben het onwillekeurig algemene zintuiglijke, (zie 4327). Ik heb daarna ook met zulke geesten gesproken en dezen waren verwonderd dat iemand van echtbreuken een gewetenszaak maakt, namelijk dat iemand vanuit het geweten niet met de echtgenote van een ander zou samenliggen, wanneer het kan. Toen ik met hen over het geweten sprak, ontkenden ze dat iemand een geweten heeft. Mij werd gezegd dat dezen voor het merendeel uit de christelijke wereld zijn en slechts zelden komen er uit andere delen.

Hemelse Verborgenheden 5061.

Bij wijze van aanhangsel mag ik hieraan dit vermeldenswaardige toevoegen; er waren enige geesten die lange tijd in een bijzondere hel opgesloten waren geweest, waaruit ze niet konden uitbreken. Ik had mij er soms over verwonderd wie zij waren. Op zekere avond werden ze vrijgelaten en toen werd van hen een vrij rumoerig, mompelend geluid gehoord, wat lang aanhield. Toen daartoe gelegenheid werd gegeven hoorde ik van hen schimpscheuten tegen mij en ik doorvatte het streven dat ze wilden opklimmen en mij verderven. Ik vroeg aan de engelen wat de oorzaak was; zij zeiden dat dezen mij hadden gehaat toen ze leefden, hoewel ik hun helemaal niets gedaan had. Ik werd onderricht dat zulke geesten, als ze slechts de sfeer gewaarworden van degene die ze hebben gehaat, naar zijn verderf hijgen; maar ze werden teruggezonden naar hun hel. Daaruit kon vaststaan dat zij die elkaar wederzijds in de wereld hebben gehaat, en in het andere leven samenkomen, tegen elkaar vele boze dingen pogen te doen, wat ook uit andere voorbeelden meermalen te weten is gegeven. De haat immers is tegenovergesteld aan de liefde en aan de naastenliefde, en het is een afkeer en als het ware een geestelijke antipathie. Daarom, zodra zij in het andere leven de sfeer gewaarworden van degenen tegen wie ze haat hebben gekoesterd, komen ze als het ware in woede. Daaruit blijkt waar de woorden van de Heer betrekking op hebben die Hij heeft gezegd bij Matthëüs: 'Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Ráka! Die zal strafbaar zijn door de grote raad; maar wie zegt: Gij dwaas! Die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Zo gij dan uw gave op het altaar zult offeren en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder en komt dan en offert uw gave. Weest haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl ge nog met hem op de weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u aan de rechter overlevert, en de rechter u aan de dienaar overlevert en gij in de gevangenis geworpen wordt', (Matthéüs 5:22-25).

Hemelse Verborgenheden 5071.

… Het eeuwige vuur waarin zij - degenen die aan de linkerhand zijn, de vervloekten, (Matthéüs 25:34,35,36) - zullen weggaan, is niet het elementaire vuur, noch is het de gewetenskwelling, maar het is de begeerte van het boze. De begeerten immers die bij de mens zijn, zijn geestelijke vuren die hem in het leven van het lichaam verteren, en hem in het andere leven martelen. Vanuit die vuren martelen de helsen elkaar wederzijds op afgrijselijke manieren. Dat het eeuwige vuur niet een elementair vuur is, kan vaststaan; dat het geen gewetenskwelling is, komt omdat allen die in het boze zijn, geen geweten hebben, en zij die er geen in het leven van het lichaam hebben gehad, kunnen er ook geen in het andere leven hebben. Maar dat het de begeerte is, komt omdat al het vuur dat in het leven is uit de liefden bij de mens is, het hemelse vuur uit de liefde van het goede en van het ware, en het helse vuur uit de liefde van het boze en het valse. Men kan ook zeggen: het hemelse vuur is uit de liefde tot de Heer en uit de liefde tot de naaste, en het helse vuur uit de liefde van zich en de liefde van de wereld. Dat elk vuur of elke warmte van binnen in de mens daaruit komt, kan eenieder weten indien hij daaraan aandacht schenkt. Daarvandaan is het eveneens dat de liefde de geestelijke warmte wordt genoemd, en dat met het vuur en de warmte in het Woord niets anders wordt aangeduid, (934, 1297, 1527, 1528, 1861, 2446, 4906). Het levensvuur bij de bozen is ook zodanig dat wanneer zij in hevigheid van de begeerten zijn, zij ook in een bepaald vuur zijn, waar vanuit zij in de gloed en de woede zijn om anderen te martelen. Het levensvuur bij de goeden echter is zodanig dat wanneer zij in een hogere graad van de aandoening zijn, zij ook als het ware in een zeker vuur zijn, maar vanuit dat in de liefde en de ijver om anderen goed te doen.

Hemelse Verborgenheden 5075.

'Na die woorden', (Genesis 40:1); dat dit betekent na de dingen die voorafgaan, staat vast uit de betekenis van de woorden in de oorspronkelijke taal, zijnde ook de dingen. Hier is dus na die woorden, na die dingen, dus na de dingen die voorafgaan. Dat de woorden in de oorspronkelijke taal ook de dingen betekenen, komt omdat de woorden in de inwendige zin de ware dingen van de leer betekenen, waarom al het Goddelijk Ware in het algemeen het Woord wordt genoemd, en de Heer Zelf, uit Wie al het Goddelijk Ware is, is in de hoogste zin het Woord, (1288); en omdat niets wat in het heelal ontstaat, iets is, dat wil zeggen, een ding is, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk Ware is, zijn daarom de woorden in de Hebreeuwse taal ook de dingen. Dat niets in het heelal iets is, dat wil zeggen, een ding is, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk Ware, dat wil zeggen, door het Woord, blijkt bij Johannes: 'In den beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is niets gemaakt dat gemaakt is, (Johannes 1:1,3). De innerlijke aanduidende dingen van de woorden ontlenen voor het merendeel hun oorsprong aan de innerlijke mens, die met de geesten en de engelen is. Ieder mens immers is ten aanzien van zijn geest of ten aanzien van die mens zelf die na het heengaan van het lichaam leeft, in gezelschap met de engelen en de geesten, hoewel de uitwendige mens dit niet weet; en omdat hij in gezelschap met hen is, is hij ook met hen in de universele taal, en zo dus in de oorsprongen van de woorden. Vandaar komt het dat verscheidene aanduidende dingen in de woorden zijn neergelegd die in de uitwendige vorm elkaar niet lijken te dekken, zoals hier dat de woorden de dingen betekenen, zoals ook in zeer vele andere gevallen voorkomt, zoals dat het verstand het inwendig gezicht wordt genoemd, en daaraan het licht wordt toegekend; dat de opmerkzaamheid voor en de gehoorzaamheid aan het gehoor en het luisteren wordt genoemd, de waarneming van iets 'ruiken', enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 5078.

… De Heer heeft het lichamelijke zelf in Zich Goddelijk gemaakt, zowel de zinlijke dingen ervan als de opnemende; als gevolg daarvan is Hij ook uit het graf met het lichaam wederopgestaan, en zei Hij eveneens na de wederopstanding tot de discipelen: 'Ziet Mijn handen en Mijn voeten dat Ik het Zelf ben; betast Mij, en ziet; want een geest heeft geen vlees en beenderen, gelijk gij ziet dat Ik heb', (Lukas 24:39). De meesten heden ten dage die van de Kerk zijn, geloven dat eenieder op de laaste dag zal wederopstaan en dan met het lichaam. Deze mening is zo universeel dat nauwelijks iemand vanuit de leringen anders gelooft, maar die mening heeft zich daarom zo geldend gemaakt, omdat de natuurlijke mens meent dat het alleen het lichaam is dat leeft, als hij daarom niet zou geloven dat dit lichaam het leven opnieuw zou opnemen, zou hij de wederopstanding geheel en al loochenen. Maar het is hiermee als volgt gesteld: de mens staat direct na de dood weer op, en dan schijnt hij zichzelf toe in een lichaam te zijn geheel en al zoals in de wereld, met een zodanig aangezicht, en leden en armen, handen, voeten, borst , buik en lendenen; ja zelfs zegt hij ook als hij zich ziet en zich aanraakt dat hij mens is zoals in de wereld. Maar het is niet het uitwendige van hem dat hij in de wereld ronddroeg dat hij ziet en aanraakt, maar het is het inwendige, wat dat menselijke zelf maakt dat leeft en wat het uitwendige rondom zich of buiten de afzonderlijke dingen van zich heeft gehad, waardoor hij in de wereld kon zijn en daar op passende wijze handelen en zijn functies vervullen. Het aardse lichamelijke zelf is hem niet langer van enig nut. Hij is in een andere wereld, waar andere functies en andere krachten en machten zijn, waaraan zijn lichaam zodanig als hij dat daar heeft, is aangepast. Dit ziet hij met zijn ogen, niet met die welke hij in de wereld had, met die welke hij daar heeft en die van zijn inwendige mens zijn en waarmee hij door de ogen van het lichaam vroeger de wereldse en aardse dingen heeft gezien. Dit lichaam voelt hij eveneens met de tast, niet met de handen of met de tastzin die hij in de wereld had en waarover hij zich toen verheugde, maar met de handen en de tastzin die hij daar heeft en zich over verheugt; dit is de tastzin van waaruit de tastzin in de werld het bestaan had. Ook is elke zin daar fijner en volmaakter omdat dit behoort tot de inwendige mens, losgemaakt van de uitwendige. Het inwendige immers is in een volmaakter staat, omdat het aan het uitwendige het gewaarworden geeft; maar wanneer het op het uitwendige werkt, zoals in de wereld, dan wordt de gewaarwording afgestompt en verduisterd. Bovendien is het dit inwendige dat het inwendige gewaarwordt en het is het uitwendige dat het uitwendige gewaarwordt. Vandaar komt het dat de mensen elkaar na de dood wederzijds zien en in gezelschap samen zijn volgens de innerlijke dingen; opdat ik ten aanzien van die zaak zeker zou zijn, is het mij ook gegeven de geesten zelf aan te raken en meermalen met hen over die zaak te spreken, zie: (322, 1630, 4622). De mensen na de dood, die dan geesten worden genoemd, en engelen zij die in het goede hebben geleefd, verwonderen zich zeer dat de mens van de Kerk gelooft dat hij niet eerder het eeuwige leven zal zien dan op de laatste dag, wanneer de wereld ten onder zal gaan, en dat hij dan het weggeworpen stof weer zal aantrekken, terwijl toch de mens van de Kerk weet dat hij na de dood wederopstaat. Wie immers zegt niet, wanneer een mens sterft, dat daarna zijn ziel of zijn geest of in de hemel of in de hel is; en wie zegt niet van zijn kleine kinderen die gestorven zijn, dat zij in de hemel zijn; en wie troost niet een zieke of eveneens een ter dood veroordeelde, dat hij weldra in het andere leven zal komen; en hij die in de doodstrijd is en voorbereid is, gelooft ook niet anders. Zelfs matigen zich ook velen vanuit dat geloof de macht aan om anderen uit de plaatsen van de verdoemenis weg te halen en hen in de hemel binnen te laten en om missen voor hen te houden. Wie weet niet wat de Heer tot de rover zei: 'Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn', (Lukas 23:43), en wat de Heer zei over de rijke en Lazarus, namelijk dat eerstgenoemde in de hel was overgebracht, Lazarus echter door de engelen in de hemel, (Lukas 16:22,23). Wie weet niet wat de Heer heeft geleerd ten aanzien van de wederopstanding, namelijk dat Hij niet een God van de doden was, maar van de levenden, (Lukas 20:38). Deze dingen weet de mens, en ook denkt hij zo en spreekt hij zo wanneer hij vanuit de geest denkt en spreekt, maar wanneer hij dit vanuit het leerstellige doet, dan spreekt hij geheel anders, namelijk dat hij niet eerder zal opstaan dan op de laatste dag, terwijl toch de laatste dag voor eenider daar is, wanneer hij sterft en eveneens is er dan voor hem het gericht, zoals ook verscheidenen zeggen… .

… Deze dingen zijn gezegd opdat men weet dat geen mens met het lichaam waarmee hij omgeven was in de wereld, wederopstaat, maar dat alleen de Heer dit deed, en dit omdat Hij Zijn Lichaam, terwijl Hij in de wereld was, heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt.

Hemelse Verborgenheden 5110.

… Maar omdat de mens zodanig is dat hij volstrekt geen voorstelling in zijn denken kan hebben van abstracte dingen, als hij niet enig natuurlijke daaraan verbindt dat is binnengegaan vanuit de wereld door de zintuigen, zonder immers iets zodanigs vergaat zijn denken zoals in een afgrond en wordt verstrooid, daarom, opdat het Goddelijke bij de in lichamelijke en aardse dingen geheel en al ondergedompelde mens niet te gronde zou gaan, en het, bij wie het was gebleven, niet zou worden bezoedeld door een onreine voorstelling, en tezamen daarmee al het hemelse en geestelijke dat uit het Goddelijke is, heeft het derhalve Jehovah behaagd Zich daadwerkelijk te vertonen zodanig als Hij is en zodanig als Hij verschijnt in de hemel, namelijk als de Goddelijke Mens. De gehele hemel immers streeft gezamenlijk tot de menselijke vorm, zoals kan vaststaan uit wat is getoond aan het einde van de hoofdstukken over de overeenstemming van alle dingen van de mens met de Grootste Mens, die de hemel is. Dit Goddelijke of de verschijning van Jehovah Zelf in de hemel, is de Heer uit het eeuwige. Hetzelfde nam de Heer eveneens aan toen Hij het menselijke in Zich heeft verheerlijkt of Goddelijk heeft gemaakt, wat ook duidelijk blijkt uit de gedaante waarin Hij voor Petrus, Jakobus en Johannes is verschenen, toen Hij van gedaante werd veranderd, (Matthéüs 17:1, 2), en eveneens waarin Hij enige malen aan de profeten is verschenen. Vandaar nu komt het dat eenieder over het Goddelijke Zelf kan denken als over de mens, en dan over de Heer, in Wie alles Goddelijk is en de volmaakte Drievuldigheid. In de Heer immers is het Goddelijke Zelf de Vader, het Goddelijke in de hemel is de Zoon, en het Goddelijke daaruit voortgaande is de Heilige Geest. Hieruit staat vast dat deze drie één zijn, zoals Hijzelf leert.

Hemelse Verborgenheden 5119.

'En ik nam de druiven, en ik drukte ze uit in Farao's beker', (Genesis 40:11); dat dit de wederkerige invloed betekent in de goede dingen vanuit geestelijke oorsprong daar, staat vast uit de betekenis van druiven, wat de goede dingen van de naastenliefde zijn, (5117) dus de goede dingen vanuit de geestelijke oorsprong. Alle goede dingen immers van de echte naastenliefde zijn daaruit; en uit de betekenis van uitdrukken in Farao's beker, hetgeen de wederkerige invloed is. Onder de wederkerige invloed wordt niet verstaan dat het uiterlijk natuurlijke invloeit in het innerlijke, omdat dit onmogelijk is. De uiterlijke dingen immers kunnen geenszins invloeien in de innerlijke, of wat hetzelfde is, de lagere of latere dingen in de hogere of eerdere. Maar door het redelijke worden de dingen opgeroepen die in het innerlijk natuurlijke zijn, en door middel van dit de dingen die in het uiterlijke zijn. Niet dat de dingen zelf die daar zijn, worden opgeroepen, maar de dingen die daaruit geconcludeerd of als het ware uitgetrokken worden; zodanig is de wedekerige invloed. Het schijnt alsof de dingen die in de wereld zijn, door de zinlijke dingen invloeien naar de innerlijke dingen, maar dit is een zinsbegoocheling. Er is een invloed van de innerlijke dingen in de uiterlijke, en door die invloed is er gewaarwording. Hierover ben ik enige malen met geesten in gesprek geweest, en het werd door levende ondervindingen getoond dat de innerlijke mens ziet en gewaarwordt in de uiterlijke mens wat er buiten deze voorvalt, en dat het zinlijke nergens anders vandaan het leven heeft, of dat het vermogen tot waarnemen en ook de gewaarwording nergens anders vandaan is. Maar deze begoocheling is zodanig en zo groot, dat zij geenszins door de nartuurlijke mens uiteengeslagen kan worden, zelfs niet door de redelijke mens, tenzij deze los van het zinlijke kan denken. Dit is gezegd opdat men weet wat de wederkerige invloed is.

Hemelse Verborgenheden 5128.

… De mens bij wie de zinlijke dingen onderworpen zijn, wordt redelijk genoemd, maar de mens waarbij ze niet onderworpen zijn, wordt zinlijk genoemd. Maar of een mens zinlijk dan wel redelijk is kan moeilijk door anderen worden onderscheiden; wel door hemzelf als hij zijn innerlijke dingen onderzoekt, dat wil zeggen, zijn willen en zijn denken. Of een mens zinlijk dan wel redelijk is, kan door anderen niet worden geweten vanuit de spraak, noch uit de handeling, want het leven van het denken, wat in de spraak is, en het leven van de wil wat in de handeling is, verschijnen niet voor enig zintuig van het lichaam. Men hoort slechts de toon en ziet het gebaar met de aandoening en het wordt niet onderkend of deze geveinsd dan wel waar is. In het andere leven echter wordt door hen die in het goede zijn, duidelijk onderscheiden doorvat zowel wat in de spraak als wat in de handeling is, dus hoedanig het leven is en eveneens vanwaar het leven daarin is. Niettemin bestaan er in de wereld ettelijke aanwijzingen waaruit men enigermate kan opmaken of de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan wel het redelijke aan de zinlijke dingen, of wat hetzelfde is, of de mens redelijk dan wel alleen zinlijk is. De aanwijzingen zijn deze: indien men bemerkt dat een mens in de beginselen van het valse is en zich niet laat verlichten, maar de ware dingen geheel en al verwerpt, is het een aanwijzing dat hij een zinlijk en niet een redelijk mens is. Het redelijke is voor hem toegesloten, zodat het dit licht van de hemel niet toelaat. Nog meer zinlijk zijn zij die in de overreding van het valse zijn; de overreding immers van het valse sluit het redelijke geheel en al toe. Iets anders is het in de beginselen van het valse te zijn, en iets anders in de overreding van het valse. Zij die in de overreding van het valse zijn, hebben in hun natuurlijke enig licht, maar zodanig als het licht van de winter. Dit licht verschijnt in het andere leven bij hen als sneeuwachtig; maar zodra het hemelse licht daarin valt, wordt het verduisterd, en volgens de graad en het hoedanige van de overreding wordt het donker als van de nacht. Dit blijkt eveneens uit hen als ze in de wereld leven; dan immers kunnen ze hoegenaamd niets van het ware zien, ja zelfs zijn door het duistere of nachtelijke van hun valse, de ware dingen voor hen als van geen waarde en zij lachen ook daarom. Zulke mensen verschijnen voor de eenvoudigen soms als redelijk, want door middel van dat sneeuwachtige winterlicht kunnen ze door redeneringen behendig valse dingen bevestigen totdat die als ware dingen verschijnen. In een zodanige overreding zijn meer dan de overigen, velen onder de geleerden. Zij hebben immers de valse dingen bij zich door syllogistische en filosofische en tenslotte door tal van wetenschappelijke dingen bevestigd. Zulke mensen werden bij de Ouden 'slangen van de boom der kennis' genoemd, zie: (195, 196, 197), maar heden ten dage kunnen ze 'innerlijk zinlijken zonder redelijke' worden genoemd, Een aanwijzing of een mens alleen zinlijk, dan wel redelijk is, is vooral zichtbaar in zijn manier van leven. Onder het leven wordt niet het leven verstaan zoals het in het gesprek en in de werken verschijnt, maar zoals het in het gesprek en de werken is. Het leven immers van het gesprek is uit het denken en het leven van de werken is uit de wil, beide uit de bedoeling of het einddoel. Hoedanig dus de bedoeling of het einddoel is in het gesprek en in de werken, zodanig is het leven, want het gesprek zonder innerlijk leven is slechts een klank, en het werk zonder innerlijk leven is alleen beweging. Het is dat leven wat wordt verstaan wanneer er wordt gezegd dat het leven na de dood bij iemand blijft. Als de mens redelijk is, spreekt hij vanuit het goede denken en handelt hij vanuit het goede willen, hij spreekt dan vanuit het geloof en handelt vanuit de naastenliefde. Maar indien de mens niet redelijk is, kan hij weliswaar op een geveinsde manier handelen als een redelijk mens en ook zo spreken, niettemin is er dan niets van het leven vanuit het redelijke in hem. Immers het leven van het boze sluit alle leven of alle verbinding met het redelijke toe en maakt dat hij louter natuurlijk en zinlijk is. Er zijn twee dingen die niet alleen de weg tot verbinding toesluiten, maar de mens ook beroven van het vermogen om ooit redelijk te kunnen worden; dit zijn de bedrog en de ontwijding. Bedrog is zoals een subtiel vergif dat de innerlijke dingen besmet, en ontwijding is dat wat de valse dingen met de ware dingen en de boze dingen met de goede dingen vermengt, vanwege die beide vergaat het redelijke geheel en al. Er zijn bij ieder mens goede en ware dingen die door de Heer zijn weggeborgen van de kindertijd af aan, deze goede en ware dingen worden in het Woord overblijfselen genoemd, waarover men zie: (468, 530, 560, 561, 661, 1050, 1738, 1906, 2284); deze worden besmet door de arglist en vermengt met de ontwijding. Wat ontwijding is, zie: (593, 1008, 1010, 1059, 1327, 1328, 2051, 2426, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601). Uit deze aanwijzingen kan men enigszins weten wie een redelijk mens is en wie een zinlijk mens. Wanneer de zinlijke dingen aan de redelijke zijn onderworpen, dan worden de zinlijke dingen, waaruit de eerste ideeën van de mens komen, verlicht door het licht dat door de hemel van de Heer komt, en eveneens worden dan de zinlijke dingen in orde geschikt om het licht op te nemen en om overeen te stemmen. Wanneer de zinlijke dingen in die staat zijn, verhinderen ze niet langer dat de ware dingen zowel erkend als gezien worden; die welke niet overeenkomen worden terstond verwijderd en die welke overeenkomen worden aanvaard. Die welke overeenkomen zijn dan als het ware in de middelpunten en die welke niet overeenkomen zijn als het ware in de omtrekken. Die welke in de middelpunten zijn worden als het ware naar de hemel opgeheven en die welke in de omtrekken zijn hangen als het ware naar beneden. Die welke in de middelpunten zijn nemen het licht op door het redelijke en ze verschijnen, wanneer ze zich zo in het andere leven zichtbaar vertonen, als sterretjes, die flonkeren en het licht overal rondom sprenkelen tot aan de omtrekken toe, met een vermindering van het licht volgens de graden. In een zodanige vorm worden de natuurlijke en zinlijke dingen geschikt als het redelijke de heerschappij heeft en de zinlijke dingen onderworpen zijn. Dit vindt plaats als de mens wordt wederverwekt; waardoor hij de staat heeft om de ware dingen in volle omvang te zien en te erkennen. Maar als het redelijke is onderworpen aan de zinlijke dingen, gebeurt het tegendeel; dan zijn immers de valse dingen in het midden of in het middelpunt, en in de omtrekken zijn de ware dingen. Die welke in het middelpunt zijn, zijn daar in een bepaald schijnsel, maar dit is een dwaallicht, of zoiets als uit een kolenvuur oprijst. Daarin vloeit van alle kanten vanuit de hel een schijnsel in; het is dit schijnsel dat de duisternis wordt genoemd, want zodra iets van licht vanuit de hemel daarin vloeit, wordt het in duisternis veranderd.

Hemelse Verborgenheden 5149.

'En een vogel die eet uit de mand van boven mijn hoofd'; (Genesis 40:17); dat dit het valse uit het boze betekent, dat het verteerde, staat vast uit de betekenis van de vogel, namelijk de dingen van het verstand, en eveneens de gedachten, en dus de dingen die daaruit voortkomen, namelijk in de echte zin de ware dingen van elk geslacht, en in de tegenovergestelde zin de valse dingen, waarover, (40, 745, 776, 778, 866, 988, 3219). Uit de betekenis van eten, namelijk verteren; het woord 'eten', duidt ook aan in de oorspronkelijke taal 'verteren'; en uit de betekenis van de mand, namelijk 'hetgeen van de wil is', (5144, 5146), hier het boze vanuit de wil, omdat de mand getralied was, zie: (5145). Daaruit volgt dat met de vogel die uit de mand eet van boven het hoofd, het valse vanuit het boze wordt aangeduid, dat dit het verteerde. Het valse is van tweeërlei oorsprong, namelijk het valse van de leer en het valse van het boze. Het valse van de leer verteert de goede dingen niet, want de mens kan in het valse van de leer zijn en toch in het goede, vandaar komt het dat mensen van elke leer gezaligd worden, ook de heidenen; maar het is het valse van het boze dat de goede dingen verteert. Het boze zelf is tegenovergesteld aan het goede, maar uit zichzelf verteert het de goede dingen niet, maar door middel van het valse. Want het valse bestrijdt de ware dingen die van het goede zijn; immers, de ware dingen zijn als het ware de bolwerken waarbinnen het goede is. Door het valse worden bolwerken bestormd, waarbinnen het goede is en wanneer deze eenmaal bestormd zijn, is het goede ten ondergang gedoemd. Iemand die niet weet dat vogels de verstandelijke dingen betekenen, kan niet anders weten dan dat daar, waar in het Woord vogels worden genoemd, het of vogels zijn die worden bedoeld, of dat er met vogels zodanige vergelijkingen worden gemaakt als in de gewone spreektaal. Dat vogels de dingen zijn die van de verstandelijke dingen zijn, zoals gedachten, ideeën, redeneringen en beginselen, dus ware dingen of valse dingen, kan niemand weten dan vanuit de inwendige zin; zoals bij Lukas: 'Het Koninkrijk Gods is gelijk aan een mosterdzaad hetwelk een mens het nemende in zijn tuin geworpen heeft; en het wies op, en het werd tot een grote boom, zodat de vogelen des hemels woonden in zijn takken', (Lukas 13:19); de vogel des hemels daar voor de ware dingen. Bij Ezechiël: 'Hij zal opschieten tot een grootse ceder, en onder hem zullen wonen alle vogel van elke vleugel, in de schaduw van zijn takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23); de vogel van elke vleugel voor de ware dingen van elk geslacht. Bij dezelfde: 'Aschur was een ceder in de Libanon; in zijn takken nestelden alle vogelen der hemelen, en onder zijn takken baarden zij, alle beest van het veld, en in zijn schaduw woonden alle grote natiën', (Ezechiël 31:13); de vogel der hemelen voor de valse dingen. Bij Daniël: 'Nebukadnezar zag in een droom, zie, een boom in het midden van de aarde; onder hem had het beest van het veld schaduw, en in zijn takken woonden de vogelen van de hemel', (Daniël 4:10,12,14,21); de vogelen van de hemel ook daar voor de valse dingen. Bij Jeremia: 'Ik zag, en zie, geen mens, en alle vogel van de hemel, zij waren weggevlogen', (Jeremia 4:25); geen mens voor geen goede, zie: (4287); de vogelen van de hemel die waren weggevlogen, voor de ware dingen, namelijk dat die waren verstrooid. Bij dezelfde: 'Van de vogel der hemelen aan tot het beest toe, zij zijn weggevlogen, zij zijn heengegaan', (Jeremia 9:10), eender. Bij Matthéüs: 'Een zaaier ging uit om te zaaien, sommige zaden vielen op de harde weg, en de vogelen kwamen en aten ze', (Matthéüs 13:3, 4); daar staan de vogelen van de hemel voor de redeneringen en eveneens voor de valse dingen; zoals op tal van andere plaatsen.

Hemelse Verborgenheden 5171.

Tot welke gebieden de gezelschappen van engelen behoren, kan men in het andere leven weten uit hun ligging in betrekking tot het menselijk lichaam en ook uit hun werking en invloed. Want zij vloeien in en werken op dat orgaan en op dat lid waarin zij zijn. Maar hun invloed en werking kunnen door geen anderen worden doorvat dan door hen die in het andere leven zijn, en niet door de mens, dan alleen door degene bij wie de innerlijke dingen tot daaraan toe zijn geopend. Zelfs niet door die, tenzij hem uit de Heer de mogelijkheid wordt gegeven een bespiegeling met inzicht te hebben over de gevoelens die hiermee gepaard gaan.

Hemelse Verborgenheden 5172.

Er zijn bepaalde rechtschapen geesten die niet door overpeinzing denken en daardoor snel en als het ware ondoordacht de dingen uitspreken die in hun denken opkomen. Zij hebben een innerlijke doorvatting die niet zo aan de oppervlakte is gekomen door overpeinzen en denken zoals bij de andere geesten. In de loop van hun leven zijn ze als het ware door zichzelf onderricht over de goedheid van de dingen en dus niet over de waarheid ervan. Er werd mij aangewezen dat dezen behoren tot de streek van de thymusklier; de thymus immers is een klier die vooral de kleine kinderen van dienst is, en op die leeftijd week is. Bij deze geesten is ook een kinderlijke weekheid overgebleven, waarin de doorvatting van het goede invloeit, waaruit op algemene wijze het ware opblinkt. Zij kunnen temidden van grote beroeringen zijn en toch zelf niet beroerd worden, zoals ook bij die klieren het geval kan zijn.

Hemelse Verborgenheden 5173.

Er zijn in het andere leven zeer vele manieren van 'in beroering' brengen en eveneens ook zeer vele manieren van inwijdingen en spiraalbewegingen. Die beroeringen worden uitgebeeld door de zuiveringen in het lichaam van het bloed, en ook van het serum of lymfe en ook van het chijl, die eveneens plaatsvinden door verschillende vormen van kastijding. De daaropvolgende inleiding tot bepaalde nuttige taken van de vochten wordt uitgebeeld door die spiraalbewegingen. Het is heel gewoon in het andere leven dat geesten nadat ze in beroering zijn gebracht, daarna in een kalme en in een staat van verkwikking worden gebracht en zo in de gezelschappen waarin zij moeten worden ingewijd en waaraan ze moeten worden verbonden. Dat de kastijdingen en de zuiveringen van het bloed, de lymfe en het chijl en ook de voedingsstoffen van de maag, overeenstemmen met zulke dingen in de geestelijke wereld, kan niet anders dan vreemd schijnen voor hen die niets anders dan het natuurlijke in de natuurlijke dingen denken, en meer nog voor hen die nergens anders in geloven en dus loochenen dat daar iets geestelijks in is of daarin zijn kan dat aandrijft en regeert. Maar het is toch hiermee zo gesteld dat in alle en de afzonderlijke dingen die in de natuur en in haar drie rijken zijn, inwendig een drijfkracht vanuit de geestelijke wereld is. Indien er niet zoiets van daaruit daarin was, zou hoegenaamd niets in de natuurlijke wereld oorzaak en uitwerking voortbrengen. Dat wat in de natuurlijke dingen is, wordt de van de eerste schepping aan ingeënte kracht genoemd, terwijl het een streven is, en als dit ophoudt dan houdt de handeling of de beweging op. Vandaar komt het dat de algehele zichtbare wereld het uitbeeldende theater is van de geestelijke wereld. Het is hiermee net zo gesteld als met de beweging van de spieren vanwaar de handeling komt. Indien daarin niet het streven is vanuit het denken en vanuit de wil van de mens, dan zou dit terstond ophouden. Het is immers volgens de in de geleerde wereld bekende regels dat de beweging ophoudt als het streven ophoudt. Verder, dat in het streven het al van de bepaling is, alsmede dat in de beweging niets werkelijks ontstaat dan het streven. Dat die kracht of dat streven in de handeling of de beweging het geestelijke in het natuurlijke is, is duidelijk, want denken en willen is geestelijk, maar handelen en zich bewegen is natuurlijk. Zij die niet verder dan de natuur denken, vatten dit zelfs niet eens, maar ze kunnen het ook niet ontkennen. Evenwel is dat wat in de wil en daaruit in het denken is, dat wat voortbrengt, niet eender in vorm aan de handeling die wordt voortgebracht. De handeling immers beeldt alleen uit dat wat het gemoed wil en denkt.

Hemelse Verborgenheden 5174.

Dat voedingsstoffen of spijzen in de maag op vele manieren in beroering worden gebracht, opdat hun innerlijke dingen eraan worden ontlokt die tot nut moeten strekken, namelijk die in het chijl overgaan en daarna in het bloed, is bekend en ook daarna in de darmen. Zulke pijnigingen worden uitgebeeld door de eerste kwellingen van de geesten, die alle plaatsvinden volgens hun leven in de wereld, opdat de boze dingen worden afgescheiden en de goede dingen die tot nut moeten strekken, worden verzameld. Daarom kan van de zielen of de geesten worden gezegd dat ze kort na het overlijden of na de losmaking uit het lichaam, als het ware eerst in de streek van de maag komen en daar in beroering gebracht en zo gezuiverd worden. Diegenen bij wie de boze dingen de overhand hadden verkregen,worden, nadat ze tevergeefs in beroering zijn gebracht, door de maag in de darmen gevoerd tot aan de laatste, namelijk tot de karteldarm en de endeldarm en vandaar afgescheiden in de latrine, dat wil zeggen, in de hel. Maar diegenen bij wie de goede dingen de overhand hadden, worden na verscheidene processen zoals verwoestingen en zuiveringen veranderd in melksap, en gaan in het bloed over, sommigen langs een langere weg en anderen langs een kortere. Sommigen worden ruw in beroering gebracht, sommigen zachtjes, en sommigen nauwelijks een beetje. Zij die nauwelijks iets worden beroerd, worden uitgebeeld in de sappen van de spijzen die terstond door de aderen worden opgezogen en in de bloedsomloop gebracht, tot in de grote hersenen, enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 5175.

Wanneer de mens sterft en in het andere leven binnengaat, is het met zijn leven gesteld zoals met het voedsel dat door de lippen zachtjes wordt ontvangen en daarna door de mond, de keel en de slokdarm naar de maag wordt voortgeleid. Dit gebeurt volgens de gemoedsaard die werd eigengemaakt door de daadwerkelijke handelingen in het leven van het lichaam. De meesten worden in het begin mild behandeld, want ze worden in het samenzijn met de engelen en de goede geesten gehouden; dit wordt in de spijzen daarmee uitgebeeld, dat ze eerst door de lippen zacht worden aangeraakt, en daarna door de tong geproefd hoedanig zij zijn. De spijzen die zacht zijn, en waarin het zoete, het olieachtige en het geestrijke is, worden terstond in de aderen opgenomen en in de bloedsomloop gebracht, maar de spijzen die hard zijn, waarin het bittere, het wrange, en slechts weinig voedzaams is, worden harder aangepakt. Deze worden door de slokdarm in de maag neergelaten, waar ze op verschillende wijzen en door verschillende methoden en martelingen worden gekastijd. Voedsel dat nog harder, wranger en schraler is, wordt in de darmen neergestoten, en tenslotte in de endeldarm, waar de eerste hel is, tenslotte wordt het uitgeworpen en wordt tot uitwerpselen. Op overeenkomstige wijze is het gesteld met het leven van de mens na de dood; eerst wordt de mens in de uitwendige dingen gehouden, en omdat hij in de uitwendige dingen een burgerlijk en fatsoenlijk leven heeft geleid, is hij met de engelen en met de rechtschapen geesten. Maar daarna worden hem de uitwendige dingen afgenomen; dan blijkt hoedanig hij van binnen is geweest ten aanzien van zijn denken en ten aanzien van de aandoeningen en tenslotte ten aanzien van de doeleinden, volgens deze wordt het leven dat hem wacht.

Hemelse Verborgenheden 5176.

Zolang als geesten in de staat zijn waarin ze zijn volgens de voedingsstoffen of spijzen in de maag, zolang zijn ze niet in de Grootste Mens, maar worden daarin binnengeleid. Maar wanneer ze op uitbeeldende wijze in het bloed zijn, dat zijn ze in de Grootste Mens.

Hemelse Verborgenheden 5177.

Zij die zeer bezorgd zijn geweest over toekomstige dingen en meer nog zij die daardoor inhalig en gierig zijn geworden, verschijnen in de streek waar de maag is; velen zijn daar aan mij verschenen. De sfeer van hun leven kan worden vergeleken met de misselijkmakende walm die uit de maag opwasemt, en ook met een zwaar gevoel als gevolg van een slechte spijsvertering. Zij die zodanig zijn geweest, verblijven lange tijd in deze streek, want de bezorgdheid over toekomstige dingen als die werkelijk bevestigd is, verzwakt en vertraagt de invloed van het geestelijk leven zeer. Zij schrijven immers aan zichzelf toe wat de goddelijke voorzienigheid is, en zij die dit doen, belemmeren de invloed, en verwijderen zich van het leven van het goede en het ware.

Hemelse Verborgenheden 5178.

Omdat het de bezorgdheid over toekomstige dingen is die bij de mens angsten veroorzaakt, en omdat zulke geesten in de streek van de maag verschijnen, hebben angsten op de maag een groter effect dan op de overige inwendige organen. Het werd eveneens gegeven te onderkennen hoe die angsten werden vermeerderd en verminderd al naar de aanwezigheid en de verwijdering van die geesten. Sommige angsten werden innerlijk gevoeld, andere meer uiterlijk, sommige hoger en andere lager, al naar het verschil van zulke bezorgdheden ten aanzien van de oorsprongen, de afleidingen en de bepalingen. Vandaar eveneens komt het dat wanneer zulke angsten het gemoed in beslag nemen, de streek rondom de maag wordt samengesnoerd en dat daar soms pijn wordt gevoeld. Dit verklaart ook waarom angsten vandaar schijnen op te rijzen. Daardoor komt het ook, dat als de mens niet langer bezorgd is over toekomstige dingen, of als alle dingen goed voor hem uitvallen, zodat hij niet langer angstig is voor enige tegenspoed, de streek rondom de maag vrij en verruimd is en dat hij weer opgewekt is.

Hemelse Verborgenheden 5179.

Eens bespeurde ik een beklemming in het lagere deel van de maag, waaruit het voor mij vaststond dat zulke geesten aanwezig waren. Ik sprak met hen en zei dat het beter was dat zij zich terugtrokken, omdat hun sfeer die angst veroorzaakt, niet strookte met de sferen van de geesten die bij mij zijn. Toen kwam het gesprek met hen over de sferen, namelijk dat er zeer veel geestelijke sferen rondom de mens zijn en dat de mensen niet weten en ook niet willen weten dat deze er zijn. De oorzaak hiervan is dat zij al datgene ontkennen wat geestelijk wordt genoemd, en sommigen alles wat niet gezien en aangeraakt wordt en dus dat er sferen vanuit de geestelijke wereld rondom de mens zijn die met zijn leven overeenkomen. De mens is door die sferen in het gezelschap van geesten van eenzelfde aandoening, waarbij vele zaken plaatsvinden, die de mens, die alle dingen aan de natuur toekent, ofwel loochent, ofwel aan een meer verborgen natuur toeschrijft; zoals bijvoorbeeld dat wat aan de fortuin, het geluk of het lot wordt toegeschreven. Sommigen immers zijn door de ervaring geheel en al daarvan overtuigd dat er iets op verborgen wijze werkt, wat de fortuin wordt genoemd, maar ze weten niet waar dit vandaan komt. Dat zoiets vanuit de geestelijke sfeer is en dat dit het laatste van de voorzienigheid is, zal elders worden gezegd vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, wat vanuit eigen ervaring wordt betuigd.

Hemelse Verborgenheden 5180.

Er zijn genieën en geesten die een soort van zuiging of aantrekking over het hoofd brengen, zodanig dat de plaats waar zo'n aantrekking of zuiging ontstaat, pijn doet. Een duidelijk gevoel van zo'n zuiging werd bespeurd, alsof er een vlies duidelijk voelbaar werd aangezogen. Of anderen deze pijn hadden kunnen uithouden betwijfel ik, maar omdat ik daaraan gewend was, hield ik dit meermalen zonder pijn uit. De voornaamste plaats van de zuiging was op de kruin van het hoofd en vandaar plantte deze zich voort naar de streek van het linkeroor en toen naar de streek van het linkeroog. De zuiging naar het oog vond plaats door geesten, die naar het oor door genieën. Beiden behoren tot de streek van chijlblaasjes en van de chijlbuisjes, waarheen ook het chijl van overal vandaan wordt aangetrokken, hoewel het ook tevens gedreven wordt. Bovendien waren er anderen die binnen in het hoofd op bijna eenzelfde wijze werkten, maar niet met zulk een zuigkracht. Er werd gezegd dat het diegenen zijn met wie het fijne chijl overeenstemt, wat aan de grote hersenen wordt toegevoerd en daar met nieuwe animale geest wordt vermengd om vervolgens aan het hart te worden gestuurd. Zij die aan de buitenkant werken, verschijnen aan mij eerst aan de voorzijde, een weinig naar links, daarna daar hogerop, zodat hun streek werd waargenomen opstijgend uit het vlak van het neusbeen naar het vlak van het linkeroor toe. Zij die dat gebied uitmaken, zijn van tweeërlei soort; sommigen zijn vrij ingetogen en anderen vrijpostig; de ingetogen mensen zijn diegenen die hebben verlangd de gedachten van de mensen te weten, teneinde hen tot zich te lokken en aan zich te binden. Wie immers de gedachten van een ander weet, weet diens innerlijke en verborgen dingen, en hieruit ontstaat verbinding; het doel ervan is de omgang en de vriendschap. Dezen verlangen alleen de goede dingen te weten en ze vorsen die uit, en de overige dingen leggen zij ten goede uit. Maar de vrijpostige mensen begeren en proberen op tal van manieren de gedachten van anderen uit te vissen met het doel, of voordeel te behalen, of te schaden. Omdat dezen in zo'n begeerte en ijver zijn, houden ze het gemoed van de ander vast in de zaak die ze willen weten, waarbij ze niet wijken, en ook instemming vanuit de aandoening daaraan betuigen, zo trekken ze ook de verborgen gedachten naar zich toe. Op dezelfde wijze handelen deze mensen in het andere leven in gezelschappen daar, en daar nog meer bedreven. Daar laten ze de ander ook niet van zijn voorstelling afdwalen, maar wekken deze juist op en lokken die zo tevoorschijn. Daarna houden ze hen als het ware in banden en onder hun controle, omdat zij dan bekend zijn met hun boze dingen. Maar deze geesten zijn onder de dolende geesten en worden meer dan eens getuchtigd.

Hemelse Verborgenheden 5181.

Uit de spiraalbewegingen kan men ook enigermate leren kennen tot welk gebied in de Grootste Mens en op welke overeenstemmende wijze in het lichaam de geesten en de engelen behoren. De spiraalbewegingen van hen die tot het gebied van de lymfevaten behoren, zijn teer en snel, zoals een zacht vloeiend, waterachtig iets, zodat men nauwelijks enige draaibeweging kan bemerken. Zij die tot de dingen van de lymfe behoren, worden daarna tot plaatsen gebracht die, naar zij zeiden, op het darmscheil betrekking hebben. Daarna worden zij vandaar weggevoerd naar verschillende plaatsen in de Grootste Mens, om tot nut van dienst te zijn, zoals de chijl in het lichaam.

Hemelse Verborgenheden 5182.

Er zijn spiraalbewegingen waarin de geesten die net zijn aangekomen moeten worden ingewijd; zodat ze in het gezelschap van anderen kunnen zijn, en met hen tegelijkertijd zowel kunnen spreken als denken. Er moet in het andere leven een samenstemmen en eensgezindheid van allen zijn opdat zij één zijn, zoals alle en de afzonderlijke dingen in de mens, die, hoewel ze overal verschillend zijn, niettemin door het eensgezinde één uitmaken. Dit is ook zo in de Grootste Mens, met dit doel moet het denken en de spraak van de een met die van de anderen samenstemmen. Het fundamentele is dat het denken en de spraak bij eenieder in het gezelschap samenstemt, anders wordt het niet-samenstemmende als een hinderlijk geruis bemerkt, wat de gemoederen van de anderen stoort. Al het niet-samenstemmende verontreinigt ook en is iets onzuivers dat moet worden verworpen. Dit onzuivere vanuit het niet-samenstemmen wordt uitgebeeld door het onzuivere van en in het bloed; hiervan moet het gezuiverd worden. Die zuivering vindt plaats door beroeringen, die niets anders zijn dan verzoekingen van verschillend geslacht, en daarna door inleidingen in de spiraalbewegingen. Het doel van de eerste inleiding in de spiraalbewegingen is, opdat zij aan elkaar kunnen worden aangepast; de tweede is, opdat het denken en de spraak samenstemmen; de derde is, opdat zij onderling overeenkomen ten aanzien van het denken en van de aandoeningen; de vierde is opdat zij overeenkomen in de ware en de goede dingen.

Hemelse Verborgenheden 5183.

Het werd gegeven de spiraalbewegingen te zien van hen die tot het gebied van de lever behoren, en dit een uur lang. De spiraalbewegingen waren zacht, op verschillende wijze rondom vloeiend naar de werking van dat orgaan; dit gaf mij een prettig gevoel. Hun werking is uiteenlopend, maar is in het algemeen kringvormig. Dat hun werking uiteenlopend is, wordt eveneens uitgebeeld in de verrichtingen van de lever, die uiteenlopend zijn. De lever immers voert het bloed aan en scheidt het; het betere giet zij in de aderen, dat van middelmatige kwaliteit zendt zij in de levergang, en de minste kwaliteit laat zij over aan de galblaas; zo gebeurt het bij volwassenen. Maar in de embryo's neemt de lever het bloed op uit de baarmoeder van de moeder, en zuivert het. Het meest zuivere brengt zij in de aderen, opdat het langs een kortere weg in het hart invloeit; ze treedt dan op als wachter vóór het hart.

Hemelse Verborgenheden 5184.

Zij die tot de alvleesklier behoren treden op een scherpere wijze op, en als het ware als op een zagende manier, zelfs met dergelijke geluiden. Dit gedruis is volledig hoorbaar voor de oren van de geesten, niet echter voor die van de mens, tenzij deze in de geest is terwijl hij in het lichaam is. Hun streek is tussen de streek van de milt en van de lever, meer naar links. Zij die in het gebied van de milt zijn, zijn bijna rechtstreeks boven het hoofd, maar hun werking komt neer in de milt.

Hemelse Verborgenheden 5185.

Er zijn geesten die betrekking hebben op de alvleesklierbuis, de leverbuis en de galbuis, en dus op de galstoffen die daarin aanwezig zijn en die de darmen uitwerpen. Die geesten zijn van elkaar onderscheiden, maar ze werken samen volgens de staat van hen van wie hun werking wordt gevraagd. Zij nemen vooral deel aan kastijdingen en bestraffingen die zij willen regelen. Zij die onder hen de slechtsten zijn, zijn zo hardnekkig dat ze nooit willen ophouden, indien ze niet door vrees en bedreiging worden afgeschrikt. Zij vrezen immers zelf de straffen en beloven dan allerlei dingen. Zij zijn degenen die in het leven van het lichaam hardnekkig aan hun meningen vasthielden, dus niet vanuit het boze van het leven, maar wel vanuit een natuurlijke verdorvenheid. Wanneer zij in hun natuurlijke staat zijn, denken ze niets - niets denken is vaag over verscheidene dingen tegelijkertijd denken en niets duidelijk onderscheiden over een bepaald iets. Hun verlustigingen komen voort uit kastijden en zo het goede te doen, maar ze onthouden zich ook niet van vuiligheden.

Hemelse Verborgenheden 5186.

Zij die het gebied van de galblaas uitmaken, zijn aan de rug. Zij zijn degenen die in het leven van het lichaam het rechtschapene hebben veracht en op bepaalde wijze het vrome; en eveneens geesten die deze dingen hebben veracht.

Hemelse Verborgenheden 5187.

Een zekere geest kwam tot mij met de vraag of ik wist waar hij zou kunnen verblijven. Ik was van mening dat hij rechtschapen was, en toen ik hem zei dat hij wellicht hier kon zijn, kwamen kwelgeesten van dit gebied, en kwelden hem erbarmelijk, wat mij leed deed en tevergeefs wilde ik dit verhinderen. Ik bemerkte toen dat ik in het gebied van de galblaas was; de kwelgeesten behoorden tot hen die het rechtschapene en het vrome hebben veracht. Het werd gegeven, één soort van kwelling waar te nemen; deze bestond in een gedwongen worden om sneller te speken dan men denkt. Dit deden ze door de spraak van het denken af te trekken, en dan door dwang om hun spraak te volgen, wat pijnlijk is. Door zo'n kwelling worden de trage geesten ingewijd om sneller te denken en te spreken.

Hemelse Verborgenheden 5188.

Er zijn in de wereld sommigen die door kunstgrepen en leugens handelen, waarvandaan boze dingen komen. Mij werd getoond hoedanig zij zijn en hoe ze handelen, namelijk daardoor dat zij de argeloze mens gebruiken als hulp om te overreden, en ook daardoor dat zij iemand in de waan brengen dat er op een bepaalde manier over iets gesproken is, terwijl daarover toch niets was gezegd. In één woord, ze bedienen zich van boze middelen om tot onverschillig welk doel te komen. Hun middelen zijn: geslepenheid, leugens en vele kunstgrepen. Zulke geesten hebben betrekking op kwaadaardige groeisels, die tuberkels worden genoemd en vaak ontstaan in de longen en in andere vliezen. Waar deze zich inwortelen en hun onheil verspreiden, verwoesten ze tenslotte het gehele vlies. Zulke geesten worden streng gestraft en hun straf wijkt af van de straf van anderen. Dit gebeurt door spiraalbewegingen; ze worden rondgerold van links naar rechts, zoals een ronde schijf die eerst plat is en die tijdens het rondrollen opzwelt. Daarna schijnt de opzwelling ingedrukt en hol te worden en dan wordt de snelheid vermeerderd. Het is wonderlijk dat dit gebeurt naar de vorm en in nabootsing van dergelijke gezwellen of abcessen. Het werd waargenomen dat zij onder het rondrollen proberen om anderen, merendeels schuldlozen, in hun rad, dus in het verderf, mee te trekken. Ze maakten zich er dus in het geheel geen zorgen over wie ze in het verderf trokken, als het hun maar toescheen dat ze te gronde gingen. Het werd ook waargenomen dat ze een uiterst scherp gezicht hebben; ze doorzien als het ware in één ogenblik de dingen die hen begunstigen en grijpen die als middelen aan; ze zijn dus scherpzinniger dan de overigen. Men kan ze ook dodelijke zweren noemen; waar ze ook in de borstholte zijn, daar of in het borstvlies, of in het hartzakje, of in het middenrif, of in de long. Het werd getoond dat deze geesten na de straf ruggelings in de diepte worden geworpen, en dat ze daar met het aangezicht en de buik naar beneden liggen, met weinig menselijk leven over. Ze zijn dan beroofd van hun gezichtsscherpte die van het wild-dierlijke leven was. Hun hel is in een diepe plaats onder de rechtervoet, een weinig naar voren.

Hemelse Verborgenheden 5189.

Er verschenen geesten voor mij en vóór hun aankomst bemerkte ik een sfeer vanuit boze geesten. Ik meende dan ook dat er boze geesten zouden komen, maar het waren hun vijanden. Dat het hun vijanden waren, maakte ik op uit het agressieve en vijandige dat zij tegen hen uitstraalden. Toen zij aankwamen, stelden ze zich boven het hoofd en spraken mij toe en zeiden dat ze mensen waren. Ik antwoordde dat ze niet mensen waren met een lichaam zoals de mensen in de wereld hebben, die de gewoonte hebben, vanwege de vorm van hun lichaam, zichzelf mensen te noemen, maar dat zij niettemin mensen zijn omdat de geest van de mens werkelijk mens is. Hierop ontdekte ik geen verzet, omdat ze het bevestigden. Ze zeiden verder dat ze mensen waren die allemaal van elkaar verschilden; omdat dit mij onmogelijk toescheen, namelijk dat er een gezelschap van allerlei verschillende geesten in het andere leven zou voorkomen, sprak ik daarom met hen hierover. Ik zei, dat als een gemeenschappelijke oorzaak hen tot eenheid dreef, ze toch met elkaar verbonden konden worden, omdat allen zo één einddoel hadden. Ze zeiden dat ze zodanig zijn dat eenieder anders spreekt en dat allen toch hetzelfde denken. Dit lichtten ze ook toe door voorbeelden, waardoor bleek dat de doorvatting van allen één was, maar de spraken uiteenlopend. Daarna plooiden ze zich aan mijn linkeroor aan en ze zeiden dat zij goede geesten waren en dat het hun gewoonte was zo te spreken. Over hen werd gezegd dat ze in een groep komen en dat men niet weet waar ze vandaan zijn. Ik werd de sfeer gewaar van de boze geesten, die sfeer is hun zeer vijandig; de bozen immers zijn de subjecten die zij kwellen. Hun gezelschap dat rondzwerft, werd uitgebeeld door een man en een vrouw in een kamer, gekleed in een toga die veranderd werd in een kleed met een donkerblauwe kleur. Het werd doorvat dat zij betrekking hebben op de isthmus in de grote hersenen; dit ligt tussen de grote hersenen en de kleine hersenen; daar gaan de vezels doorheen en spreiden zich vandaar uiteen in verschillende richtingen en overal waar ze heen gaan werken ze telkens anders in de uitwendige dingen. Ook hebben ze betrekking op de zenuwknopen in het lichaam, waarin de zenuw invloeit en zich van daaruit in meerdere vezels uiteenspreidt, waarvan sommige zich hierheen en andere zich daarheen begeven. Uiteindelijk zijn deze niet eender in werking, maar toch één uit beginsel; dus in laatste niet eender ten aanzien van de schijn, maar wel eender ten aanzien van het einddoel. Het is ook bekend dat één enkele kracht die in uitersten werkt, op vele plaatsen gevarieerd kan worden, en dit volgens de vorm daar. De einddoelen worden eveneens uitgebeeld door de beginselen, van waaruit de vezels zijn zodanig zoals ze in de grote hersenen zijn. Het denken daaruit wordt uitgebeeld door de vezels vanuit die beginselen; en de handelingen daaruit, door de zenuwen die uit de vezels zijn samengesteld.

Hemelse Verborgenheden 5215.

… Er zijn twee oorsprongen van de warmte, zoals er eveneens twee oorsprongen van het licht zijn, de ene oorsprong van de warmte is vanuit de zon van de wereld, de andere oorsprong van de warmte is vanuit de Zon van de hemel, die de Heer is. Dat de zon van de wereld warmte uitgiet in de wereld en in alle dingen die daar zijn, is bekend; dat de Zon van de hemel echter warmte in de algehele hemel ingiet, is niet zo bekend. Niettemin kan het bekend zijn als men slechts nadenkt over de warmte die inwendig in de mens is, en niets gemeen heeft met de warmte van de wereld, dat wil zeggen, over de warmte die de levenswarmte wordt genoemd. Daaruit kan men weten dat deze warmte van een andere aard is dan de warmte van de wereld, namelijk dat deze levend is, de andere echter in het geheel niet, en dat de levenswarmte omdat zij levend is, de innerlijke dingen van de mens ontsteekt, namelijk zijn wil en verstand, en dat deze warmte het geeft, om te verlangen en lief te hebben en ook aangedaan te worden; vandaar eveneens zijn de verlangens, de liefden, de aandoeningen geestelijke warmten en worden ze ook zo genoemd. Dat zij warmten zijn, blijkt ook duidelijk; vanuit de levende lichamen immers ademt van alle zijden warmte uit, ook in de grootste koude. Wanneer de verlangens en de aandoeningen, dat wil zeggen, de liefden groeien wordt het lichaam eveneens in dezelfde graad warm. Het is deze warmte die in het Woord wordt verstaan onder hitte, vuur en vlam, en het is in de echte zin de hemelse en geestelijke liefde, maar in de tegenovergestelde zin de lichamelijke en de aardse liefde. Daaruit kan vaststaan dat hier met 'verzengd van de oostenwind', (Genesis 5,6 en 7) wordt aangeduid, verteerd door het vuur van de begeerten.Wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de wetenschappelijke dingen, die de 'schrale aren', (Genesis 5,6 en 7) zijn, dan wordt aangeduid dat ze vol begeerten zijn. Dat met de oostenwind of de wind van het oosten de dingen worden aangeduid die van de begeerten en daaruit van de fantasieën zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar hij wordt genoemd, zoals bij David: 'Hij deed de oostenwind voorttrekken in de hemelen, en Hij bracht de zuidenwind voort door Zijn kracht, en Hij deed op hen nederregenen vlees zoals stof, zoals zand van de zee de gevleugelde vogel', (Psalm 78:26,27); dat met het vlees dat die wind aanvoerde, de begeerten werden aangeduid, en met de gevleugelde vogel de fantasie daaruit, blijkt bij Mozes, (Numeri 11:31 tot 35), dat de naam van die plaats waar de plaag van het volk voorviel vanwege het eten van het vlees werd genoemd de graven der begerigheid, omdat zij daar het volk begroeven, hen die begerig waren geweest. Bij Ezechiël: 'Ziet, zal de geplante wijnstok gedijen; zal hij niet, wanneer de oostelijke wind hem zal hebben aangeroerd, al uitdrogende uitdrogen; op de bedden van zijn spruiten zal hij uitdrogen', (Ezechiël 17:10). Bij dezelfde: 'De wijsnstok werd in toorn uitgerukt, hij werd ter aarde geworpen, en de wind van het oosten heeft zijn vrucht verdord; elke roede zijner sterkte, zij zijn afgebroken en zijn uitgedroogd; het vuur heeft elkeen verteerd, een vuur immers is uitgegaan vanuit een roede zijner takken, het heeft zijn vrucht verteerd, zodat in hem geen roede der sterkte is, een scepter om te heersen', (Ezechiël 19:12, 14); daar staat de oostelijke wind of de oostenwind voor de dingen die van de begeerten zijn….

Hemelse Verborgenheden 5247.

… Wie niet weet en temeer wie niet gelooft dat er een inwendige zin van het Woord is, en dat de zin van de letter uitbeeldend is voor de dingen die in de inwendige zin zijn, zal nauwelijks iets heiligs in deze dingen erkennen, terwijl toch het allerheiligste daarin is gelegen. Wie niet weet en te meer wie niet gelooft dat er een inwendige zin van het Woord is, welke heilig is, kan evenmin weten wat deze volgende dingen in hun schoot dragen, zoals bij Jeremia: 'De waarheid is vergaan, en is uitgeroeid uit hun mond; snijd af de haren van uw nazireërschap, en werp ze weg', (Jeremia 7:28,29). Bij Jesaja: 'Te dien dage zal de Heer afscheren door een gehuurd scheermes in de overgangen van de rivier, door de koning van Aschur, het hoofd en de haren van de voeten, en ook de baard verteren', (Jesaja 7:20). Bij Micha: 'Breng kaalheid en scheer u ter oorzake van de zonen van uw verrukkingen, verwijd uw kaalheid, zoals de arend, omdat zij van u heengetrokken zijn', (Micha 1:16). Bovendien zal zo'n mens ook niet weten wat voor heiligs daarin opgesloten is dat ten aanzien van Elia wordt vermeld, dat hij was 'een harig man, en met een gordel van leder gegord om zijn lenden', ( 2 Koningen 1:8); en waarom de knapen 'die Elisa kaal noemden, werden verscheurd door beren uit het woud', (2 Koningen 2:23,24). Door Elia en door Elisa werd de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zo werd door hen het Woord uitgebeeld, in het bijzonder het profetische, zie: (voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis, en 2762); het harige en de gordel van leer betekende de letterlijke zin; de harige man betekende die ten aanzien van de ware dingen, de gordel van leer om de lendenen betekende die ten aanzien van de goede dingen; de letterlijke zin immers is de natuurlijke zin ervan, want die is vanuit de dingen die in de wereld zijn. De inwendige zin is de geestelijke zin, omdat die is vanuit de dingen die in de hemel zijn. Deze beide zinnen verhouden zich zoals het inwendige en het uitwendige bij de mens, en omdat het inwendige niet is zonder het uitwendige, want het uitwendige is het laatste van de orde waarin het inwendige blijft bestaan, was het daarom onterend tegen het Woord, Elisa kaal te noemen, alsof het zonder een uitwendige was, dus alsof het Woord zonder een aan het bevattingsvermogen van de mens aangepast evenredige zin was. Hieruit kan vaststaan dat de afzonderlijke dingen van het Woord heilig zijn, maar de heiligheid die daarin ligt, verschijnt niet tot het verstand tenzij voor hem die de inwendige zin ervan kent. Maar toch verschijnt zij tot het bemerken ervan door de invloed vanuit de hemel voor hem die gelooft dat het Woord heilig is. Die invloed vindt plaats door de inwendige zin waarin de engelen zijn en hoewel deze zin door de mens niet wordt begrepen, brengt dit niettemin een indruk teweeg, omdat de aandoening van de engelen die daarin zijn, wordt vergemeenschapt. Daaruit blijkt eveneens dat het Woord de mens gegeven is opdat hij vergemeenschapping kan hebben met de hemel, en opdat het Goddelijk Ware, hetwelk in de hemel is, hem door de invloed aandoet.

Hemelse Verborgenheden 5259.

'En Farao spak tot Jozef', (Genesis 41:17); dat dit het denken betekent van het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke, staat vast uit wat eerder is gezegd, (5251) waar eendere woorden staan, uitgezonderd alleen dat daar wordt gezegd, 'Farao zei tot Jozef', hier echter dat hij sprak tot hem; 'hij zei' immers betekent de doorvatting, hij sprak echter het denken, (2271, 2287, 2619). Dat met Farao sprak tot Jozef, het denken van het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke wordt aangeduid, en niet omgekeerd, komt omdat dat wat uiterlijk is, nooit denkt vanuit zich, maar vanuit het innerlijke, of wat hetzelfde is, dat wat lager is denkt niet dan alleen uit het hogere, hoewel het schijnt wanneer het innerlijke of het hogere denkt in het uiterlijke of in het lagere, alsof het uiterlijke of het lagere vanuit zich dacht, maar dit is een begoocheling. Het is hiermee gesteld zoals met iemand die iets in een spiegel ziet, en niet weet dat daar een spiegel is. Hij meent dat het ding daar is waar het verschijnt, terwijl het toch niet daar is; omdat nu het hemelse van het geestelijke het innerlijke of het hogere is, en het natuurlijke het uiterlijke of het lagere is, wordt vandaar met Farao sprak tot Jozef, in de inwendige zin het denken aangeduid van het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke. In één woord: niets wat beneden is, kan wat dan ook vanuit zich, maar dat het kan, dat heeft het uit het hogere; en omdat dit zo is, volgt duidelijk dat uit het Hoogste alles is, dat wil zeggen, uit het Goddelijke. Bijgevolg, dat de mens vanuit het verstand denkt en vanuit de wil handelt, is vanuit de vorm die hij zichzelf heeft ingeprent; dat hij echter waar denkt en goed handelt, is vanuit de vorm die hij uit de Heer had opgenomen. Het is immers bekend dat een en dezelfde macht en kracht uiteenlopende bewegingen voortbrengt volgens de samenvoegingen in de middelste en de uiterste dingen; zo brengt in de mens het leven vanuit het Goddelijke uiteenlopende denkingen en uiteenlopende handelingen voort volgens de vormen.

Hemelse Verborgenheden 5272.

'Dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken', (Genesis 41ste hoofdstuk); dat dit betekent wat het natuurlijke vanuit het hemelse van het geestelijke heeft gedacht, staat vast uit de betekenis van het woord, zijnde de dingen, waarover aanstonds; uit de betekenis van spreken, zijnde denken, (2271, 2287, 2619, 5259); uit de uitbeelding van Jozef, die hier spreekt, zijnde het hemelse van het geestelijke; en uit de uitbeelding van Farao, zijnde het natuurlijke, waarover eerder. Uit deze dingen blijkt dat met dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken, die zaak wordt aangeduid, of dat wat het natuurlijke vanuit het hemelse van het geestelijke heeft gedacht, zie: (5262). Wat het woord betreft, in de oorspronkelijke taal wordt een ding door een woord uitgedrukt; vandaar eveneens wordt de goddelijke onthulling het Woord genoemd en eveneens de Heer in de hoogste zin; en met het Woord wordt, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer en eveneens tot de onthulling uit Hem, in de naaste zin het Goddelijk Ware aangeduid, waaruit alle dingen die dingen zijn, ontstaan. Dat alle dingen die dingen zijn door het Goddelijk Ware, hetgeen uit de Heer is, dus door het Woord, ontstonden en ontstaan, is een verborgenheid die nog niet is opengedekt. Men gelooft dat daaronder wordt verstaan dat alle dingen werden geschapen daardoor dat God zei en gebood, zoals een koning in zijn rijk, maar dit wordt niet daaronder verstaan dat alle dingen door het Woord zijn gemaakt en geschapen, maar het is het Goddelijk Ware dat voortgaat vanuit het Goddelijk Goede, dat wil zeggen, dat voortgaat uit de Heer, waaruit alle dingen ontstonden en ontstaan. Het uit het Goddelijk Goede voortgaande Goddelijk Ware is het eigenlijke werkelijke zelf en het eigenlijke wezenlijke zelf dat in het heelal is; dit maakt en schept. Ten aanzien van het Goddelijk Ware heeft nauwelijks iemand een ander idee dan zoals van een woord dat vloeit uit de mond van iemand die spreekt en dat in de lucht wordt verstrooid. Dit idee ten aanzien van het Goddelijk Ware heeft die mening voortgebracht dat onder het Woord slechts een bevel wordt verstaan, en zo dat alleen op bevel alle dingen zijn gemaakt, dus niet vanuit enig werkelijke dat is voortgegaan vanuit het Goddelijke van de Heer, maar, zoals gezegd, het uit de Heer voortgaande Goddelijk Ware is het eigenlijk werkelijke en wezenlijke zelf, van waaruit alle dingen zijn. De vormen van het goede en het ware zijn hieruit. Maar, over deze verborgenheid, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, meer in wat volgt.

Hemelse Verborgenheden 5321.

… Op zeer veel plaatsen in het Woord worden wagens vermeld, en nauwelijks iemand weet dat daarmee op die plaatsen de leerstellige dingen van het goede en het ware worden aangeduid, en ook de wetenschappelijke dingen die van de leerstellige dingen zijn. De oorzaak hiervan is deze dat niet enig geestelijke de idee binnentreedt, maar alleen het historisch natuurlijke, wanneer een wagen wordt genoemd, zoals ook wanneer de paarden die voor de wagen zijn worden genoemd, terwijl toch met de paarden in het Woord de verstandelijke dingen worden aangeduid, (2760, 2761, 2762, 3217), en vandaar met de wagen de leerstellige dingen en de wetenschappelijke dingen ervan. Dat de wagens de leerstellige dingen van de Kerk zijn en eveneens de wetenschappelijke dingen, kon voor mij vaststaan uit de wagens die in het andere leven zo vaak werden gezien, Er is eveneens een plaats aan de rechterzijde ter hoogte van de lagere aarde, waar wagens en paarden verschijnen, met stallen in volgorde opgesteld. Daar wandelen en praten diegenen die in de wereld geleerden zijn geweest, en het leven als einddoel van de geleerdheid hebben beschouwd. Zulke dingen verschijnen aan hen vanuit de engelen in de hogere hemelen. Wanneer bij hen sprake is van de verstandelijke, van de leerstellige en van de wetenschappelijke dingen, dan verschijnen aan de geesten dergelijke dingen. Dat zulke dingen met wagens en paarden worden aangeduid, blijkt zeer duidelijk hieruit, dat Elia verscheen terwijl hij naar de hemel werd gereden in een wagen van vuur en met paarden van vuur, en dat hij en alsmede Elisa werden genaamd: 'Wagen Israëls en zijn ruiters', waarover in het tweede Boek der Koningen: 'Ziet een wagen van vuur en paarden van vuur kwamen tussen hen in,, en Elia klom in een wervelwind in de hemel; en Elisa zag en riep: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters', (2 Koningen 11,12). Over Elisa in hetzelfde boek: 'Toen Elisa krank was van zijn ziekte, waaraan hij stierf, daalde tot hem neer Joasch, de koning van Israël, en weende voor zijn aangezichten, en hij zei: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters", 2 Koningen 13:14). De oorzaak waarom zij zo werden genoemd, is deze, dat door beiden, zowel door Elia als door Elisa, de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zie: (voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis, 2762, 5247). Het Woord zelf is voornamelijk de leer van het goede en het ware, want daaruit is het al van de leer. Vanuit dezelfde oorzaak ook was het dat aan de knaap aan wie Jehovah de ogen opende, rondom Elisa verscheen 'de berg vol paarden en wagens van vuur', (2 Koningen 6:17). Dat de wagen het leerstellige is en het paard het verstandelijke staat eveneens vast uit andere plaatsen in het Woord, zoals bij Ezechiël: 'Gij zult verzadigd worden op Mijn tafel met paard en wagen, met de sterke en alle man van de krijg, zo zal Ik de natiën Mijn heerlijkheid geven', (Ezechiël 39:20; Apocalyps 19:18); daar wordt gehandeld over de komst van de Heer. Dat daar met paard en wagen geen paard en wagen wordt aangeduid is voor ieder duidelijk. Zij zullen immers daarmee op de tafel van de Heer niet verzadigd worden, maar met zulke dingen die met paard en wagen worden aangeduid, namelijk met de verstandelijke en de leerstellige dingen van het goede en het ware. Eendere dingen worden met paarden en wagens aangeduid in deze volgende plaatsen; bij David: 'Gods wagens zijn een tweetal myriaden, duizenden der vreedzamen, de Heer in hen, Sinaï in het heiligdom', (Psalm 68:18). Bij dezelfde: 'Jehovah bedekt zich met het licht als met een kleed, Hij rekt de hemelen uit zoals een gordijn, Hij beschiet Zijn opperzalen met wateren, Hij stelt de wolken als Zijn wagens, Hij wandelt op de vleugels van de wind', (Psalm 104:2,3). Bij Jesaja: 'De profetische uitspraak van de woestijn der zee: zo heeft de Heer tot mij gezegd: Zet een wachter die schouwe, hij verkondige; hij zag derhalve een wagen, een paar ruiters, een ezelwagen, een kameelwagen, en hij luisterde een luistering, een grote luistering; een leeuw immers riep uit op de wachttoren: Heer, ik sta geduriglijk bij dag, en op mijn wacht ben ik gesteld alle nachten; voorts echter zie, een wagen van een man, een paar ruiters; en hij zei: Gevallen, gevallen is Babel', (Jesaja 21:6,7,8). Bij dezelfde: 'Dan zullen zij al uw broeders in alle natiën aanbrengen als gave voor Jehovah, op paarden, en op de wagen, en op rosbaren, en op muilen, en op renners, tot de berg Mijner heiligheid, Hierosolyma', (Jesaja 66:20). Bij dezelfde: 'Ziet, Jehovah zal in vuur komen, en Zijn wagens zoals een wervelwind', (Jesaja 66:15). Bij Habakuk: 'Was Jehovah ontstoken tegen de rivieren, was Uw toorn tegen de rivieren, was tegen de zee Uw ontsteking, dat Gij rijdt op Uw paarden; Uw wagens zijn het heil', (Habakuk 3:8). Bij Zacharia: 'Ik hief mijn ogen op, en zag, toen ziet, vier wagens, uitgaande van tussen twee bergen, de bergen echter waren bergen van koper, aan de eerste wagen rode paarden, aan de tweede wagen zwarte paarden; aan de derde wagen witte paarden, en aan de vierde wagen hagelvlekkige paarden', (Zacharia 6:1,2,3). Bij Jeremia: 'Zij zullen door de poorten van deze stad ingaan, koningen en vorsten, zittende op de troon van David, rijdende op de wagen en op paarden, zij en hun vorsten, de man van Jehudah, en de bewoners van Hierosolyma; en deze stad zal bewoond worden tot in de eeuw', (Jeremia 17:25; 22:4); de stad die bewoond zal worden tot in de eeuw, is niet Hierosolyma, maar de Kerk van de Heer, die door Hierosolyma wordt aangeduid, (402, 2117, 3654). De koningen die door de poorten van die stad zullen ingaan, zijn niet koningen maar de ware dingen van de Kerk, (1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068). Dus zijn de vorsten evenmin vorsten, maar de primaire dingen van het ware, (1482, 2089, 5044). De zittenden op de troon van David zijn de Goddelijke ware dingen die uit de Heer voortgaan, (5313). De rijdenden op de wagen en op de paarden zijn daaruit de verstandelijke en de leerstellige dingen. Wagens worden ook vele malen in de historische dingen van het Woord vermeld, en omdat alle historische dingen van het Woord zaken uitbeelden, en de woorden zulke dingen betekenen die in het Rijk van de Heer en in de Kerk zijn, betekenen de wagens daar eveneens eendere dingen. Omdat de meeste dingen in het Woord ook een tegenovergestelde zin hebben, is het eveneens met de wagens zo gesteld, en in die zin betekenen ze de leerstellige dingen van het boze en valse, en ook de wetenschappelijke dingen die ze bevestigen, zoals op deze plaatsen: bij Jesaja: 'Wee degenen die in Egypte neerdalen om hulp, en op het paard steunen, en vertrouwen op de wagen, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat zij zeer sterk zijn, maar zij slaan het oog niet op de Heilige Israëls', (Jesaja 31:1). Bij dezelfde: 'Door de hand van uw dienstknechten hebt gij de Heer gelasterd en gezegd: Door de menigte van mijn wagen heb ik de hoogte van de bergen beklommen, de zijden van de Libanon, waar ik zal afhouwen de rijzigheid van zijn cederbomen, de keur van zijn dennebomen', (Jesaja 37:24); dit is het profetische antwoord op de hoogmoedige woorden van Rabschakeh, de legeraanvoerder van de koning van Aschur. Bij Jeremia: 'Ziet, wateren klimmen op van het noorden, welke zullen worden tot een overlopende stroom, en zij zullen overlopen het land en zijn volheid, de stad en die daarin wonen; en huilen zal alle bewoner van het land, vanwege de stem van het geklater van de hoeven der paarden zijner sterken, vanwege het geraas van zijn wagen, van het gedruis van zijn raderen', Jeremia 47:2,3). Bij Ezechiël: 'Vanwege de overvloed van zijn paarden zal u derzelver stof bedekken, vanwege de stem des ruiters en des rads, en des wagens, zullen uw muren beven, wanneer hij in uw poorten zal gekomen zijn, naast de ingangen van een doorgebroken stad; door de hoeven van zijn paarden zal hij al uw straten vertreden', (Ezechiël 26:10,11). Bij Haggai: 'Ik zal de troon van de koninkrijken omkeren, en verderven de sterkte van de koningen der natiën; Ik zal ook omkeren de wagen en die daarop rijden en de paarden en hun ruiters zullen neerdalen', (Haggai 2:2). Bij Zacharia: 'Ik zal de wagen uit Efraïm uitroeien en het paard uit Hierosolyma, Ik zal de boog des krijgs uitroeien, daarentegen zal Hij de natiën vrede spreken', (Zacharia 9:10). Bij Jeremia: 'Egypte klimt op zoals een stroom, en zoals stromen worden zijn wateren bewogen; hij zei immers: Ik zal opklimmen, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad en die daarin wonen, verderven; klimt op, gij paarden, raast, gij wagens', (Jeremia 46:8,9). Met de paarden en de wagens waarmee de Egyptenaren de zonen Israëls achtervolgden, en waarmee Farao de zee Suph inging, waar de raderen van de wagens werden heengedreven, en door tal van dingen aangaande paarden en wagens, die het merendeel van die beschrijving uitmaken, (Exodus 14:6,7,9,17,23,26; 15:4,19), worden de verstandelijke, de leerstellige, en de wetenschappelijke dingen van het valse aangeduid en de redeneringen daaruit. Deze verdraaien en blussen de ware dingen van de Kerk uit; de ondergang en de dood van zulke dingen wordt daar beschreven.

Hemelse Verborgenheden 5377.

Aan het einde van een voorafgaand hoofdstuk werd gehandeld over de overeenstemming van bepaalde inwendige organen van het lichaam met de Grootste Mens, namelijk: de lever, de alvleesklier, de maag en van nog andere. Hier zal dit worden voortgezet en worden gehandeld over de overeenstemming van: het buikvlies, de nieren, de urineleiders, de blaas en ook van de darmen met de Grootste Mens. Al wat immers in de mens is, zowel wat in de uitwendige mens als wat in de inwendige is, heeft een overeenstemming met de Grootste Mens. Zonder overeenstemming daarmee, dat wil zeggen, met de hemel, of, wat hetzelfde is, met de geestelijke wereld, ontstaat nooit iets en blijft niets bestaan. De oorzaak hiervan is dat het niet enig verband heeft met datgene wat eerder is, en dus ook niet met het Eerste, dat wil zeggen, met de Heer. Wat zonder samenhang is, en zo onafhankelijk, kan zelfs niet één ogenblik blijven bestaan. Immers, dat het blijft bestaan is juist uit het verband met en de afhankelijkheid van dat waaruit het al van het ontstaan is, want het blijven bestaan is een voortdurend ontstaan. Vandaar komt het dat niet alleen alle en de afzonderlijke dingen bij de mens overeenstemmen, maar ook alle en de afzonderlijke dingen in het heelal. De zon zelf stemt overeen en eveneens de maan; de vlam en de warmte van de zon en ook het licht stemmen overeen. Het is immers de liefde van de Heer voor het algehele menselijke geslacht waarmee de vlam en de warmte, en het goddelijk Ware waarmee het licht overeenstemt. De sterren stemmen ook overeen, het zijn de gezelschappen van de hemel en de woningen ervan, waarmee de overeenstemming van de sterren is; niet dat die daar zijn, maar zij zijn in een zodanige ordening. Al wat onder de zon verschijnt, stemt overeen, zoals alle en de afzonderlijke subjecten in het dierenrijk en eveneens alle en de afzonderlijke subjecten in het plantenrijk. Indien niet in al deze dingen en in alle afzonderlijke dingen een invloed vanuit de geestelijke wereld was, zouden ze in één ogenblik bezwijken en uiteenvallen. Dit is mij ook door veel ondervinding te weten gegeven. Want het werd getoond met welke dingen in de geestelijke wereld tal van dingen in het dierenrijk, en nog meer dingen die in het plantenrijk zijn, overeenstemmen, en eveneens dat ze zonder die invloed geenszins kunnen blijven bestaan. Want als het eerdere is weggenomen, valt noodzakelijk het latere, ook als het eerdere van het latere is gescheiden. Omdat er vooral een overeenstemming is van de mens met de hemel, en door de hemel met de Heer, is het vandaar dat de mens zodanig in het andere leven in het licht van de hemel verschijnt, zoals zijn natuur is. Vandaar dat de engelen in een onuitsprekelijke blankheid en schoonheid verschijnen, de helsen echter in een niet uit te drukken zwartheid en wanstaltigheid.

Hemelse Verborgenheden 5378.

Enige geesten kwamen bij mij, maar ze bewaarden het stilzwijgen, daarna spraken ze echter wel, maar niet als een enkel individu, maar als één. Vanuit hun gesprek bemerkte ik dat zij zodanig waren dat ze alle dingen wilden weten en alle dingen begeerden te verklaren, en zich zo daarin te bevestigen dat iets zo is. Ze waren bescheiden en zeiden dat ze niets doen vanuit zichzelf, maar uit anderen, hoewel het schijnt alsof het vanuit hen is. Toen werden ze door anderen bestookt; er werd gezegd dat dit werd gedaan door hen die het gebied van de nieren, de urinebuis, en van de urineblaas samenstellen. Maar zij antwoordden bescheiden, niettemin gingen ze door met hen te bestoken en te tergen. Een zodanige natuur hebben zij die tot het gebied van de nieren behoren. Daarom namen zij, omdat ze door hun bescheiden antwoorden niets tegen hen konden uitrichten, hun toevlucht tot zoiets dat met de aard van hun gemoed strookte, namelijk door zich wijd uit te zetten en daardoor schrik aan te jagen. Vandaar schenen ze groot te worden, maar slechts zoals één enkel persoon, die naar het lichaam zo opzwol dat hij zoals Atlas tot de hemel scheen te reiken. Er verscheen een speer in zijn hand, maar toch wilde hij, uitgezonderd dat hij schrik aanjoeg, niets van schade berokkenen. Degenen die tot het gebied van de nieren behoorden, vluchtten daarop weg. Toen verscheen er iemand die de vluchtenden achtervolgde en een ander die van voren tussen de voeten van die uitvergrote persoon doorvloog. Het scheen ook of deze grote houten klompen had, die hij wierp naar degenen van het gebied van de nieren. Door de engelen werd mij gezegd dat die bescheiden geesten die zich groot maakten, diegenen waren die betrekking hebben op het buikvlies. Het buikvlies is een algemeen vlies dat alle ingewanden van het onderlichaam omgordt en insluit, zoals het borstvlies alle inwendige delen van de borst, omdat dat vlies zo uitgestrekt en betrekkelijk groot is en ook gemakkelijk kan opzwellen, is het hun daarom geoorloofd als zij door anderen worden bestookt, zich zo groot naar de schijn te vertonen en dan tevens schrik aan te jagen, vooral aan hen die het gebied van de nieren, de urineleiders en de urineblaas samenstellen. Deze organen of vaten immers liggen in de vouwen van het buikvlies en worden daardoor bijeengehouden. Door de houten klompen werden de laagste natuurlijke dingen uitgebeeld, zoals die de nieren, de urineleiders en de urineblaas absorberen en afvoeren. Dat de schoenen de laagste natuurlijke dingen zijn, (259, 4938-4952). Dat ze zeiden dat ze niets vanuit zichzelf doen maar uit anderen, geeft eveneens aan dat ze betrekking hadden op het buikvlies, dat ook zodanig is.

Hemelse Verborgenheden 5379.

Op uitbeeldende wijze werd eveneens getoond hoe het gesteld is wanneer zij die de kronkeldarm samenstellen, hen die in het gebied van het buikvlies zijn, bestoken. Zij die de kronkeldarm samenstellen, zijn opgeblazen zoals de kronkeldarm met zijn wind. Wanneer dezen hen dus wilden aanvallen, verscheen als het ware een op hun weg opgestelde wand, en wanneer zij de wand trachtten om te gooien, verrees steeds een nieuwe wand. Zo werden ze van hen die van het buikvlies waren afgeweerd.

Hemelse Verborgenheden 5380.

Het is bekend dat er afscheidingen en uitscheidingen zijn, en dat er een volgorde is van de nieren tot in de urineblaas. De nieren zijn de eerste in de reeks, in het midden ervan de urineleiders en in het laatste de urineblaas. Zij die in de Grootste Mens die gebieden samenstellen, zijn eender als in genoemde reeks, en hoewel zij van één geslacht zijn, verschillen ze niettemin ten aanzien van de soorten van dat geslacht. Zij spreken met een schorre, als het ware in tweeën gespleten, stem en ze begeren zich in het lichaam binnen te dringen, maar het is slechts een streven. Hun ligging ten opzichte van het menselijk lichaam is als volgt: zij die op de nieren betrekking hebben, zijn aan de linkerzijde van het lichaam, het meest nabij onder de voorarm, zij die op de urineleiders betrekking hebben, zijn naar links, verder van het lichaam af, zij die op de urineblaas betrekking hebben, zijn nog verder verwijderd. Tezamen vormen ze van de linkerzijde, naar de vooraan gelegen dingen toe, bijna een parabool, want zo strekken ze zich uit naar de vooraan gelegen dingen aan de linkerzijde, dus in een tamelijk lange baan. Dit is de algemene weg naar de hellen, de andere is door de darmen, want aan beide zijden loopt hij in de hellen uit. Zij die in de hellen zijn, stemmen immers overeen met zulke dingen die door de darmen en door de urineblaas worden afgescheiden. De valse en de boze dingen immers waarin zij zijn, zijn niets anders dan urine en uitwerpselen in de geestelijke zin.

Hemelse Verborgenheden 5381.

Zij die het gebied van de nieren, van de urineleiders en de urineblaas in de Grootste Mens samenstellen, zijn van zulk een natuur dat ze niets liever willen dan onderzoeken en uit te vorsen hoedanig andere mensen zijn. Zij zijn het ook die begeren te corrigeren en te straffen, als er maar gerechtigheid bij betrokken is. De taken van de nieren, de urineleiders en de urineblaas zijn ook zodanig, want ze onderzoeken het in hun uitgeworpen bloed daarnaar of daar iets van onnuttig en schadelijk vocht is, en ze scheiden het eveneens van het nuttige af en zuiveren het daarna, want ze stoten het neer naar de lagere dingen en onderweg en daarna kwellen ze het op verschillende manieren; dit zijn de taken van hen die het gebied van die delen samenstellen. Maar de geesten en de gezelschappen van geesten waarmee de urine zelf, vooral de stinkende urine, overeenstemt, zijn hels. Zodra immers de urine van het bloed is gescheiden, is het, ofschoon het zich in de buisjes van de nieren of van binnen in de urineblaas bevindt, toch buiten het lichaam, want dat wat is afgescheiden, bevindt zich niet meer in enige kringloop van het lichaam en draagt dus niet iets bij tot het ontstaan en het blijven bestaan van zijn delen.

Hemelse Verborgenheden 5382.

Ik heb vele malen ervaren dat zij die het gebied van de nieren en de urineleiders samenstellen, dadelijk klaar staan om te onderzoeken of uit te vorsen hoedanig anderen zijn, wat zij denken en willen. Zij begeren om de oorzaken te vinden waarom andere mensen denken en wensen zoals ze doen, en wekken een bepaald schuldgevoel bij hen op, met het doel om hen vooral te kunnen kastijden. Ik heb over die begeerte en over dat doel met hen gesproken. Velen van deze soort waren in de wereld, toen ze daar leefden, rechters geweest en toen van harte verheugd geweest wanneer ze een oorzaak die zij voor gerecht hielden, hadden gevonden om boete op te leggen, te kastijden en te straffen. De werken van zulke geesten worden waargenomen in de streek aan de rug, waar de nieren, de urineleiders en de urineblaas zijn. Zij die tot de urineblaas behoren, strekken zich uit naar de gehenna, waar ook sommigen van hen als het ware rechtszitting houden.

Hemelse Verborgenheden 5383.

De manieren waarop zij het gemoed van anderen onderzoeken of uitvorsen, zijn zeer talrijk; maar het is geoorloofd alleen de volgende te noemen. Ze brengen andere geesten ertoe om te spreken, wat in het andere leven plaatsvindt door een invloed die niet begrijpelijk kan worden beschreven, en als dan het gesprek dat zij zijn begonnen aan de gang is, oordelen zij daarnaar het karakter van de ander. Ze brengen ook een bepaalde staat van aandoening binnen, maar zij die zo onderzoeken, behoren tot de grovere geesten. Anderen doen dit echter anders; er zijn er, die terstond zodra ze aankomen, de gedachten, de verlangens en de daden van een ander waarnemen, en ook de smart die door hem wordt gevoeld door wat hij gedaan heeft. Dit grijpen zij aan en indien ze de oorzaak terecht achten, verdoemen ze eveneens. Wonderlijk is in het andere leven, iets wat nauwelijks iemand in de wereld kan geloven; zodra een bepaalde geest bij een andere komt, en nog meer als hij bij de mens komt, dan weet hij direct de gedachten en aandoeningen en wat hij dan gedaan heeft. Hij weet dan dus zijn gehele staat op dat moment, geheel en al alsof hij lange tijd bij hem was geweest. Deze vorm van verbinding betstaat daar, maar er zijn verschillen in vorm van het maken van deze onderscheidingen; er zijn er die de innerlijke doorvatten en er zijn er die alleen de uiterlijke dingen doorvatten; als dezen in de begeerte van weten zijn, onderzoeken ze de innerlijke dingen van anderen op verschillende manieren.

Hemelse Verborgenheden 5384.

De wijzen waarop zij die het gebied van de nieren, de urineleiders en de urineblaas in de Grootste Mens samenstellen, als ze hun werk van bestraffen doen, zijn eveneens verschillend. Meestal verwijderen ze de verkwikkelijke en vrolijke dingen en brengen onverkwikkelijke en droevige dingen aan. Door deze begeerte, zijn die geesten verbonden met de hellen, maar door de gerechtigheid van de oorzaak die zij opzoeken alvorens te kastijden, zijn ze verbonden met de hemel, daarom worden zij in dat gebied gehouden.

Hemelse Verborgenheden 5385.

Hieruit kan vaststaan wat het betekent dat in het Woord wordt gezegd dat Jehovah de nieren en het hart beproeft en doorvorst en ook dat Hij de nieren kastijdt, zoals bij Jeremia: 'Jehovah beproeft de nieren en het hart', (Jeremia 11:20); 'Jehovah beproeft de gerechte, Hij ziet de nieren en het hart', (Jeremia 20:12). Bij David: 'Gij beproeft de harten en de nieren, o gerechte God', (Psalm 7:10); 'Jehovah onderzoek mijn nieren en mijn hart', (Psalm 26:2); 'Jehovah, Gij bezit mijn nieren', (Psalm 139:13); 'Ik ben het die nieren en hart doorvors', (Apocalyps 2:23). Met de nieren worden daar de geestelijke dingen en met het hart de hemelse dingen aangeduid, dat wil zeggen, met de nieren worden de dingen aangeduid die van het ware zijn, en met het hart de dingen die van het goede zijn. De oorzaak hiervan is deze, dat de nieren het bloedserum zuiveren, en het hart het bloed zelf, vandaar wordt met de nieren beproeven, onderzoeken en doorvorsen aangeduid; de hoeveelheid en de hoedanigheid van het ware, of de hoeveelheid en de hoedanigheid van het geloof bij de mens beproeven, onderzoeken en doorvorsen. Dat dit wordt aangeduid, blijkt ook bij Jeremia: 'Jehovah, Gij zijt nabij in hun mond, maar verre van hun nieren', (Jeremia 12:2); en bij David: 'Jehovah, zie, Gij verlangt waarheid in de nieren', (Psalm 51:8). Dat ook de kastijding aan de nieren wordt toegeschreven, blijkt eveneens bij David: 'In de nachten kastijden mij mijn nieren', (Psalm 16:7).

Hemelse Verborgenheden 5386.

Er zijn ook elders in het lichaam afscheidingen en uitscheidingen; in de hersenen zijn holten en tepelvormige uitsteeksels, die daar de slijmachtige bestanddelen afvoeren. Bovendien zijn overal klieren: de slijm- en speekselklieren in het hoofd en zeer vele in het lichaam, en myriaden aan de huid, waardoor het zweet en de fijnere verbruikte stoffen worden afgescheiden. Daarmee stemmen in de geestelijke wereld in het algemeen de starheid van meningen overeen, en ook de gewetensbezwarende zaken in onnodige dingen. Enigen van hen verschijnen boven het hoofd op gemiddelde afstand, zij zijn zodanig dat ze bedenkingen opwekken ten aanzien van dingen waarin niets van een bedenking moet zijn; vandaar worden zij, omdat ze de gewetens van de eenvoudigen bezwaren, gewetensbezwaarders genoemd. Wat het ware geweten is, weten ze niet, want in alles wat zich voordoet maken ze een zaak van het geweten van. Wanneer immers een bepaalde bedenking of twijfel is gegeven, dan ontbreekt het, indien het gemoed angstig is en daaraan blijft kleven, nooit aan bevestigende en dus bezwarende dingen. Als zulke geesten aanwezig zijn veroorzaken ze een voelbare benauwdheid in het deel van het onderlichaam vlak onder het middenrif. Ze zijn ook bij de mens aanwezig in verzoekingen. Ik heb met hen gesproken en heb gemerkt dat ze niet genoeg uitbreidingsvermogen van de gedachten hebben om bij nuttiger en noodzakelijker dingen te kunnen blijven stilstaan, want ze konden geen aandacht geven aan redenen, omdat ze zo hardnekkig vasthielden aan hun mening.

Hemelse Verborgenheden 5387.

Zij echter die met de urine zelf overeenstemmen, zijn hels; want urine is, zoals eerder werd gezegd, buiten het lichaam, omdat het reeds van het bloed is gescheiden, en eigenlijk niets dan onrein en verbruikt bloedserum is, dat verworpen is. Over hen mag het volgende worden meegedeeld: een bepaalde geest werd eerst als van binnen in het lichaam waargenomen, maar spoedig daarop beneden aan de rechterzijde. Toen hij zich daar liet bemerken was hij onzichtbaar; hij kon zich met een kunstgreep onzichtbaar maken. Toen hij werd ondervraagd gaf hij in het geheel geen antwoord; door anderen werd gezegd dat hij in het leven van het lichaam zeeroverij had bedreven. In het andere leven immers wordt aan de sfeer van het leven van de aandoeningen en van het denken duidelijk bemerkt, wie en hoedanig iemand is geweest, omdat het leven van eenieder hem bijblijft. Hij wijzigde steeds van plaats, door nu eens aan de rechter-, dan weer aan de linkerzijde te verschijnen. Ik begreep dat hij dit deed uit vrees dat men weten zou wie hij was, en hij gedwongen zou worden om iets te bekennen. Door andere geesten werd gezegd dat zulke geesten bij het minste teken van gevaar uiterst bevreesd zijn, en heel overmoedig wanneer er niets van gevaar dreigt. Zulke geesten staan tegenover hen met wie de urinelozing overeenstemt. Zij trachten dezen op alle mogelijke manieren nadeel toe te brengen; en opdat ik daaraan niet zou twijfelen, werd het mij door ondervinding getoond. Toen zij die met de urinelozing overeenstemden, zich enigszins terugtrokken en die zeerover aanwezig was, werd de urinelozing geheel en al gestopt en een poging daartoe werd dreigend teruggedrongen. Maar toen ze werden teruggeroepen, versterkte de urinelozing zich volgens hun aanwezigheid. Dat hij een zeerover was geweest bekende hij daarna en zei dat hij zich behendig had kunnen verbergen en op sluwe en bedreven wijze zijn achtervolgers misleiden en dat hij nu de urinestanken veel liever had dan het helderste water. Hij zei dat het de stinkende urinewalm is waaraan hij zich het meest verlustigt, en wel dermate dat hij zijn woonplaats wil hebben in poelen, ja zelfs in potten van stinkende urine. Het werd eveneens getoond wat voor aangezicht hij had; het was eigenlijk geen aangezicht, maar een zwart baardachtig iets in plaats van het aangezicht. Daarna werden ook ander zeerovers, die niet zo bedreven waren, opgeroepen; dezen spraken eveneens slechts weinig en wat wonderlijk is, ze knarsten met de tanden. Ook zij zeiden dat ze urine boven alle andere vochten liefhadden, en de drabachtige meer dan de andere. Dezen hadden niet, zoals de vorigen, in plaats van het aangezicht iets baardachtigs, maar een soort afgrijselijke rij tanden. De baard en de tanden immers betekenen de laagste natuurlijke dingen. Dat ze zonder aangezicht waren, betekent dat ze niets van redelijk leven hadden. Want dat niet enig aangezicht verschijnt is een teken dat er geen overeenstemming is van de innerlijke dingen met de Grootste Mens. Eenieder immers verschijnt in het licht van de hemel in het andere leven volgens de overeenstemming, vandaar de helsen in een huiveringwekkende wanstaltigheid.

Hemelse Verborgenheden 5388.

Er was een zekere geest bij mij; hij sprak met mij en zei dat hij in het leven van het lichaam geen geloof had gehad en ook had hij niet aan enig leven na de dood geloofd. Ook hij was een van de sluwe geesten geweest; hij had de gemoederen kunnen vangen door te vleien en door in te stemmen. Hierdoor bleek eerst niet uit het gesprek dat hij zodanig geweest was. Hij kon ook met vlotheid spreken, zoals een rivier en zoals een goede geest. Maar zijn karakter werd daarna pas onderkend omdat hij er niet van hield over dingen te spreken die van het geloof zijn en van de naastenliefde. Dan immers kon hij met zijn gedachten niet volgen, maar trok hij zich terug. Daarna werd vanuit de afzonderlijke dingen doorvat dat hij een vleier was geweest met het doel om te bedriegen. Immers, vleierij verschilt volgens de doeleinden; indien immers het doel de vriendschap is, of de lust tot converseren, of andere eendere dingen, en eveneens een geoorloofd gewin, is het niet zo boos, maar als het doel is verborgenheden te ontlokken en zo een ander te verplichten tot boze diensten, in het algemeen als het doel is om te schaden, dan is het boos. Zo'n doel had deze geest gehad en hij ging ook lijnrecht in tegen hen die in het gebied van de nieren en van de urineleiders zijn. Ook zei hij de walm van urine boven alle geuren lief te hebben. Hij veroorzaakte ook een pijnlijke samentrekking of kramp in de lagere streek van de buik.

Hemelse Verborgenheden 5389.

Er zijn horden van geesten die rondzwerven en bij beurten naar dezelfde plaats terugkeren. De boze geesten vrezen hen zeer, want ze kwellen hen met een bepaalde soort marteling. Er werd gezegd dat zij overeenstemmen met de grootste holwijdte of het hogere deel van de urineblaas in het algemeen, en met de spierbanden die zich van daar naar de sluitspier toe samentrekken waar de urine door een soort van wringende beweging wordt uitgestoten. Die geesten leggen zich toe op dat deel van de streek van de rug, waar de cauda equina of zogenaamde 'paardenstaart' is. Hun wijze van werken vindt plaats door snelle heen en weer bewegingen die niemand kan verhinderen. Het is een manier van samentrekken en intrekken die naar de hogere dingen gericht en in een kegelvorm toegespitst is. De boze geesten die binnen die kegel worden geworpen, vooral van hoger af, worden door dit heen- en weer wringen jammerlijk gekweld.

Hemelse Verborgenheden 5390.

Met de onreine uitscheidingen stemmen ook andere geesten overeen, namelijk degenen die in de wereld hardnekkig zijn geweest in het nemen van wraak. Zij verschenen mij vooraan naar links toe. Met die onreine uitscheidingen stemmen ook diegenen overeen die geestelijke dingen tot onreine aardse dingen neerhalen. Zulke geesten kwamen ook bij mij en ze droegen hun vuile gedachten met zich mee, waaruit ze ook vuile dingen spraken, maar erger nog, ze bogen ook dingen die rein waren om tot onreine dingen en in zulke dingen verkeerden. Velen van dit slag hadden tot het laagste van de bevolking behoord, maar ze kwamen ook van andere klassen, die in de wereld tot de voornamere personen hadden behoord. Dezen hadden in het leven van het lichaam weliswaar niet zo gesproken in het bijzijn van anderen, maar ze hadden wel zo gedacht. Ze hadden zich immers weerhouden zo te spreken als ze dachten, om zo niet in opspraak te komen en vriendschappen, materieel voordeel en belangrijke posities te verliezen. Niettemin was hun gesprek onder hun gelijken, wanneer ze vrij waren dat te doen, zodanig als dat van de laagste klasse van de bevolking geweest, en nog smeriger, omdat zij met enig verstandelijk vermogen waren toegerust. Dit misbruikten ze echter om ook de heilige dingen van het Woord en de leer te bezoedelen.

Hemelse Verborgenheden 5391.

Er zijn ook nieren die de bijnieren en ook de nierbeurzen worden genoemd. De taak ervan is niet zozeer het serum af te scheiden, maar het bloed zelf, en het zuiverder bloed langs een korte kringloop naar het hart over te brengen. Dit verhoedt dan tevens dat de zaadvaten die er dichtbij liggen, al het zuiverder bloed wegnemen. Maar het voornaamste werk verrichten zij in de embryo's, en eveneens in de pasgeboren kinderen. Het zijn kuise maagden die dat gebied in de Grootste Mens samenstellen, ze zijn snel tot angst geneigd en bevreesd om verstoord te worden; ze liggen rustig aan het linkerdeel van de lagere zijde. Indien iets over de hemel of iets over een verandering van staat wordt gedacht, worden zij angstig en zuchten, wat mij enige malen duidelijk te voelen werd gegeven. Wanneer mijn gedachten tot kleine kinderen werden geleid, voelden zij een aanmerkelijke vertroosting en een inwendige vreugde, wat ze ook openlijk toegaven. Als er iets werd gedacht waarin niet het hemelse was, werden ze ook angstig. Deze angst komt voornamelijk daarvandaan dat ze van zo'n gemoedsaard zijn dat ze de gedachten op één zaak gevestigd houden, en niet door verscheidenheid de angsten uiteenslaan. Dat zij tot dat gebied behoren, komt omdat ze zo eveneens het gemoed van de ander bestendig in bepaalde gedachten houden. Daarvandaan verrijzen en openbaren zich zulke dingen die in een reeks samenhangen en moeten worden verwijderd of waarvan de mens gereinigd moet worden. Zo liggen ook de innerlijke dingen duidelijker voor de engelen open, want wanneer zulke dingen die verduisteren en afkeren, eenmaal verwijderd zijn, wordt het inzicht klaarder en vindt er invloeiing plaats.

Hemelse Verborgenheden 5392.

Wie degenen zijn die het gebied van de darmen in de Grootste Mens samenstellen, kan enigszins vaststaan door hen die op de maag betrekking hebben, De darmen immers zijn een voortzetting van de maag, en de functies van de maag nemen daar toe en worden daar verscherpt tot aan de laatste darmen, die de kronkeldarm en de endeldarm zijn. Daarom zijn zij die hierin zijn, dicht bij de hellen die de drekhellen worden genoemd. In de streek van de maag en van de darmen zijn zij die in de aarde van de lagere dingen zijn. Ze worden, omdat ze vanuit de wereld onreine dingen met zich meebrachten die aan hun gedachten en aandoeningen vastkleven, daarom enige tijd daar gehouden, totdat zulke dingen zijn afgewist, dat wil zeggen, terzijde geworpen. Wanneer deze dingen dus eenmaal terzijde zijn geworpen, kunnen zij tot de hemel worden opgeheven. Zij die daar zijn, zijn nog niet in de Grootste Mens, ze zijn immers zoals de voedingsstoffen die in de maag zijn opgenomen en alleen, wanneer ze van het bezinksel gereinigd zijn, in het bloed, dus in het lichaam, worden binnengelaten. Zij die met meer aardse drab bezoedeld zijn, zijn onder hen in de streek van de darmen. Maar de uitwerpselen zelf die ontlast worden, stemmen met de hellen overeen die de drekhellen worden genoemd.

Hemelse Verborgenheden 5393.

Het is bekend dat de kronkeldarm zich breed uitstrekt, dus ook degenen die in dat gebied zijn. Zij strekken zich naar voren, naar links in een kromme lijn uit, in de richting van de hel. In die hel zijn zij die geen barmhartigheid hebben gehad, en zonder geweten het menselijk geslacht hebben willen verderven, namelijk door moorden en plunderen zonder iemand te ontzien en onderscheid te maken, om het even of ze weerstand bieden of niet, of het mannen zijn of vrouwen. Een groot deel van de soldaten en hun officieren zijn van een zodanige wrede gezindheid, dat ze niet ín de gevechten, maar ná de gevechten met wreedheid tegen de overwonnenen en weerlozen optreden, en met woede doden en plunderen. Ik heb met de engelen over zulke mensen gesproken, hoedanig zij zijn als ze aan zichzelf worden overgelaten en wanneer het hun vergund wordt te handelen zonder de wet en vanuit het vrije. Ze zijn dan veel wilder dan de ergste wilde dieren, die zich niet op zo'n manier storten op de slachting van hun eigen soort. Deze verdedigen zich alleen en verzadigen zich met die dieren die hun tot voedsel zijn bestemd, maar als ze verzadigd zijn, zulke dingen niet doen, anders dan de mens die vanuit wreedheid en wildheid handelt. De engelen waren daarover met afgrijzen vervuld dat het menselijk geslacht zodanig is, dat zij zich dan pas van harte verheugen en zwellen van trots, als ze het gehele slagveld overdekt zien met neergevelde legers en stromen van bloed, zonder de vreugde dat het vaderland bevrijd is, maar alleen daarover dat ze voor grote mannen en helden doorgaan. Toch noemen zij zich Christenen en geloven zelfs in de hemel te komen, waar toch niets dan vrede, barmhartigheid en naastenliefde is. Dezen zijn in de hel van de kronkel- en de endeldarm. Diegenen echter waarin iets menselijks was geweest, verschijnen vooraan naar links in een kromme lijn, binnen een bepaalde wand; niettemin is er in hen nog veel eigenliefde. In hen in wie een ontzag voor het goede is, wordt dit soms uitgebeeld door bijna vurige, blinkende sterretjes, maar niet met wit licht. Er verscheen aan mij een wand zoals van gips met beeldhouwwerk, dicht aan de linker elleboog; deze wand werd uitgestrekter en tegelijk hoger, en de kleur helde hogerop over naar hemelsblauw. Er werd gezegd dat dit uitbeeldend was voor sommigen van deze soort die beter waren geweest.

Hemelse Verborgenheden 5394.

Zij die wreed zijn geen geweest en echtbrekers, houden in het andere leven van niets zozeer als van vuilnis en uitwerpselen. De stanken vanuit zulke dingen zijn voor hen hoogst zoet en verkwikkelijk. Ze verkiezen deze boven alle verkwikkelijke dingen. De oorzaak hiervan is deze, dat zij overeenstemmen. Die hellen zijn deels onder de billen, deels onder de rechtervoet en deels diep vooraan. Deze hellen zijn het waarin de weg door de endeldarm leidt. Iemand die daarheen was overgebracht, en daar vandaan met mij sprak, zei dat daar alleen latrinen verschijnen. Zij die daar waren spraken met hem en leidden hem naar verschillende latrinen die daar zeer talrijk zijn. Daarna werd hij naar een andere plaats, een weinig aan de linkerzijde, geleid en toen hij daar was, zei hij dat een allerafschuwelijkste walm uit de holen daar opwasemde, en dat hij geen voet kon bewegen zonder bijna in een of ander hol te vallen. Vanuit de holen wasemde ook een lijkenstank op; de oorzaak hiervan was dat zij die wreed en sluw waren zich daar bevonden, voor hen is die lijkenstank hoogst verkwikkelijk is. Maar over dezen moet gehandeld worden in hetgeen volgt, waar sprake is van de hellen en in het bijzonder van de drek- en de lijkenhellen.

Hemelse Verborgenheden 5395.

Er zijn er die niet leven ter wille van enig nut voor het vaderland, noch voor de gezelschappen daar, maar om alleen voor zichzelf te leven. Dezen vinden niets verkwikkelijks in ambten, maar alleen daarin, geëerd en vereerd te worden, waarom zij dan ook die ambten ambiëren. Bovendien vinden ze verkwikking in eten, drinken, spelen en converseren, met geen ander doel dan dat van wellust. Dezen kunnen in het andere leven geenszins in het gezelschap van de goede geesten zijn, te minder in dat van de engelen. Bij dezen immers maakt het nut het verkwikkelijke, en de hoeveelheid en de hoedanigheid van het verkwikkelijke hangt voor hen eveneens af van de nutten. Het Rijk van de Heer immers is niets anders dan een rijk van nutten. Wanneer in een koninkrijk op aarde eenieder geacht en geëerd wordt volgens het nut, hoeveel te meer dan niet in het hemelse rijk. Zij die alleen voor zichzelf en hun lusten hebben geleefd, zonder iets van nut als doel, zijn ook onder de billen en verblijven in allerlei vuilnis volgens de soorten en de doeleinden van hun lusten.

Hemelse Verborgenheden 5396.

… Er was rondom mij een grote schare geesten, die zich lieten horen zoals iets vloeiends, maar dan ongeordend. Ze klaagden en zeiden dat nu alles te gronde ging. Want in die schare scheen niets gezamenlijks te zijn, wat maakte dat ze de ondergang vreesden. Ze meenden ook dat dit volledig zou zijn, zoals gebeurt als zulke dingen plaatsvinden. Maar in het midden van hen vernam ik een zacht geluid, teder als van engelen, waarin niets dan alleen het geordende was. Koren van engelen waren daar binnenin, en de schare geesten waarin het ongeordende was, was er buiten. Deze engelachtige stroom van geluid hield lange tijd aan en er werd gezegd dat daardoor werd uitgebeeld hoe de Heer de onsamenhangende en ongeordende dingen die van buiten zijn, regeert vanuit het vredige in het midden, waardoor de ongeordende dingen in de omtrekken, elk uit de dwaling van zijn eigen natuur, in de orde worden gebracht.

Hemelse Verborgenheden 5400.

… Zien betekent de dingen die van het geloof zijn, (897, 2325, 2807, 3863, 3869, 4403 tot 4421). Het gezicht immers dat van zulke dingen die van de wereld zijn is afgehouden, dat wil zeggen, het geestelijk gezicht, is niets anders dan de doorvatting van het ware, dus van zulke dingen die van het geloof zijn. Daarom wordt met zien in de inwendige zin niet iets anders aangeduid. De inwendige zin immers treedt tevoorschijn wanneer de dingen die van de wereld zijn, daarvan worden afgehouden, want de inwendige zin is een van de dingen die van de hemel zijn. Het Licht van de hemel waardoor daar het gezicht is, is het Goddelijk Ware uit de Heer. Dit verschijnt voor de ogen van de engelen als het licht, duizendmaal blinkender dan het middaglicht in de wereld. Omdat dit Licht het leven in zich heeft, verlicht het tegelijk met het gezicht van het oog van de engelen, ook het gezicht van hun verstand. Het bewerkt de waarneming van het ware volgens de hoeveelheid en de hoedanigheid van het goede waarin zij zijn ….

Hemelse Verborgenheden 5427.

'En Jozef herkende zijn broederen', (Genesis 42:8); dat dit betekent dat die ware dingen van de Kerk aan het hemelse van het geestelijke vanuit het licht ervan verschenen, staat vast uit de betekenis van herkennen - of erkennen, hetgeen doorvatten is, zien, en dus verschijnen; uit de uitbeelding van Jozef, hetgeen het hemelse van het geestelijke is; en uit de betekenis van zijn broederen, wat de gemeenschappelijke ware dingen van de Kerk zijn, (5409, 5419); en omdat met 'Jozef herkende zijn broederen', die dingen worden aangeduid, namelijk dat de gemeenschappelijke ware dingen van de Kerk verschenen aan het hemelse van het geestelijke, zo volgt dat het gebeurde vanuit het licht waarin het hemelse van het geestelijke was, dus vanuit het hemelse licht van het geestelijke. Vanuit dit licht wat het ware uit het Goddelijke is (5417), verschijnen alle en de afzonderlijke ware dingen die beneden of die in het natuurlijke zijn, niet echter omgekeerd, indien er niet het bemiddelende, te minder als er geen overeenstemming is, en door de overeenstemming verbinding; wat duidelijk hieruit kan vaststaan, dat de engelen die in de hemelen, en dus in het licht van de hemel zijn, alle en de afzonderlijke dingen kunnen zien die gebeuren in de wereld der geesten, welke wereld het naast beneden de hemelen is; verder ook alle en de afzonderlijke dingen die gebeuren op de aarde van de lagere dingen, ja zelfs, die welke in de hellen geschieden, niet echter omgekeerd. Ook is het hiermee zo gesteld dat de engelen van een hogere hemel alle dingen kunnen zien die beneden hen in een lagere hemel plaatsvinden, niet echter omgekeerd, indien er niet een bemiddelende is. Er zijn ook bemiddelende geesten door wie de vergemeenschapping over en weer plaatsvindt; wanneer zij die beneden zijn en niet het bemiddelende hebben, en te meer indien zij niet de overeenstemming hebben, in het licht van de hemel schouwen, dan zien zij in het geheel niets. Al wat daar is verschijnt geheel en al in het duistere, terwijl toch zij die daar zijn, zich in de helderste dag bevinden. Dit kan door deze enige ondervinding worden toegelicht; er verscheen aan mij een grote stad, waar duizenden en nog eens duizenden verschillende dingen waren die mij bevielen en die mooi waren. Ik zag ze omdat mij het bemiddelende was gegeven, maar de geesten die bij mij waren, omdat zij zonder het bemiddelende waren, konden zelfs niet het geringste ding daarin zien. Er werd gezegd dat zij die niet in de overeenstemming zijn, hoewel zij daar zijn, niettemin hoegenaamd niets van wat daar was opmerken. Het is daarmee eveneens zo gesteld als met de innerlijke mens of zijn geest, die ook de ziel wordt genoemd; deze kan alle en de afzonderlijke dingen zien die in de uiterlijke mens zijn en plaatsvinden, niet echter omgekeerd, tenzij er overeenstemming en het bemiddelende is. Vandaar komt het dat aan de uiterlijke mens die niet in de overeenstemming is, de innerlijke mens zoals niets verschijnt, en wel dermate dat als iets over de innerlijke mens wordt gezegd, het de uiterlijke mens óf zo duister toeschijnt dat hij zijn gezicht zelfs niet daarheen wenden wil, óf als een niets waaraan geen geloof is te hechten. Maar wanneer er overeenstemming is, ziet ook de uiterlijke mens door een bemiddelende wat in de innerlijke mens gebeurt. Het licht immers dat de innerlijke mens heeft, vloeit door het bemiddelende in het licht in dat de uiterlijke mens heeft, dat wil zeggen, het hemelse licht in het natuurlijke licht, en verlicht dit. Vanuit deze verlichting verschijnt dat wat bij de innerlijke mens bestaat; vandaar heeft de uiterlijke of natuurlijke mens inzicht en wijsheid. Maar als er geen bemiddelende is, en te meer als er geen overeenstemming is, dan ziet de innerlijke mens en doorvat hij wat in de uiterlijke gebeurt, en leidt hij ook enigszins, maar niet omgekeerd. Indien er echter tegenwerking is, namelijk indien de uiterlijke mens geheel en al datgene verdraait of uitblust wat door de innerlijke mens invloeit, dan wordt de innerlijke mens van zijn licht, wat vanuit de hemel is, beroofd en wordt voor hem de vergemeenschapping naar de hemel toegesloten, maar de vergemeenschapping tot de uiterlijke mens uit de hel geopend.

Hemelse Verborgenheden 5428.

'En zij herkenden hem niet', (Genesis 42:8); dat dit betekent dat het ware uit het Goddelijke niet verscheen in het natuurlijke licht, wat nog niet door het hemels licht was verlicht, kan vaststaan uit hetgeen hieraan voorafgaat. Wanneer immers met 'Jozef herkende zijn broederen', wordt aangeduid dat de gemene ware dingen van de Kerk aan het hemelse van het geestelijke vanuit het licht ervan verschenen, volgt dat met 'zij herkenden hem niet', wordt aangeduid dat het hemelse van het geestelijke, of het ware uit het Goddelijke, niet verscheen aan de gemene ware dingen van de Kerk in het natuurlijk licht, nog niet door het hemelse licht verlicht. Hoe het hiermee is gesteld, blijkt weliswaar uit wat vlak boven is gezegd, maar omdat het tot de verborgenheden behoort, mag het door voorbeelden worden toegelicht. De heerlijkheid van de hemel dient als voorbeeld: zij die vanuit het natuurlijke niet uit het licht van de hemel verlichte licht denken over de heerlijkheid van de hemel, omdat zij zonder het bemiddelende zijn, en te meer als er geen overeenstemming is, kunnen daarvan geen andere voorstelling hebben dan een zodanige als die ten aanzien van de heerlijkheid van de wereld, zoals, wanneer ze de profetische onthullingen, vooral die van Johannes in de Apocalyps lezen, dat alle dingen daar van de allergrootste pracht zijn; maar wanneer hun wordt gezegd dat de heerlijkheid van de hemel alle pracht van de wereld te boven gaat, en wel dermate dat deze nauwelijks met de aardse vergeleken kan worden, en dat dit evenwel niet de heerlijkheid van de hemel is, maar dat de heerlijkheid van de hemel het Goddelijke is wat opblinkt vanuit de afzonderlijke dingen die daar verschijnen, en de doorvatting van de goddelijke dingen en de wijsheid daaruit, maar dat deze heerlijkheid alleen is voor diegenen daar die deze pracht in verhouding tot de wijsheid voor niets achten, en alle wijsheid aan de Heer en aan zichzelf in het geheel geen wijsheid toekennen. Zo wordt deze heerlijkheid van de hemel, wanneer zij uit het natuurlijk licht zonder het bemiddelende wordt beschouwd, en te meer als er geen overeenstemming is, geenszins erkend. Tot voorbeeld diene ook de macht van de engelen: zij die vanuit het natuurlijke, niet uit het licht van de hemel verlichte licht, denken over de macht van de engelen, vooral over die van de aartsengelen, van wie in het Woord melding wordt gemaakt, omdat zij zonder het bemiddelende zijn en te meer als er geen overeenstemming is, kunnen daarvan geen andere voorstelling hebben dan zoals ten aanzien van de macht van de machthebbers in de wereld, namelijk dat zij duizenden en nog eens duizenden minderen hebben over wie zij gebieden, en dat de hoogwaardigheden in de hemel in zulk een oppermacht bestaan. Maar wanneer hun wordt gezegd dat de macht van de engelen weliswaar alle macht van de machthebbers in de wereld te boven gaat, en dat die zo groot is dat een van de mindere engelen myriaden van helse geesten kan verjagen en in hun hellen neerstoten, en dat ze vandaar in het Woord eveneens Machten en ook Heerschappijen worden genoemd, maar dat niettemin de kleinste van hen de grootste is, dat wil zeggen, dat hij die gelooft, wil en doorvat dat alle macht uit de Heer is, en niet vanuit hemzelf, de allermachtigste is, waarom zij, die daar Machten zijn een volstrekte afkeer hebben van alle macht vanuit zichzelf, zo wordt dit eveneens, wanneer het wordt beschouwd uit het natuurlijke licht zonder het bemiddelende, en te meer als er geen overeenstemming is, ook niet erkend. Nog een ander voorbeeld: wie vanuit het natuurlijke zonder het bemiddelende en te meer als er geen overeenstemming is, het vrije beschouwt, kan niet anders weten dan dat het vrije is denken en willen vanuit zich, en kunnen handelen zonder teugels zoals hij denkt en wil, waarom de natuurlijke mens ook, om alle dingen te kunnen hebben die hij denkt en wil, de allerrijkste wil zijn, en om alle dingen te kunnen doen die hij denkt en wil, de allermachtigste wil zijn. Hij gelooft dan in het opperste vrije te zijn en vandaar in het gelukzalige zelf. Als hun echter gezegd wordt dat het vrije zelf, wat het hemels vrije wordt genoemd, in het geheel niet zodanig is, maar dat het daarin bestaat niets vanuit zich te willen, maar uit de Heer, ja zelfs ook niet vanuit zich te denken maar uit de hemel, en dat zij vandaar geheel en al in droefenis en smart zijn indien het hun wordt toegelaten vanuit zich te denken en te willen, dan wordt dit niet erkend. Hieruit kan enigszins blijken hoe het daarmee is gesteld dat het ware uit het Goddelijke niet verschijnt in het nog niet door het hemelse licht verlichte natuurlijke licht, wat daarmee wordt aangeduid 'dat Jozefs broederen hem niet herkenden'.

Hemelse Verborgenheden 5477.

'En zij wisten niet dat Jozef was horende', (Genesis 42:23); dat dit betekent dat het vanuit het natuurlijk licht, waarin die ware dingen zijn, niet wordt geloofd dat vanuit het geestelijk licht alle dingen verschijnen, staat vast uit de uitbeelding van de zonen van Jakob, die niet wisten - wat de ware dingen van de uitwendige Kerk waren - dus in het natuurlijke, waarover vaak eerder. Vandaar komt het dat er wordt aangeduid dat vanuit het natuurlijk licht, waarin die ware dingen zijn, niet wordt geloofd; en uit de uitbeelding van Jozef, wat het hemelse van het geestelijke is, dat in het geestelijk licht is. Dat vanuit dat licht de ware dingen in het natuurlijke verschijnen, wordt daarmee aangeduid dat Jozef horende was; horen immers betekent zowel gehoorzamen als bemerken, (5107), en dat zo dus de ware dingen in het natuurlijke vanuit het geestelijk licht verschenen, niet echter omgekeerd. Met het natuurlijk licht en het geestelijk licht is het als volgt gesteld: het natuurlijk licht is uit de zon van de wereld en het geestelijk licht is uit de Zon van de hemel, welke de Heer is. Alle ware dingen van het geloof die de mens van kindsaf aan put, worden gevat door zulke objecten en de ideeën daaruit die uit het licht van de wereld zijn, dus alle en de afzonderlijke dingen op natuurlijke wijze. Immers, alle ideeën van het denken van de mens zijn, zolang hij in de wereld leeft, gegrond op zulke dingen die in de wereld zijn; daarom zou, indien deze van hem werden weggenomen zijn denken geheel en al te gronde gaan. De mens die niet is wederverwekt, weet in het geheel niet dat er een geestelijk licht is, zelfs niet eens dat er in de hemel een licht is dat niets gemeen heeft met het licht van de wereld. Nog minder weet hij dat het dit licht is dat de ideeën en de objecten verlicht die uit het licht van de wereld zijn en maakt dat de mens kan denken, besluiten, bespiegelen; dat dit geestelijk licht dit kan doen, komt omdat dat licht de Wijsheid zelf is die uit de Heer voortgaat. Deze wijsheid vertoont zich als licht voor het gezicht van de engelen in de hemel. Vanuit dit licht verschijnen alle en de afzonderlijke dingen die beneden zijn, of die vanuit het natuurlijk licht bij de mens zijn, maar niet omgekeerd, tenzij de mens is wederverwekt; dan verschijnen de dingen die van de hemel zijn, dat wil zeggen, van het goede en het ware, vanuit de verlichting uit het geestelijk licht in het natuurlijke, zoals in een uitbeeldende spiegel. Vandaar is het duidelijk dat de Heer, Die het Licht zelf is, alle en de afzonderlijke dingen ziet die in het denken en in de wil van de mens zijn, ja zelfs de dingen die in de algehele natuur zijn, en dat hoegenaamd niets voor Hem verborgen is. Hieruit kan dan vaststaan hoe het hiermee is gesteld, namelijk dat men vanuit het natuurlijk licht waarin die ware dingen zijn, niet gelooft dat vanuit het geestelijk licht alle dingen verschijnen, wat daarmee wordt aangeduid 'dat zij niet wisten dat Jozef horende was'. Dat Jozef zijn broeders herkende en zij hem niet herkenden, (vers 8), sluit iets eenders in. Daarmee immers wordt aangeduid dat die ware dingen van de Kerk aan het hemelse van het geestelijke vanuit het licht ervan verschenen, en dat het ware uit het Goddelijke niet verscheen in het natuurlijk licht dat nog niet door het hemels licht was verlicht, zie: (5427, 5428).

Hemelse Verborgenheden 5552.

Met de overeenstemming is het als volgt gesteld; de dingen die in de mens het meeste leven hebben, stemmen overeen met die gezelschappen in de hemelen die het meeste leven hebben en vandaar de grootste gelukzaligheid daar hebben. Dit zijn die gezelschappen waarmee de uitwendige en de inwendige krachten van de zintuigen van de mens overeenstemmen, en die van het verstand en van de wil zijn. Maar de dingen die in de mens minder leven hebben, stemmen overeen met zulke gezelschappen die in een minder leven daar zijn. Dit zijn onder andere de lagen van de huid die het gehele lichaam omgeven, voorts de kraakbeenderen en de beenderen, die alle dingen die in het lichaam zijn, versterken en ondersteunen. Dit geldt ook voor de haren die vanuit de huid tevoorschijn treden. Welke gezelschappen het zijn en de natuur ervan die met deze dingen overeenstemmen, moet ook worden gezegd.

Hemelse Verborgenheden 5553.

De gezelschappen waarmee de lagen van de huid overeenstemmen, zijn de ingang tot de hemel; en hun wordt de doorvatting gegeven hoedanig de geesten zijn die tot de eerste drempel aankomen, die zij dan, of verwerpen of toelaten. Deze gezelschappen kunnen wel ingangen of drempels van de hemel worden genoemd.

Hemelse Verborgenheden 5554.

Er zijn zeer vele gezelschappen die de uitwendige bedekkingen van het lichaam samenstellen, alle verschillend van het aangezicht af tot de voetzolen toe, want overal is een verschil. Ik heb veel met hen gesproken. Ten aanzien van het geestelijk leven waren ze zodanig geweest dat ze zich door de anderen hadden laten overreden dat dit of dat de waarheid was, en wanneer ze het vanuit de zin van de letter van het Woord hadden horen bevestigen, hadden ze het geheel en al geloofd, en waren in hun mening staande gebleven en hadden volgens deze een niet boos leven geleid. Maar met hen kunnen anderen die niet van dezelfde inborst zijn, niet gemakkelijk omgang hebben, want ze hangen hardnekkig aan hun opgevatte meningen, en ze laten zich daarvan niet door redelijk denken van afbrengen. Velen die zo zijn komen van deze aarde, omdat ons wereldrond in uitwendige dingen is, en eveneens tegen de inwendige dingen reageert, zoals de huid gewoonlijk doet.

Hemelse Verborgenheden 5555.

Er zijn geesten die gedurende het leven in het lichaam niets dan de algemene dingen van het geloof hebben geweten, zoals dat men de naaste moet liefhebben, en vanuit dat algemene beginsel de boze evenzeer als de rechtschapen mensen hebben welgedaan, zonder onderscheid want ze zeiden dat iedereen de naaste is. Dezen hebben zich toen ze in de wereld leefden, veel laten verleiden door de bedriegers en de huichelaars en degenen die veinsden. Hetzelfde gebeurt met hen in het andere leven, en zij bekommeren zich er ook niet om wat hun gezegd wordt, want ze zijn zinlijk, en treden niet in redenen. Dezen eveneens stellen de huid samen, maar de uiterlijke, minder gevoelige huid. Ik heb met hen gesproken die de schedelhuid samenstellen, maar onder hen bestaat veel verschil, net als het verschil van de huid op de verschillende plaatsen van het lichaam; zo zijn de verschillen op de diverse plaatsen van de schedel, naar het achterhoofd toe, naar het voorhoofd, de slapen, in het aangezicht, op de borst, het onderlichaam, de lendenen, de voeten, de armen, de handen en de vingers.

Hemelse Verborgenheden 5556.

Ook werd te weten gegeven wie de schubbige huid of de opperhuid samenstellen. Die huid is het minst gevoelig vergeleken bij de overige omhulsels, deze huid is immers overtrokken met schubben die een fijn kraakbeenachtige structuur nabij komen. De gezelschappen die haar samenstellen, zijn degenen die over alle dingen redeneren of iets wel of niet zo is, en niet verder gaan. Toen ik met hen sprak, werd het gegeven te doorvatten, dat zij in het geheel niet begrijpen wat waar en wat niet waar is; en hoe meer ze redeneren, hoe minder ze begrijpen. Niettemin schijnen ze zichzelf wijzer dan de anderen toe, want ze stellen de wijsheid in het vermogen van redeneren, Ze weten in het geheel niet dat het voornaamste van de wijsheid is, te doorvatten zonder redenering dat iets juist is of niet. Velen van hen zijn uit diegenen die in de wereld zodanig geworden zijn tengevolge van de verwarring van het goede en het ware door filosofische dingen; vandaar hebben ze minder gezond verstand.

Hemelse Verborgenheden 5557.

Er zijn ook geesten door wie anderen spreken en die nauwelijks verstaan wat zij zeggen. Dit bekenden ze ook maar toch spreken ze veel. Zo worden diegenen die in het leven van het lichaam slechts gebabbeld hebben en in het geheel niet daarover hebben gedacht wàt ze zeiden, en die ervan hielden over alles te praten. Er werd gezegd dat het hele scharen zijn en dat enige ervan betrekking hebben op de vliezen die de ingewanden van het lichaam bedekken, andere op de huiden die slechts weinig gevoelig zijn. Dit zijn slechts passieve krachten, en verrichten niets vanuit zichzelf, maar vanuit anderen.

Hemelse Verborgenheden 5558.

Er zijn geesten die, als ze iets willen weten, zeggen dat het zo is, zo de een na de ander in het gezelschap; en dan observeren ze, als ze het zeggen, of het vrij vloeit, zonder enige geestelijke tegenstand. Wanneer het immers niet zo is, wordt meestal een tegenstand uit het innerlijke doorvat. Als door hen geen tegenstand wordt bemerkt, menen ze dat het zo is, en dit weten ze nergens anders vandaan. Zodanig zijn zij die de huidklieren samenstellen, maar er zijn twee geslachten van hen; het ene dat bevestigt, omdat er, zoals gezegd, een vloeiing verschijnt, waaruit zij gissen dat het, omdat er geen tegenstand is, overeenkomt met de hemelse vorm, dus met het ware, en zo dat het bevestigd is en het tweede geslacht dat stoutmoedig bevestigt dat het zo is, hoewel zij dit niet weten.

Hemelse Verborgenheden 5559.

Op een uitbeeldende manier werd mij de harmonische vorming van het samenweven in de huiden getoond. De harmonische vorming bij hen bij wie die uiterste dingen met de innerlijke dingen overeenstemden, of bij wie de stoffelijke dingen daar gehoorzaamden aan de geestelijke dingen, kan nooit worden beschreven. Het was een mooi weefsel van wonderbaarlijk gevlochten spiralen, zoals kantwerk, en had een blauwe kleur. Daarna werden nog meer doorgewerkte, fijnere en sierlijker vormen uitgebeeld. Zo verschijnt de structuur van de huiden van de wederverwekte mens. Bij hen echter die bedrogen hebben, verschijnen die uiterste dingen zoals samenkluwingen uit louter slangen, en bij hen die magiërs zijn geweest, zoals afzichtelijke darmachtige dingen.

Hemelse Verborgenheden 5560.

De gezelschappen van de geesten waarmee de kraakbeenderen en de beenderen overeenstemmen, zijn zeer talrijk, maar die zijn zodanig dat ze slechts zeer weinig geestelijk leven in zich hebben, zoals beenderen slechts zeer weinig leven hebben ten opzichte van de weke bestanddelen die ze omgeven; zoals bijvoorbeeld de schedel en de beenderen van het hoofd ten opzichte van beide hersenhelften, en van het verlengde merg, en van de sensitieve substanties (zenuwen) daarin, en eveneens zoals de wervels en de ribben hebben ten opzichte van het hart en de longen, enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 5561.

Het werd getoond hoe weinig geestelijk leven diegenen in zich hebben die op de beenderen betrekking hebben. Andere geesten spreken door hen, en zij zelf weten slechts weinig wat ze zeggen, niettemin spreken ze, terwijl ze alleen daarin het verkwikkelijke stellen. In een zodanige staat worden diegenen gebracht die een boos leven hebben geleid en toch enige overblijfselen van het goede in zich opgeborgen hebben gehad. Deze overblijfselen maken dat weinige geestelijke leven, na verwoestingen en zuiveringen van verscheidene eeuwen. Wat overblijfselen zijn, zie: (468, 530, 560, 561, 660, 1050, 1738, 1906, 2284, 5135, 5342, 5344). Er werd gezegd dat zij slechts weinig geestelijk leven hebben; onder het geestelijk leven wordt dat leven verstaan wat de engelen in de hemel hebben. Tot dit leven wordt de mens in de wereld binnengeleid door de dingen die van het geloof en de naastenliefde zijn. De aandoening zelf van het goede dat van de naastenliefde is, en de aandoening van het ware dat van het geloof is, is het geestelijk leven. Zonder deze is het leven van de mens een natuurlijk, wereldlijk, lichamelijk en aards leven, dat dus niet het geestelijk leven is als dat er niet in aanwezig is, maar dan is het een leven zodanig als de dieren in het algemeen hebben.

Hemelse Verborgenheden 5562.

Zij die uit de verwoestingen en zuiveringen oprijzen, en de nutten die de beenderen hebben, van dienst zijn, hebben niet een specifieke wijze van denken, maar een algemene, bijna onbepaald. Zij zijn zoals diegenen die verstrooid worden genoemd, als het ware niet in het lichaam, zij zijn langzaam, hebben weinig besef en zijn stompzinnig en traag in alle dingen. Maar toch zijn ze soms niet zonder kalmte, omdat zorgen niet doordringen, maar in hun duistere, algemene denken worden verstrooid.

Hemelse Verborgenheden 5563.

In de schedel worden soms pijnen gevoeld, nu eens in het ene deel, dan weer in het andere. Er worden daar als het ware kernen bemerkt die gescheiden zijn van de overige beenderen, en die dus pijn doen. Door ervaring werd mij te weten gegeven dat zulke dingen ontstaan uit valse dingen die vanuit begeerten zijn, en, wat wonderbaarlijk is, de geslachten en soorten van de valse dingen hebben bepaalde plaatsen in de schedel, wat mij ook door veelvuldige ervaring bekend is gemaakt. Zulke kernen die verhardingen zijn, worden bij hen die hervormd worden, afgebroken en week gemaakt, en dit op verschillende manieren; in het algemeen door hen in te lichten over het goede en het ware, en dit door middel van ruwe invloeden van waarheden, wat gebeurt met innerlijke pijn, verder ook door daadwerkelijke verscheuringen, wat gebeurt met uiterlijke pijn. De valse dingen vanuit de begeerten immers zijn van zo'n natuur dat deze verharden, ze druisen immers tegen de ware dingen in, en de ware dingen vloeien, omdat deze volgens de vorm van de hemel worden bepaald, zoals vanzelf, vrij, zacht en week. Maar de valse dingen hebben, omdat die er dwars tegenin gaan, tegengestelde bepaling en, waarvandaan het vloeiende, wat van de hemelse is, tot staan wordt gebracht; vandaar de verhardingen. Vandaar komt het dat zij die in een dodelijke haat zijn geweest en in de volheid van de wraak van zo'n haat, en hieruit in valse dingen, volslagen verharde schedels hebben, sommigen zoals van ebbenhout, waardoor geen lichtstralen, die de ware dingen zijn, heendringen, maar geheel en al worden teruggekaatst.

Hemelse Verborgenheden 5564.

Er zijn geesten die klein van gestalte zijn, en die als zij spreken, dit met een geweldig geluid doen, een enkele spreekt soms als een menigte; zo te spreken is hun ingeboren. Ze zijn niet van deze aarde, maar van een andere, waarover, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, gehandeld zal worden, wanneer de bewoners van de verschillende werelden worden behandeld. Er werd gezegd dat zij betrekking hebben op het schildvormig kraakbeen, dat voor de borstholte ligt, en de ribben van voren en ook de verschillende klankspieren tot steun en van dienst is.

Hemelse Verborgenheden 5565.

Er zijn ook geesten die betrekking hebben op nog hardere beenderen, zoals op de tanden, maar over hen werd niet al te veel te weten gegeven, alleen dat zij die nauwelijks iets van geestelijk leven in zich hebben, wanneer ze zich zichtbaar vertonen in het licht van de hemel, niet met een aangezicht verschijnen, maar alleen als tanden in plaats van het aangezicht. Het aangezicht immers beeldt de innerlijke dingen van de mens uit, dus zijn geestelijke en hemelse dingen, dat wil zeggen, de dingen die van het geloof en van de naastenliefde zijn. Dezen dus, die zich in het leven van het lichaam niets van een zodanig leven hebben verworven, verschijnen zo.

Hemelse Verborgenheden 5566.

Iemand kwam bij mij; hij verscheen zoals een zwarte wolk, waaromheen dwaalsterren waren. Dwaalsterren betekenen, als die in het andere leven verschijnen, valse dingen, maar vaste sterren ware dingen. Ik bemerkte dat het een geest was die naderbij wilde komen. Toen hij genaderd was, joeg hij vrees aan. Dit kunnen sommige geesten, vooral rovers; hieruit kon ik opmaken dat hij een rover geweest was. Toen hij dicht bij mij was, wilde hij mij met alle inspanning bestoken door magische kunstgrepen, maar tevergeefs. Hij strekte zijn hand uit om een denkbeeldige macht uit te oefenen, maar dit richtte in het geheel niets uit. Daarna werd getoond hoe zijn aangezicht was; het was geen aangezicht, in plaats daarvan iets diep zwarts en toen verscheen een afgrijselijk en wreed opengesperde mond, als een muil, waarin een rij tanden uitstaken. In één woord, hij was zoals een dolle hond met een opengesperde bek, dermate dat het alleen kaken had en niet een aangezicht.

Hemelse Verborgenheden 5567.

Iemand plooide zich aan mijn linkerzijde aan en op dat moment wist ik niet waar hij vandaan kwam en wat voor soort geest hij was. Hij ging op een verborgen manier te werk. Tevens wilde hij innerlijk in mij doordringen, maar hij werd teruggeworpen. Hij veroorzaakte een algemene sfeer van ideeën die zodanig was dat het niet kan worden beschreven. Ik herinner mij niet zo'n zelfde algemene sfeer eerder opgemerkt te hebben. Hij was door geen overtuigingen aan banden gelegd, maar hij was in het algemeen tegen allen, die hij vernuftig en bedreven had kunnen weerleggen en bekritiseren, hoewel hij niet wist wat waarheid was. Ik verwonderde mij erover dat er zo'n vernuft bestond, namelijk om anderen op vernuftige wijze te kunnen weerleggen, maar toch geen erkentenis van het ware bij zichzelf te hebben. Daarna ging hij heen, maar kwam weldra terug, met een aarden fles in de hand en hij wilde mij daaruit iets te drinken geven. In die fles zat een brouwsel uit zijn fantasie, dat hun die dit zouden drinken, het verstand zou ontnemen. Dit werd uitgebeeld, omdat hij hen die hem in de wereld hadden aangehangen, van het verstand van het ware en het goede had beroofd, niettemin bleven zij hem aanhangen. Deze geest verscheen ook, in het licht van de hemel, niet met een aangezicht, maar alleen als tanden; de oorzaak hiervan was dat hij anderen had kunnen bespotten en toch zelf niets van het ware wist. Wie hij was werd mij gezegd; toen hij nog op aarde leefde, behoorde hij tot de beroemdheden, en het was aan enkelen bekend dat hij zodanig was.

Hemelse Verborgenheden 5568.

Soms zijn er geesten bij mij geweest die met de tanden knarsten. Zij waren vanuit de hellen, waar diegenen zijn die niet alleen een boos leven hadden geleid, maar zich ook tegen het Goddelijke hadden bevestigd, en alle dingen tot de natuur herleid. Deze geesten knarsen met de tanden wanneer ze spreken, wat afschuwelijk is om aan te horen.

Hemelse Verborgenheden 5569.

Zoals er een overeenstemming is van de beenderen en van de verschillende soorten huid, is er ook een overeenstemming van de haren. Deze immers spruiten voort vanuit wortels in de huid. Al wat van de overeenstemming met de Grootste Mens is, is bij de geesten en de engelen, want eenieder geeft als beeld de Grootste Mens weer; daarom hebben de engelen ook nette en ordelijk geschikte haren. De haren beelden immers hun natuurlijk leven uit en de overeenstemming ervan met hun geestelijk leven. Dat de haren of het hoofdhaar de dingen betekenen die van het natuurlijke leven zijn, zie: (3301); en dat 'de haren scheren' wil zeggen, de natuurlijke dingen aanpassen zodat deze welgevoeglijk en sierlijk zijn, zie: (5247).

Hemelse Verborgenheden 5570.

Er zijn er heel wat, vooral vrouwen, die alleen gesteld waren op fraaie versieringen en niet dieper hebben gedacht en nauwelijks iets over het eeuwige leven. Dit wordt vrouwen vergeven tot aan de gehuwde leeftijd, wanneer de gloed heeft opgehouden die aan het huwelijk pleegt vooraf te gaan. Maar als zij op meer volwassen leeftijd in die dingen volharden, terwijl ze anders kunnen begrijpen, dan nemen ze een natuur aan die na de dood blijft bestaan. Dezen verschijnen in het andere leven met lange en over het aangezicht uitgespreide haren, die zij ook kammen en waarin ze een bepaalde elegantie stellen. Want de haren kammen betekent de natuurlijke dingen aanpassen opdat die sierlijk verschijnen, zie: (5247). Daaraan worden ze door anderen onderkend hoedanig ze zijn. De geesten immers kunnen aan het haar, de kleur, lengte en uitspreiding weten, hoedanig zij zijn geweest ten aanzien van het natuurlijke leven in de wereld.

Hemelse Verborgenheden 5571.

Zij die hebben geloofd dat de natuur alles was, en zich daarin hebben bevestigd, en vandaar eveneens een zorgeloos leven hebben geleid, zonder enig leven na de dood te erkennen, dus noch hel, noch hemel, aan zulke geesten vertoont zich, omdat zij zuiver natuurlijk zijn, wanneer ze in het hemelse licht verschijnen, niet enig aangezicht, maar in plaats daarvan iets zoals een baard, harig, ongeschoren, want het aangezicht beeldt, zoals eerder gezegd, de geestelijke en de hemelse dingen innerlijk bij de mens uit, de haren echter de natuurlijke dingen.

Hemelse Verborgenheden 5572.

Er zijn er heden ten dage in de christelijke wereld zeer velen die alle dingen aan de natuur toeschrijven en nauwelijks iets aan het Goddelijke. Maar onder hen zijn er meer in de ene natie dan in de andere. Daarom is het geoorloofd de gesprekken te vermelden die ik heb gehad met sommigen van die natie waarin zeer velen zodanig zijn.

Hemelse Verborgenheden 5573.

Er was een zeker iemand boven het hoofd, onzichtbaar aanwezig, maar dat hij aanwezig was werd bemerkt vanwege de walm van verbrand hoorn of been, en vanwege de stank van tanden. Daarna kwam een grote bende zoals een nevel opzetten vanuit het lagere naar de hogere dingen van achteren, eveneens onzichtbaar en bleven boven het hoofd stilstaan. Ik meende dat ze onzichtbaar waren omdat ze subtiel waren, maar er werd gezegd dat ze daar waar een geestelijke sfeer is, onzichtbaar zijn, maar daar waar een natuurlijke sfeer is, zichtbaar zijn; ze werden 'onzichtbare natuurlijke geesten' genoemd. Het eerste wat over hen werd ontdekt, was dat ze er zich met de meeste ijver, slimheid en behendigheid op toelegden, dat niets over hen tot openbaarheid kwam. Daar ze dit als doel hadden, waren ze ook daarin bedreven anderen hun ideeën te ontfutselen of te wijzigen, waardoor ze verhinderden dat ze ontdekt werden; dit hield tamelijk lang aan. Daardoor werd te kennen gegeven dat zij in het leven van het lichaam zodanig geweest waren dat ze hoegenaamd niets van hetgeen ze deden en dachten openbaar gemaakt wilden hebben. Dit deden ze door met een ander aangezicht en een andere spraak voor de dag te komen, niettemin wendden ze geen andere dingen voor om door leugens te bedriegen. Het werd doorvat dat zij die aanwezig waren, in het leven van het lichaam handelaren waren geweest, maar zodanig dat ze het verkwikkelijke van het leven in de handel zelf hadden gehad en dus niet in de rijkdommen; de handel was dus als het ware hun ziel geweest. Daarom sprak ik met hen over deze handel en het werd gegeven te zeggen dat de handel geenszins een belemmering is om in de hemel te kunnen komen, en dat er in de hemel evenzeer rijken als armen zijn. Maar zij wierpen tegen dat het hun mening was geweest, dat ze om gezaligd te kunnen worden, de handel zouden moeten opgeven, al hun dingen aan de armen geven en zichzelf ellendig maken. Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat het hiermee niet zo gesteld is en dat diegenen bij hen die in de hemel zijn, anders hebben gedacht, omdat ze goede Christenen zijn geweest en toch welgesteld. Sommigen van hen hadden tot de meest welgestelden behoord; dezen hadden het algemeen belang en de liefde tot de naaste ten doel gehad en hadden de koophandel slechts beoefend ter wille van een functie in de wereld, maar hadden hun hart daarin niet gesteld. Maar dat dezen met wie ik sprak, beneden zijn, vindt hierin zijn oorzaak dat ze louter natuurlijk zijn geweest en daarom niet hebben geloofd aan een leven na de dood, noch aan de hel, noch aan de hemel, ja zelfs ook niet aan enige geest. Het had hun ook niet tegen de borst gestuit, anderen met onverschillig welke kunstgreep van hun goederen te beroven en zonder barmhartigheid hele huizen te gronde konden zien gaan ter wille van hun eigen gewin. Daarom hadden ze al diegenen bespot die met hen spraken over het geestelijk leven. Wat voor geloof ze over het leven na de dood, de hemel en de hel hadden gehad, werd ook getoond. Er verscheen een bepaald iemand die in de hemel werd geheven van links naar rechts, en er werd gezegd dat het iemand was die pas gestorven was en door de engelen onmiddellijk naar de hemel was heengeleid. Het gesprek ging hierover, maar ze hadden, hoewel zij het ook hadden gezien, toch een zeer sterke sfeer van ongeloof die ze om zich heen verspreidden, en wel dermate dat ze het tegendeel van wat ze gezien hadden zichzelf en anderen wilden wijs maken. Omdat ze zo'n grote ongelovigheid hadden, werd het gegeven hun te zeggen, stel: 'dat u in de wereld iemand wederopgewekt had zien worden die dood op zijn baar lag'. Ze zeiden dat ze dat eerst niet zouden hebben geloofd, tenzij ze verscheidene doden weer opgewekt hadden zien worden, en dat ze indien ze dit hadden gezien, dit toch aan natuurlijke oorzaken zouden hebben toegeschreven. Daarna zeiden ze, nadat ze enige tijd aan hun eigen denken waren overgelaten, dat ze eerst zouden hebben geloofd dat het bedrog was, en dat ze na overtuigd te zijn dat het geen bedrog was, zouden hebben geloofd dat de ziel van de dode een geheime verbinding had gehad met de wederopwekker, en tenslotte dat het iets geheimzinnigs was wat ze niet begrepen, omdat er in de natuur zeer vele onbegrijpelijke dingen bestaan. Ze hadden dus nooit kunnen geloven dat zoiets had plaats gevonden vanuit enige kracht boven de natuur. Vandaar werd onthuld hoe hun geloof was geweest, namelijk dat ze nooit daartoe gebracht hadden kunnen worden te geloven dat er enig leven na de dood was, noch een hel, noch een hemel; ze waren dus volslagen natuurlijk. Wanneer zulke geesten in het licht van de hemel verschijnen, verschijnen ze ook zonder aangezicht en daarvoor in de plaats een dichte haargroei.

Hemelse Verborgenheden 5604.

… Wat innerlijk is wordt in het Woord naar verhouding een knaap genoemd; de oorzaak hiervan is dat er in het innerlijke meer van onschuld is dan in het uiterlijke, en de onschuld wordt aangeduid met het kleine kind en eveneens met de knaap, (5236).

Hemelse Verborgenheden 5605.

… Met de bewegingen in het andere leven en het reizen is het als volgt gesteld; de bewegingen daar en het voortgaan zijn, omdat die nergens anders vandaan komen, niet iets anders dan veranderingen van de staat van leven. Deze veranderingen verschijnen in de uitwendige dingen geheel zoals reizen van de ene plaats naar de andere. Dat het zo is, kan door vele ervaringen vanuit het andere leven bevestigd worden. Ik heb daar immers in de geest gewandeld met hen en onder hen, door diverse verblijven daar, en dit hoewel ik naar het lichaam op dezelfde plaats gebleven was. Ik heb er met hen eveneens over gesproken hoe dit kon plaatsvinden. Ik werd er over onderricht dat het de veranderingen van de staat van het leven zijn die in de geestelijke wereld het voortgaan teweegbrengen. Dit werd ook daardoor bevestigd dat geesten door veranderingen van staat die teweeg waren gebracht, zich in de hoogte kunnnen vertonen en in één ogenblik in de diepte, en ook in het westen en in één ogenblik in het oosten, enzovoort. Maar dit kan, zoals gezegd, niet anders dan vreemd schijnen voor hem die niet iets weet over het leven in de geestelijke wereld. Daar zijn immers geen ruimten, noch tijden, maar in plaats ervan staten van het leven. Deze staten brengen in de uitwendige dingen de geheel en al levende schijn van reizen en bewegingen voort. Die schijn is zo levend en werkelijk als de schijn van het leven zelf is, namelijk dat het leven in ons is en dus van ons, terwijl toch het leven invloeit uit de Heer, Die de bron is van waaruit al het leven is… Omdat gaan en bewogen worden leven betekenen, werd daarom door de Ouden gezegd: 'In God worden wij bewogen, leven wij en zijn wij', en onder bewogen worden werd verstaan het uitwendige van het leven, en onder leven het inwendige ervan en onder 'zijn', het binnenste.

Hemelse Verborgenheden 5660.

… Wat betreft het hemels eigene, dit ontstaat vanuit de nieuwe wil die uit de Heer wordt gegeven en het verschilt van het eigene van de mens hierin dat zij niet meer zichzelf op het oog hebben in alle en de afzonderlijke dingen die zij verrichten en in alle en de afzonderlijke dingen die zij leren en onderwijzen, maar dat zij dan de naaste op het oog hebben en zo de gehele gemeenschap, de Kerk, het Rijk van de Heer en zo de Heer Zelf. Het zijn de doelen van het leven die worden veranderd; het najagen van de lagere dingen, die van de wereld en van zichzelf, worden verwijderd, en de doelen van de hogere dingen worden daarvoor in de plaats gesteld. De doelen van het leven zijn niets anders dan het leven zelf van de mens, want de doelen zijn het willen zelf van de mens en ze zijn zijn liefden zelf, want de dingen die de mens liefheeft, wil hij en heeft hij ten doel. Hij die met het hemels eigene wordt begiftigd, is ook in het kalme en in de vrede, want hij vertrouwt op de Heer en gelooft dat niets van het boze hem kan raken en hij weet dat de begerigheden hem niet kunnen bestoken. Bovendien zijn zij die in het hemels eigene zijn, in het vrije zelf, want door de Heer geleid worden is het vrije, men wordt immers geleid in het goede, uit het goede tot het goede. Daaruit kan vaststaan dat zij in het gezegende en gelukzalige zijn, want er is niets wat verstoort, niet iets van eigenliefde en dus ook niet iets van vijandschap, van haat, van wraak, ook niet iets van liefde van de wereld en dus niets van bedrog, vrees of onrust.

Hemelse Verborgenheden 5663.

… Dat onder God en Jehovah in het Woord de Heer werd verstaan, wist de Joodse Kerk niet, noch weet de Christelijke Kerk dat heden ten dage. Dat de Christelijke Kerk dit niet heeft geweten, komt omdat die het Goddelijke in drie personen heeft onderscheiden; maar de Oude Kerk die na de vloed was en vooral de Oudste Kerk die vóór de vloed was, hebben geen ander onder Jehovah en God verstaan dan de Heer, en wel Hem ten aanzien van het Goddelijk Menselijke. Zij wisten ook van het Goddelijke Zelf wat in de Heer is, en wat Hijzelf Zijn Vader noemt. Over dat Goddelijke Zelf echter wat in de Heer is, konden zij niet denken, maar wel over het Goddelijk Menselijke. Als gevolg hiervan konden zij met geen ander Goddelijke verbonden worden. Deze verbinding vindt immers plaats door het denken, dat van het verstand is en door de aandoening die van de wil is, dus door het geloof en de liefde. Wanneer men immers denkt over het Goddelijke Zelf, valt het denken als het ware in een onbegrensd heelal en wordt zo verstrooid, waarom er dan geen verbinding is. Anders is het gesteld als men denkt over het Goddelijke Zelf als het Goddelijk Menselijke. Zij wisten dat ze, als ze niet met het Goddelijke werden verbonden, niet gezaligd konden worden. Daarom was het dit Goddelijk Menselijke wat de Oude Kerken hebben aanbeden; Jehovah openbaarde Zich ook in het Goddelijk Menselijke bij hen. Het Goddelijk Menselijke was het Goddelijke Zelf in de hemel. De hemel immers stelt één mens samen die de Grootste Mens wordt genoemd, waarover tot nu toe aan het einde van de hoofdstukken is gehandeld. Dit Goddelijke in de hemel is niets anders dan het Goddelijke Zelf, maar Hij bestaat in de hemel als Goddelijk Mens, het is deze Mens die de Heer opgenomen en in Zich Goddelijk heeft gemaakt en met het Goddelijke Zelf heeft verenigd, zoals Hij uit het eeuwige verenigd was geweest, want uit het eeuwige was Hij één. Dit heeft Hij gedaan omdat het menselijk geslacht anders niet gezaligd had kunnen worden. Het kon immers niet langer voldoende zijn dat het Goddelijke Zelf door de hemel, dus door het Goddelijk Menselijke daar, kon invloeien in het menselijk gemoed en daarom wilde het Goddelijke Zelf het Goddelijk Menselijke met Zich daadwerkelijk verenigen door een in de wereld opgenomen Menselijke; dit Goddelijk Menselijke en het Goddelijke Zelf zijn de Heer.

Hemelse Verborgenheden 5711.

Omdat er moet worden gehandeld over de overeenstemming van ziekten, moet men weten dat ook alle ziekten bij de mens een overeenstemming hebben met de geestelijke wereld. Al wat immers in de gehele natuur niet een overeenstemming heeft met de geestelijke wereld, bestaat niet. Het heeft geen oorzaak van waaruit het kan bestaan, dus van waaruit het kan blijven bestaan. De dingen die in de natuur zijn, zijn niets anders dan uitwerkingen; in de geestelijke wereld zijn de oorzaken ervan en in de innerlijke hemel zijn de oorzaken van die eerdere oorzaken, die de einddoelen zijn. Ook kan de uitwerking niet blijven bestaan, tenzij de oorzaak hierin voortdurend in is, want met het ophouden van de oorzaak houdt de uitwerking op. De uitwerking is in zich beschouwd niets anders dan de oorzaak, maar zo aan de buitenkant bekleed dat ze in een lagere sfeer van dienst kan zijn, opdat de oorzaak daar als oorzaak kan optreden. Zoals met de uitwerking ten opzichte van de oorzaak, is het ook gesteld met de oorzaak ten opzichte van het einddoel. Indien die oorzaak niet ook uit de eerdere oorzaak, die het einddoel is, ontstaat, is ze geen oorzaak, want een oorzaak zonder einddoel, is een oorzaak niet in de orde, en waar geen orde is, vindt niets plaats. Daaruit nu blijkt dat de uitwerking in zich beschouwd de oorzaak is, en de oorzaak in zich beschouwd, het einddoel is, en dat het einddoel van het goede in de hemel is, en voortgaat uit de Heer. Dientengevolge is de uitwerking geen uitwerking, tenzij daarin de oorzaak is, en daar bij voortduring in is, en dat het einddoel niet het einddoel van het goede is, tenzij het Goddelijke, dat uit de Heer voortgaat, daarin is. Daaruit blijkt ook dat alle en de afzonderlijke dingen in de wereld, zoals die uit het Goddelijke zijn ontstaan, ook uit het Goddelijke bestaan.

Hemelse Verborgenheden 5712.

Deze dingen zijn gezegd opdat men dan weet dat ook ziekten een overeenstemming hebben met de geestelijke wereld, echter niet een overeenstemming met de hemel, wat de Grootste Mens is, maar met hen die in het tegenovergestelde zijn, dus met hen die in de hellen zijn. Onder de geestelijke wereld wordt in universele zin zowel de hemel als de hel verstaan. Als de mens immers sterft gaat hij uit de natuurlijke wereld over in de geestelijke wereld. Dat ziekten daarmee een overeenstemming hebben, komt omdat ziekten overeenstemmen met de begeerten en hartstochten van het gemoed, deze zijn eveneens de oorsprongen ervan. De oorsprongen immers van ziekten in het algemeen zijn: onmatigheid, weelderigheid van allerlei soort, de louter lichamelijke wellust, verder ook afgunst, haatgevoelens, wraakzucht, wulpsheid, en eendere dingen, die de innerlijke dingen van de mens vernietigen, en wanneer deze vernietigd zijn, lijden de uiterlijke dingen en trekken de mens in ziekte en zo in de dood. Het feit dat de dood van de mens het resultaat is vanwege de boze dingen of met als oorzaak zonde, is in de Kerk bekend, en dus ook de ziekten, want deze behoren tot de dood. Hieruit kan vaststaan dat ook ziekten een overeenstemming hebben met de geestelijke wereld, maar met de onreine dingen daar, want ziekten zijn in zich onrein. Ze wellen immers, zoals eerder gezegd, uit onreine dingen op.

Hemelse Verborgenheden 5713.

Alle helse geesten brengen ziekten teweeg, maar er zijn verschillen. De oorzaak hiervan is dat alle hellen in begeerten en in de lust van het boze zijn, dus tegen de dingen die van de hemel zijn, daarom werken deze vanuit het tegenovergestelde op de mens. De hemel, die de Grootste Mens is, houdt alle dingen samen in hun verband en in ongeschondenheid. De hel, omdat die in het tegenovergestelde is, vernietigt en verscheurt alle dingen. Als dus de helse geesten zich met de mens verbinden, brengen ze ziekten teweeg en tenslotte de dood. Maar het wordt hun niet toegelaten tot in de vaste delen zelf van het lichaam in te vloeien, of in de delen waaruit de inwendige delen, organen en ledematen van de mens bestaan, maar alleen in de begeerten en de valsheden. Alleen als de mens ziek wordt, dan vloeien ze in zulke onreine dingen die van de ziekte zijn in, want zoals gezegd, er bestaat nooit iets bij de mens, tenzij er ook een oorzaak is in de geestelijke wereld. Indien het natuurlijke bij de mens gescheiden was van het geestelijke, zou het gescheiden zijn van elke oorzaak van bestaan en dus ook van alle levenskracht. Maar dit verhindert evenwel niet dat de mens op natuurlijke wijze kan genezen; de voorzienigheid van de Heer immers komt met zulke middelen te hulp. Dat het hiermee zo is gesteld werd door veel ondervinding te weten gegeven, en dit zo vaak en zo lang dat er niet iets van twijfel overbleef. Boze geesten immers uit zulke plaatsen werden vaak en lange tijd aan mij toegevoegd, en volgens hun tegenwoordigheid veroorzaakten ze pijnen en ook ziekten. Mij werd getoond waar zij waren en hoe ze waren, en er werd eveneens gezegd waar ze vandaan kwamen.

Hemelse Verborgenheden 5714.

Iemand die in het leven van het lichaam vooral een echtbreker was geweest en de grootste verlustiging daarin had gesteld met verscheidene vrouwen overspel te plegen, die hij terstond daarna verstiet en verfoeide, had in dergelijke dingen volhard tot aan de hoge ouderdom toe. Bovendien had hij zich ook overgegeven aan wellusten en niet aan iemand goed willen doen en een dienst bewijzen, dan alleen ter wille van zichzelf, vooral ter wille van zijn lust tot echtbreuk. Deze geest was enige dagen bij mij; hij werd gezien onder de voeten, en toen de sfeer van zijn leven aan mij werd vergemeenschapt, bracht hij waar hij ook kwam, pijn toe in de beenvliezen en in de zenuwen daar, zoals in de tenen aan de linkervoetzool. Toen het hem werd toegelaten omhoog te komen, bracht hij pijn toe in de delen waar hij was, vooral in de beenvliezen in de lendenen, ook in de beenvliezen van de borst onder het middenrif, en ook in het inwendige deel van de tanden. Toen zijn sfeer werkte, veroorzaakte hij ook ernstige maagpijn.

Hemelse Verborgenheden 5715.

Er verscheen een grote vierhoekige opening die scheef naar beneden afliep tot een grote diepte. In de diepte kon ik een grote opening zien, die op dat moment open was, maar die direct daarop gesloten werd. Er wasemde daaruit een verderfelijke hitte op, die was verzameld uit verschillende hellen en die afkomstig was uit begeerten van verschillende soorten, zoals uit hoogmoed, wulpsheid, echtbreuk, haatgevoelens, wraakzucht, twisten en vechtlust; daaruit is in de hellen die hitte die opwasemde. Toen dit in mijn lichaam optrad, veroorzaakte dit ogenblikkelijk een zodanige ziekte zoals die van een brandende zenuwkoorts, maar toen dit ophield met invloeien, hield dat ziekteverschijnsel ogenblikkelijk op. Als de mens zo'n ziekte overvalt die hij door zijn wijze van leven op zich heeft geladen, voegt zich terstond de met de ziekte overeenstemmende onreine sfeer toe en is aanwezig als de ontstekende oorzaak. Opdat ik dit zeker zou weten dat het hiermee zo gesteld was, waren geesten bij mij vanuit verschillende hellen, door wie de sfeer van de uitwasemingen daarvandaan te ervaren werd gegeven. Naar gelang het aan hen werd toegelaten om op de vaste delen van het lichaam in te werken, werd ik bevangen door een gevoel van zwaarte, door pijn, ja zelfs door de overeenstemmende ziekte. Maar deze gevoelens hielden ogenblikkelijk op naarmate die geesten werden uitgedreven en opdat er niet enige gelegenheid tot twijfel zou worden overgelaten, vond dit duizendmaal plaats.

Hemelse Verborgenheden 5716.

Niet ver daarvandaan zijn ook geesten die onreine koude ingieten, zoals de koude koorts, wat mij ook door ondervindingen te weten is gegeven. Deze geesten veroorzaken eveneens zulke dingen die het gemoed verstoren en eveneens veroorzaken ze flauwtes. Zij die daar vandaan zijn, zijn hoogst kwaadaardig.

Hemelse Verborgenheden 5717.

Er zijn sommige geesten die niet alleen betrekking hebben op de stroperige substanties van het cerebrum, die de afvalstoffen ervan zijn, maar ook weten ze deze als het ware met een soort vergiften te besmetten. Wanneer geesten van dit soort naderen, storten ze zich binnen in de schedel en gaan vandaar aan een stuk door tot in het ruggenmerg. Dit kunnen diegenen niet voelen voor wie de innerlijke dingen niet geopend zijn; het werd mij gegeven dit binnenvallen duidelijk te voelen en eveneens het streven om mij te vernietigen, maar dit was tevergeefs, omdat ik beschermd werd door de Heer. Ze spanden zich in om mij al het verstandelijk vermogen af te nemen en ik voelde duidelijk hun werking en ook vandaar de pijn, die evenwel spoedig weer ophield. Daarna sprak ik met hen en ze werden gedwongen te bekennen waar ze vandaan kwamen. Ze vertelden dat ze leefden in donkere wouden, waar ze het niet wagen hun genoten ook maar het minste aan te doen, aangezien het dezen dan geoorloofd is, hen afgrijselijk te mishandelen; zo worden zij in banden gehouden. Ze zijn wanstaltig en van aangezicht zoals een wild dier en borstelig behaard. Mij werd gezegd dat zij zodanig geweest waren dat ze in vroeger tijden hele legers afmaakten, zoals men in het Woord leest. Ze stortten immers binnen in de hersenkamers van eenieder en joegen schrik aan en tegelijk daarmee zo'n waanzin, dat de een de ander doodde. Dezen worden heden ten dage opgesloten gehouden in hun hel en worden daar niet uit gelaten. Ze hebben ook betrekking op de dodelijke gezwellen van het hoofd binnenin de schedel. Er werd gezegd dat ze zich binnenin de schedel stortten en vandaar aan een stuk door tot in het ruggenmerg, maar men moet weten dat het schijn is dat de geesten zelf binnenstorten. Eigenlijk worden ze voortgedragen buitenlangs een weg die in het lichaam overeenstemt met die ruimten, en dat wordt gevoeld alsof het een invallen van binnen was; de overeenstemming bewerkt dit. Vandaar wordt hun werking gemakkelijk overgebracht op de mens tot wie dit wordt gericht.

Hemelse Verborgenheden 5718.

Er is een bepaald soort geesten, die, omdat ze willen heersen en alleen alle anderen willen regeren, met het oogmerk om onder andere geesten vijandigheden, haatgevoelens en gevechten op te wekken. Ik zag de daaruit voortvloeiende gevechten en ik verwonderde mij over hen. Er werd gezegd dat het van het soort geesten is die zulke dingen opwekken, omdat ze trachten tot het uiterste alleenheerschappij te krijgen en te heersen, volgens de stelregel: verdeel en heers. Het werd ook gegeven met hen te spreken en ze zeiden meteen dat ze over allen regeren. Het werd echter gegeven hun te antwoorden dat ze de waanzin in persoon waren als ze hun heerszucht uit zulke dingen zochten te halen. Ze spraken met mij vanuit de hoogte op gemiddelde hoogte boven het voorhoofd. Hun spraak was vloeiend omdat ze in het leven van het lichaam bedreven waren geweest in welsprekendheid. Ik werd onderricht dat ze zodanig zijn dat ze betrekking hebben op het dikke slijm van het cerebrum, waaraan ze door hun tegenwoordigheid de levenskracht ontnemen, en verstarring veroorzaken, vanwaar verstoppingen komen waaruit de beginselen van tal van ziekten en ook afstomping voortkomen. Het werd waargenomen dat ze zonder het minste geweten waren, en dat ze de menselijke voorzichtigheid en wijsheid stelden in het opwekken van vijandschappen, haatgevoelens, en innerlijke conflicten, ten einde te heersen. Het werd gegeven hun te vragen of ze wisten dat ze nu in het andere leven zijn, waar ze tot in het eeuwige zullen leven, en dat daar geestelijke wetten zijn die zulke dingen ten enenmale verbieden, en dat ze zolang ze in de wereld waren, geacht en voor wijzen gehouden hadden kunnen worden onder de dwazen, maar dat ze waanzinnig zijn onder de wijzen; dit mishaagde hen. Ik ging voort dat ze behoorden te weten dat de hemel in de wederzijdse liefde of in de liefde van de een jegens de ander bestaat; vandaar de orde in de hemel, en vandaar worden zovele myriaden als één geregeerd, maar dat het tegendeel het geval is bij hen, omdat zij anderen ingieten, tegen de metgezellen niets anders te blazen dan dingen van haat, wraak en wreedheid. Ze antwoorden dat ze niet anders kunnen zijn dan ze zijn. Het werd gegeven hierop te zeggen dat ze vandaar kunnen weten dat eenieder zijn eigen leven na de dood bij hem blijft.

Hemelse Verborgenheden 5719.

Zij die de letter van het Woord, en meer nog de dingen die daar in een hogere zin zijn gelegen, verachten en bespotten, en dus ook de leerstellige dingen die vanuit het Woord zijn, en die tevens in geen liefde tot de naaste zijn, maar in de liefde van zich, hebben betrekking op bedorven dingen van het bloed en zij doordringen alle aders en slagaders en besmetten het geheel. Opdat ze niet iets dergelijks door hun tegenwoordigheid in de mens binnenbrengen, worden ze van de anderen gescheiden gehouden in hun eigen hel. Ze hebben alleen verbinding met hen die zodanig zijn, want dezen werpen zich in de uitwaseming en de sfeer van deze hel.

Hemelse Verborgenheden 5720.

Toen er eens huichelaars bij mij waren, namelijk zij die heilig hadden gesproken over de goddelijke dingen, met een aandoening van liefde voor het algemeen belang en de naaste, en voor het gerechte en het billijke hadden getuigd, maar niettemin die dingen in hun hart hadden versmaad en er eveneens over hadden gelachen. Dezen werd het toen geoorloofd in die delen van het lichaam te vloeien waarmee ze vanuit het tegenovergestelde overeenstemden. Ze veroorzaakten pijn in de tanden en het tandvlees en bij hun meest nabije tegenwoordigheid brachten ze zo'n zware pijn teweeg dat ik het niet had kunnen uithouden. Voor zoveel als ze verwijderd werden hield de pijn op; dit werd herhaalde malen getoond, opdat niets van twijfel zou overblijven. Onder hen was iemand die mij in het leven van zijn lichaam bekend was geweest en dus sprak ik met hem. Ook bij hem, al naar zijn tegenwoordigheid, was er pijn in tanden en tandvlees. Toen hij omhoog werd geheven naar links, drong de pijn in de linkerkaak en in het bot van de linkerslaap tot aan de botten van de wang toe.

Hemelse Verborgenheden 5721.

De meest hardnekkige geesten zijn zij die in het leven in de wereld meer gerecht verschenen dan de anderen en tevens in een ereambt stonden en vandaar, vanwege deze zaken, gezag en gewicht hadden en toch niets geloofden en alleen het leven van de eigenliefde leefden. Dezen gloeiden van inwendige haat en wraak tegen allen die hen niet begunstigden en hen niet vereerden en meer nog tegen hen die zich op enige wijze tegen hen verzetten. Indien zij bij hen enige ongerechtigheid ontdekten, maakten ze daaruit iets buitensporig boze en verachtten hen, ook al zouden ze tot de beste burgers hebben behoord. Zulke geesten spreken in het andere leven zoals in de wereld, namelijk vanuit gezag en op gewichtige wijze, en als vanuit het gerechte, zodat er velen zijn die menen dat zij meer dan anderen geloofd moeten worden; maar zij zijn hoogst boosaardig. Wanneer ze in contact komen met de mens, veroorzaken ze grote pijn door een verveling die ze inblazen en aanhoudend vermeerderen, tot aan het grootste ongeduld toe. Dit brengt aan het gemoed en vandaar aan het lichaam zo'n zwakte toe dat de mens zich nauwelijks uit bed kan opheffen. Dit werd mij daarmee getoond dat mij, als ze aanwezig waren, een dergelijke zwakte beving, die evenwel ophield volgens de mate waarin ze werden verwijderd. Ze gebruiken menige kunstgreep om verveling en vandaar zwakte in te gieten, vooral door berispingen en kwaadsprekerij, onder elkaar en onder de hunnen, waarvan zij de algehele sfeer inspuiten. Wanneer ze binnen in hun kamers redeneren over de goddelijke eredienst, over het geloof en het eeuwige leven, verwerpen ze die dingen geheel en al, en dit doen ze als vanuit een wijsheid die boven anderen is verheven. In het andere leven willen ze wel duivels worden genoemd, als het hun slechts wordt geoorloofd over de hellen te heersen, en zo vanuit de overheersing, naar zij geloven, tegen het Goddelijke te werken. Van binnen zijn ze vuil, omdat ze meer dan anderen in de eigenliefde zijn en vandaar in haat, wraak en wreedheid zijn tegen allen die hen niet vereren. Ze worden zwaar gestraft, wat ik ook heb gehoord, totdat ze aflaten anderen te verleiden door het vertoon van het gerechte. Wanneer die schijn van hen wordt weggenomen spreken ze op een andere toon, daarna worden ze uit de wereld der geesten verworpen, naar links, en daar worden ze diep in de hel neergeworpen; die hel is naar links op een flinke afstand.

Hemelse Verborgenheden 5722.

Er zijn anderen die in het leven van het lichaam allervuilst zijn geweest; hun vuilheid was zodanig dat men hieraan met stilzwijgen voorbij moet gaan. Dezen veroorzaken door hun tegenwoordigheid en hun invloed in de vaste delen van het lichaam een tegenzin in het leven en zo'n verstarring van leden en gewrichten, dat de mens zelfs niet uit bed kan komen. Ze zijn hoogst hardnekkig en door straffen laten ze zich niet weerhouden zoals de andere duivels. Ze verschijnen vlak naast het hoofd alsof ze daar neerliggen. Wanneer ze worden weggejaagd, gebeurt dit niet plotseling, maar langzaam en dan worden ze geleidelijk naar de lagere gebieden neergerold. Als ze dan in de diepte komen worden ze daar zozeer gemarteld, dat ze het wel moeten nalaten om anderen te bestoken. Het doen van het boze is voor hen zo verkwikkelijk dat niets hun meer verkwikking geeft.

Hemelse Verborgenheden 5723.

Er zijn geesten bij mij geweest die in de maag zo'n druk teweeg brachten dat het mij toescheen alsof ik nauwelijks kon leven. Het was zo hevig dat ze bij anderen tot onmacht geleid zou hebben, maar ze werden verwijderd en toen hield die druk gelijk op. Er werd gezegd dat zulke geesten diegenen zijn die zich in het leven van het lichaam op niets met ijver hadden toegelegd, zelfs niet op een huiselijk werk, maar zich alleen aan de wellust hadden overgegeven. Bovendien hadden ze geleefd in schandelijke luiheid en sloomheid en hadden zich ook niet in wat ook om anderen bekommerd. Ook hadden ze het geloof veracht; kortom, ze waren dieren en niet menselijke wezens geweest. De sfeer van dergelijke geesten veroorzaakt bij zieken vadsigheid in de leden en gewrichten.

Hemelse Verborgenheden 5724.

Er zijn in het cerebrum slijmerige substanties, waarin iets geestrijks of levenskrachtigs is gemengd. Als deze substanties uit het bloed daar uit de weg zijn geruimd, vallen ze eerst onder de hersenvliezen, daarna onder de vezels, een deel ervan in de grote holten in het cerebrum, enzovoort. De geesten die op deze slijmerigheden waarin iets geestrijks of iets van leven is, op overeenstemmende wijze betrekking hebben, verschijnen bijna recht midden boven het hoofd op gemiddelde afstand en ze zijn zodanig dat ze vanuit de in het leven van het lichaam aangenomen gewoonte gewetensbezwaren opwekken, en ze ingeven in dingen die niets met het geweten van doen hebben; zo bezwaren ze het geweten van de eenvoudige mensen. Ze weten ook niet wat het geweten moet bezighouden, omdat ze van alles wat zich voordoet, een zaak van het geweten maken. Zulke geesten veroorzaken ook een voelbare angst in het gedeelte van het onderlichaam onder de streek van het middenrif. Ze zijn ook aanwezig in verzoekingen en brengen angsten teweeg die soms ondraaglijk zijn. Diegenen van hen die met een minder vitaal slijmerig vocht overeenstemmen, houden het denken dan in die angsten vastgekleefd. Ik was ook met hen in gesprek opdat ik zou weten hoe ze waren. Ze trachtten op verschillende wijzen het geweten te bezwaren; dit was de verkwikking van hun leven geweest. Het werd gegeven waar te nemen dat ze geen aandacht aan redenen konden geven en dat ze geen meer universele kijk op de zaken hadden om daaruit de afzonderlijke dingen te zien.

Hemelse Verborgenheden 5725.

Het werd mij gegeven door ervaring te leren wat de overstroming of de vloed in geestelijke zin is. Die overstroming is tweevoudig: de ene is die van de begeerten en de andere is die van de valsheden. Die van de begeerte heeft effect op het wilsdeel en is van het rechterdeel van het cerebrum, maar die van de valsheden heeft effect op het verstandelijke deel, waarmee het linkerdeel van de hersens verbonden is. Wanneer de mens die in het goede heeft geleefd, in zijn eigene, dus in de sfeer van zijn eigen leven wordt teruggebracht, verschijnt er als het ware een overstroming. Wanneer hij door die overstroming gepakt is, is hij verontwaardigd, boos, denkt onrustig, begeert heftig, anders dan wanneer het linkerdeel van het cerebrum, waar de valse dingen zijn, wordt overstroomd, en anders als het rechterdeel wordt overstroomd waar de boze dingen zijn. Wanneer de mens echter wordt gehouden in de sfeer van het leven dat hij opgenomen heeft uit de Heer door de wederverwekking, is hij geheel en al buiten zo'n overstroming, en is hij als het ware in het serene en zonnige en in het blije en gelukzalige, dus ver van verontwaardiging, toorn, onrust, begeerten en dat soort dingen. Dit is de morgen of de lente van de geesten, het eerstgenoemde is hun avond of herfst. Het werd mij gegeven te doorvatten dat ik buiten de overstroming was, en dit vrij lang, terwijl ik zag dat andere geesten daarin waren. Daarna werd ik echter zelf ondergedompeld en toen bemerkte ik de gelijkenis van een overstroming. In een soortgelijk iets zijn zij die in verzoekingen zijn. Vandaar werd ik eveneens onderricht wat 'de vloed' in het Woord betekent, namelijk dat het laatste nageslacht van de Oudsten, die van de hemelse Kerk van de Heer waren, geheel en al waren overstroomd door boze en valse dingen, en zo te gronde gingen.

Hemelse Verborgenheden 5726.

Omdat de dood nergens anders vandaan komt dan vanuit de zonde, en de zonde al datgene is wat tegen de goddelijke orde is, zo komt het vandaar dat het boze de allerkleinste en geheel en al onzichtbare bloedvaten sluit, waaruit de naastgelegen grotere, ook onzichtbaar, zijn samengeweven. Immers de allerkleinste en geheel en al onzichtbare haarvaatjes zijn een voortzetting van de innerlijke dingen van de mens. Hier ontwikkelt zich de eerste en binnenste verstopping en vandaar het eerste en binnenste bederf in het bloed. Als dit bederf aangroeit, veroorzaakt het ziekte en tenslotte de dood. Indien de mens echter het leven van het goede had geleefd, zouden zijn innerlijke dingen geopend zijn in de hemel, en door de hemel tot de Heer. Dus eveneens de allerkleinste en geheel onzichtbare vaatjes - het is geoorloofd de sporen van de eerste draden vaatjes te noemen vanwege de overeenstemming. Vandaar zou de mens zonder ziekten zijn en hij zou alleen zwakker worden tot de laatste ouderdom, totdat hij opnieuw een klein kind zou worden, maar een wijs klein kind. Wanneer dan zijn lichaam niet langer zijn inwendige mens of zijn geest zou kunnen bedienen, zou hij zonder ziekte vanuit zijn aardse leven overgaan in een zodanig lichaam als de engelen hebben, dus vanuit de wereld rechtstreeks in de hemel.

Hemelse Verborgenheden 5846.

Over het algemeen beschouwd vindt de invloeiing vanuit de geestelijke wereld in de mens als volgt plaats: er is niets dat iemand denkt of wil dat zijn oorsprong heeft uit zichzelf. Meer nog, alles vloeit in hem, het goede en ware vloeit in van de Heer door de hemelen, en zo door de engelen die bij de mens aanwezig zijn, het boze en valse vloeit in vanuit de hel, en zo door de boze geesten die bij hem aanwezig zijn. Wat invloeit gaat binnen in zijn gedachten en wil. Ik weet dat dit voor velen paradoxaal zal lijken, omdat het tegengesteld is aan wat het lijkt; maar de ervaring zelf zal verklaren hoe het hiermee gesteld is.

Hemelse Verborgenheden 5852.

De boze geesten die bij de mens zijn, zijn weliswaar uit de hellen, maar wanneer ze bij hem zijn, zijn ze niet in de hel, maar daaruit genomen. De plaats waar ze dan zijn is midden tussen de hel en de hemel, en wordt de 'wereld der geesten' genoemd, hierover is al eerder en vaker gesproken. In die wereld, zijn ook goede geesten die eveneens bij de mens zijn. In die wereld komen de mensen van de aarde direct na hun overlijden en na daar enige tijd te zijn geweest, worden ze of verwezen naar de lagere aarde, of neergelaten in de hel, of opgeheven in de hemel, eenieder volgens zijn leven. In die wereld vinden naar boven toe de hellen hun grens, die daar gesloten en geopend worden naar het goeddunken van de Heer. Daar vindt naar beneden toe de hemel haar grens; deze wereld is dus een tussenliggend iets wat de hel van de hemel scheidt, hieruit kan men weten wat de 'wereld der geesten' is. Als de boze geesten die bij de mens zijn, in die wereld zijn, zijn ze niet in enige helse marteling, maar zijn ze in de verkwikkelijke dingen van de eigenliefde en de liefde voor de wereld, en verder ook in alle wellusten waarin de mens zelf is, want ze zijn aanwezig in elk denken en in elke aandoening van de mens. Maar wanneer ze in hun hel worden teruggezonden, keren ze in hun vorige staat terug.

Hemelse Verborgenheden 5853.

De geesten die bij de mens komen, gaan in zijn gehele geheugen binnen en in alle kennis van het geheugen die de mens bezit. Zo trekken ze alle dingen aan die van de mens zijn en wel dermate dat ze niet anders weten dan dat deze dingen van hen zijn; dit is een groot voordeel dat geesten voor hebben op de mens. Vandaar komt het dat zij alle dingen denken die de mens denkt en dat ze alle dingen willen die de mens wil. Eveneens omgekeerd, dat de mens alle dingen denkt die deze geesten denken en dat de mens alle dingen wil die deze geesten willen; zij handelen immers als één door verbinding. Maar beiderzijds meent men dat zulke dingen in henzelf en uit henzelf zijn, dus de geesten en ook zo de mensen, maar dit is een begoocheling.

Hemelse Verborgenheden 5856.

De vergemeenschappingen van de gezelschappen met andere gezelschappen vinden plaats door geesten die zij uitzenden en door wie zij heen spreken; die geesten worden subjecten genoemd. Toen een of ander gezelschap bij mij aanwezig was kon ik dit niet weten alvorens zij een geest hadden uitgezonden. Nadat deze gezonden was, was de verbinding terstond geopend; dit is heel gewoon in het andere leven en vindt herhaaldelijk plaats. Daaruit kan vaststaan dat de geesten en engelen die bij de mens zijn, dit zijn ter wille van de vergemeenschapping met de gezelschappen in de hel en met de gezelschappen in de hemel.

Hemelse Verborgenheden 5857.

Ik sprak enige malen met geesten over het sublieme vermogen dat zij op de mens voor hebben, namelijk dat zij bij hun eerste nadering alle dingen van het geheugen van de mens aantrekken, en hoewel ze daarvóór niets hadden geweten van de wetenschappen, van de talen en van de dingen die de mens van kinds af aan tot de ouderdom toe geleerd en in zich opgenomen heeft, toch in één ogenblik in het bezit van al die dingen komen. Zo zijn zij bij de geleerden geleerd, bij de vernuftigen vernuftig en bij de voorzichtigen voorzichtig zijn. Naar aanleiding hiervan werden die geesten arrogant; het waren immers niet goede geesten. Vanwege dit werd het gegeven hun ook te zeggen dat ze bij de ongeleerden ongeleerd zijn, bij de stompzinnigen stompzinnig, bij de waanzinnigen en de dwazen waanzinnig en dwaas. Ze trekken immers alle innerlijke dingen van de mens aan bij wie ze zijn, dus eveneens ook diens begoochelingen, fantasieën en valsheden, en dus ook diens waanzinnigheden en dwaasheden. Tot de kleine kinderen kunnen boze geesten echter niet naderen, omdat dezen nog niet iets hebben in het geheugen dat zij kunnen aantrekken en daarom zijn bij hen goede geesten en engelen.

Hemelse Verborgenheden 5859.

Enige geesten klommen tot mij op en zeiden dat ze bij mij waren geweest van het begin af aan, ze hadden niet beter geweten, maar omdat ik hun het tegendeel aantoonde, bekenden ze tenslotte dat ze nu pas voor de eerste keer waren gekomen en dat ze, omdat ze gelijk alle dingen van mijn geheugen hadden aangetrokken, niets anders hadden kunnen weten. Daaruit stond eveneens vast dat geesten op het ogenblik waarop ze aankomen, alle kennis van het geheugen van de mens aantrekken alsof dit van hen is. Ook als verscheidene geesten aanwezig zijn, trekken ze elk afzonderlijk die dingen aan en menen elk afzonderlijk dat die van hen zijn; in dit vermogen komt de mens terstond na de dood. Vandaar komt het eveneens dat goede geesten in het hemelse gezelschap waarin zij komen, alle wijsheid aantrekken en bezitten die van allen in dat gezelschap is; zodanig immers is de betrekking tussen allen. Dit is de wijze waarop dit plaatsvindt, hoewel ze in het leven van het lichaam hoegenaamd niets hebben geweten van zulke dingen die in het hemelse gezelschap worden gezegd. Dit gebeurt als ze in het goede van de naastenliefde in de wereld hebben geleefd. Dit goede brengt het met zich mee dat daaraan het al van de wijsheid wordt toegeëigend, want in het goede zelf ligt dit ingeënt verborgen. Vandaar weten ze als het ware vanuit zichzelf dingen die in het leven van het lichaam onbegrijpelijk, ja zelfs onuitsprekelijk waren geweest.

Hemelse Verborgenheden 5863.

Indien boze geesten zouden beseffen dat ze bij de mens waren, en dat ze van hem afgescheiden geesten waren, en als ze zouden kunnen invloeien in de dingen die van het lichaam van de mens zijn, dan zouden ze er op duizend manieren naar streven om hem te verderven; want zij koesteren tegen de mens een dodelijke haat. Omdat deze geesten wisten dat ik een mens in het lichaam was, waren ze daarom in een aanhoudend streven om mij te verderven, niet alleen naar het lichaam, maar vooral naar de ziel. Immers een mens en een of andere geest verderven is de grootste verkwikking van het leven van al diegenen die in de hel zijn; maar ik ben voortdurend door de Heer beschermd. Daaruit kan vaststaan hoe gevaarlijk het voor de mens is in levend verkeer met geesten te zijn indien hij niet in het goede van het geloof is.

Hemelse Verborgenheden 5960.

Geesten die bij de mens zijn trekken ook zijn meningen aan, hoe die ook mogen zijn; dit is mij door vele ervaringen bewezen. Zo trekken ze niet alleen de meningen en overredingen van de mens aan in burgerlijke en zedelijke dingen, maar ook in geestelijke dingen die van het geloof zijn. Daaruit kan vaststaan dat geesten, bij hen die in ketterijen, in begoochelingen en illusies zijn ten aanzien van de ware dingen van het geloof, en in valse dingen, in eendere dingen zijn en daarvan ook niet het minste afwijken. De oorzaak dat het zo is, is opdat de mens in zijn vrije blijft en niet door enig eigene van een geest verstoord wordt.

Hemelse Verborgenheden 5983.

Dat de mens door een tweetal geesten en door een tweetal engelen vergemeenschapping heeft met de hel en met de hemel, kan hieruit vaststaan dat in het andere leven het ene gezelschap met het andere of met iemand geen vergemeenschapping kan hebben, tenzij door geesten die van hen worden uitgezonden; deze geesten-afgezanten worden subjecten genoemd, want door hen als door subjecten spreken zij. Subjecten tot andere gezelschappen uitzenden, en zich zo vergemeenschapping verschaffen, behoort tot de vertrouwde dingen in het andere leven; en het is mij ten zeerste bekend door het feit dat zij duizenden malen tot mij werden gezonden, en dat zij zonder hen niets zouden hebben kunnen weten van hetgeen bij mij was, en niets met mij vergemeenschappen van hetgeen bij hen was. Daaruit kan men weten dat de geesten en de geniën bij de mens niets anders zijn dan subjecten waardoor er vergemeenschapping is met de hel; en dat de hemelse en geestelijke engelen subjecten zijn, waardoor er vergemeenschapping is met de hemelen.

Hemelse Verborgenheden 5985.

Een subject is hij in wie het denken en het spreken van verscheidenen zijn geconcentreerd, en in wie zo verscheidenen zich als één vertonen; en omdat het subject hoegenaamd niets vanuit zich denkt of spreekt, maar vanuit anderen, en het denken en spreken van de anderen zich daar op levende wijze vertonen, menen daarom zij die invloeien dat het subject als het ware niets is, en nauwelijks bezield, maar slechts het opnemende van hun denken en spraak is. Omgekeerd echter meent het subject dat hij niet uit anderen maar vanuit zich alleen denkt en spreekt; dus spelen de begoochelingen van weerskanten haar spel. Het werd meermalen gegeven tot een subject te zeggen dat hij niets vanuit zich denkt en spreekt, maar vanuit anderen; en eveneens dat die anderen menen dat een subject niets vanuit zich kan denken en spreken; dus dat hij aan hen verschijnt zoals iemand in wie niets van het leven uit zich is. Toen degene die een subject was, dit hoorde, werd hij zeer verontwaardigd; maar opdat hij van de waarheid overtuigd zou worden, werd het gegeven met de geesten te spreken die invloeiden en dezen bekenden dit toen en zeiden dat het subject hoegenaamd niets vanuit zich denkt en spreekt, en dat hij aan hen nauwelijks als een bezield iets toeschijnt. Eens gebeurde het ook dat hij die zei dat een subject niets is, een subject werd en toen zeiden de overigen van hem dat hij niets was, waarover hij ten zeerste vertoornd was; maar niettemin werd hij daardoor onderricht hoe het hiermee is gesteld.

Hemelse Verborgenheden 5986.

Het is waard te vermelden, wat meermalen geschiedde en vandaar werd getoond, dat niemand noch in de hemel noch in de hel vanuit zich denkt, spreekt, wil en handelt, maar vanuit anderen, en zo tensloote allen en eenieder afzonderlijk vanuit de gemene invloed van het leven welke uit de Heer is. Toen ik hen hoorde zeggen dat het subject niets vanuit zich dacht en sprak, en dat het subject niettemin meende dat hij het alleen vanuit zich deed, werd het meermalen gegeven met hen te spreken die in de subjecten invloeiden. Daar deze verzekerden dat zij vanuit zich dachten en spraken, niet echter het subject, en omdat zij meenden dat zij uit zich dachten en spraken, werd het ook gegeven hun te zeggen dat dit een begoocheling is, en dat zij evenzeer als het subject vanuit anderen dachten en spraken. Om deze zaak te bevestigen, werd het ook gegeven met hen te spreken die in dezen invloeiden, en daar zij eveneens iets eenders bekenden, ook met hen die wederom in dezen invloeiden, en zo voort in een reeks door het continue. Hieruit bleek dat eenieder dacht en sprak vanuit anderen. Over deze ervaring waren de geesten ten zeerste verontwaardigd, want eenieder van hen wil dat hij vanuit zich denkt en spreekt; maar omdat ze daadoor werden onderricht hoe het hiermee gesteld is, werd tot hen gezegd dat het al van het denken en ook dat van de wil invloeit, omdat er één enig leven is, vanuit hetwelk die vermogens van het leven zijn, en dat dit invloeit uit de Heer door een wonderbaarlijke vorm, die de hemelse vorm is, niet alleen op gemeenschappelijke wijze in allen, maar ook op bijzondere wijze in de afzonderlijken; en dat het overal wordt gevarieërd volgens de vorm van elk subject zodanig als deze met de hemelse vorm samenstemt of niet samenstemt. Hieruit kan eveneens vaststaan hoe het gesteld is met de mens, waarover in hetgeen volgt, waar over de invloed wordt gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 5987.

Hoe meer het er zijn die zich focussen op één subject, des te sterker kracht heeft het subject tot denken en spreken; de kracht neemt toe volgens de meervoudigheid van de samenstemmende concentraties. Dit werd mij ook getoond door het weghalen van enigen die invloeiden, namelijk dat toen de kracht van denken en spreken van het subject was verminderd.

Hemelse Verborgenheden 5988.

Er waren subjecten bij mij, naast mijn hoofd, die spraken alsof ze in slaap waren, niettemin spraken ze goed, zoals zij die niet in de staat van de slaap waren. Het werd waargenomen dat boze geesten in die subjecten met boosaardige listen invloeiden, maar dat de invloed van hen dadelijk werd verstrooid; en omdat zij wisten dat diezelfden eerder hun subjecten waren geweest, bklaagden ze zich bijgevolg dat zij het niet langer waren. De oorzaak was dat de goede geesten nu, terwijl zij in slaap waren, op hen konden inwerken, en dat zo door hun invloed de boosaardige dingen van de boze geesten uiteengeslagen werden. Niettemin werden de boze geesten gedwongen, in die en niet in andere dingen in te vloeien. Daaruit blijkt dat er subjecten bestaan van verschillend geslacht en verschillende natuur, en dat de variaties zijn volgens de beschikking van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 5989.

De arglistigen die boven het hoofd zijn, namen eens subjecten tot zich en zonden dezen tot mij uit om met hun boze llisten te kunnen invloeien, maar zij dwaalden zeer. Deze geest, toen hij subject was geworden, kronkelde zich om en sloot zich als het ware als een rol op, om zo de invloed van zich af te werpen, zo ontwarde hij zich van hen. Daarna namen zij een ander, maar ze konden ook hem niet tot spreken brengen; hij was geslepener dan zij, hetgeen hij openbaarde door een soort van oprolling in de vorm van een spiraal, zo werden zij beetgenomen. Bovendien zenden de boze geesten niet altijd vanuit hun gezelschap subjecten uit, maar zij nemen waar welke geesten bij de anderen zijn, voorts eveneens op welke plaats diegenen zijn die eenvoudig en gehoorzaam zijn; dezen maken zij zich tot subjecten. Dit gebeurt daardoor dat zij hun denken op hem richten en hem hun aandoeningen en overredingen ingieten. Vandaar is hij niet langer zijn eigen meester, maar is hun als subject van dienst; soms weet hij dit niet.

Hemelse Verborgenheden 6032.

… Men moet weten dat er twee dingen bij de mens zijn die zijn leven maken, namelijk: geestelijk licht en geestelijke warmte. Het geestelijk licht maakt het leven van zijn verstand, en de geestelijke warmte het leven van zijn wil. Het geestelijk licht is uit zijn eerste oorsprong het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer, en daaruit het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde. De geestelijke warmte is uit haar eerste oorsprong het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer, en daaruit het goede van de hemelse liefde, hetgeen de liefde tot de Heer is, en het goede van de geestelijke liefde wat de liefde tot de naaste is, deze twee maken, zoals gezegd, het gehele leven van de mens uit. Ten aanzien van het geestelijk licht, dit gedraagt zich zo in het verstand van de mens als het natuurlijk licht in zijn uitwendig gezicht. Opdat namelijk het oog kan zien , is het nodig dat er licht is dat beschijnt, en dan ziet het oog in het licht alle dingen die overal in het rond buiten haar zijn; dus het verstandelijk gemoed dat het inwendige oog is van de mens, opdat dit oog kan zien, is het nodig dat het licht van de hemel, dat uit de Heer is, schijnt. En wanneer dit oog door dit licht beschenen is, dan ziet het de dingen die overal in het rond buiten haar zijn. Maar de objecten die het ziet, zijn geestelijk, namelijk de wetenschappelijke dingen en de ware dingen.; wanneer dit licht echter niet beschijnt, is het verstandelijk gemoed of het inwendige oog van de mens, zoals het uitwendige oog of het oog van het lichaam, in duisternis, en ziet dan niets, dat wil zeggen, vanuit de wetenschappelijke dingen niets van het ware, en vanuit de ware dingen niets van het goede.

…Ten aanzien van de geestelijke warmte, deze gedraagt zich zo in de wil van de mens als de natuurlijke warmte in het lichaam, namelijk dat zij moet levend maken. Maar de geestelijke warmte is in haar eerste oorsprong, welke oorsprong uit de Heer is, niet iets anders dan de Goddelijke Liefde jegens het algehele menselijke geslacht, en daaruit de wederkerige liefde van de mens tot Hem, almede tot de naaste. Die geestelijke warmte is in werkelijkheid warmte, die de lichamen van de engelen met warmte en tegelijk hun innerlijke dingen met liefde zegent. Vandaar komt het dat met warmte, vlam en vuur, in het Woord in de ware zin de dingen worden aangeduid die van de liefde zijn, zoals de an het goede en het ware, en ook het goede zelf.

Hemelse Verborgenheden 6054.

Wat de ziel aangaat, waarvan wordt gezegd dat die na de dood zal leven, deze is niet iets anders dan de mens zelf die in het lichaam leeft. Ze is de innerlijke mens die door het lichaam handelt in de wereld en die aan het lichaam het leven geeft. Deze mens wordt, wanneer hij van het lichaam wordt losgemaakt, een geest genoemd en verschijnt dan geheel en al in menselijke vorm, maar kan geenszins worden gezien met de ogen van het lichaam, echter wel met de ogen van de geest. Voor de ogen van de geest verschijnt hij zoals een mens in de wereld. Hij heeft zinnen of zintuigen, namelijk tast, reuk, gehoor en gezicht, veel fijner dan in de wereld. Hij heeft begeerten, verlangens, wensen, aandoeningen en liefden zoals hij in de wereld had, maar in een voortreffelijker staat. Hij denkt ook zoals in de wereld, maar volmaakter, en hij spreekt met anderen; in één woord, hij is daar zoals in de wereld. Indien hij daarover niet nadenkt dat hij in het andere leven is, dan weet hij niet anders dan dat hij in de wereld is; dit heb ik meerdere malen van geesten gehoord. Het leven na de dood immers is een voortzetting van het leven in de wereld; dit nu is de ziel van de mens die na de dood leeft. Maar opdat het woord 'ziel' niet in een volledig onbekende voorstelling verdwaalt door gissingen en hypothesen daarover, is het beter om te zeggen, de geest van de mens, of ook, de innerlijke mens, want daar verschijnt hij geheel en al als mens, met alle leden en organen die een mens heeft, en eveneens is hij de mens zelf in het lichaam. Dat dit zo is, kan ook vaststaan uit de engelen die gezien werden, waarover in het Woord, die allen in de menselijke vorm werden gezien. Alle engelen immers in de hemel hebben de menselijke vorm, omdat de Heer, die na de wederopstanding zo vaak is verschenen als mens, die vorm heeft. Dat de engel en de geest van de mens, een menselijke vorm heeft, komt omdat de algehele hemel uit de Heer ontvangt, dat hij streeft naar de menselijke vorm, waarvandaan de algehele hemel de Grootste Mens wordt genoemd. Hierover en over de overeenstemming van alle dingen van de mens met hem is eerder gehandeld. Omdat de Heer leeft in eenieder in de hemel, en door de invloed uit de Heer de algehele hemel op eenieder inwerkt, is derhalve elke engel een beeld ervan, dat wil zeggen: de volmaaktste menselijke vorm; dit geldt ook voor de mens na de dood. Alle geesten, zoveel als ik er gezien heb en dat zijn er duizenden en duizenden, zijn mij geheel en al als mensen verschenen; en sommigen van hen zeiden dat ze mensen zijn zoals in de wereld en ze voegden daaraan toe dat ze zoiets in het leven van het lichaam nooit hadden geloofd. Velen waren bedroefd dat het menselijk geslacht in zo'n onwetendheid is omtrent zijn staat na de dood en dat ze zo zinloos en inhoudsloos denken over de ziel, en dat de meesten van hen die dieper over de ziel hebben gedacht, die tot iets van ijle lucht hebben gemaakt, wat wel niet anders kon dan leiden tot die waanzinnige dwaling dat de ziel na de dood wordt verstrooid.

Hemelse Verborgenheden 6125.

Dat voor 'paarden', betekent de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke, staat vast uit de betekenis van paarden, wat de verstandelijke dingen zijn, zie: (2760, 2761, 2762, 3217, 5321); en omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot Egypte, waarmee de wetenschappelijke dingen worden aangeduid, zijn de paarden hier de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke. Wat de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke zijn, moet gezegd worden: de mens heeft een verstandelijk en een wilsdeel, en deze niet alleen in zijn inwendige mens maar ook in de uitwendige. Het verstandelijke bij de mens neemt toe en groeit vanaf de kinderleeftijd tot de manlijke leeftijd, en bestaat uit de beschouwing van de dingen die vanuit gebeurtenissen en van de ondervinding en de wetenschap zijn, verder ook uit de beschouwing van de oorzaken uit de werkingen, en ook van de gevolgen vanuit de volgorde van de oorzaken. Zo bestaat het verstandelijke in het begrip en de doorvatting van zulke dingen die van het burgerlijk en zedelijk leven zijn. Het ontstaat vanuit de invloed van het licht vanuit de hemel. Hierdoor kan elk mens ten aanzien van het verstandelijke vervolmaakt worden. Het verstandelijke wordt eenieder gegeven volgens de aanhechting, volgens het leven en volgens de gemoedsaard, en het ontbreekt ook aan niemand als hij slechts een gezond gemoed heeft. Het wordt de mens te dien einde gegeven dat hij in het vrije en zodoende keuzes kan maken, dat wil zeggen, in het vrije om het goede of het boze uit te kiezen, indien hij het verstandelijke niet heeft zodanig als het beschreven is, kan hij vanuit zichzelf dat niet doen, dus kan hem ook niets worden toe-geëigend. Verder moet men weten dat het verstandelijke van de mens dat is, wat het geestelijke opneemt, dus dat het een recipiënt is van het geestelijk ware en goede, niets immers van het goede, dat wil zeggen van de naastenliefde, en niets van het ware, dat wil zeggen van het geloof, kan iemand worden ingeboezemd die niet het verstandelijke heeft, maar ze worden ingeboezemd volgens zijn verstandelijke. Daarom wordt de mens ook niet door de Heer wederverwekt voordat hij in de volwassen leeftijd is, wanneer hij dus het verstandelijke heeft. Daarvoor valt het goede van de liefde en het ware van het geloof zoals zaad in een geheel en al onvruchtbare bodem. Wanneer de mens echter is wederverwekt, dan verricht het verstandelijke dat nut dat hij ziet en begrijpt wat het goede, en vandaar wat het ware is. Het verstandelijke immers draagt de dingen die van het licht van de hemel zijn, over in de dingen die van het schijnsel van de natuur zijn, waarvandaan de eerstgenoemde in de laatstgenoemde verschijnen, zoals de innerlijke aandoeningen van de mens in een gezicht dat niet veinst. Omdat het verstandelijke dat nut verricht, wordt daarom in het Woord op vele plaatsen waar over het geestelijke van de Kerk wordt gehandeld, ook over haar verstandelijke gehandeld. Hierover wordt elders gesproken door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Hieruit kan nu vaststaan wat onder de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke wordt verstaan, namelijk dat het de wetenschappelijke dingen zijn die de dingen bevestigen die de mens verstandelijk begrijpt en inziet, hetzij deze dingen boos dan wel goed zijn. Het zijn deze wetenschappelijke dingen die in het Woord met de paarden vanuit Egypte worden aangeduid; zoals bij Jesaja: 'Wee hun die neerdalen in Egypte om hulp, en zij steunen op paarden, en zij vertrouwen op de wagen, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat zij zeer sterk zijn, en zij zien niet op tot de Heilige Israëls, en zij zoeken Jehovah niet; want Egypte is een mens, niet God, en zijn paard vlees niet geest', (Jesaja 31:1,3); paarden vanuit Egypte voor de wetenschappelijke dingen vanuit het verdraaide verstandelijke. Bij Ezechiël: 'Hij rebelleerde tegen hem door zijn gezanten te zenden in Egypte, opdat het hem geven zou paarden, en veel volk; zal hij gedijen, zal hij ontkomen die dit doet', (Ezechiël 17:15); paarden vanuit Egypte ook voor de wetenschappelijke dingen vanuit het verdraaide verstandelijke, die worden geraadpleegd in de dingen van het geloof, en het Woord, dat wil zeggen, de Heer, wordt niet geloofd tenzij vanuit dit; dus wordt nooit geloofd, want in het verdraaide verstandelijke regeert het ontkennende. Dat zodanige wetenschappelijke dingen werden vernietigd, wordt daarmee uitgebeeld dat de paarden en de wagens van Farao verdronken in de zee Suph; en omdat die dingen met paarden en de valse leringen met wagens worden aangeduid, worden dus paarden en wagens daar zo vaak genoemd; zie: (Exodus 14:17,18,23,26,28). Vandaar in het gezang van Mozes en Mirjam: 'Ingegaan is het paard van Farao, voorts zijn wagen, voorts zijn ruiters in de zee, maar Jehovah heeft over hen de wateren van de zee doen wederkeren. Zingt Jehovah, omdat Hij al verhogende Zich heeft verhoogd; het paard en zijn ruiter heeft Hij geworpen in de zee', (Exodus 15:19,21). Eendere wetenschappelijke dingen worden ook aangeduid met de dingen die aan de koning over Israël werden voorgeschreven, bij Mozes: 'Indien zij een koning begeren, vanuit het midden der broederen zal een koning over hen worden gesteld; zo hij slechts niet de paarden voor zich vermenigvuldigt, en ook het volk niet terugleidt in Egypte om paarden te vermenigvuldigen', (Deuteronomium 17:15,16). De koning beeldde de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk Ware, (1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966, 5044, 5068), dus ten aanzien van het inzicht. Dit immers is, als het echt is, vanuit het Goddelijk Ware. Dat het inzicht door het Woord, wat het Goddelijk Ware is, moet worden verworven, niet echter door de wetenschappelijke dingen vanuit het eigen verstandelijke, wordt daarmee aangeduid dat de koning de paarden niet zou vermenigvuldigen en het volk niet in Egypte zou terugleiden om de paarden te vermenigvuldigen.

Hemelse Verborgenheden 6192.

Het is mij naar het leven getoond hoe de geesten bij de mens invloeien. Wanneer ze bij hem komen, trekken ze alle dingen van zijn geheugen aan, dus alle dingen die de mens vanaf zijn kindertijd aan geleerd en in zich opgenomen heeft, en de geesten menen dat deze dingen van hen zijn. Ze treden dus als het ware als mens op in de mens, maar het is hun niet geoorloofd verder binnen te treden bij de mens dan tot zijn innerlijke dingen die van het denken en van de wil zijn, niet echter tot de uiterlijke dingen die van het handelen en de spraak zijn, deze immers gaan tot daad over door de algemene invloed uit de Heer zonder de bemiddeling van bepaalde geesten en engelen. Maar hoewel de geesten als mens optreden in de mens ten aanzien van de dingen die van het denken en van de wil zijn, weten ze toch niet dat ze bij de mens zijn; de oorzaak hiervan is dat ze alle dingen van zijn geheugen bezitten en geloven dat deze niet van een ander, maar van hen zijn. Ook is een oorzaak dat ze zo de mens geen schade kunnen toebrengen, want als de geesten uit de hel die bij de mens zijn, niet geloofden dat deze dingen van hen waren, dan zouden ze op elke wijze daarnaar streven de mens naar lichaam en ziel te verderven, want dit is het helse verkwikkelijke zelf.

Hemelse Verborgenheden 6193.

Omdat geesten dus alle dingen bezitten die van het denken van de mens en van zijn wil zijn, en de engelen de dingen die nog innerlijker zijn, en zo de mens ten nauwste met hen verbonden is, kan de mens daarom niet anders bemerken en voelen dan dat hij het zelf is die denkt en voelt. Het is immers met alle verbinding in het andere leven zo gesteld, dat in een gezelschap waarin gelijksoortige geesten zijn, eenieder gelooft dat datgene van hem is wat van de ander is. Daarom komen de goeden, als zij in een hemels gezelschap komen, terstond in alle inzicht en wijsheid van dat gezelschap, en wel dermate dat ze niet anders weten dan dat deze in hen zijn. Zo is het ook gesteld met de mens en met de geest bij hem. De dingen die uit de geesten uit de hel invloeien, zijn boze en valse dingen, maar die welke uit de engelen vanuit de hemel invloeien, zijn goede en ware dingen. Zo wordt, door de aan elkaar tegengestelde invloeden, de mens in het midden gehouden, dus in vrijheid. De dingen die uit de engelen invloeien, verschijnen, omdat ze door meer innerlijke dingen invloeien, niet zo voor de uitwendige zin zoals de dingen die uit de boze geesten invloeien. Ook zijn de engelen zodanig dat ze geenszins willen horen dat de invloeden van het goede en het ware uit hen zijn, maar dat die uit de Heer zijn. Zij zijn verontwaardigd als er anders wordt gedacht, want zij hebben een duidelijk inzicht dat dit de waarheid is, en niets beminnen ze meer dan dat ze niet uit zichzelf willen en denken, maar uit de Heer. Omgekeerd echter zijn de boze geesten vertoornd als hun wordt gezegd dat zij niet denken en willen vanuit zichzelf, omdat dit tegen het verkwikkelijke van hun liefden is en nog meer als er wordt gezegd dat het leven niet is in hen, maar dat het invloeit. Wanneer hun dat door levende ondervinding wordt getoond, wat vaak heeft plaats gevonden, dan bekennen ze weliswaar dat het zo is, want tegen de ervaring in spreken kunnen ze niet, maar niettemin ontkennen ze het na een poos, en willen dan ook niet dat dit verder uit ondervinding wordt bevestigd.

Hemelse Verborgenheden 6198.

Er waren geesten bij mij die meenden dat zij het zelf waren die leefden en dat ik nergens anders vandaan het leven had dan uit hen, zodat zij eigenlijk mij waren. Maar toen hun werd gezegd dat zij afgescheiden geesten waren en dat ook ik een geest was ten aanzien van de innerlijke dingen, konden ze dat niet geloven. Opdat ze dit zouden weten, werden ze afgescheiden en zo werd aangetoond dat ze geesten op zichzelf waren, toch wilden ze dit niet geloven. Ze hielden dit hardnekkig vol en gingen een tijdlang weg en toen ze terugkeerden waren ze nog in dezelfde overreding. Daaruit kan eveneens vaststaan dat geesten niet anders weten dan dat de dingen die bij de mens zijn van hen zijn. Maar geesten die op zo'n hardnekkige wijze geloven, worden niet gemakkelijk tot de mensen toegelaten, omdat zij met moeite gescheiden kunnen worden. Iets soortgelijks is weliswaar in de overige geesten gelegd met als grond dat ze de mens van dienst mogen zijn, maar met hen is er verschil.

Hemelse Verborgenheden 6199.

Een andere geest meende ook, dat hij mij was en wel dermate dat hij geloofde dat hij als hij met mij mijn landstaal sprak, vanuit de zijne sprak en zei hij dat die taal zijn taal was. Maar het werd getoond dat de taal die de geesten eigen is een geheel en al andere is en dat die de universele taal van allen is, en hieruit de ideeën invloeien in mijn landstaal en dat zij zo niet vanuit zich maar in mij spreken. Dit is een aanwijzing dat ze niet alleen in de dingen die van de mens zijn komen, maar ook dat ze menen dat die van hen zijn.

Hemelse Verborgenheden 6206.

Verder moet men weten dat al het boze invloeit uit de hel, en al het goede door de hemel uit de Heer. Dat het boze echter de mens wordt toe-geëigend heeft als oorzaak dat de mens gelooft en zich overreedt dat hij dit denkt en doet uit zichzelf en dus dit van hemzelf maakt. Als hij zou geloven hoe het hiermee werkelijk is gesteld, dan zou hem het boze niet worden toe-geëigend, maar zou hem het goede uit de Heer worden toe-geëigend. Want dan zou hij terstond wanneer het boze invloeide, denken dat het was uit de boze geesten die bij hem waren, en wanneer hij dit zou denken, zouden de engelen dit afwenden en verwerpen. Want de invloed van de engelen is in dat wat de mens weet en gelooft; de invloed wordt immers niet ergens anders vastgehouden dan daar waar iets bij de mens is. Wanneer de mens zich zo het boze toe-eigent, verwerft hij zich de sfeer van dat boze en het is deze sfeer waaraan zich geesten uit de hel toevoegen die in de sfeer van een soortgelijk boze zijn, want het eendere wordt met het eendere verbonden. De geestelijke sfeer bij de mens of geest is de aan het leven van zijn liefden ontvloeiende uitwaseming, waar vanuit van verre al wordt onderkend hoedanig hij is. Volgens de sferen worden allen in het andere leven, ook de gezelschappen onderling, verbonden, en eveneens ontbonden. Want tegengestelde sferen botsen en stoten elkaar wederzijds af. Vandaar zijn de sferen van de liefden van het boze alle in de hel, en de sferen van de liefde van het goede alle in de hemel, dat wil zeggen, zij die daarin zijn.

Hemelse Verborgenheden 6214.

Hoe moeilijk het voor de mens is om te geloven dat geesten zijn gedachten kennen, kon voor mij uit het volgende vaststaan. Voor ik met geesten sprak gebeurde het dat een bepaalde geest mij met weinig woorden aansprak over de dingen die ik dacht. Ik was er vandaar verbaasd over dat een geest dit wist, omdat ik meende dat zulke dingen verborgen en alleen aan God bekend waren. Daarna, toen ik met geesten begon te spreken, was ik verontwaardigd dat ik niets had kunnen denken wat zij niet zouden weten en dat dit hinderlijk voor mij zou gaan worden. Maar nadat ik er na enige dagen aan gewend was geraakt, werd het mij vertrouwd. Tenslotte werd het ook bekend dat geesten niet alleen alle dingen van het denken en van de wil van de mens opmerken, maar ook veel meer dingen dan de mens zelf. De engelen merken nog meer dingen op, namelijk de bedoelingen en de einddoelen, van eersten door middelsten tot laatsten; en de Heer weet niet alleen hoedanig de gehele mens is, maar ook hoedanig hij zal zijn tot in het eeuwige. Daaruit kan vaststaan dat volstrekt niets verborgen is, maar dat wat de mens van binnen denkt en beraamt, in het andere leven duidelijk openligt zoals op klaarlichte dag.

Hemelse Verborgenheden 6314.

Eender als met het licht is het ook gesteld met de warmte die voor de mens de levenswarmte is; deze levenswarmte trekt haar oorsprong in het geheel niet uit de warmte van de zon van de wereld, maar uit de geestelijke warmte die de liefde is en uit de Heer voortgaat. Deze warmte hebben de engelen. Vandaar is de mens voor zoveel hij in de liefde is, in de levenswarmte. Het lichaam echter is in de warmte van de wereld, en eveneens is dit het innerlijk zinlijke. Maar de levenswarmte vloeit in de warmte in en maakt haar levend. Het is met de zuiverheden en de grofheden ervan eender gesteld als met de lichten. Het is deze warmte die wordt verstaan onder de heilige vuren in het Woord, daarom worden met vuren daar de hemelse liefden aangeduid. In de tegenovergestelde zin is het die warmte die wordt verstaan onder de helse vuren, daarom worden met die vuren in het Woord de helse liefden en haar begeerten aangeduid.

Hemelse Verborgenheden 6322.

Het is volgens alle schijn dat de uitwendige zinnen, zoals het gezicht en het gehoor, in het denken invloeien en daar ideeën opwekken; want het schijnt alsof de objecten de zinnen bewegen, eerst de uitwendige en daarna de inwendige, en dat eveneens de spraak dit doet. Maar deze schijn is, hoe sterk hij ook mag zijn, toch een begoocheling; immers, het uitwendige, dat grof en stoffelijk is, kan niet invloeien in het inwendige dat zuiver en geestelijk is en dit bewegen; dit is tegen de natuur. Het is de inwendige zin of de zin van de geest zelf, die door de uitwendige zin voelt, en de uitwendige zinzetel beschikt om de objecten naar zijn wenken op te nemen, waarom ook de zinzetels, zoals de zinzetel van het gezicht of van het oog, zich in één ogenblik aanpast aan alle objecten volgens het hoedanige ervan, wat in de zinzetels niet zou gebeuren als er niet een invloed was uit het innerlijke. Alle vezels immers en aanhangsels, die er zeer vele zijn rondom elke zinzetel of elk zintuig, worden in één oogwenk op overeenkomstige wijze bepaald tot het hoedanige van het object; ja zelfs wordt ook aan het orgaan zelf in één ogenblik een gelijkvormige staat ingegoten. Vaak was er onder de geesten sprake van deze schijn en door de engelen werd even vaak geantwoord dat de invloed geenszins plaatsvindt uit de uitwendige dingen in de inwendige, maar uit de inwendige in de uitwendige, en dat dit is volgens de orde; en tegen deze orde in kan geen invloed plaatsvinden. Ik heb twee en driemaal geesten uit een gezelschap van engelen zien gescheiden worden, omdat zij vanuit de schijn hadden geloofd dat er een invloed is uit de uitwendige dingen in de inwendige, dus dat er een fysieke invloed en geen geestelijke is. De oorzaak van de scheiding was deze dat men zo ertoe zou hebben kunnen besluiten dat de hellen, die in de uitwendige dingen zijn, konden invloeien in de hemelen, die in de inwendige dingen zijn; en eveneens zou men ertoe hebben kunnen besluiten dat de invloed van het leven niet zou zijn uit de Heer, terwijl toch uit Hem het al van het leven invloeit, omdat Hijzelf in het binnenste is en ten opzichte van Hem alle dingen uitwendig zijn.

Hemelse Verborgenheden 6393.

'En hij zal de schouder buigen om last te dragen', (Genesis 49:15); dat dit betekent dat hij niettemin met alle moeite arbeidt, staat vast uit de betekenis van de schouder hetgeen is alle macht of alle moeite, (1985, 4931 tot 4937); en uit de betekenis van last dragen, hetgeen is werken doen ter wille van de verdienste. Vandaar wordt met 'de schouder buigen om last te dragen', aangeduid met alle moeite arbeid verrichten om werken te doen ter wille van de verdienste. Dat dit last dragen wordt genoemd, komt omdat zij het goede niet doen vanuit de aandoening van het goede, en zo dus niet vanuit het vrije, maar vanuit de aandoening van zich, hetgeen het slaafse is, (6930). Wat verder nog diegenen aangaat die loon willen voor de werken die zij verrichten, moet men weten dat zij nooit tevreden zijn, maar dat ze verontwaardigd zijn als ze niet meer loon ontvangen dan de overigen. Indien zij zien dat anderen meer gezegend zijn dan zij, zo zijn zij verdrietig en klagen aan. Zij stellen ook de gezegendheid niet in de inwendige gezegendheid, maar in de uitwendige, namelijk om uit te blinken en om te heersen en om door de engelen bediend te worden, dus om boven de engelen te zijn en als gevolg daarvan dus vorsten en magnaten in de hemel te zijn. De hemelse gezegendheid bestaat toch echter daarin om juist niet te willen heersen, noch door anderen bediend te worden, maar anderen te willen dienen en de minsten te zijn, zoals de Heer leert: 'Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, naderden, zeggende: Geef ons dat wij mogen zitten, de een aan Uw rechter- en de ander aan Uw linkerzijden in Uw heerlijkheid. Jezus zei tot hen: Gij weet niet wat gij vraagt; het zitten aan Mijn rechter- en Mijn linkerzijden staat bij Mij niet te geven, maar aan wie het bereid is. Gij weet dat degenen die geacht worden over de natiën te heersen, heerschappij voeren over hen, en de magnaten hebben mogendheid over dezelve; niet zo zal het onder u zijn; maar zo wie onder u groot zal willen zijn, die zal uw dienaar zijn, en zo wie onder u de eerste zal willen zijn, die zal aller knecht zijn; want de Zoon des mensen is niet gekomen om bediend te worden, maar om te bedienen', (Markus 10:35 tot 45). En dat de hemel is voor hen die zonder het doel om beloond te worden het goede doen, bij Lukas: 'Een elk die zichzelf verhoogd zal hebben, zal vernederd worden, maar die zichzelf vernederd zal hebben, zal verhoogd worden. Wanneer gij een middagmaal of een avondmaal zal houden, zo roep niet uw vrienden, noch uw broeders, noch uw verwanten, noch de rijke buren, opdat ook die u niet te eniger tijd wedernoden en u vergelding geschiede; maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden; dan zult gij gezegend zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; het zal u vergolden worden in de wederopstanding der gerechten', (Lukas 14:11 tot 14). De vergelding in de wederopstanding der gerechten is de inwendige gelukzaligheid vanuit het weldoen zonder beloning, welke zij uit de Heer ontvangen wanneer zij nutten betrachten, en zij die het liefhebben te dienen zonder beloning, worden, hoe meer zij dat liefhebben, over des te edeler nutten aangesteld, en zij zijn daadwerkelijk groot en machtig boven de anderen. Zij die goede werken doen ter wille van de beloning, zeggen ook, omdat zij het vanuit het Woord weten, dat ze de kleinsten in de hemel willen zijn, maar dan denken ze door zo te spreken groot te worden, dus hetzelfde einddoel is daarin gelegen. Zij die echter zonder beloning het goede doen, denken niet daadwerkelijk aan voorrang, maar alleen aan van dienst zijn. Men zie wat eerder over de verdienste vanuit de werken is gezegd en getoond, hoedanig zij in het andere leven zijn, dat ze namelijk hout schijnen te zagen en gras te maaien, (1110, 1111, 4943); hoe zij worden uitgebeeld, (1774, 2027); dat zij die het goede hebben betracht ter wille van zich en van de wereld, niets van beloning ontvangen voor dat goede in het andere leven, (1835). Dat zij die verdienste stellen in de werken, het Woord ten gunste van henzelf uitleggen volgens de letter, en dat zij de innerlijke dingen ervan bespotten, (1774, 1877). Dat de ware naastenliefde zonder enig streven naar verdienste is, (2340, 2373, 2400, 3816). Dat zij die het geloof van de naastenliefde scheiden, de werken die zij gedaan hebben, tot werken maken waarmee men verdienste ontvangt, (2373). Dat zij die de hemel binnentreden, het eigene en de verdienste afleggen, uit zich, (4007). Dat geloven dat men het goede doet vanuit zich, en dat men door dat goede verdienste verwerft, in de aanvang van de hervorming bij de meesten is, maar dat zij dit afleggen naar gelang zij worden wederverwekt, (4174).

Hemelse Verborgenheden 6398.

'Dan zal een slang zijn op de weg', (Genesis 49:17). Dit betekent hun redenering over het ware, omdat het goede nog niet leidt en staat vast uit de uitbeelding van Dan, die degenen zijn die in het ware en nog niet in het goede zijn, (6396); en ook uit de betekenis van de slang, wat de redenering vanuit het zinlijke is; en uit de betekenis van de weg, wat het ware is, (627, 2333). Dus wordt met Dan een slang op de weg hun redenering over het ware aangeduid, omdat het goede nog niet leidt. Hoedanig die redenering is en hoedanig het ware daaruit, zal in het geen volgt worden gezegd. Dat de slang de redenering vanuit het zinlijke is, komt omdat de innerlijke dingen van de mens in de hemel worden uitgebeeld door dieren van verschillend geslacht en vandaar in het Woord eendere dingen met dezelfde dieren worden aangeduid; de zinlijke dingen van de mens werden uitgebeeld met slangen; de oorzaak hiervan was dat de zinlijke dingen de laagste bij de mens zijn, en naar verhouding zoals aardse dingen en als het ware kruipen, zoals eveneens kan vaststaan uit de vormen door welke de zinlijke dingen invloeien, waarover vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders gehandeld zal worden. Vandaar werden die zinlijke dingen uitgebeeld door slangen en wel in die mate dat het goddelijk zinlijke van de Heer werd uitgebeeld door de bronzen slang in de woestijn, (4211), en de voorzichtigheid en de omzichtigheid zelf, welke in de uitwendige dingen bestaat, met slangen werd aangeduid bij Matthéüs: 'Zijt voorzichtig zoals de slangen en eenvoudig zoals de duiven', (Matthéüs 10:16). Wanneer echter de mens in het zinlijke is, verwijderd van het inwendige, zoals diegenen zijn die in het ware en nog niet in het goede zijn, en vanuit het zinlijke spreekt, dan wordt met de slang de redenering aangeduid; hier dus, waar over Dan wordt gehandeld, de redenering over het ware, omdat het goede nog niet leidt; anders worden ook de boosheid, de geslepenheid en de arglist met de slangen aangeduid, maar met vergiftige slangen, zoals met adders en dergelijke; hun redenering is vergif. Dat de slang de redenering vanuit het zinlijke is, zie: (195, 196, 197); en dat de slang elk boze in het algemeen is, en dat de boze dingen met de soorten van slangen worden onderscheiden, (251, 254, 257).

Hemelse Verborgenheden 6400.

'Bijtende de hielen van het paard', dat dit de begoochelingen vanuit de laagste natuur betekent, staat vast uit de betekenis van bijten, namelijk aankleven en zo schade berokkenen; uit de betekenis van de hielen van het paard, wat de begoochelingen zijn vanuit de laagste natuur; de hiel is immers het laagste natuurlijke en lichamelijke, zie: (259, 4938 tot 4952); en het paard is het verstandelijke, zie: (2761, 2762, 3217, 5321, 6125). Hier is het paard de begoochelingen omdat dit het verstandelijke van het laagste natuurlijke of van het zinlijke is. Dat zij die in het ware zijn en nog niet in het goede , in begoochelingen zijn vanuit de laagste natuur, kan hieruit vaststaan dat het ware niet in enig licht is, tenzij daarbij of daarin het goede is. Het goede immers is gelijk een vlam, die licht van zich uitzendt, en waar dan het goede op enig ware stuit, beschijnt het dit niet slechts, maar leidt het ook in zijn licht tot zich binnen. Zij dus die in het ware zijn en nog niet in het goede, zijn in het schaduwachtige en in het duistere, omdat het ware uit zich niets van licht heeft, en het licht dat zij vanuit het goede hebben, is flauw zoals een licht dat verdwijnt. Daarom zijn zij als ze denken en redeneren over het ware, en vanuit het ware over het goede, eender aan diegenen die in duisternis drogbeelden zien en geloven dat het werkelijke lichamen zijn, of die in de schaduw strepen op een wand zien en met de fantasie daaruit een of ander beeld opmaken, hetzij van een mens, hetzij van een dier, terwijl toch wanneer het licht opgaat, uitkomt dat het alleen maar strepen zonder enig beeld zijn. Eender is het gesteld met de ware dingen bij hen, zij zien immers als ware dingen, dingen die geen ware dingen zijn, die eerder gelijk zijn te stellen met drogbeelden en met strepen op een wand. Vanuit deze mensen, die in enig ware vanuit het Woord zijn geweest, maar niet in het goede, zijn ook alle ketterijen binnen de Kerk ontstaan, want het ketterse verscheen aan hen geheel en al als het ware. Ook de valse dingen binnen de Kerk, dat zij die ze verkondigd hebben, niet in het goede waren, kan daaruit vaststaan dat zij het goede van de naastenliefde ver achter het ware van het geloof hebben geworpen, en dat zij voor een deel zulke dingen hebben verzonnen die met het goede van de naastenliefde geenszins samenstemmen. Er wordt gezegd dat zij die in het ware en nog niet in het goede zijn, over het ware en over het goede redeneren uit de begoochelingen vanuit de laagste natuur, daarom moet gezegd worden wat begoochelingen zijn. Als voorbeeld dient het leven van de mens na de dood. Zij die in de begoochelingen zijn vanuit de laagste natuur, zoals diegenen die in het ware en nog niet in het goede zijn, geloven niet dat er iets anders bij de mens leeft dan zijn lichaam, en dat de mens wanneer hij sterft, in het geheel niet kan wederopstaan tenzij hij opnieuw zijn lichaam terugkrijgt. Indien hun wordt gezegd dat het de innerlijke mens is die in het lichaam leeft en die door de Heer wordt wederopgewekt wanneer het lichaam sterft, en dat die mens een zodanig lichaam heeft als geesten of engelen hebben, en dat hij zoals de mens in de wereld, ziet, hoort en spreekt, met anderen in gezelschap is, en zichzelf geheel en al als een mens toeschijnt, dan kunnen zij deze dingen niet aanvaarden. De begoochelingen vanuit de laagste natuur maken dat zij geloven dat zulke dingen niet kunnen bestaan. De voornaamste oorzaak hiervan is dat zij die dingen niet met de ogen van hun lichaam zien. Zulke mensen kunnen ook, wanneer zij over de geest of de ziel nadenken, daarover in het geheel geen voorstelling hebben dan alleen een zodanige als over de onzichtbare dingen van de natuur. Daarom maken zij deze dingen of tot iets zoals adem, of tot zoiets als lucht of iets etherachtigs, iets als een vlam en sommigen tot iets puur van de gedachten met nauwelijks iets van levenskracht voordat het opnieuw met het lichaam wordt verbonden. Deze dingen denken zij, omdat alle innerlijke dingen voor hen schaduwen en duisternissen zijn, en alleen de uitwendige dingen in het licht zijn. Daaruit blijkt hoe gemakkelijk zulke mensen in dwaling kunnen vallen, want als zij slechts denken over het lichaam, hoe het opnieuw aaneen zal groeien, over de ondergang van de wereld, dat men die zoveel eeuwen lang tevergeefs heeft verwacht, over de wilde dieren, dat zij een leven hebben dat niet ongelijk is aan dat van de mens, dat er geen doden verschijnen en boodschappen brengen over de staat van hun leven - wanneer zij over deze en dergelijke dingen denken, treden zij gemakkelijk terug van het geloof aan de wederopstanding en dus ook in verscheidene andere dingen. De oorzaak hiervan is deze, dat zij niet in het goede zijn en door het goede in het licht. Omdat hun staat zodanig is, wordt er ook gezegd: 'En zijn ruiter zal achterover vallen; Uw heil verwacht ik Jehovah', waarmee wordt aangeduid dat er vandaar terugtreding is, tenzij de Heer hulp brengt.

Hemelse Verborgenheden 6435.

'Tot aan het verlangen van de heuvels der eeuw', (Genesis 49:26); dat dit betekent tot de hemelse wederzijdse liefde, staat vast uit de betekenis van de heuvels der eeuw, die de dingen van de wederzijdse liefde zijn. Dat de geestelijke Kerk tot die liefde moge komen wordt aangeduid met 'tot aan het verlangen van de heuvelen der eeuw'. Alvorens vanuit andere plaatsen van het Woord wordt aangetoond dat met de heuvels der eeuw de wederzijdse liefde wordt aangeduid, moet eerst worden gezegd wat onder de wederzijdse liefde wordt verstaan waartoe de mens van de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, zich moet inspannen om te bereiken. Uit de dingen die meermalen eerder zijn gezegd en getoond, kan vaststaan dat er twee rijken zijn die de hemel samenstellen, namelijk het hemels rijk en het geestelijk rijk. Het verschil tussen die beide rijken is hierin gelegen dat het inwendig goede van het hemels rijk het goede van de liefde tot de Heer is, en dat het uitwendige ervan het goede van de wederzijdse liefde is. Zij die van dat rijk zijn, zijn in het goede van de liefde, niet echter in het ware, wat het ware van het geloof wordt genoemd. Dit immers is in het goede van dat rijk gelegen en wel dermate dat het niet afgescheiden van het goede kan worden gezien, daarom kunnen zij die van dat rijk zijn het geloof niet eens noemen, (202, 203, 4448), want in de plaats van het ware van het geloof bij hen is het goede van de wederzijdse liefde. Wat echter het geestelijk rijk betreft, het inwendige ervan is het goede van de liefde jegens de naaste, het uitwendige echter is het ware van het geloof. Hieruit kan vaststaan welk verschil er is tussen die beide rijken, voorts eveneens dat ze hierin samenkomen dat het uitwendige van het hemels rijk samenvalt met het inwendige van het geestelijk rijk, door een bemiddelende wat het hemelse van het geestelijke wordt genoemd. Het uitwendige immers van het hemels rijk, is zoals eerder is gezegd, het goede van de wederzijdse liefde, en het inwendige van het geestelijk rijk is het goede van de liefde jegens de naaste, maar het goede van de wederzijdse liefde is innerlijker dan het goede van de liefde jegens de naaste. Het eerstgenoemde is immers vanuit het redelijke, het laatstgenoemde is echter vanuit het natuurlijke. Maar hoewel het goede van de wederzijdse liefde, hetgeen het uitwendige van de hemelse Kerk is, innerlijk is, en het goede van de liefde jegens de naaste uiterlijk is, verbindt de Heer nochtans deze goeden door een bemiddelende, zoals hierboven is gezegd, en zo verbindt Hij die beide rijken. Om onderscheid te maken tussen het uitwendig goede van de hemelse Kerk, is het geoorloofd om in hetgeen volgt het eerstgenoemde goede het goede van de wederzijdse liefde te noemen, en het laatstgenoemde goede het goede van de liefde jegens de naaste, welk verschil in het voorafgaande niet in acht was genomen. Wanneer men deze dingen eenmaal weet, kan het gezegd worden wat er wordt aangeduid met 'tot aan het verlangen van de heuvelen van de eeuw', wat behoort tot de zegeningen van Israël ten aanzien van deze geestelijke Kerk, namelijk dat het wil zeggen dat het geestelijk rijk moge komen boven het goede van de naastenliefde tot aan het goede van de wederzijdse liefde, die van het hemels rijk is, en dat zo die beide rijken op binnenste wijze mogen worden verbonden. Deze dingen zijn het die met die woorden worden aangeduid. Op zeer vele plaatsen in net profetische Woord worden bergen en heuvelen genoemd en daarmee worden in de inwendige zin de goede dingen van de liefde aangeduid, met de bergen het goede van de liefde tot de Heer, hetgeen het inwendige van het hemels rijk is, en met de heuvelen het goede van de wederzijdse liefde, hetgeen het uitwendige van hetzelfde rijk is. Maar waar gehandeld wordt over het geestelijk rijk, daar wordt met de bergen het goede van de liefde jegens de naaste aangeduid, hetgeen het inwendige is van dat rijk, en met de heuvelen het ware van het geloof, hetgeen het uitwendige ervan is. Men dient te weten dat elke Kerk van de Heer inwendig en uitwendig is, en zo dus het ene en het andere rijk van Hem. Dat die dingen met de heuvelen worden aangeduid, kan vaststaan uit deze plaatsen; bij Jesaja: 'In het laaste der dagen zal de berg van Jehovah zijn tot het hoofd der bergen, en verheven boven de heuvelen', (Jesaja 2:2; Micha 4:1); de berg van Jehovah, hetgeen Zion is, staat voor het hemels Rijk van de Heer, dus voor het goede van dat rijk, hetgeen de liefde tot de Heer is, en dus in de hoogste zin de Heer Zelf, want al de liefde en al het goede in het hemelse rijk is van de Heer. Iets eenders wordt met de berg Zion elders in het Woord aangeduid, en met de heuvel ervan het goede van de wederzijdse liefde; zoals bij Jesaja: 'Jehovah Zebaoth zal neerdalen om krijg te voeren op de berg Zions, en op haar heuvel', (Jesaja 31:4); daar staat de heuvel voor het goede van de wederzijdse liefde en omdat dit hiermee wordt aangeduid en met de berg het goede van de hemelse liefde, wat de liefde tot de Heer is, wordt er gezegd dat Jehovah neerdaalt om krijg te voeren op die berg. Jehovah voert geen krijg op de berg Zions en haar heuvel, maar waar het goede van de liefde is, voor dit, dat wil zeggen, voor hen die daarin zijn, voert de Heer, Die daar Jehovah is, krijg. Indien Hij voor Zion en voor Hierosolyma krijg voerde, is het omdat die de hemelse Kerk uitbeeldden. Daarom eveneens werd de berg Zions heilig genoemd en werd eveneens Hierosolyma heilig genoemd, terwijl zij toch in zich vuil was, zoals bij de profeten blijkt, waar over haar gruwelen wordt gehandeld. Bij David: 'De bergen zullen vrede dragen, en de heuvelen in gerechtigheid', (Psalm 72:3). Bij dezelfde: 'Looft Jehovah, gij bergen, en alle heuvelen', (Psalm 148:9). Bij dezelfde: 'De bergen sprongen als rammen, de heuvelen zoals de zonen van de kudde; (Psalm 114:4,6). Bij dezelfde: 'De berg Gods, de berg van Baschan, de berg van de heuvelen de berg van Baschan; waarom springt gij op, bergen, heuvelen van de bergen: God verlangt op die te wonen, ook zal Jehovah wonen voor altijd', (Psalm 68:16,17); de bergen staan in die plaatsen voor de hemelse liefde, en de heuvelen voor de geestelijke liefde. Dat het niet bergen noch heuvels zijn die worden bedoeld, noch zij die op de bergen en de heuvels waren, blijkt duidelijk. Bij Jesaja: 'Het zal zijn op alle hoge berg, en op alle verhevene heuvel, beken, leidingen van de wateren', (Jesaja 30:25); leidingen van de wateren voor de erkentenissen van het goede en het ware, waarvan wordt gezegd dat zij op alle hoge berg en verhevene heuvel zijn, omdat die erkentenissen vloeien vanuit de goede dingen van de hemelse en de geestelijke liefde. Bij Habakuk: 'Jehovah stond en mat het land; Hij zag en Hij wierp de natiën uiteen, omdat de bergen van de eeuwigheid zijn verstrooid, en de heuvelen van de eeuw zich hebben vernederd', (Habakuk 3:6); de bergen van de eeuwigheid staan voor het goede van de liefde hetgeen de Oudste Kerk had, die hemels was. De heuvels van de eeuw voor het goede van de wederzijdse liefde, dat die Kerk had. Het eerstgenoemde was haar inwendige, het laatstgenoemde haar uitwendige. Wanner die Kerk in het Woord wordt bedoeld, wordt er, omdat zij de Oudste is, ettelijke malen eeuwigheid aan toegevoegd, zoals hier bergen van de eeuwigheid, en elders dagen van de eeuwigheid, (6239); en eveneens wordt er eeuw aan toegevoegd, zoals hier heuvels van de eeuw, zoals eveneens in de profetische uitspraak van Israël: 'Tot het verlangen der heuvelen der eeuw'; daaruit kan vaststaan dat met de heuvels der eeuw de goede dingen van de wederzijdse liefde worden aangeduid, die de hemelse Kerk heeft, of het hemels Rijk van de Heer. Eender bij Mozes, in diens profetische uitspraak over Jozef: 'Van de eerstelingen van de bergen van het oosten, en van de kostbare dingen van de heuvelen van de eeuwigheid, dat zij komen voor het hoofd van Jozef', (Deuteronomium 33:15,16). Bij Jesaja: 'De bergen en de heuvels zullen schallen van gezang, en alle bomen van het veld zullen de handpalmen samenklappen', (Jesaja 55:12). Bij Joël: 'In dien dag zullen de bergen van most druipen, en de heuvels van melk vloeien, en alle beken van Jehudah zullen met wateren vloeien', (Joël 3:18; Amos 9:13). Bij Ezechiël: 'Mijn schapen dwalen in alle bergen, en op alle hoge heuvel, en op alle aangezichten van de aarde zijn zij verstrooid; Ik zal hen, de omtrekken van Mijn heuvel, stellen tot een zegen, en de regen neerzenden op zijn tijd', (Ezechiël 34:6,26). Bij Jeremia: 'Op alle heuvelen in de woestijn zijn de verwoesters gekomen, omdat het zwaard van Jehovah verterende is', (Jeremia 12:12); in deze plaasten worden de goede dingen van de hemelse liefde aangeduid met de bergen, en eender met de heuvels, maar in een lagere graad. Omdat de bergen en de heuvels zulke dingen betekenden, was ook in de Oude Kerk de goddelijke eredienst op bergen en op heuvels; en daarna stelde de hebreeuwse natie altaren op bergen en heuvels, en slachtofferde en rookte zij daar; en waar geen heuvels waren, bouwden zij hoogten; en omdat deze eredienst afgodisch werd daardoor dat zij de bergen en de heuvels zelf voor heilig hielden, en in het geheel niet dachten over de heilige dingen die zij betekenden, werd derhalve die eredienst verboden aan het israëlitische en het joodse volk, omdat dat volk meer dan de andere ten zeerste tot de afgodische eredienst was geneigd. Opdat evenwel dit uitbeeldende, wat er in de oude tijden was geweest, zou worden behouden, werd de berg Zion verkozen, en daarmee werd in de hoogste zin het goddelijk goede van de Goddelijke Liefde van de Heer uitgebeeld, en in de betrekkelijke zin het goddelijk hemelse en het goddelijk geestelijke in Zijn Rijk. Omdat zulke dingen werden aangeduid, werd het Abraham bevolen om zijn zoon te offeren op een van de bergen in het land Moriah; voorts verscheen eveneens de Heer op een berg aan Mozes, en werd boven van de berg af de Wet verkondigd. Immers, Hij verscheen aan Mozes op de berg Horeb, en de wet werd verkondigd op de berg Sinaï, en eveneens werd de tempel van Hierosolyma op een berg gebouwd. Dat men krachtens de oude rite de heilige eredienst hield op bergen en heuvels, en dat nadien bij de natiën, en eveneens de afgodische Israëlieten en Joden hierop slachtofferden en rookten, blijkt bij Jeremia: 'Uw echtbreuken, en uw gehinnik, de snoodheid van uw hoererij, op de heuvelen in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien', (Jeremia 13:27); daar gaat het over Hierosolyma. Bij Ezechiël: 'Toen hun doorboorden waren in het midden van hun afgoden, rondom hun altaren, op alle hoge berg, in alle hoofden van de bergen, en onder alle groene boom, en onder alle dichte eik', (Ezechiël 6:13). Bij Jeremia: 'Op alle hoge heuvel, en onder alle groene boom, gij overtredende loonhoer', (Jeremia 2:20; 3:6; 1 Koningen 14:23; 2 Koningen 16:4; 17:10). Omdat de afgodische eredienst op bergen en heuvels plaatsvond, worden daarmee in de tegenovergestelde zin de boze dingen aangeduid die van de liefde van zich zijn, zoals bij Jeremia: 'De bergen, en ziet, zij beven, en alle heuvels worden omgekeerd; ik zag, en ziet, geen mens, en alle vogels van de hemel waren weggevlogen', (Jeremia 4:24,25). Bij Jesaja: 'Alle dal zal opgheven worden, en alle berg en heuvel zal vernederd worden', (Jesaja 40:4). Bij dezelfde: 'Ziet, Ik heb u gesteld tot een dorsslede van een verse dorsslede, voorzien van pinnen; gij zult de bergen vermalen, en de heuvels zult gij stellen zoals kaf', (Jesaja 41:15). Bij dezelfde: 'Ik zal bergen en heuvels verwoesten, en al hun gras zal Ik doen verdorren', (Jesaja 42:15). Bij Micha: 'Hoort, ik bid u, hetgeen Jehovah spreekt: Sta op, twist met de bergen, en laten de heuvels uw stem horen', (Micha 6:1). Bij Jeremia: 'Verloren schapen waren Mijn volk, zijn herders hebben hen verleid; weerspannige bergen, van de berg op de heuvel gingen zij, zij vergaten hun legering', (Jeremia 50:6; 16:16; Nahum 1:5,6). Dat de bergen en de heuvels de goede dingen van de hemelse en geestelijke liefde betekenden, kwam omdat zij boven het land uitstaken, en met de uitstekende en hoge dingen werden de dingen aangeduid die van de hemel waren, en in de hoogste zin die van de Heer waren. Het land Kanaän betekende immers het hemels Rijk van de Heer, (1607, 3038, 3481, 3705, 4240, 4447); vandaar waren alle dingen die daar waren, aanduidend, de bergen en de heuvels voor zulke dingen die hoog zijn; wanneer immers de Oudsten, die van de hemelse Kerk waren, een berg beklommen, zo deed zich aan hen de hoogte voor, en vanwege de hoogte het heilige, omdat van Jehovah of de Heer werd gezegd dat Hij in de hoogste dingen woont, en omdat de hoogte in de geestelijke zin het goede van de liefde was, (650).

Hemelse Verborgenheden 6495.

Uit de dingen die tot dusver zijn aangevoerd ten aanzien van het toeval en de voorzienigheid, kan vaststaan dat de invloed uit de Heer rechtsreeks is en eveneens door middel van de hemel. Maar de invloed die uit de Heer is, is het goede van de hemelse liefde, dus van de liefde tot de naaste. In deze liefde is de Heer aanwezig, want Hij heeft het algehele menselijke geslacht lief en Hij wil de afzonderlijken tot in het eeuwige zaligen; en omdat het goede van die liefde uit Hem is, is Hijzelf daarin en is dus bij de mens aanwezig die in het goede van die liefde is. Maar als de mens zich in zo'n staat brengt dat hij de invloed uit de hel opneemt, dan voelt hij het leven van de eigenliefde en die van de wereld als verkwikkelijk, en het leven van de liefde tot de naaste, als het niet is ten gunste van hemzelf, als onverkwikkelijk. Omdat de mens die in deze staat is, niets anders dan boze dingen begeert en niets anders dan valse dingen over het geestelijk leven denkt, wordt hij, opdat hij dus niet handelt zoals hij begeert, en niet zo spreekt als hij denkt, in banden gehouden door zijn liefden zelf. Hij vreest daarvan te worden beroofd en vreest dus het verlies van eer, gewin, faam en leven. In deze banden die het laatste vlak vormen, vloeit dan de Heer in en hierdoor regeert Hij hem. Vandaar verschijnt hij ook in zijn handelen als zedig en burgerlijk en soms als een engel en berokkent hij het gezelschap en de naaste ook geen schade, en als hij dit zou doen, dan zijn er de burgerlijke wetten die straffen. Maar dit vlak van handelen is niets in het andere leven; de mens is daar in de geestelijke wereld en dus in de sfeer van zijn innerlijke dingen, namelijk, hoe hij innerlijk is geweest, zodanig is hij daar, niet hoe hij verscheen in de uitwendige dingen. De uitwendige dingen worden hem immers afgenomen en wanneer deze eenmaal zijn afgenomen, komt het naar voren of hij een duivel of een engel is geweest toen hij in de wereld leefde.

Hemelse Verborgenheden 6534.

Ook ruiters; dat dit de verstandelijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van de ruiters, wat de dingen zijn die van het verstand zijn, want met het paard wordt het verstandelijke aangeduid, (2760, 2761, 2762, 3217, 5321, 6125). Dat de ruiters de dingen zijn die van het verstand zijn, kan verder vaststaan uit deze plaatsen; bij Mozes: 'Jehovah alleen leidde hem; Hij deed hem rijden op de hoogte der aarde', (Deuteronomium 43:12,12), waar gehandeld wordt over de Oude Kerk. Doen rijden op de hoogten der aarde, staat voor begiftigen met een hoger verstand. Bij David: 'In Uw eer stijg op en rijd op het woord der waarheid en der zachtmoedigheid en der gerechtigheid, en Uw rechterhand zal U wonderbaarlijke dingen leren', (Psalm 45:5), waar over de Heer wordt gehandeld; rijden op het woord der waarheid, voor in het verstand zelf van het ware zijn. Bij dezelfde: 'Zingt Gode, looft Zijn naam, verheft Hem Die rijdt op de wolken, door Jah, Zijn naam', (Psalm 68:5), ook daar over de Heer. De wolken voor de letterlijke zin van het Woord, zie: (voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis, 4060, 4391, 5922, 6343), rijden op dezelve, voor zijn in de inwendige zin, waar het ware in zijn inzicht en zijn wijsheid is. Bij Zacharia: 'Te dien dage zal ik alle paard met verbijstering slaan, en zijn ruiter met woede, en over het huis van Jehudah zal Ik Mijn oog openen; echter zal ik alle paard der volken met blindheid slaan', (12:4); het paard voor het verstandelijke, en de ruiter voor het verstand. Wie ziet niet dat hier een paard niet een paard, noch ruiter een ruiter, maar dat iets zodanigs wordt aangeduid dat geslagen kan worden met verbijstering en woede, alsmede blindheid; dat dit het verstand is, is duidelijk. Dat met de paarden en de ruiters verstandelijke dingen worden aangeduid en in de tegenovergestelde zin de redeneringen en de valse dingen daaruit, kan vaststaan bij Johannes: 'Ik zag, en ziet, een wit paard, en die daarop zat had een boog; en hem is een kroon gegeven; deze ging uit overwinnende. Toen ging uit een ander paard, rossig, en hem die daarop zat werd het gegeven om de vrede weg te nemen van de aarde, en opdat zij elkaar over en weer zouden doden, deswege werd hem een groot slagzwaard gegeven. Ik zag, en ziet, een zwart paard, en die daarop zat had een weegschaal in de hand. Ik zag dan, en ziet, een vaal paard, en die daarop zat, diens naam was de dood', (Apocalyps 6:2,4,5,6,8); dat hier de paarden en degenen die erop zaten zulke dingen betekenen die van het verstand van het ware zijn, en in de tegenovergestelde zin die welke van het valse zijn, blijkt uit de afzonderlijke dingen; het witte paard en die daarop zat, staat voor het verstand van het ware vanuit het Woord; dat Hij die op het witte paard zat, de Heer is ten aanzien van het Woord, wordt openlijk gezegd in, (Apocalyps 19:11,13,16). Het rossige paard en die daarop zat, staat voor de redeneringen vanuit de begeerten van het boze, waarmee de ware dingen vanuit het Woord geweld wordt aangedaan. Het zwarte paard en die daarop zat, staat voor het uitgeblust verstandelijke van het ware; en het vale paard en die daarop zat, staat voor de verdoemenis daardoor. De paarden en de ruiters staan in de tegenovergestelde zin voor het verdraaide verstand en de valse dingen daaruit, ook bij Ezechiël: 'Ohola hoereerde onder Mij, en zij beminde haar geliefden, overheden en aanvoerders, jongelingen van verlangen allen, ruiters rijdende op paarden. Haar zuster Oholiba kreeg de zonen van Aschur lief, overheden en aanvoerders, nabij zijnde, bekleed met volmaakt sieraad, ruiters rijdende op paarden, jongemannen van verlangen allen', (Ezechiël 23:5,6,12). Ohola staat voor de verdraaide geestelijke Kerk, zijnde Samaria, en Oholiba voor de verdraaide hemelse Kerk, zijnde Hierosolyma. De Israëlieten immers die van Samaria waren, beeldden de geestelijke Kerk uit; de Joden echter die van Hierosolyma waren, beeldden de hemelse Kerk uit. De Assyriërs en de zonen van Aschur staan voor de redenering tegen de ware dingen van het geloof, (1186). Ruiters rijdende op paarden, staan voor het verdraaide verstand, vanwaar de valse dingen zijn. Bij Habakuk: 'Ik ben opwekkende de Chaldeën, een bittere en onstuimige natie, doortrekkende in de breedte van de aarde, om habitakels te erven die niet de hare zijn, wier paarden lichter zijn dan de luipaarden, scherper dan de avondwolven, zodat haar ruiters zich uitspreiden, weswege haar ruiters van verre komen', (Habakuk 1:6,8); de Chaldeën staan voor hen die in de valse dingen zijn, maar in de uitwendige dingen in ware dingen schijnen te zijn. Dus staan zij voor de ontwijding van het ware; Babel staat voor de ontwijding van het goede, (1182, 1368); doortrekken in de breedte van de aarde, staat voor de ware dingen vernietigen. Dat de breedte van de aarde het ware is, zie: (3433, 3434, 4482). Daaruit blijkt dat de ruiters die zich uitspreiden en van verre aankomen, de dingen zijn die van het verdraaide verstand zijn, dus de valse dingen.

Hemelse Verborgenheden 6605.

Het is opmerkelijk dat zoals de algehele hemel één mens weergeeft, die vandaar de Grootste Mens wordt genoemd, ieder gezelschap ook zo één mens weergeeft, want het beeld van de algehele hemel vloeit in de gezelschappen in en maakt dat die eender zijn, niet slechts in de gezelschappen, maar ook in de afzonderlijke individuen in het gezelschap. Vandaar de menselijke vorm van individuen, want eenieder in een gezelschap van engelen is in kleinste vorm de hemel. De verschillen van hun menselijke vorm worden bepaald volgens de hoedanigheid van het goede en het ware bij hen. Vandaar komt het dat iedere geest en engel in een vorm verschijnt geheel en al volgens de communicatie van zijn denken en zijn aandoeningen met de gezelschappen. Vandaar zijn zij, hoe meer ze in het goede en het ware zijn, dus in een fraaiere menselijke vorm. Maar als de communicatie van het denken en van de aandoeningen in de gezelschappen niet is verbreid volgens de hemelse vorm, dan heeft die vorm volgens zo'n staat geen schoonheid. Indien er echter verbinding is met de helse gezelschappen, dan is de vorm wanstaltig en duivels. Zij die geheel en al in het tegenovergestelde zijn en dus tegen het goede en het ware, omdat ze in het tegenovergestelde, dus tegen de vorm van de hemel zijn, die de menselijke vorm is, verschijnen in het licht van de hemel niet zoals mensen, maar zoals monsters. Zo verschijnt dan de gehele hel, dus de gezelschappen daar, en ook de individuen in de gezelschappen. Er is ook verscheidenheid volgens de staat of graad van verzet van het boze tegen het goede, en van het valse daaruit tegen het ware.

Hemelse Verborgenheden 6608.

Verstandelijk licht werd mij gegeven, dan weer afgenomen en het werd verminderd en geregeld in de te denken, te spreken en te schrijven dingen, en dit meermalen. Het werd mij gegeven de verscheidenheden en de onderscheiden te doorvatten. Het licht zelf werd doorvat zoals een beschijning die de substanties van het innerlijk gezicht verlichtte, zoals het schijnsel van de zon de organen van het gezicht. Die algehele beschijning maakte dat de objecten van de dingen verschenen zoals de objecten van de aarde aan het beschenen oog; en ik werd onderricht dat die variaties ontstonden volgens de verbindingen met de hemelse gezelschappen.

Hemelse Verborgenheden 6626.

Ik zal hier enkele wonderbaarlijke dingen meedelen. De Heer alleen is Mens en het is vanwege Hem dat engelen, geesten en bewoners van de wereld mensen worden genoemd. Hijzelf maakt door Zijn invloed in de hemel dat de algehele hemel één mens uitbeeldt en weergeeft. Door invloeiing, zowel door de hemel als rechtstreeks van Hem in elk individu, maakt Hij dat iedereen als mens verschijnt; en de engelen te mooi en te schitterend om beschreven te kunnen worden. Hij doet hetzelfde voor de mensen op aarde, door in te vloeien in hun geest. Ja, zelfs geven bij de engel, de geest en de mens die in de naastenliefde tot de naaste en in de liefde tot de Heer leeft, de allerkleinste dingen die bij het denken behoren, een mens weer. De oorzaak hiervan is dat die naastenliefde en die liefde, uit de Heer is, en al wat uit de Heer is, geeft een mens weer; die dingen stellen ook een mens samen. Omgekeerd is het echter in de hel, omdat zij die daar zijn, in de dingen zijn die indruisen tegen de naastenliefde en de hemelse liefde. Ze verschijnen weliswaar in hun eigen schijnsel zoals mensen, maar in het licht van de hemel zoals huiveringwekkende monsters, en in sommigen van hen kan men nauwelijks iets van een menselijke vorm herkennen. De oorzaak hiervan is deze dat de invloeiing van de Heer door de hemel heen niet wordt opgenomen, maar wordt verworpen of uitgeblust of verdraaid, waardoor ze als monsters verschijnen. De kleinste aspecten van hun denken of van hun ideeën, hebben eveneens zulke vormen, want hoedanig iemand in het geheel is, zo is hij ook in een deel; ze zijn immers gelijk qua soort en natuur. Die vorm waarin ze verschijnen, is ook de vorm van de hel waarin ze zijn; elke hel immers heeft een eigen vorm, die in het licht van de hemel lijkt op een monster. Degenen van hen die daaruit verschijnen, worden aan die vorm herkend vanuit welke hel ze zijn. Ze verschenen aan mij in de poorten die openstonden in de geestenwereld en ze werden zoals allerlei soorten monsters gezien. Dat de poorten van de hel tot de wereld van de geesten openstaan, zie: [5852].

Hemelse Verborgenheden 6667.

… Zij - die door de Egyptenaren worden aangeduid - over wie vlak boven is gehandeld, hebben geen barmhartigheid, omdat ze geen liefde tot de naaste, maar alleen de eigenliefde hebben. De liefde tot de naaste die bij hen verschijnt is ook niets anders dan eigenliefde, want voor zoveel de ander begunstigt, dat wil zeggen, voor zoveel als hij onderworpen is, wordt hij geliefd, maar voor zoveel hij hen niet begunstigt, of voor zoveel hij niet door hen onderworpen is, wordt hij verworpen. En als hij tevoren een vriend is geweest, dan voor even zoveel gehaat. Zulke dingen schuilen in de eigenliefde; deze openbaren zich ook niet in de wereld, maar in het andere leven, waar zij losbarsten. De oorzaak dat ze daar losbarsten, is deze dat de uitwendige dingen daar worden afgenomen en dan komt het uit hoedanig de mens innerlijk is geweest.

Hemelse Verborgenheden 6832.

' In een vlam des vuurs uit het midden van een braambos', (Exodus 3:2); dat dit de Goddelijke Liefde in het wetenschappelijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van de vlam des vuurs, wat de Goddelijke Liefde is, en uit de betekenis van het braambos, wat het wetenschappelijk ware is. Dat het braambos het wetenschappelijk ware is, komt omdat alle boompjes, van welk geslacht dan ook, de wetenschappelijke dingen betekenen, de grotere boomgroepen zelf echter de erkentenissen en de doorvattingen. De braam betekent, omdat zij bloesems en bessen voortbrengt, het wetenschappelijk ware. Het wetenschappelijk ware van de Kerk is niets anders dan het Woord in de zin van de letter, en eveneens al het uitbeeldende en aanduidende van de Kerk dat bij de nakomelingen van Jakob was. Deze dingen worden in hun uitwendige vorm de wetenschappelijke dingen genoemd, maar in de inwendige vorm zijn het geestelijke ware dingen. Maar omdat de ware dingen in de inwendige vorm, of in de geestelijke vorm, niet konden verschijnen aan het nageslacht van Jakob, met als oorzaak dat zij alleen maar in de uitwendige dingen waren, en in het geheel niet wilden weten van enig inwendige, daarom verscheen de Heer in het braambos. Wanneer de Heer verschijnt, verschijnt Hij immers volgens de hoedanigheid van de mens, want de mens neemt het Goddelijke niet anders op dan volgens zijn hoedanige. Toen daarom de Heer ook op de berg Sinaï verscheen, verscheen Hij aan het volk zoals een vuur, brandende tot aan het hart des hemels, en zoals duisternis, wolken en donkerheid, (Deuteronomium 4:11; 5:19,20,21,22; Exodus 19:18). Geheel anders zou Hij verschenen zijn als het volk, dat onder aan de berg toeschouwde, niet zodanig geweest was. Omdat dit volk slechts in de uitwendige dingen was, wordt daarom, toen Mozes tot de Heer binnentrad op de berg Sinaï, gezegd dat hij in de wolk binnentrad, (Exodus 20:18; 24:2,18; 34:2,3,4,5). De wolk is het uitwendige van het Woord en dus ook het uitbeeldende van de Kerk, beschouwd in de uitwendige vorm. Dat de Heer aan eenieder verschijnt volgens diens hoedanige kan hieruit vaststaan dat de Heer aan hen die in de binnenste of derde hemel zijn, verschijnt als Zon, waaruit een onuitsprekelijk licht is, de oorzaak hiervan is dat zij die daar zijn, in het goede van de liefde tot de Heer zijn. De Heer verschijnt aan hen die in de middelste of tweede hemel als Maan, de oorzaak hiervan is dat zij daar meer verwijderd en duisterder in de liefde tot de Heer zijn; zij zijn immers in de liefde tot de naaste. In de laatste of eerste hemel echter verschijnt de Heer niet als Zon, noch als Maan, maar slechts zoals Licht. Dit Licht gaat het wereldse licht verre te boven. En omdat de Heer aan eenieder verschijnt volgens diens hoedanige, kan Hij daarom ook niet anders aan hen die in de hel zijn, verschijnen dan zoals een donkerzwarte wolk en donkerheid, want zodra het Licht van de hemel, dat uit de Heer is, in de een of andere hel binnenvalt, ontstaat daar duisternis en donkerheid …

Hemelse Verborgenheden 6949.

'En hij werd tot een slang', (Exodus 4:3); dat dit de zinlijke en lichamelijke mens betekent, gescheiden van de inwendige, staat vast uit de betekenis van de slang. Dit is de mens die redeneert uit zinlijke dingen, (195, 196, 197 6398, 6399), dus het zinlijke van de mens; en omdat met de slang het zinlijke wordt aangeduid, wordt ook het lichamelijke aangeduid, want het zinlijke heeft zijn dingen uit de zinnen van het lichaam, en omdat het zinlijke in zich beschouwd zodanig is als het eerder is beschreven (6948), betekent de slang die het zinlijke is, ook al het boze in het algemeen, (251, 254, 257). Dat hier onder de slang de zinlijke en lichamelijke mens wordt verstaan, gescheiden van de inwendige of de redelijke, blijkt hieruit dat Mozes hiervoor vluchtte, waarmee het afgrijzen hiervoor wordt aangeduid, en eveneens hieruit, dat met dit teken de staat wordt beschreven van hen die van de geestelijke Kerk zijn, indien zij niet het geloof zouden hebben, dan immers zou het inwendige van hen gesloten worden; ook zou niet meer van het licht van de hemel invloeien dan om bij machte te zijn uit het afgescheiden zinlijke te denken en vandaar te spreken. Uit het afgescheiden zinlijke denken al diegenen die de vlase dingen tegen de ware dingen, en de boze dingen tegen de goede dingen, verdedigen, in één woord allen die in het boze van het leven zijn en vandaar in geen geloof, want hij die boos leeft, gelooft niets. Zij die zodanig zijn, beschikken meer dan de anderen over de gave van redeneren en eveneens van overreden, vooral de eenvoudigen te overreden. De oorzaak hiervan is dat zij uit de begoochelingen van de zinnen en de schijnbaarheden in de wereld spreken. Zij weten ook de ware dingen door begoochelingen uit te blussen of te oversluieren; vandaar wordt ook met de slangen de sluwheid en de geslepenheid aangeduid. Wanneer het echter het zinlijke verbonden is met het inwendige, of naar behoren aan het redelijke ondergeordend is, dan wordt met de slang de voorzichtigheid en de omzichtigheid aangeduid, (197, 4211, 6398).

Hemelse Verborgenheden 7014.

'En Mozes ging, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader; en hij zei tot hem: 'Ik zal gaan, ik bid u, en ik zal wederkeren tot mijn broeders die in Egypte zijn, en ik zal zien of zij nog leven; en Jethro zei tot Mozes: Ga heen in vrede. En Jehovah zei tot Mozes in Midian: 'Ga heen, keer weder in Egypte, omdat alle mannen dood zijn die uw ziel zochten. En Mozes nam zijn echtgenote, en zijn zonen, en hij deed hen rijden op de ezel, en hij keerde weder in het land van Egypte; en Mozes nam destok van God in zijn hand', (Exodus 4:18,19,20). 'En Mozes ging en keerde weder', betekent de voortzetting van het vorige leven; tot Jethro, zijn schoonvader, betekent in het eenvoudig goede; en hij zei tot hem: Ik zal gaan, ik bid u, en ik zal wederkeren tot mijn broeders die in Egypte zijn, betekent de verheffing tot een innerlijk en meer geestelijk leven in het natuurlijke; en ik zal zien of zij nog leven, betekent de doorvatting van dat leven; en Jethro zei tot Mozes: Ga heen in vrede, betekent het toestemmende en de heilwens; en Jehovah zei tot Mozes in Midian, betekent de verlichting en de bevestiging uit het Goddelijke in die staat; ga heen, keer weder in Egypte, betekent het geestelijk leven in het natuurlijke; omdat alle mannen dood zijn die uw ziel zochten, betekent de verwijdering van de valse dingen die het leven van het ware en het goede trachten te vernietigen; en Mozes nam zijn echtgenote, betekent het aangebonden goede; en zijn zonen, betekent de ware dingen daaruit; en hij deed hen rijden op de ezel, betekent de dingen die het nieuwe inzicht van dienst zouden zijn; en hij keerde weder in het land van Egypte, betekent in het natuurlijk gemoed; en Mozes nam de stok van God in zijn hand, betekent dat die dingen uit de goddelijke macht waren.

Hemelse Verborgenheden 7021.

… Onder de ziel wordt in het Woord al het levende verstaan en ook wordt dit aan dieren toegekend, maar eigenlijk wordt het woord ziel gebruikt met betrekking tot de mens, en als het van de mens wordt gezegd wordt het in verschillende betekenissen gezegd: de mens zelf wordt ziel genoemd, omdat zijn leven in het algemeen zo wordt genoemd en zijn verstandelijk leven in het bijzonder, of het verstand en eveneens het leven van de wil, of de wil. In geestelijke zin echter wordt onder de ziel verstaan: het leven van het ware dat van het geloof is en van het goede dat van de naastenliefde is, en in het algemeen de mens zelf met betrekking tot zijn geest, die leeft na de dood. 'Vreest u niet voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar de ziel niet kunnen doden', (Matthéüs 10:28), en bij dezelfde 'Wat baat het een mens zo hij de ganse wereld gewon, maar schade leed aan zijn ziel, of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel', (Matthéüs 16:26). Bij Lukas: 'De Zoon des Mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden', (Lukas 9:56). Bij Ezechiël: 'Gij hebt Mij ontwijd bij Mijn volk, om zielen te doden die niet moeten sterven, en om zielen levend te maken die niet moeten leven', (Ezechiël 13:19). In die plaatsen staat de ziel gelijk aan het geestelijk leven van de mens, wat het leven van de geest na de dood is; de ziel doden, schade aan zijn ziel lijden, de ziel verderven, staat voor geestelijk sterven of verdoemd worden.

Hemelse Verborgenheden 7024.

'En hij deed hen rijden op de ezel', (Exodus 4:20); dat dit de dingen betekent die het nieuwe inzicht van dienst zouden zijn, staat vast uit de betekenis van rijden, zijnde de dingen die van het verstand zijn, hier die welke van het nieuwe inzicht zijn, dat van het leven zal zijn tussen hen die in de geestelijke Kerk zijn, (7016). Dat rijden die dingen is, komt omdat het paard het verstandelijke betekent, (2761, 2762, 3217, 5321, 6534); en uit de betekenis van ezel, wat het van dienst zijnde ware is, hier aan het nieuwe inzicht, (2781, 5741); en wat eveneens het wetenschappelijke is.

Hemelse Verborgenheden 7078.

Men moet weten, dat geesten van andere werelden niet verschijnen binnen de sfeer waar de geesten van onze aarde zijn, maar buiten die. Sommigen op een grotere, anderen op een kleinere afstand er vandaan, en eveneens in verschillende hemelstreken. De oorzaak hiervan is deze, dat de geesten van de ene aarde niet van eenzelfde gemoedsaard en een eender leven zijn als de geesten van een andere aarde. Verder ook omdat zij in de Grootste Mens andere gebieden samenstellen. De ongelijkheid van de staat van het leven maakt die schijn van verwijdering van elkaar. Maar in de binnenste hemel verschijnen ze niet wederzijds van elkaar gescheiden. De geesten echter van Mercurius verschijnen niet in een bepaalde hemelstreek, noch op een bepaalde afstand, maar ze verschijnen nu eens naar voren, dan weer naar links, dan weer meer aan de rug. De oorzaak hiervan is deze, dat het hun veroorloofd is om het heelal te doorzwerven om zich erkentenissen te verwerven en zo het geheugen te verrijken. Hun planeet vertoont zich aan de geesten aan de rug, evenals de zon van de wereld wanneer ze daarover denken, want daarvan verschijnt hoegenaamd niets. Dat zij zich aan de rug vertoont, heeft deze oorzaak dat de zon van de wereld voor hen die in het andere leven zijn, geheel en al in het duister en in donkerheid is. De Zon van de hemel echter, of de Heer, verschijnt naar voren vóór het rechteroog, omdat zij daaruit alle licht hebben. Het rechteroog immers stemt overeen met het verstandelijk gezicht, niet slechts voor zover het wordt belicht door het ware, maar ook voor zover het wordt belicht door het goede, (4410). Zo ziet de Heer de mens aan uit het goede, en belicht Hij hem door het goede.

Hemelse Verborgenheden 7083.

De warmte en het licht in de natuurlijke wereld ontstaan uit de zon van de wereld, maar de geestelijke warmte en het geestelijk licht, of de liefde en het geloof, ontstaan uit de Zon van de hemel; de Zon van de hemel is de Heer. De warmte die van Hem als Zon komt, is de liefde, en het licht dat van Hem als Zon komt, is het geloof. Dat de Heer het licht is, staat vast bij Johannes: 'Jezus zei: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal niet wandelen in duisternis, maar zal het licht des levens hebben', (Johannes 8:12). Dat de Heer de Zon is, staat vast bij Matthéüs: 'Toen Jezus van gedaante was veranderd, blonk Zijn aangezicht zoals de Zon, en Zijn bekleedselen werden zoals het licht', (Matthéüs 17:2).

Hemelse Verborgenheden 7173.

Sommige geesten wisten uit de hemel dat het aan de geesten van Mercurius eens was beloofd dat zij de Heer zouden zien en daarom werd aan hen door de geesten rondom mij gevraagd, of ze zich die belofte herinnerden. Ze zeiden dat ze zich dit herinnerden, maar dat ze niet wisten of het hun zo was beloofd dat ze daarover niets van twijfel hoefden te koesteren. Terwijl ze zo onder elkaar spraken, verscheen toen aan hen de Zon van de hemel - de Zon van de hemel, die de Heer is, zien geen anderen dan zij die in de binnenste of derde hemel zijn; de overigen zien het licht daaruit, en eveneens de maan, waarover, zie: (1529, 1530, 1531, 4060). Toen ze de Zon zagen, zeiden ze dat deze niet de Heer God was omdat ze het aangezicht niet zagen. Intussen spraken de geesten onder elkaar, maar wat ze spraken weet ik niet. Plotseling verscheen toen echter opnieuw de Zon en in het midden ervan de Heer, omstraalt door een zonnecirkel. Toen ze dit zagen, vernederden de geesten van Mercurius zich diep en zonken neer. Toen werd eveneens de Heer uit de Zon gezien door geesten van deze aarde, die Hem, toen zij mensen waren geweest, in de wereld hadden gezien en van deze geesten bekende de een na de ander, en zo velen achter elkaar, dat het de Heer Zelf was; en dit bekenden zij voor de gehele menigte. Toen werd eveneens de Heer uit de Zon gezien door de geesten van de planeet Jupiter, die met duidelijke stem zeiden dat Hijzelf het was Die zij op hun aarde hadden gezien, toen de God van het heelal aan hen verscheen.

Hemelse Verborgenheden 7211.

'Ik zal ulieden heenleiden tot het land waarover Ik Mijn hand opgeheven heb om het te geven aan Abraham, Izaäk en Jakob', (Exodus 6:8); dat dit betekent uit de goddelijke macht de verheffing tot de hemel, waar het Goddelijk Menselijke het al is. De oorzaak dat het Goddelijk Menselijke het al in de hemel is, is deze, dat daar niemand, zelfs niet een engel van de binnenste of derde hemel enig idee over het Goddelijke Zelf kan hebben, volgens de woorden van de Heer bij, (Johannes 1:18): ' Niemand heeft ooit God gezien'; 'Gij hebt noch de stem des Vaders ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien, (Johannes 5:37). De engelen immers zijn eindig, en het eindige kan geen idee hebben van het oneindige, daarom zouden zij die in de hemel zijn als ze over God niet de idee van een menselijke gedaante hadden, er geen hebben of een ongepaste en dus zouden ze niet met het Goddelijke kunnen worden verbonden, noch door het geloof, noch door de liefde. Omdat dit zo is, doorvatten zij die in de hemel zijn het Goddelijke in de menselijke vorm. Vandaar komt het dat het Goddelijk Menselijke in de hemelen het al in de aanschouwingen is, en vandaar het al in het geloof en de liefde, vanwaar de verbinding is, waardoor de zaliging is, zie: (6700).

Hemelse Verborgenheden 7255.

Omdat het goede de hemel bij de mens maakt en het boze de hel maakt, moet men in elk geval weten wat het goede is en wat het boze. Tevoren is gezegd dat datgene het goede is wat van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste is; en dat datgene het boze is wat van de eigenliefde en van de wereldliefde is; daaruit volgt, dat men niet dan uit de liefden weet wat het goede en wat het boze is.

Hemelse Verborgenheden 7359.

Er kwamen geesten van de planeet Mars bij mij. Ze nestelden zich tegen mijn linkerslaap en daar ademden ze mij een spraak toe, maar ik verstond die niet. Deze was ten aanzien van het vloeiende, heel zacht; een zachtere heb ik, voor zover als ik mij kan herinneren, eerder niet waargenomen; en was zoals de zachtste aura. Eerst werd de linkerslaap toegeademd en het linkeroor van boven af; en de aanblazing ging van daar verder tot het linkeroog en langzamerhand tot het rechteroog en vloeide daarna neer, vooral van het linkeroog af tot de lippen. Toen dit tot de lippen was neergevloeid, ging het binnen door de mond, en langs een weg binnen de mond, en wel door de buis van Eustachius, in de hersenen. Toen de aanblazing tot daar was gekomen verstond ik hun spraak en het werd toen gegeven met hen te spreken. Ik nam waar dat, toen ze met mij spraken, de lippen bij mij werden bewogen en ook enigszins de tong; dit vanwege de overeenstemming van de innerlijke spraak met de uiterlijke spraak. De uiterlijke spraak is die van de gearticuleerde klank, die valt naar het uitwendig vlies van het oor en van daaruit door middel van de orgaantjes, de vliezen en de vezels, die van binnen in het oor zijn, wordt dit heengevoerd tot het cerebrum.

Hemelse Verborgenheden 7360.

Uit deze dingen werd het te weten gegeven, dat de spraak van de inwoners van Mars verschillend was van de spraak van de inwoners van onze aarde. Deze was namelijk niet klinkend maar bijna stil en boezemt zich in in het innerlijk oor en gezicht langs een kortere weg. Omdat ze zodanig was, voller en volmaakter, voller van denkbeelden en dus dichtbij komend bij de spraak van engelen en geesten. De aandoening zelf van de spraak wordt bij hen ook uitgebeeld in het aangezicht en de gedachte ervan in de ogen. Want de gedachte en de spraak en ook de aandoening en het aangezicht treden bij hen als één op. Zij beschouwen het als iets schandelijks om iets anders te denken en iets anders te spreken, en iets anders te willen en iets anders met het aangezicht te tonen. Zij weten niet wat huichelen is en wat bedrieglijk veinzen en arglist is.

Hemelse Verborgenheden 7361.

Dat de Ousten op deze aarde ook een zodanige spraak hebben gehad is ook door een gesprek met een aantal van hen te weten gegeven, zie: (607, 608). Om deze zaak toe te lichten is het geoorloofd om opnieuw de dingen mee te delen die over de spraak van de Oudsten van deze aarde door ondervinding te weten zijn gegeven. Het zijn de dingen die nu volgen: 'Het werd mij getoond door een zekere invloeiing die ik niet kan beschrijven, hoe de spraak is geweest van hen die van de Oudste Kerk waren. Deze was namelijk niet gearticuleerd, zoals de spraak van de woorden van onze tijd, maar ze was stil en vond plaats niet door de uitwendige ademhaling, maar door de inwendige. Ook werd het gegeven te ontdekken hoe hun inwendige ademhaling was; deze ging voort van de navel naar het hart toe en zo door de lippen, zonder een of andere klank te geven wanneer zij spraken. Deze ademhaling ging ook niet door het oor van de ander binnen langs de uitwendige weg, en tikte daar aan op het trommelvlies van het oor, maar ging langs een bepaalde inwendige weg, en wel door wat heden genoemd wordt de buis van Eustachius. Het werd getoond dat ze met zo'n spraak veel voller de gevoelens van het gemoed en de ideeën konden uitdrukken dan ooit kan geschieden door gearticuleerde klanken of klinkende woorden, die worden geregeld door een uitwendige ademhaling. Want er is geen woord, ja zelfs ook niet wat ook in een woord, dat niet wordt geregeld door de aanpassingen van de ademhaling. Maar bij hen geschiedde dat veel volmaakter, omdat het door de inwendige ademhaling plaatsvond. Deze is, omdat die innerlijk is, ook volmaakter en meer aangepast aan en gelijkvormig met de denkbeelden zelf. Bovendien vond dit ook plaats door kleine bewegingen van de lippen en overeenstemmende veranderingen van het aangezicht. Want omdat zij hemelse mensen waren, blonk al wat ze dachten uit het aangezicht en uit hun ogen op, welke op gelijkvormige wijze werden gevariëerd: het aangezicht ten aanzien van de vorm en ten aanzien van het leven en de ogen ten aanzien van het licht. Nooit konden zij een ander gelaat vertonen dan volgens de dingen die ze dachten; de veinzing en nog meer de arglist, was voor hen een ontzaglijke misdaad. Omdat zij zo'n spraak hadden en omdat zij de inwendige ademhaling hadden, konden zij met engelen in verbinding staan, zie: [1118].

Hemelse Verborgenheden 7372.

Uit de dingen die nu zijn vermeld in, (7370) wordt als uit aanwijzingen onderkend wie in de zelfliefde zijn. Het komt er niet op aan, hoedanig zij in de uitwendige vorm verschijnen, hoogmoedig dan wel onderdanig, want zulke dingen dingen zijn in de innerlijke mens, en de innerlijke mens wordt heden ten dage door de meesten verborgen, en de uiterlijke wordt onderricht om de dingen voor te stellen die van de liefde van het openbaar welzijn en van de naaste zijn, dus het tegendeel; en dit eveneens ter wille van zich en ter wille van de wereld.

Hemelse Verborgenheden 7373.

De liefde van de wereld echter bij de mens regeert, dat wil zeggen, de mens is in de liefde van de wereld, wanneer hij in de dingen die hij denkt en doet, niet dan alleen het gewin voor ogen heeft en nastreeft en zich er geheel niet om bekommert of dit geschiedt met nadeel voor de naaste of met nadeel voor het opembaar welzijn.

Hemelse Verborgenheden 7374.

Diegenen zijn in de liefde van de wereld die door uitgedachte kunstgrepen, te meer nog zij die door geslepenheden en listen de goederen van anderen naar zich begeren toe te halen. Zij die in die liefde zijn, benijden de anderen hun goederen en begeren die; en voor zoveel als zij de wetten niet vrezen, roven zij, ja zelfs plunderen zij.

Hemelse Verborgenheden 7376.

Uit deze dingen nu kan vaststaan dat die beide liefden de oorsprongen zijn van alle boze dingen; ze druisen immers lijnrecht in tegen de liefde jegens de naaste en tegen de liefde tot de Heer, dus lijnrecht tegen de hemel, waar de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste regeren. Bijgevolg zijn het die liefden, die de hel bij de mens maken, want in de hel regeren deze beide liefden.

Hemelse Verborgenheden 7439.

… Dat de zonen Israëls het volk van Jehovah worden genoemd, was niet omdat ze beter zouden zijn dan de andere volken, maar omdat zij het volk van Jehovah zouden uitbeelden, dat wil zeggen, hen die uit het geestelijk Rijk van de Heer zijn. Dat zij niet beter waren dan de andere naties blijkt uit hun leven in de woestijn, namelijk dat ze in het geheel niet hebben geloofd in Jehovah, maar dat ze in hun hart hebben geloofd in de goden van de Egyptenaren, zoals vaststaat uit het gouden kalf, dat ze voor zich maakten en dat ze hun goden noemden die hen uit het land van Egypte hadden uitgeleid, (Exodus 32:8). Het blijkt ook uit hun leven daarna in het land Kanaän, waarover in de historische dingen van het Woord; en ook uit de dingen die in de profetische gedeelten over hen gezegd zijn, en tenslotte uit de dingen die door de Heer over hen gezegd zijn. Vandaar komt het ook dat er maar weinig van hen in de hemel zijn, want ze ontvingen in het andere leven een lot volgens hun leven. Geloof dus niet dat zij boven de anderen tot de hemel waren uitverkoren, zij die geloven dat ze boven de anderen tot de hemel waren uitverkoren, geloven niet dat eenieder zijn leven wacht; ook geloven ze niet dat de mens gedurende zijn gehele leven in de wereld tot de hemel moet worden voorbereid. Dit geschiedt uit de barmhartigheid van de Heer; men wordt niet in de hemel toegelaten uit alleen maar barmhartigheid, en onverschillig hoe men in de wereld heeft geleefd. Zo'n mening over de hemel en over de barmhartigheid van de Heer is het resultaat van de leringen van het geloof-alleen, en ten aanzien van de zaliging, door dezelfde leer, zonder de goede werken. Dezen immers bekommeren zich niet om het leven; vandaar geloven zij ook dat de boze dingen kunnen worden afgewist zoals vuilnis door water, en dat de mens zo in één ogenblik kan worden overgebracht in het leven van het goede en dus toegelaten in de hemel, niet wetende dat de bozen, als hun het leven van het boze zou worden afgenomen, in het geheel niets van leven zouden hebben. Voorts dat zij die in het leven van het boze zijn, indien zij in de hemel werden toegelaten, de hel in zich zouden voelen, en deze des te zwaarder naarmate ze innerlijker in de hemel werden toegelaten. Uit deze dingen nu kan vaststaan, dat de Israëlieten en de Joden in het geheel niet uitverkoren waren, maar alleen aangenomen om de dingen uit te beelden die van de hemel zijn. Dit heeft in het land Kanaän moeten plaatsvinden, omdat de Kerk van de Heer daar van de oudste tijden aan was geweest, en vandaar alle plaatsen daar uitbeeldend waren geworden voor de hemelse en de goddelijke dingen. Dus kon eveneens het Woord worden geschreven waarin de namen zulke dingen zouden aanduiden die van de Heer en van Zijn Rijk zijn.

Hemelse Verborgenheden 7441.

Zie, Ik zend in u, en in uw knechten, en in uw volk, en in uw huizen, vliegend ongedierte, (Exodus 8:17); dat dit betekent dat zij het valse van de kwaadwillendheid in alle en de afzonderlijke dingen zouden hebben, staat vast uit de betekenis van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk; dit zijn dus alle en de afzonderlijke dingen die van het natuurlijk gemoed zijn, (7396). Wanneer daaraan ook wordt toegevoegd, in de huizen, wordt aangeduid dat het ook is in de innerlijke dingen van dat gemoed, zoals eerder, (7407); en uit de betekenis van het vliegend ongedierte, die de valse dingen zijn van het boze, wat door het wonderteken dat voorafgaat, is aangeduid, dus de valse dingen van de kwaadwillendheid. Welke valse dingen het zijn en van welk geslacht, die hier met het vliegend ongedierte worden aangeduid, blijkt duidelijk uit de boze dingen waaruit ze zijn. Dat die boze dingen de boze dingen waren die in de uitersten van het natuurlijk gemoed zijn, dus die in het zinlijke zijn, zie: (7419). De valse dingen die daaruit zijn, zijn van hetzelfde geslacht; het zijn deze valse dingen die eveneens met de vliegen van Egypte worden aangeduid bij Jesaja: 'Het zal te dien dage geschieden, Jehovah zal de vlieg toesissen die aan het uiteinde der rivieren van Egypte is, en de bij die in het land van Aschur is, welke zullen komen, en zij allen zullen rusten in de rivieren der verlatingen, en in de kloven der rotsen', (Jesaja 7:18, 19). De vlieg aan het uiteinde der rivieren van Egypte, zijn de valse dingen die in de uitersten van het natuurlijk gemoed zijn, dus die in het zinlijke zijn en het lichaam het dichtst nabij zijn. Deze dingen worden met zo'n insect vergeleken, omdat de dingen die daar zijn, zich niet anders gedragen dan zoals insecten die in de lucht vliegen en de innerlijke dingen verduisteren en deze eveneens schade berokkenen. De dingen die daar zijn, zijn immers voor het merendeel ingebeeld en zijn begoochelingen, en de redeneringen daaruit zijn zoals zulke dingen die op lucht gefundeerd zijn. Het vliegend ongedierte van dit geslacht wordt alleen vermeld bij David, (Psalm 78:45; 105:31), waar eveneens van Egypte sprake is. Men moet weten dat alle vliegende dingen in het Woord verstandelijke dingen betekenen, en vandaar ware dingen en in tegengestelde zin valse dingen, zie: (40, 745, 776, 778, 866, 988, 3219, 5149). Maar de vliegende dingen van de laagste soort, wat insecten zijn, betekenen de ware dingen en in de tegengestelde zin de valse dingen die onedeler en donkerder zijn, zoals de dingen zijn die eigen zijn aan het zinlijke, want als die niet door de innerlijke dingen worden verlicht, zijn ze geheel en al in het donkere en duistere. Ze zijn immers het lichaam het dichtst nabij, en vandaar dicht bij de aardse dingen, waar de hemelse dingen hun grens vinden, en ze zijn in dikke duisternis worden ondergedompeld.

Hemelse Verborgenheden 7454.

… Iedere geest en te meer ieder gezelschap, heeft rondom zich de sfeer van zijn geloof en van zijn leven; dit is een geestelijke sfeer. Hieraan wordt de geest onderkend en te meer het gezelschap, hoedanig het is, want het wordt waargenomen door hen die in de doorvatting zijn, soms op tamelijk grote afstand; en dit hoewel zij in het verborgene zijn en ook niet gemeenschap hebben door de gedachte of door de spraak. Deze geestelijke sfeer kan worden vergeleken met de stoffelijke sfeer die het lichaam van de mens in de wereld omgeeft, welke sfeer de sfeer is van de aan hem golvende uitvloeiingen en door dieren met een scherpe reuk worden geroken. Over de geestelijke sfeer die de geesten omgeeft, zie: (1048, 1053, 1316, 1504, 1519, 2401, 2489, 4464, 5179, 6206). Uit deze dingen kan vaststaan dat de boze geesten, als die dicht in de buurt aanwezig zouden zijn waar degenen zijn die in de goddelijke eredienst zijn, hen door hun sfeer zouden bestoken, want zo zouden zij die in de goddelijke eredienst zijn, het lelijke en gruwelijke doorvatten. Uit deze dingen kan men weten hoe het moet worden verstaan dat het helse lelijke en vuile zou invloeien als zij God in de nabijheid zouden vereren. Uit de dingen die zijn gezegd over de geestelijke sfeer, of de sfeer van het geloof en van het leven, die van iedere geest en des te meer die van een gezelschap van geesten uitwasemt, kan ook vaststaan dat volstrekt niets verborgen is, maar dat al wat de mens in de wereld heeft gedacht, gesproken en gedaan, open aan de dag ligt, want het zijn deze dingen die de sfeer samenstellen. Zo'n sfeer ontgolft ook aan de geest van de mens, wanneer hij in het lichaam is in de wereld; daaruit wordt hij eveneens gekend hoedanig hij is. Geloof dus niet, dat de dingen die de mens in het verborgene denkt en die hij in het verborgene verricht, verborgen zijn. Zij zijn in de hemel even openbaar als de dingen die in het middaglicht verschijnen, volgens de woorden van de Heer bij Lukas: 'Er is niets verborgen dat niet zal onthuld worden, of verheeld, dat niet zal gekend worden; daarom, al wat gij in de duisternis zult hebben gezegd, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor zult hebben gesproken in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden', (Lukas 12:2,3).

Hemelse Verborgenheden 7479.

Ik sprak met enigen van die planeet - de planeet Mars - over het geloof van hen die daar zijn. Zij zeiden dat ze daar geloven dat bij hen niets dan alleen het vuile en het helse is, en dat al het goede van de Heer is. Zelfs zeiden ze verder, dat zij uit zichzelf duivels zijn en dat de Heer hen uit de hel trekt, en aanhoudend daarvan afhoudt. Zij waren verwonderd dat er rondom mij zoveel boze geesten waren en dat die eveneens met mij spraken. Maar het werd gegeven te antwoorden dat hun dit wordt toegelaten, met als reden dat ik hierdoor zou weten hoedanig zij zijn, en waarom zij in de hel zijn en dat dit is volgens het leven van hen. Ook werd het gegegven te zeggen dat er verscheidenen onder hen waren die ik had gekend toen zij in de wereld leefden, en dat zij toen in grote waardigheid waren aangesteld, en dat hun toen niets dan alleen de wereld ter harte was gegaan, maar dat nooit enige boze geest, ook de meest helse niet, mij schade kan berokkenen omdat ik voortdurend ben beschermd door de Heer.

Hemelse Verborgenheden 7488.

Uit de dingen die over de liefden van zich en van de wereld zijn gezegd, blijkt dat daaruit alle boze dingen zijn ontstaan; en omdat alle boze dingen daaruit ontstaan, ontstaan daaruit alle valse dingen; omgekeerd ontstaan uit de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste alle goede dingen; en omdat alle goede dingen daaruit ontstaan, ontstaan daaruit alle ware dingen.

Hemelse Verborgenheden 7575.

'En het vuur wandelde tot het land', (Exodus 9:23); dat dit de boze dingen van de begeerten betekent, staat vast uit de betekenis van het vuur: de boze dingen van de begeerten, waarover , (1297, 1861, 2446, 5071, 5215, 6314, 6832, 7324); en uit de betekenis van wandelen tot het land, hetgeen wil zeggen: het natuurlijk gemoed in beslag nemen tot aan de laagste dingen ervan toe. Dat het land van Egypte het natuurlijk gemoed is, zie: (5276, 5278, 5280, 5288, 5301). Omdat met de hagel de valse dingen worden aangeduid, en met het vuur de boze dingen waaruit die voortkomen, wordt daarom daar waar de hagel wordt vermeld, ook het vuur vermeld, (Jesaja 30:30,31; Psalm 18:12 tot 15; Psalm 78:47,48,49; Apocalyps 8:7) en ook in het volgende vers: 'En er was hagel en vuur tegelijk wandelende in het midden van de hagel, zeer zwaar'.

Hemelse Verborgenheden 7680.

'Die ganse dag en die ganse nacht', (Exodus 10:13); dat dit de volledige doorvatting betekent, zowel het duistere als het niet-duistere bij de bestokers, namelijk dat het vernietigd is, staat vast uit de betekenis van de dag, wat de staat is van de niet-duistere doorvatting, en uit de betekenis van de nacht, wat de staat is van de duistere doorvatting. Want de tijden van de dag, zoals de morgen, de middag, de avond en de nacht, stemmen overeen met de verlichtingen, die zijn van het inzicht en de wijsheid, (5672, 6110) en dus met de doorvatting. Er wordt gezegd doorvatting, niet verlichting, omdat de bozen die bestoken niet de verlichting hebben, niettemin een doorvatting als bij hen iets van erkentenis van het ware en het goede uit de Kerk waarin zij hebben geleefd, achterblijft. Want door het ware en het goede hebben zij verbinding met hen die in de hemel zijn, maar wanneer ze beroofd zijn van die erkentenissen, wat geschiedt wanneer zij verwoest zijn, hebben ze niet langer enige doorvatting. De helsen kunnen weliswaar hun boze dingen en eveneens hun valse dingen bevestigen, maar dit is niet doorvatten. Doorvatten is zien dat het ware waar is, en het goede goed, en ook dat het boze boos is, en het valse vals. Maar doorvatten is niet, het ware als het valse en het goede als het boze te zien en andersom. Zij die dit doen hebben in plaats van doorvatting fantasie, die een schijn van doorvatting geeft, waardoor zulke mensen valse en boze dingen weten te bevestigen, door zodanige dingen die zich aan de zinnen voordoen en de begeerten begunstigen.

Hemelse Verborgenheden 7766.

'Nog één plaag zal Ik brengen over Farao, en over Egypte', (Exodus 11:1); dat dit het einde van de verwoesting betekent, die de verdoemenis is, staat vast uit de betekenis van nog één plaag, wat het laatste is van de verwoesting. Dat met de over Egypte gebrachte plagen de opeenvolgende staten van de verwoesting werden aangeduid, blijkt uit de ontvouwing van de voorafgaande dingen. Dat de laatste de verdoemenis is, namelijk van het van de naastenliefde gescheiden geloof, zal uit de volgende dingen blijken. Want met de ter dood gebrachte eerstgeborenen in Egypte, wordt de verdoemenis van dat geloof aangeduid, met de dood de verdoemenis zelf, en met de eerstgeborenen het geloof. Het geloof wordt verdoemd genoemd wanneer de dingen die van het geloof zijn, worden toegepast om valse en boze dingen te verdedigen. Wanneer zij die verdedigen gaan ze tot hun zijde over en worden bevestigende dingen. Dit geschiedt bij hen die zowel met de leer als met het leven het geloof van de naastenliefde scheiden. Bij dezen is echter niet het geloof, het is slechts een wetenschap van zulke dingen die van het geloof zijn, die door hen geloof worden genoemd. Dit wordt onder het verdoemde geloof verstaan. Bovendien eindigen de mensen zelf, in wie zulke dingen die van het geloof zijn, die zijn toegevoegd aan de valse en de boze dingen, na de verwoestingen in de verdoemenis. De verdoemenis wordt waargenomen door de lucht van rotting en een vieze stank, die van hen uitwasemt, meer dan van hen bij wie niet zulke dingen die van het geloof zijn, geweest zijn. Het is hiermee in het bijzonder evenzo gesteld als in het algemeen; in het algemeen, als een boze geest op een hemels gezelschap toegaat waar de naastenliefde is, dan wordt klaarblijkelijk een stank uit hem waargenomen. Ook in het bijzonder vindt dit plaats, waar zulke dingen zijn geweest die van de hemel zijn, dat wil zeggen, die van het geloof zijn, en in dezelfde persoon ook dingen van de hel zijn. Uit deze dingen nu blijkt, dat met nog één plaag die zal gebracht worden over Farao en over Egypte, het laatste van de verzoeking wordt aangeduid, wat de verdoemenis is. Met Farao worden immers degenen aangeduid die hebben bestookt, hier zij die verdoemd worden; en met Egypte wordt het natuurlijk gemoed aangeduid, (5276, 5278, 5280, 5288, 5301, 6147, 6352).

Hemelse Verborgenheden 7778.

'En alle eerstgeborene in het land van Egypte zal sterven', (Exodus 11:5); dat dit de verdoemenis van het geloof is dat gescheiden is van de naastenliefde, staat vast uit de betekenis van sterven, wat de verdoemenis is, (5407, 6119); en uit de betekenis van de eerstgeborene, wat het geloof van de Kerk is, waardoor de naastenliefde is, (352, 2435, 6344, 7035). De eerstgeborene echter in het land van Egypte, is het geloof zonder de naastenliefde, waarover men zie: [7766]. Wat het geloof zonder de naastenliefde betreft, moet verder worden gezegd, dat het geloof dat zonder de naastenliefde is, geen geloof is, maar slechts een wetenschap van zulke dingen die van het geloof zijn. De ware dingen van het geloof immers beogen de naastenliefde als hun einddoel, en daarna gaan zij uit de naastenliefde voort zoals uit haar eerste doel. Daaruit blijkt dat de dingen die van het geloof zijn, niet bestaan bij hen die niet in de naastenliefde zijn. Dat er evenwel een wetenschap van de ware dingen van het geloof bij hen bestaat, is bekend. Het is deze wetenschap die door hen het geloof wordt genoemd, en wanneer de wetenschappelijke dingen van het ware en het goede van het geloof door hen worden aangewend om valse en boze dingen te bevestigen, dan zijn die niet langer bij hen ware en goede dingen van het geloof, want zij gaan naar de boze en valse dingen toe, waaraan zij van dienst zijn, want daarin worden dan die boze en valse dingen zelf beoogd, die zij bevestigen. De dingen die van het echte geloof zijn, schouwen omhoog tot de hemel en tot de Heer, maar de dingen die van het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, schouwen omlaag, en wanneer ze de boze en de valse dingen bevestigen, tot de hel. Daaruit blijkt eveneens dat het van de naastenliefde gescheiden geloof geen geloof is. Uit deze dingen kan vaststaan, wat er wordt verstaan onder de verdoemenis van het van de naastenliefde gescheiden geloof, namelijk dat het de verdoemenis is van het vervalste ware en van het geschonden goede, die van het geloof zijn. Want het ware is, als het is vervalst, niet langer het ware, maar het valse, en het goede is, als het is geschonden niet langer het goede maar het boze. Het geloof zelf is niet langer het geloof van het ware en het goede, maar van het valse en het boze, hoe het ook in de uitwendige vorm verschijnen en klinken mag. En, wat een verborgenheid is, eenieder heeft een zodanig geloof als zijn leven is, indien dus het leven verdoemd is, is ook het geloof verdoemd; het is immers het geloof van het valse, wanneer het leven er een van het boze is. Dat dit zo is, verschijnt niet in de wereld, maar het wordt geopenbaard in het andere leven. Wanneer daar de bozen worden beroofd van de wetenschap van het ware en het goede, dan gaan uit de boze dingen de valse dingen voort, die bij hen verborgen lagen. Bij sommige bozen is er een overreding dat het ware van het geloof het ware is en van dit overredende meent men ook dat dit het geloof is, maar dit is het geloof niet. Het werd immers ingeprent vanwege het einddoel dat het als middel van dienst was om gewin, eer en faam te behalen. Zolang die ware dingen als middelen van dienst zijn, worden deze geliefd ter wille van het einddoel, dat boos is, maar als deze niet langer van dienst zijn, worden ze verlaten, ja zelfs als valse dingen beschouwd. Het is deze overreding die het overredende geloof wordt genoemd en het is dat wat wordt verstaan onder de woorden van de Heer bij Matthéüs: 'Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd, en door Uw naam demonen uitgeworpen, en in Uw naam vele krachten gedaan. Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet, gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt', (Matthéüs 7:22, 23). Hetzelfde geloof wordt ook verstaan onder de lampen zonder olie bij de vijf dwaze maagden, die ook zeiden: 'Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u, Ik ken u niet', (Matthéüs 25:11,12); met de lampen worden de ware dingen van het geloof aangeduid en met de olie het goede van de naastenliefde, dus met de lampen zonder olie, de ware dingen van het geloof zonder het goede van de naastenliefde.

Hemelse Verborgenheden 7790.

'En daarna zal ik uitgaan', (Exodus 11:8), dat dit betekent dat het Goddelijk Ware zal weggaan, staat vast uit de betekenis van uitgaan, wat weggaan is; en de uitbeelding van Mozes, wat het Goddelijk Ware was. Deze dingen betekenen dat van hen die de rechtschapenen hebben bestookt, wanneer zij verdoemd worden, al het Goddelijk Ware weggaat, want dan zijn zij in de staat van hun boze, en het boze verwerpt al het Goddelijk Ware en blust het uit. Tevoren, voordat ze verdoemd werden, hebben ze de ware dingen van het geloof weliswaar geweten, maar toch hadden ze de ware dingen niet in henzelf. De ware dingen waren toen immers in hun mond maar niet in hun hart. Vandaar dat, wanneer zij ten aanzien van deze dingen zijn verwoest, het boze achterblijft, en dan eveneens het valse van het boze tevoorschijn treedt dat in hen verborgen lag. Want, hoewel ze de ware dingen hebben beleden, waren ze toch niet daarin, maar in de valse dingen. De belijdenis zelf van het ware daalde ook niet neer uit zijn beginsel, namelijk uit het goede, maar uit het boze, want deze was er voor hen ter wille van het gewin, de eer en faam, dus ter wille van zichzelf en van de wereld. Ware dingen die uit een dergelijk beginsel neerdalen kleven aan de oppervlakte vast en vallen vandaar, als ze verwoest worden, zoals schubben af, en wanneer ze afvallen, laten ze plaatsen achter die stinken en rotten tengevolge van de valse dingen die van de boze dingen daar uitwasemen. Zodanig is het lot van hen die de ware dingen van het geloof hebben geweten en toch tegen die hebben geleefd, volgens de woorden van de Heer bij Lukas: 'Die dienstknecht die de wil van zijn heer weet, maar zich niet bereidt, noch diens wil doet, zal met vele slagen geslagen worden; wie echter niet gekend heeft, ook al doet hij dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige geslagen worden', (Lukas 12:47, 48).

Hemelse Verborgenheden 7802.

Het is op die planeet - Jupiter - gewoon dat de geesten met de inwoners spreken en hen onderrichten en eveneens straffen als ze boos hebben gehandeld. Hierover zijn mij door hun engelen verschillende dingen verteld die ik in volgorde wil vermelden. Dat de geesten daar met de mensen spreken, komt omdat ze veel denken over de hemel en over het leven na de dood, en dat ze zich over het leven in de wereld slechts betrekkelijk weinig zorgen maken. Ze weten immers dat ze zullen leven na de lichamelijke dood, en in een gelukzalige staat zullen leven, volgens de staat van hun, in de wereld gevormde, inwendige mens. Het was op die aarde in oude tijden ook iets gewoons om met de geesten en de engelen te spreken vanuit eenzelfde oorzaak: namelijk dat ze over de hemel en slechts weinig over de wereld nadachten. Maar die levende verbinding met de hemel werd op den duur gesloten, naar gelang de mens van inwendig uitwendig was geworden, dat wil zeggen, naar mate hij werelds begon te denken en slechts weinig over de hemel dacht. Te meer toen hij niet langer geloofde dat er een hemel en een hel was, noch dat in hem een geestmens is die na de dood leeft. Heden ten dage gelooft men immers dat het lichaam leeft uit zichzelf en niet uit zijn geest. Daarom zou de mens, indien hij nu niet het geloof kon hebben dat hij met het lichaam zal wederopstaan, geen geloof ten aanzien van de wederopstanding hebben.

Hemelse Verborgenheden 7825.

'En Jehovah zei tot Mozes en tot Aharon', (Exodus 12:1); dat dit de inlichting door het Goddelijk Ware betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen, wanneer het door Jehovah geschiedt ten aanzien van de in te stellen dingen in de Kerk, dus de inlichting; zeggen immers sluit de volgende dingen in; en uit de uitbeelding van Mozes en Aharon, zijnde het Goddelijk voortgaande Ware, Aharon dat wat middelijk voortgaat, (7009, 7010, 7089, 7382).

Hemelse Verborgenheden 7840.

'Uit de lammeren en uit de geiten zult gij nemen', (Exodus 12:5); dat dit het innerlijk en het uiterlijk goede van de onschuld betekent, staat vast uit de betekenis van het lam, wat het goede van de onschuld is, (3994); en uit de betekenis van de geit of het bokje, wat het goede van het ware is, waarin onschuld is, (3995, 4005, 4006, 4871). Dat het lam het innerlijk goede van de onschuld is, en het bokje of de geit het uiterlijk goede van de onschuld, zie: (3519). Wat onder het innerlijk en het uiterlijk goede van de onschuld wordt verstaan, zal in het kort worden gezegd. In elk goede moet onschuld zijn opdat dit het goede is. Zonder onschuld is het goede als het ware zonder zijn ziel. De oorzaak hiervan is deze, dat de Heer door de onschuld invloeit, en door die het goede levend maakt bij hen die worden wederverwekt. Het goede dat de onschuld levend maakt is inwendig en uitwendig; het inwendig goede is bij hen die mensen van de inwendige Kerk worden genoemd, en het uitwendig goede is bij hen die mensen van de uitwendige Kerk zijn. Mensen van de inwendige Kerk zijn zij die hun goede hebben gekwalificeerd door innerlijke ware dingen, zodanig als die van de inwendige zin van het Woord zijn. Maar mensen van de uitwendige Kerk zijn zij die hun goede hebben gekwalificeerd door uiterlijke ware dingen, zodanig als die van de letterlijke zin van het Woord zijn. Mensen van de inwendige Kerk zijn zij die uit de aandoening van de naastenliefde de naaste het goede doen, maar mensen van de uitwendige Kerk zijn zij die het doen uit gehoorzaamheid. Elk mens wordt, wanneer hij wordt wederverwekt, eerst een mens van de uitwendige Kerk , daarna echter een mens van de inwendige Kerk. Zij die van de inwendige Kerk zijn, zijn in inzicht en wijsheid boven hen die van de uitwendige Kerk zijn en dus eveneens innerlijk in de hemel. Uit deze dingen nu blijkt, wat het innerlijk en het uiterlijk goede van de onschuld is.

Hemelse Verborgenheden 7877.

… Wat het ware van het goede van de onschuld is, moet gezegd worden; het goede van de onschuld is het goede van de liefde tot de Heer. Zij immers die in deze liefde zijn, zijn in de onschuld. Vandaar komt het dat zij die in de binnenste of derde hemel zijn, meer dan de overigen in de onschuld zijn, omdat zij in de liefde tot de Heer zijn. Uit de onschuld verschijnen zij die daar zijn aan de anderen zoals kleine kinderen, niettemin zijn zij de wijsten van allen die in de hemel zijn, (2306); want de onschuld woont in de wijsheid, (2305, 3495, 4797). Het ware van het goede van de onschuld dat bij hen is, is niet het ware van het geloof, maar het is het goede van de naastenliefde. Want zij die in de derde hemel zijn, weten niet wat het geloof is, dus ook niet wat het ware ervan is. Zij zijn immers in de doorvatting van het ware dat van het geloof is, waaruit zij direct weten of het zo is. Ook redeneren ze nooit daarover of het zo is, te minder twisten zij daarover. Dat wat op deze wijze in de doorvatting is, voegen ze niet toe aan hun kennis. Anders is dit bij de geestelijken, die in de tweede hemel zijn. Dezen worden door het ware dat van het geloof is, geleid tot het goede dat van de naastenliefde is. Daarom redeneren zij of het al dan niet waar is, omdat zij niet doorvatten of het zo is. Vandaar worden de ware dingen voor hen een wetenschap en worden de leerstellige dingen van het geloof genoemd…

Hemelse Verborgenheden 7950.

'Tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in het huis van de kuil was', (Exodus 12:29); dat dit de vervalste ware dingen van het geloof betekent, die op de laatste plaats waren, staat vast uit de betekenis van het eerstgeborene in het land van Egypte, wat het van de naastenliefde gescheiden geloof is, (7948). Dus eveneens het vervalste ware van het geloof; en uit de betekenis van de gevangene die in het huis van de kuil was, wat degenen zijn die op de laatste plaats zijn. Hij wordt immers tegenovergesteld aan de eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zitten zou, waarmee het vervalste ware van het geloof wordt aangeduid dat op de eerste plaats is, (7779, 7949). Onder de gevangene in het huis van de kuil wordt in de naastgelegen geestelijke zin degene verstaan die in het zinlijk lichamelijke is en dus in louter donkerheid ten aanzien van de ware en de goede dingen, omdat hij zelfs niet in het vermogen is om te doorvatten, zoals zij die in het innerlijk zinlijke zijn; vandaar komt het dat dezen worden aangeduid die op de laatste plaats zijn. Dat het eerstgeborene in het land van Egypte het vervalste ware van het geloof is, komt omdat het eerstgeborene van Egypte het van de naastenliefde gescheiden geloof is, (7948). Zij die in dit geloof zijn, zijn in louter donkerte en diepe duisternis ten aanzien van de ware dingen die van het geloof zijn. Zij kunnen immers in geen licht zijn, dus niet in enig begrip van wat het ware is, en of het wel waar is. Alle geestelijk licht immers komt door het goede uit de Heer, dus door de naastenliefde, want het goede van de naastenliefde is zoals een vlam waaruit het licht is. Het goede immers is van de liefde en de liefde is een geestelijk vuur, waaruit verlichting is. Wie gelooft dat zij die in het boze van het leven zijn, ook in verlichting ten aanzien van de ware dingen van het geloof kunnen zijn, bedriegt zich grotelijks. Zij kunnen in een staat van bevestiging zijn, dat wil zeggen, ze kunnen de leerstellige dingen van hun Kerk bevestigen, en dit soms bedreven en vernuftig, maar ze kunnen niet zien of de dingen die ze bevestigen al dan niet waar zijn. Dat ook het valse bevestigd kan worden totdat het zoals het ware verschijnt, en dat het niet van een wijs mens is om te bevestigen, maar om te zien of het zo is, zie: (4741, 5033, 6865, 7012, 7680). Wie dus in het boze ten aanzien van het leven is, is in het valse van zijn boze en hij gelooft het ware niet, hoezeer hij het ook weet. Soms meent hij dat hij gelooft, maar hij bedriegt zich. Dat hij niet gelooft, zal hem in het andere leven te weten worden gegeven, wanneer zijn inzicht tot overeenstemming met zijn willen wordt gebracht. Dan zal hij het ware verloochenen, verafschuwen en versmaden, en dat wat het tegendeel is, dat wil zeggen, het valse, erkennen als waar. Vandaar nu komt het, dat zij die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, niet anders kunnen dan de ware dingen die van het geloof zijn, vervalsen.

Hemelse Verborgenheden 8029.

Uit de dingen die enige malen eerder over de staat van de mens na de dood zijn vermeld, staat vast, dat het er weinigen zijn die, wanneer zij in het andere leven komen, terstond de hemel binnentreden, maar zij vertoeven enige tijd beneden de hemel, opdat de dingen die van de aardse en lichamelijke liefden zijn, die ze uit de wereld met zich droegen, worden afgewist. Zo worden zij voorbereid, opdat ze in het gezelschap met de engelen kunnen zijn. Hetzelfde gebeurt met de mensen van alle aardbollen, namelijk, dat ze na het overlijden eerste beneden de hemel onder de geesten zijn, en daarna, wanneer ze zijn voorbereid, engelen worden. Het werd gegeven te zien dat er, wanneer geesten van die aardbol - geesten van de planeet Jupiter - engelen werden, lichtende, als het ware vurige paarden verschenen, waardoor zij, evenals Elia, werden heengevoerd. De lichtend, als het ware vurige paarden, betekenen het verlichte verstand, zie: (2760, 2761, 2762, 3217, 5321, 6125, 6534); en dat de vurige paarden en de vurige wagens die Elia heenvoerden, het verstand van het Woord ten aanzien van de innerlijke dingen ervan betekenen, (2762).

Hemelse Verborgenheden 8094.

'Omdat die nabij was', (Exodus 13:17); dat dit betekent dat het zich het eerst voordoet, staat vast uit de betekenis van nabij, als het wordt gezegd van het gescheiden geloof, zijnde dat het zich het eerst voordoet. Hoe het moet worden verstaan dat de mening over het gescheiden geloof of het geloof-alleen zich het eerst voordoet, zal in het kort worden gezegd. Het boze van het leven heeft zijn valse met zich; dat valse ligt verborgen bij de mens die in het boze van het leven is, en hij weet soms niet dat het bij hem is, maar zodra hij over de ware dingen van de Kerk denkt, en vooral wanneer hij over het heil denkt, dan komt dat valse tevoorschijn en openbaart zich. Als hij dan het ware zelf in zijn algemeenheid niet kan ontkennen, ontvouwt hij dit ten gunste van zijn boze, en zo vervalst hij het. Wanneer hij dus denkt over het geloof en de naastenliefde, die de wezenlijke dingen van de Kerk en het heil zijn, doet zich terstond het geloof voor, niet echter de naastenliefde, en verkiest hij het geloof-alleen. Uit deze dingen blijkt, dat de ware dingen van het geloof nabij zijn, niet echter de goede dingen van het geloof, dat wil zeggen, dat eerstgenoemde dingen doen zich het eerst voor en niet de laatstgenoemde. Uit dit afgedwaalde en valse beginsel volgen daarna verscheidene dingen die vals en afgedwaald zijn, zoals dat de goede werken niets tot het heil bijdragen, dat het leven de mens na de dood niet volgt, dat de mens dan wordt gezaligd krachtens de barmhartigheid alleen door het geloof, hoe hij ook in de wereld heeft geleefd. Dat de ergste boosdoener wordt gezaligd door het geloof in het laatste uur van zijn leven, dat de boze dingen in één ogenblik worden afgewist, deze en soortgelijke dingen worden dan gedacht en vastgesteld uit dat beginsel. Ze zijn daaruit aaneengeschakeld als een keten; maar het zou worden ingezien dat het geheel anders met die dingen is gesteld, indien de naastenliefde en het leven het beginsel was.

Hemelse Verborgenheden 8120.

Men gelooft dat de liefde jegens de naaste is: aan de armen geven, de behoeftige hulp verlenen en eenieder het goede doen. Toch is de echte naastenliefde, voorzichtig handelen, opdat daaruit het goede voortkomt. Wie een of andere arme of behoeftige boosdoener hulp verleent, doet hierdoor de naaste boos, want door de hulp die hij verleent, bevestigt hij hem in het boze en verschaft hij hem de gelegenheid om anderen boos te doen, anders hij die de goede bijstand verleent.

Hemelse Verborgenheden 8121.

Maar de liefde jegens de naaste strekt zich veel breder uit dan tot de armen en de behoeftigen. De liefde jegens de naaste is het juiste doen in elk werk en zijn plicht in elke dienst. Indien de rechter het gerechte doet ter wille van het gerechte, betracht hij de liefde jegens de naaste. Indien hij de schuldige straft en de onschuldige vrijspreekt, betracht hij de liefde jegens de naaste, want zo draagt hij zorg voor de medeburger, het vaderland en eveneens voor het Rijk van de Heer. Door het gerechte te doen ter wille van het gerechte, draagt hij zorg voor het Rijk van de Heer; door de onschuldige vrij te spreken draagt hij zorg voor de medeburger, en door de schuldige te straffen draagt hij zorg voor het vaderland. De priester die het ware leert en tot het goede leidt ter wille van het ware en het goede, betracht de naastenliefde. Wie echter zulke dingen doet ter wille van zich en van de wereld, betracht de naastenliefde niet, omdat hij niet de naaste liefheeft maar zichzelf.

Hemelse Verborgenheden 8122.

Hetzelfde geldt voor alle overigen, hetzij zij in enige functie zijn, hetzij zij het niet zijn; zoals met kinderen jegens hun ouders en ouders jegens de kinderen; met de knechten jegens de heren en met de heren jegens hun knechten; met de onderdanen jegens de koning en met de koning jegens de onderdanen. Wie van hen zijn plicht doet uit de plicht en het gerechte uit het gerechte, betracht naastenliefde.

Hemelse Verborgenheden 8146.

'En hij spande zijn wagen aan', (Exodus 14:6); dat dit de leer van het valse betekent die is van het afgescheiden geloof in het algemeen, staat vast uit de betekenis van wagen, wat de leer is, waarover, (2769, 5321, 5945). Hier dus de leer van het valse, welke die is van het afgescheiden geloof, omdat het de wagen van Farao is, en door Farao worden de valse dingen uitgebeeld die van het afgescheiden geloof zijn. Want zij die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn en tegelijk in het leven van het boze, kunnen niet anders dan in valse dingen zijn, (8094). In wat nu volgt, wordt gehandeld over de verzameling van alle valsheden uit het boze bij hen die in het van de naastenliefde gescheiden geloof en in het leven van het boze zijn geweest. In wat vooraf ging is gehandeld over de verwoesting van de ware dingen van het geloof bij hen, en tenslotte over het terugbrengen tot de staat dat zij in louter valse dingen uit het boze waren, en zo dus in de verdoemenis. In dit hoofdstuk nu wordt gehandeld over de neerwerping van hen in de hel, want dit volgt op de verdoemenis. Met deze staat, namelijk de staat van de neerwerping in de hel, is het als volgt gesteld: wanneer dit gaat plaatsvinden, worden alle valse dingen die zij hebben tot één verzameld, wat gebeurt door het openen van alle hellen waarmee zij in contact hadden gestaan, en zij worden in hen ingegoten. Vandaar de verdichtingen van de valse dingen uit het boze rondom hen, welke aan hen die het van buitenaf aanzien, zoals wateren verschijnen, (8137, 8138). Het zijn de uitwasemingen uit hun leven. Wanneer zij hierdoor omgoten worden, dat zijn ze in de hel. Dat de valse dingen uit het boze tot één worden verzameld en in hen ingegoten worden, vindt zijn oorzaak hierin dat ze door zulke dingen worden omstuwd die van hun leven zijn geweest en waarin zij daarna worden gehouden. Het geslacht van het boze en het valse daaruit onderscheidt hen dan en hun hel van de andere hellen. Omdat er gehandeld wordt over de verzameling van alle valse dingen uit het boze die zij hebben, wordt daarom in dit hoofdstuk zo vaak melding gemaakt van de wagen van Farao, van zijn paarden, ruiters, leger en volk, want daarmee worden alle dingen van het valse aangeduid die bij hen zijn, zoals in dit vers: 'Hij spande zijn wagen aan en nam zijn volk met zich'; in het zevende vers: 'Hij nam zeshonderd uitgelezen wagens, en alle wagens van Egypte'; vers 9: 'En de Egyptenaren jaagden na achter hen, al de paarden der wagens van Farao, en zijn ruiters en zijn leger'; vers 17: 'Ik zal verheerlijkt worden in Farao, in al zijn leger, in zijn wagens en in zijn ruiters'; vers 18, eender; vers 23: 'En de Egyptenaren jaagden na en kwamen achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters'; vers 25: 'Jehovah verwijderde het rad van hun wagens'; vers 26: 'Laten de wateren wederkeren over de Egyptenaren, over hun wagens en over hun ruiters'; vers 28: 'De watermassa's keerden terug en bedekten de wagens en de ruiters, tot het gehele leger van Farao'. Deze dingen zijn zo vaak herhaald omdat er gehandeld wordt over de valse dingen uit het boze, namelijk dat ze verzameld en in hen ingegoten werden; met die dingen immers worden alle dingen van het valse uit het boze aangeduid, met Farao en de Egyptenaren zijzelf die in de valse dingen uit het boze zijn, met wagens de leerstellingen van het valse; met de paarden de valse wetenschappelijke dingen uit een verdraaid verstandelijke; met de ruiters de redeneringen daaruit; met het leger en het volk de valse dingen zelf.

Hemelse Verborgenheden 8215.

'En Hij bewoog het rad zijner wagens heen', (Exodus); dat dit betekent de macht om de valse dingen binnen te brengen, weggenomen, staat vast uit de betekenis van heenbewegen, wat is wegnemen; uit de betekenis van het rad, wat is de macht van voortschrijden, waarover aanstonds; uit de betekenis van de wagens van Farao, wat de leerstellige dingen zijn van het valse, (8146, 8148), dus de valse dingen. Wat het rad in de werkelijke zijn betekent, kan vaststaan uit de betekenis van de wagen; de wagens waren van tweeërlei geslacht. Er waren wagens waarmee de koop waar werd vervoerd en er waren wagens waarmee zij streden. Met de wagens waarmee koopwaar werd aangevoerd, werden de leerstellige dingen van het ware aangeduid, en in tegengestelde zin de leerstellige dingen van het valse. Met de wagens echter waarmee zij streden, werden ook de leerstellige dingen in de ene en de andere zin aangeduid, maar strijdend, dus de ware dingen zelf en de valse dingen zelf, toegerust tot de gevechten. Daaruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met het wagenrad, namelijk de macht van het voortschrijden, hier van de valse dingen binnen te brengen en van tegen de ware dingen te strijden. Omdat deze macht van het verstandelijk deel van de mens is, wordt vandaar met het rad eveneens het verstandelijke aangeduid ten aanzien van de dingen die van de leer zijn. In het andere leven verschijnen vele malen wagens beladen met koopwaren van verschillend geslacht en ongelijk van vorm en omvang. Met die worden, als die verschijnen de ware dingen in hun samenvatting aangeduid, of de leerstellige dingen die als het ware de ontvangers van het ware zijn, en met de koopwaren de erkentenissen van verschillend nut. Deze dingen verschijnen wanneer in de hemel bij de engelen het gesprek gaat over de leren; hun gesprek immers vertoont zich, omdat het niet begrepen kan worden door hen die beneden zijn, op uitbeeldende wijze, en aan sommigen door wagens, zoals is gezegd, waarin zich alle en de afzonderlijke dingen van het gesprek in een vorm en voor de ogen vertonen, waarom in één ogenblik de dingen die het gesprek bevat, begrepen en gezien kunnen worden, sommige in de vorm van een wagen, sommige in zijn samenvoeging, sommige in zijn kleur, sommige in zijn raderen, sommige in de paarden die trekken, sommige in de koopwaren die de wagen vervoert. Het is uit deze uitbeeldende dingen, dat de wagens in het Woord de leerstellige dingen betekenen. Daaruit kan men enigermate zien, dat met het rad van de wagens de macht wordt aangeduid die van het verstandelijke is; want zoals de wagen zijn beweging en voortgang heeft door de raderen, zo hebben de ware dingen die van de leerstellige dingen zijn, hun voortschrijding door het verstandelijke. Dit wordt eveneens aangeduid met de raderen bij Jesaja: 'Wiens pijlen scherp zijn, en alle bogen gespannen; de hoeven van zin paarden worden geacht zoals steenrotsen, zijn raderen zoals een wervelwind', (Jesaja 5:28), waar gehandeld wordt over de verwoester van het ware. De pijlen zijn de valse dingen en de boog de leer van het valse, (2686, 2709). De hoeven van de paarden zijn de zinlijke, wetenschappelijke dingen uit het verdraaide verstandelijke, (7729). De raderen zijn de machten om de ware dingen te verdraaien en te vernietigen, zoals een stormwind. Bij Ezechiël: 'Ik zag de dieren, toen, ziet, één rad op de aarde bij de dieren naar de vier aangezichten ervan; de aanblik van de raderen en hun werk was zoals de gedaante van Tharschisch, en die vier hadden dezelfde gelijkenis. Daartoe was hun aanblik en hun werk alsof het was een rad in het midden van een rad; op hun vier vierkanten waarheen zij gingen, gingen zij; zij keerden zich niet om wanneer zij gingen; hun velgen, en zij hadden hoogte, en zij hadden vrees; daartoe waren hun velgen vol ogen rondom voor die vier, aldus wanneer de dieren gingen, gingen de raderen bij die; de geest van het dier was in de raderen', (Ezechiël 1:15 tot 21; 10:9 to 14. Met de vier dieren, die cherubim waren, wordt de Voorzienigheid van de Heer aangeduid, (308); met de raderen het Goddelijk Inzicht of het Vooruitzien; vandaar wordt er gezegd dat de raderen gingen tegelijk met de dieren, en dat hun velgen vol ogen waren, voorts dat de geest van het dier in die was, dat wil zeggen, het ware van de wijsheid. Bij Daniël: 'Ik was ziende, totdat tronen werden voortgeworpen, en de Oude van dagen zich zette; Zijn kleed was wit zoals sneeuw, het haar van Zijn hoofd zoals reine wol, Zijn troon vlammen van vuur, Zijn raderen brandend vuur', (Daniël 7:9). De Oude van dagen is daar de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede; de voortgeworpen tronen zijn de valse dingen; Zijn kleed is het Goddelijk Ware in de uitwendige vorm, het haar van het hoofd is het Goddelijk Goede in de uitwendige vorm; Zijn troon is de hemel en de Kerk; de raderen zijn de dingen die van de wijsheid en van het inzicht zijn, dus de goddelijke ware dingen. Het brandend vuur zijn de dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn. Onder de tien stellingen rondom de tempel van Salomon waren eveneens 'raderen van brons, het werk van de raderen was zoals het werk van een wagenrad, hun handen, en hun ruggen, en hun randen, en hun spaken, waren alle gegoten', (1 Koningen 7:30 tot 33). Met die stellingen of grondvesten, werden de ontvangers van het ware aangeduid, waardoor de mens wordt gezuiverd en wederverwekt; met de raderen de verstandelijke machten, waardoor er voortschrijding is.

Hemelse Verborgenheden 8248.

Het werd getoond hoe de gedachten zich door het aangezicht vertonen. De aandoeningen die van de liefde zijn, worden geopenbaard door de gelaatstrekken en de veranderingen ervan. De gedachten hierin door variaties van de vormen van de innerlijke dingen; deze kunnen niet uitgebreider beschreven worden. De inwoners van de planeet Jupiter hebben ook een spraak van woorden, maar dit klinkt niet zoals bij ons. De ene spraak helpt de andere, en aan de spraak van de woorden wordt het leven ingeboezemd, door de spraak van het aangezicht.

Hemelse Verborgenheden 8318.

… Men moet weten dat de boze dingen van tweevoudige oorsprong zijn, namelijk uit de zelfliefde en uit de liefde van de wereld. Zij die in de boze dingen zijn uit de zelfliefde, hebben zichzelf alleen lief en verachten alle overigen, uitgezonderd hen die één met henzelf maken, en wanneer zij dezen liefhebben, hebben zij niet hen lief maar zichzelf, omdat zij zichzelf in hen zien. De boze dingen uit deze oorsprong zijn de allerergste, want niet alleen verachten zij alle anderen met zichzelf vergeleken, maar zij vervolgen hen ook met smaadredenen en dragen hun om een lichte oorzaak haat toe en dan hijgen ze naar hun verderf, en zo wordt wraak en wreedheid de verkwikking van hun leven. Zij die in het boze van die liefde zijn, zijn diep in de hel volgens het hoedanige en de omvang van die liefde. Zij die echter in het boze uit de liefde van de wereld zijn, hebben ook geringschatting voor de naaste en achten hem alleen naar de welgesteldheid, dus de schatten, niet echter hemzelf. Zij begeren alle dingen te bezitten die van de naaste zijn. Wanneer zij in deze begeerte zijn dan zijn zij zonder enige naastenliefde en barmhartigheid. De naaste van zijn goederen beroven is immers de verkwikking van hun leven, vooral van hen die smerige gierigaards zijn. Zij hebben namelijk goud en zilver lief om het goud en het zilver, niet echter om enig nut daaruit. Zij bij wie het boze van deze liefde heerst zijn ook in hellen, maar niet in zulke diepe als zij die in het boze van de eigenliefde zijn. Behalve deze twee oorsprongen van het boze is er ook nog een derde; dit is het boze doen uit de beginselen van een valse godsdienst, maar dit boze geldt als een boze bij hen die in de liefde van zich en van de wereld zijn, niet echter bij hen die in de liefde jegens de naaste en tot hun God zijn. Het einddoel is immers het goede, en het einddoel kwalificeert de overige dingen, zie: (8311).

Hemelse Verborgenheden 8381.

Toen de geesten van Jupiter paarden van deze aarde zagen, schenen de paarden mij kleiner toe dan gewoonlijk, hoewel ze tamelijk fors en hoog waren; dit was vanwege de idee van de geesten van die aarde over de paarden daar. Ze zeiden dat ook bij hen zulke paarden waren maar veel groter, deze zijn echter wild of leven in de wouden. Als ze worden gezien, verschrikken ze, maar ze doen geen kwaad. Ze voegden hieraan toe dat hun die vrees ingeworteld of natuurlijk was. Daarvandaan werd gelegenheid gegeven om te denken over de oorzaak van die vrees. Het paard immers beeldt in de geestelijke wereld het verstandelijke uit, gevormd uit de wetenschappelijke dingen, (2761 tot 2763, 6534). Omdat zij vrezen het verstandelijke aan te kweken door wetenschappen, komt de invloed van de vrees daarvandaan. Dat zij zich niet bekommeren om de wetenschappelijke dingen die van de menselijke ontwikkeling zijn, zal men zien in de dingen die volgen.

Hemelse Verborgenheden 8480.

… De engelen doorvatten terdege vanwaar het goede bij de mens is en vandaar hoedanig het is. De engelen bij de mens zijn en wonen als het ware in het goede uit de Heer en zij kunnen niet in het goede uit de mens zijn. Zij verwijderen zich daarvan zo veel als ze kunnen, want in het binnenste is het boos. Het goede immers uit de Heer heeft in zich de hemel; dat goede immers is in beeld de vorm van de hemel en het bergt in zijn binnenste de Heer Zelf. In elk goede immers dat uit Hem voortgaat is het evenbeeld van Hemzelf, en vandaar het evenbeeld van de hemel. Maar in het goede dat uit de mens is, is het evenbeeld van de mens en omdat de mens uit zichzelf niets dan alleen het boze is, is dit het evenbeeld van de hel. Zo groot is het verschil van het goede uit de Heer en van het goede uit de mens. Het goede uit de Heer is bij hen die de Heer liefhebben boven alle dingen en de naaste zoals zichzelf; maar het goede uit de mens is bij hen die zichzelf boven alle dingen liefhebben en de naaste bij zichzelf verachten. Dezen zijn het die ook de zorg voor morgen hebben omdat zij op zichzelf vertrouwen, de anderen hebben geen zorgen voor de dag van morgen omdat zij op de Heer vertrouwen, (8478)

Hemelse Verborgenheden 8541.

Wat hun - de geesten en de inwoners van Jupiter - goddelijke eredienst aangaat, is het voornaamste dat ze onze Heer erkennen als de Allerhoogste, Die de hemel en de aarde regeert; ze noemen Hem de Enige Heer. Omdat ze Hem in het leven van het lichaam erkennen en vereren, zoeken ze Hem vandaar na de dood en vinden Hem; Hij is Dezelfde als onze Heer. Het werd hun gevraagd of zij weten dat de Enige Heer Mens is; zij antwoordden dat ze alleen weten dat Hij Mens is, omdat Hij in hun wereldrond door velen als Mens is gezien, en dat Hijzelf hen onderricht over de waarheid geeft, hen in stand houdt en dat Hij het eeuwige leven schenkt aan hen die in Hem geloven. Ze zeiden verder dat het door Hem aan hen is onthuld, hoe zij zullen leven en hoe ze zullen geloven. Dat wat onthuld is, wordt door de ouders aan de kinderen overgeleverd; de leer verbreidt zich op deze wijze tot alle families en zo in het gehele volk dat uit één vader is. Ze voegden daaraan toe dat het hun toeschijnt alsof deze leer aan hun gemoed ingeschreven is, wat ze hieruit opmaken, dat ze terstond doorvatten en erkennen zoals uit zichzelf of datgene al dan niet waar is wat door anderen over het leven van de hemel bij de mens wordt gezegd.

Hemelse Verborgenheden 8542.

Er wordt ten strengste voor gewaakt dat niet iemand in verkeerde meningen ten aanzien van de Enige Heer valt; en als zij bemerken dat er sommigen over Hem verkeerd beginnen te denken, vermanen ze hem eerst, daarna schrikken ze hem af door bedreigingen en tenslotte door straffen. Ze zeiden dat ze hebben gemerkt dat, indien zoiets in de ene of de andere familie binnensluipt, die uit hun midden wordt weggenomen, niet door een of andere doodstraf die is opgelegd door hun genoten, maar door beroving van de ademhaling en vandaar van het leven, door de geesten die hen reeds tevoren de dood hebben aangekondigd. Want op die aarde spreken de geesten met hen en kastijden hen als zij het boze hebben gedaan en ook als ze het voornemen hebben gehad het boze te doen, zie: (7801 tot 7812). Vandaar, als zij boos denken over de Enige Heer, dan wordt hun, als ze niet tot inkeer komen, de dood aangekondigd. Op deze wijze wordt daar de eredienst van de Heer, Die voor hen de Allerhoogste is, in stand gehouden.

Hemelse Verborgenheden 8543.

Ze weten niet dat hun Enige Heer als Mens op deze aarde is geboren. Ze zeiden dat het voor hen van geen belang is dit te weten, slechts alleen dat Hijzelf Mens is en het heelal regeert. Toen ik zei dat Hij op onze aarde Christus Jezus wordt genoemd, en dat Christus betekent Gezalfde of Koning, zeiden ze dat ze Hem niet vereren als koning, omdat het koningschap naar het wereldse smaakt, maar dat zij Hem vereren als Heiland. Omdat uit geesten van onze aarde de twijfel werd binnengebracht of hun Enige Heer dezelfde was als onze Heer, verwijderden zij die twijfel daarmee dat ze zich herinnerden dat ze Hem in de Zon hebben gezien en dat ze hebben erkend dat Hijzelf het was Die zij op hun aarde hadden gezien, zie: (7173). Dat onze Heer de Zon van de hemel is, zie: (1053, 3636, 4060, 4321, 5097, 7078, 7083, 7171, 7173).

Hemelse Verborgenheden 8544.

Toen de geesten van de aardbol Jupiter verscheidene weken lang bij mij waren gebleven, vloeide een ogenblik de twijfel in of hun Enige Heer dezelfde was als onze Heer, maar deze twijfel die in één ogenblik invloeide, werd ook in één ogenblik verstrooid. Hij vloeide in uit enige geesten van onze aarde en toen werden zij, tot mijn verwondering, met zo'n grote schaamte vervuld, alleen daarover dat ze één ogenblik daaraan hadden getwijfeld, dat ze tegen mij zeiden dat ik dit niet op deze aarde bekend moest maken, opdat zij niet van enige ongelovigheid beticht zouden worden, terwijl zij dit nu toch beter weten dan de anderen.

Hemelse Verborgenheden 8545.

Er waren geesten bij mij van de planeet Jupiter, toen ik hoofdstuk 17 bij Johannes las over de liefde van de Heer en over Zijn verheerlijking. Toen zij de dingen hoorden die daar staan, overweldigde het heilige hen en ze verklaarden dat alle dingen daar Goddelijk waren. Maar toen gaven geesten van onze aarde, die ongelovigen waren geweest, voortdurend ergernissen in, door te zeggen dat Hij als klein kind was geboren, als mens had geleefd, zoals een ander mens was verschenen, dat Hij gekruisigd was, en meer van zulke dingen. Maar de geesten van Jupiter schonken hieraan niet de minste aandacht. Zij zeiden dat zodanig hun duivels zijn die zij verafschuwen. Ze voegden daaraan toe dat er volstrekt niets hemels is in het gemoed van hen, maar slechts het aardse, dat zij afval noemden. Ze hadden bevonden dat het zo is, omdat, toen die geesten hoorden dat ze op hun aarde naakt wandelden, onmiddellijk ontucht het denken van hen in beslag nam, en dat zij in het geheel niets meer dachten over hun hemels leven, waarover ze toen ook hadden gehoord, zie: (8375).

Hemelse Verborgenheden 8546.

Eens sprak ik ook met de geesten van Jupiter over de Heer, door te zeggen dat niemand enig goede kan doen uit zichzelf, maar dat doet uit de Heer, Die het Goede Zelf is, en dus de bron van al het goede. Toen antwoordden zij bescheiden dat zij menen het goede te kunnen doen uit zichzelf, en ook niet anders te weten. Maar toen het hun werd getoond dat al het goede enig en alleen uit de Heer komt, zeiden ze dat ze naar de menselijke gewoonte hadden gesproken, en dat ik dit op een hemelse wijze had gezegd en dat hun engelen zo denken en ook zijzelf voor zover als zij engelen worden. Ze voegden daaraan toe dat het eenvoudiger was het op zo'n gewone manier te zeggen. Toen werd het gegeven om te antwoorden dat de Heer het aan hen die in eenvoud en onschuld leven, overlaat om het zo te zeggen, als ze slechts weten dat niets van het goede uit henzelf, maar alles uit de Heer komt.

Hemelse Verborgenheden 8547.

De geesten van Jupiter werden ten diepste geroerd en verheugd toen ze hoorden zeggen dat de Enige Heer de Allene Mens is, en dat allen het uit Hem hebben, dat ze mensen worden genoemd. Maar dat ze voor zoveel mensen zijn als ze beelden van Hem zijn, dat wil zeggen, als ze Hem liefhebben en de naaste liefhebben, dus voor zoveel als ze in het goede zijn, want het goede van de liefde en van het geloof is het beeld van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 8550.

Ieder mens wordt geboren in de boze dingen van de liefde van zich en van de wereld van zijn ouders. Elk boze dat door gewoonte als het ware een natuur heeft aangenomen, wordt op het kroost afgeleid, en zo dus opeenvolgend uit de ouders, grootouders en overgrootouders, in een lange teruggaande reeks. Vandaar wordt de afleiding van het boze tenslotte zo groot dat alles van het eigen leven van de mens niets anders dan boos is. Dit aanhoudend afgeleide wordt niet gebroken en veranderd dan door het leven van het geloof en van de naastenliefde uit de Heer.

Hemelse Verborgenheden 8615.

'Totdat de zon onderging', (Exodus 17:12); dat dit betekent toen die staat ophield, namelijk de staat van de strijd tegen het valse uit het innerlijk boze, staat hieruit vast dat de tijden van de dag, van de opgang van de zon tot haar ondergang, en opnieuw tot haar opgang, de veranderingen van staat betekenen, die zij die in het andere leven zijn, ondergaan. Het einde van die staat wordt aangeduid met de tijd van de ondergang van de zon. Vandaar komt het dat met totdat de zon onderging, wordt aangeduid dat die staat ophield. Dat de tijden van de dag van de opgang van de zon tot haar ondergang, staten en de veranderingen ervan betekenen, zie: (5672, 5962, 6110, 8426). Eenieder die het overweegt, kan zien dat de dingen die in deze verzen worden vermeld, verborgenheden bevatten die niet in de letter uitkomen; zoals dat Mozes op de heuvel ging staan; een stok in zijn hand had, dat Joshua overwon wanneer Mozes de handen ophief, en Amalech overwon wanneer Mozes de handen neerliet; dat zij een steen onder hem legden waarop hij zat, en dat Aharon en Chur de handen ondersteunden, en dat dit geschiedde totdat de zon onderging. Indien al deze dingen en de afzonderlijke dingen niet hadden overeengestemd met de dingen die in de hemel zijn, zouden zij nooit iets hebben kunnen bijdragen tot de strijd tegen Amaleck. De overeenstemmingen hebben alle kracht, en wel dermate dat wat op aarde volgens de overeenstemmingen geschiedt, in de hemel van kracht is, want de overeenstemmingen zijn uit het Goddelijke. Zij die in het goede van de liefde en van het geloof zijn, zijn in de overeenstemmingen, en het Goddelijke doet alle dingen bij hen, uit het Goddelijke immers is het goede van de liefde en het goede van het geloof. Alle wonderen waarvan in het Woord gewag wordt gemaakt, zijn door overeenstemmingen geschiedt. Het Woord is zo geschreven dat de afzonderlijke dingen daar, tot de kleinste toe, overeenstemmen met de dingen die in de hemel zijn. Vandaar heeft het Woord goddelijke kracht en verbindt het de hemel met de aarde. Want wanneer het Woord op aarde wordt gelezen, worden de engelen die in de hemel zijn, bewogen tot het heilige dat in de inwendige zin is; dit geschiedt door de overeenstemmingen van de afzonderlijke dingen daar.

Hemelse Verborgenheden 8644.

… Omdat in hetgeen volgt wordt gehandeld over de verbinding van het Goddelijk Goede met het Goddelijk Ware, opdat daaruit de ordening bij de mens van de Kerk plaatsvindt, moet men weten dat tussen het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware een onderscheid is. Het Goddelijk Goede is namelijk in de Heer en het Goddelijk Ware is uit Hem. Ze verhouden zich zoals het vuur van de zon en het licht dat daaruit voortkomt. Het vuur is in de zon, en het licht uit de zon, hierin is niet het vuur maar de warmte. De Heer is ook in het andere leven de Zon en Hij is eveneens het Licht. In de Zon daar die Hijzelf is, is het Goddelijk vuur, hetgeen het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde is. Uit die Zon is het Goddelijk Licht, wat het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede is. In dit Goddelijk Ware is eveneens het Goddelijk Goede, maar niet zodanig als het in de Zon is. Het is aangepast aan de opneming in de hemel, indien het immers niet was aangepast aan de opneming, zou de hemel niet kunnen bestaan, want geen engel kan de vlam uit de Goddelijke Liefde uithouden. Hij zou in één ogenblik worden verteerd, evenals indien de mens aan de vlam van de zon van de wereld rechtstreeks werd blootgesteld. Hoe echter het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer tot de opneming wordt aangepast, kan door niemand worden geweten, zelfs niet door de engelen in de hemel, omdat die aanpassing er een is van het oneindige aan het eindige, en het oneindige is zodanig dat het elk inzicht van het eindige te boven gaat, en wel dermate, dat het inzicht van het eindige, als het daarheen de blik wil laten gaan, valt zoals iemand die in de diepte van de zee valt en vergaat. Dat de Heer de Zon in de hemel is, en dat de Zon daar het Goddelijk Goede van Zijn Goddelijke Liefde is, en dat het Licht daaruit het Goddelijk Ware is, waaruit het inzicht is, zie: (1053, 1521 tot 1533, 1619 tot 1632, 2776, 3094, 3138, 3190, 3195, 3222, 3223, 3225, 3339, 3341, 3636, 3643, 3993, 4180, 4302, 4408, 4409, 4415, 4523, 4696, 7083, 7171, 7174, 7270, 8197).

Hemelse Verborgenheden 8705.

… Zij die geloven dat er drie personen zijn die de Godheid samenstellen en tezamen één God worden genoemd, hebben uit de zin van de letter van het Woord geen andere voorstelling over de bemiddeling en de tussenkomst dan dat de Heer zit aan de rechterhand van de vader en met Hem spreekt zoals een mens met een ander mens en dat Hij de smekingen van de mensen tot de Vader brengt, en verzoekt dat de Vader ter wille van Hem, omdat Hij het kruis voor het menselijk geslacht heeft geleden, vergeeft en Zich erbarmt. Een zodanige voorstelling over de tussenkomst en de bemiddeling heeft ieder eenvoudig mens uit de zin van de letter van het Woord. Maar men moet weten, dat de zin van de letter is volgens de bevatting van de eenvoudige mensen, opdat zij in de innerlijke ware dingen worden binnengeleid. De eevoudigen immers kunnen geen andere voorstelling hebben over het hemels Koninkrijk dan zoals over een aards koninkrijk, noch een andere over de Vader dan zoals over een koning op aarde, en over de Heer dan zoals over de zoon van de koning, die de erfgenaam van de koning is. Dat de eenvoudigen een zodanige voorstelling hebben, blijkt duidelijk uit de voorstelling van de apostelen van de Heer over Zijn Rijk. Eerst immers geloofden zij, zoals de overige Joden, dat de Heer, omdat Hij de Messias was, de grootste Koning op aarde zou zijn, en hen zou opvoeren tot het toppunt van heerlijkheid boven alle natiën en volken in het algehele wereldrond. Maar toen ze van de Heer Zelf hoorden dat Zijn Rijk niet op aarde maar in de hemel was, konden ze ook niet anders denken dan dat Zijn Rijk in de hemel geheel en al zoals een koninkrijk op aarde zou zijn. Daarom verzochten Jacobus en Johannes ook dat zij zouden zitten in Zijn Koninkrijk, de een aan de rechterzijde en de ander aan de linkerzijde. De overige apostelen die ook groot in dat Koninkrijk wilden worden, waren verontwaardigd en twistten onder elkaar wie van hen daar de grootste zou zijn. Omdat zo'n voorstelling ingeworteld was en ook niet konden worden uitgeroeid zei de Heer ook tot hen dat zij zouden zitten op twaalf tronen om te oordelen de twaalf stammen van Israël, zie: (Markus 10:37,41; Lukas 22:24,30; Matthéüs 19:28). Toen wisten ze niet wat door de Heer werd bedoeld onder de twaalf tronen en onder de twaalf stammen en onder het gericht. Uit deze dingen nu kan vaststaan, hoe de voorstelling ten aanzien van de bemiddeling en de tussenkomst van de Heer bij de Vader is en vanwaar die is. Maar hij die de innerlijke dingen van het Woord weet, heeft een heel ander begrip over de bemiddeling van de Heer en over Zijn tussenkomst, namelijk dat Hij geen tussenkomst verleent zoals een zoon bij zijn vader-koning op aarde, maar zoals de Heer van het heelal bij Zich en zoals God uit Zich, want de Vader en Hij zijn niet twee, maar één, zoals Hijzelf leert in, zie:(Johannes 14:8 tot 11). Dat Hij middelaar en tussenpersoon wordt genoemd, komt omdat onder de Zoon het Goddelijk Ware wordt verstaan en onder de Vader het Goddelijk Goede, zie: (2803, 2813, 3704); en de bemiddeling geschiedt door het Goddelijk Ware, want door dit is er toegang tot het Goddelijk Goede. Men kan immers niet tot het Goddelijk Goede gaan, omdat het is zoals het vuur van de zon, maar men kan tot het Goddelijk Ware gaan, omdat dit is zoals het licht daaruit, dat aan het innerlijk gezicht van de mens, dat er door het geloof is, de doorgang en de toegang geeft, zie: (8644). Daaruit kan vaststaan wat de bemiddeling en de tussenkomst is. Verder moet het worden gezegd waarvandaan het is dat de Heer Zelf, Die het Goddelijk Goede Zelf en de Zon Zelf van de hemel is, de Middelaar en de Tussenpersoon bij de Vader wordt genoemd. De Heer was, toen Hij in de wereld was, voordat Hij ten volle verheerlijkt was, het Goddelijk Ware, en daarom was Hij toen de Middelaar en verleende Hij tussenkomst bij de Vader, dat wil zeggen, bij het Goddelijk Goede Zelf, zie: (Johannes 14:16, 17; 17:9, 15, 17). Maar nadat Hij was verheerlijkt ten aanzien van het Menselijke, wordt Hij dan de Middelaar en de Tussenpersoon genoemd, uit hoofde hiervan dat niemand over het Goddelijk Zelf kan denken, tenzij hij zich een idee vormt van de Goddelijke Mens. Te minder kan iemand door de liefde met het Goddelijke Zelf worden verbonden, tenzij door zo'n idee. Indien iemand zonder een idee van de Goddelijke Mens over het Goddelijke Zelf denkt, denkt hij onbepaald, en een onbepaald idee is geen idee. Of hij vormt zich een idee over het Goddelijke uit het zichtbare heelal zonder een einde, ofwel met een einde in het duister. Zo'n idee verbindt zich met het idee van de vereerders van de natuur, dit valt ook in de natuur, en wordt zo geen idee. Daaruit blijkt dat niemand met zulke ideeën verbonden kan worden met het Goddelijke door het geloof, noch door de liefde. Elke verbinding eist een object en volgens het hoedanige van het object vindt de verbinding plaats. Vandaar komt het, dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke de Middelaar en de Tussenpersoon wordt genoemd, maar Hij bemiddelt en verleent tussenkomst bij Zichzelf. Dat het Goddelijke Zelf door geen ander idee gevormd kan worden, staat vast uit de woorden van de Heer bij Johannes: 'Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, heeft Hem verklaard', (Johannes 1:18); en bij dezelfde: 'Gij hebt nooit de stem van de Vader gehoord, noch Zijn gedaante gezien', (Johannes 5:37). Echter, wat gedenkwaardig is, allen die uit zich of uit het vlees denken over God, denken onbepaald over Hem, dat wil zeggen, zonder enig bepaald idee; maar zij die niet uit zich, noch uit het vlees, maar uit de Geest denken over God, denken bepaald over Hem, dat wil zeggen, zij stellen zich het idee van het Goddelijke voor onder een menselijke gedaante. Zo denken ook de engelen in de hemel over het Goddelijke en zo dachten de wijze Ouden, aan wie ook het Goddelijke Zelf, wanneer het verscheen, zoals de Goddelijke Mens verscheen. Want het Goddelijke dat door de hemel voortgaat, is de Goddelijke Mens. De oorzaak hiervan is deze, dat de hemel de Grootste Mens is, zoals aan het einde van verschillende hoofdstukken is getoond. Uit deze dingen blijkt hoedanig de inzichtvolle mensen van de wereld het idee van het menselijke van zich verwijderen. Vandaar komt het dat er tussen hun gemoed en tussen het Goddelijke geen bemiddeling is, vanwaar bij hen donkerheid is. Maar de inzichtsvollen van de hemel hebben het idee van het Goddelijke in het Menselijke. Zo is de Heer voor hen de bemiddeling en heeft hun gemoed als gevolg daarvan licht.

Hemelse Verborgenheden 8707.

'En maak gij hun bekend de weg waarin zij zullen gaan', (Exodus 18:20); dat dit het licht van het inzicht en daaruit het leven betekent, staat vast uit de betekenis van de weg, namelijk dat daarvan wordt gesproken met betrekking tot het verstand van het ware, (627, 2333). Hier in de innerlijke graad, omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot het verstand dat de mens van de geestelijke Kerk heeft uit de onmiddelijke invloed van het Ware door de Heer. Hieruit is niet de gewaarwording van het ware, maar het is het licht dat het vermogen tot verstaan geeft. Met dit licht is het zo gesteld als met het licht van het gezicht van het oog; opdat het oog de voorgeworpen dingen kan zien, moet er een licht zijn waaruit een algehele verlichting is. In dit licht ziet het oog, en onderscheidt het de voorwerpen en wordt aangedaan door de schoonheid en het verkwikkelijke vanwege hun overeenkomst met de orde. Eender is het gesteld met het gezicht van het inwendig oog, dat het verstand is; opdat dit zal zien, moet er ook een licht zijn waaruit een algehele verlichting is, waarin de voorwerpen verschijnen die de dingen van het inzicht en van de wijsheid zijn. Dit licht is uit het Goddelijk Ware dat onmiddellijk uit de Heer voortgaat, (8644). De voorgeworpen dingen in dat licht verschijnen schoon en verkwikkelijk volgens de overeenkomst met het goede dat eenieder heeft; en uit de betekenis van waarin zij zullen gaan, namelijk in het licht, wat het leven is daaruit; dat gaan in de inwendige zin het leven is, zie: (3335, 4882, 5493, 5605, 8417, 8420).

Hemelse Verborgenheden 8780.

'En Jehovah zei tot Mozes', (Exodus 19de hoofdstuk); dat dit de invloed betekent van het Goddelijke door het Ware uit het Goddelijke met betrekking tot de onthulling, staat vast uit de betekenis van zeggen, wanneer er wordt gehandeld over de onthulling uit het Goddelijke, wat de invloed is. Dat 'zeggen' ook elders de invloed is, zie: (5743, 7291, 7381, 8221, 8262, 8660). Dat Jehovah het Goddelijke is uit Wie de onthulling is, is duidelijk; en dat Mozes het Ware uit het Goddelijke is en dus het middel waardoor het plaatsvindt, zie: (6771, 6827, 7014). Dat het de invloed met betrekking tot de onthulling is, staat vast uit de dingen die volgen: ' namelijk dat Jehovah tot hen zal komen in de dichtheid van de wolk, deswege opdat het volk hore in Mijn spreken met u, en zij ook in u zullen geloven tot in het eeuwige'; met welke woorden de onthulling en het hoedanige ervan wordt aangeduid. Onder de onthulling wordt hier in de inwendige zin niet de onthulling verstaan zoals die aan het Israëlitische volk is geschied vanaf de berg Sinaï, namelijk dat de Heer met luide stem sprak en het volk dat rondom stond dit hoorde; maar er wordt de onthulling verstaan die niet met luide stem plaatsvindt, maar van binnen in de mens. Deze onthulling geschiedt door de verlichting van het inwendige gezicht, wat het verstand is, wanneer de mens die in de aandoening van het ware uit het goede is, het Woord leest. Die verlichting geschiedt dan uit het licht van de hemel, dat uit de Heer als de Zon daar is. Door dat licht wordt het verstand niet anders verlicht dan het uitwendig gezicht, dat van het oog is, door het licht dat uit de zon van de wereld is. Wanneer het verstand door dat goddelijk licht wordt verlicht, dan doorvat het dat het ware waar is, het erkent dat van binnen in zich, en als het ware ziet het dat. Zodanig is de onthulling van hen die in de aandoening van het ware uit het goede zijn, wanneer zij het Woord lezen. Maar zij die in de aandoening van het ware uit het boze zijn, dat wil zeggen, die alleen ter wille van eer, gewin, faam en dergelijke dingen, de ware dingen begeren te weten, zien dit niet, maar zij zien slechts de bevestigende dingen van de leerstellige dingen van hun Kerk, of die nu waar zijn of niet. Dat licht dat dan verlicht is niet het goddelijk licht uit de hemel, maar het is het zinlijk licht, zodanig als ook dat van de helsen is. Dit licht wordt bij de tegenwoordigheid van het hemelse licht louter donkerte. Dezen zijn immers als zij het Woord lezen, volslagen blind voor het ware dat niet één maakt of overeenkomt met het leerstellige. Zo bijvoorbeeld letten zij die in het geloof-alleen de zaliging stellen, als zij het Woord lezen, in het geheel niet op de dingen die daar over de liefde en de naastenliefde worden gezegd, ja zelfs zien zij die ook niet, want die vallen in de schaduw van het gezicht, zoals dingen die geheel aan de zijde zijn of zoals die welke achter de rug zijn. Eender als de joodse natie, die zichzelf stelt boven de overige naties in het algehele wereldrond, ook niet ziet dat het de Heer is die bij de profeten wordt verstaan, hoe duidelijk dit ook wordt gezegd. De oorzaak hiervan is deze, dat zij niet dan alleen de bevestigende dingen van hun leerstellingen ten aanzien van de Messias zien, namelijk dat Hij zal komen als een grote held, meer wonderen zal doen dan Mozes en hen in het land Kanaän zal binnenleiden., en dat dan allen met grootse praal zullen gaan en de smekingen van de natiën aanhoren en die de panden van hun klederen zullen vastgrijpen om hen te mogen begeleiden. Omdat deze dingen zijn uit hun leerstellingen, zien zij niet wat ook over de Heer; dit is voor hen donkerheid. Zo is het gesteld met de overige dwalingen. Uit deze dingen kan vaststaan hoe het is gesteld met de onthulling van het Ware uit het Woord.

Hemelse Verborgenheden 8783.

'En zij ook in u zullen geloven tot in het eeuwige', (Exodus 19:9); dat dit betekent opdat er het geloof van het ware is dat blijvend zal zijn, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, zijnde het Ware uit het Goddelijke, (6771, 6827, 7014); uit de betekenis van geloven, wat het geloof is; en uit de betekenis van tot in het eeuwige, zijnde dat wat blijvend zal zijn. Hiermee is het als volgt gesteld: Het Goddelijk Ware wordt niet door iemand opgenomen, indien het niet aan de bevatting is aangepast, bijgevolg als het niet in een natuurlijke vorm en gedaante verschijnt. De menselijke gemoederen immers vatten in het eerst niet dan alleen aardse en wereldlijke dingen, en niet in het minst de geestelijke en de hemelse dingen. Daarom zouden de geestelijke en de hemelse dingen, indien die naakt uiteengezet werden, verworpen worden alsof ze niets waren, volgens de woorden van de Heer bij Johannes: 'Indien Ik ulieden de aardse dingen heb gezegd en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de bovenhemelse dingen zou zeggen', (Johannes 3:12). Nog minder zij die vóór de komst van de Heer leefden, die tenslotte in zo'n blindheid waren dat zij niets wisten, omdat ze niets wilden weten over het leven na de dood, over de inwendige mens, over de naastenliefde en het geloof, en over enige hemelse zaak. Zij verwierpen die dingen omdat ze daar een afkeer van hadden; want zij die de aardse en de wereldse dingen tot einddoel hebben, dat wil zeggen, boven alle dingen liefhebben, hebben een afkeer van geestelijke dingen en bijna een afschuw van de naam zelf; bijna eender is het heden ten dage. De geleerden van de wereld geloven weliswaar dat zij geredelijker het Woord zouden opnemen indien de hemelse dingen naakt waren uiteengezet, en indien het niet zo eenvoudig geschreven was, maar zij vergissen zich zeer. Zij zouden dat dan meer dan de eenvoudigen hebben verworpen en daarin geen licht maar louter donkerheid hebben gezien. De menselijke geleerdheid brengt deze immers over zich bij hen die op hun eigen inzicht vertrouwen en zich bijgevolg boven de anderen verheffen. Dat zulke dingen voor de wijzen zijn verborgen en aan de kleine kinderen, dat wil zeggen, aan de eenvoudigen, onthuld, leert de Heer bij: (Matthéüs 11:25,26; Lukas 10:21). Het staat ook duidelijk hieruit vast, dat zij die atheïsten en naturalisten zijn, zoals zij worden genoemd, degenen zijn die de geleerden zijn; dit weet de wereld en dit weten zijzelf.

Hemelse Verborgenheden 8891.

Omdat in zes dagen Jehovah heeft gemaakt de hemel en de aarde, en de zee; dat dit betekent de wederverwekking en de levendmaking van de dingen die in de inwendige en de uitwendige mens zijn, staat vast uit de betekenis van zes dagen, die de staten van strijd zijn, (8888). Wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot Jehovah, dat wil zeggen, de Heer, dan betekent dit de arbeid met de mens, voordat hij wordt wederverwekt, (8510); en uit betekenis van de hemel en van de aarde, wat is de Kerk of het Rijk van de Heer in de mens; de hemel in de inwendige mens en de aarde in de uitwendige mens, (82, 1411, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355, 4535). Zo is het dus de wederverwekte mens, dat wil zeggen, hij die het nieuwe leven heeft gekregen en zo levend is gemaakt, en uit de betekenis van de zee, wat het zinlijke is, dat het lichamelijke van de mens aankleeft, (8872). In dit vers wordt gehandeld over de heiliging van de zevende dag, of over de instelling van de sabbath, en dit wordt daarmee beschreven dat 'Jehovah heeft in zes dagen gemaakt de hemel en de aarde, de zee en al wat in die is, en heeft gerust op de zevende dag; daarom heeft Jehovah de sabbathdag gezegend en die geheiligd'. Zij die niet verder dan de zin van de letter denken, kunnen niet anders geloven dan dat de schepping, die wordt beschreven in het eerste en tweede hoofdstuk van Genesis, de schepping van het heelal is, en dat het zes dagen zijn geweest binnen welke de hemel, de aarde, de zee, en alle dingen die daarin zijn, zijn geschapen, en tenslotte de mens tot de gelijkenis van God. Maar degenen die de afzonderlijke dingen overwegen, kunnen niet zien dat daar niet de schepping van het heelal is te verstaan; er zijn immers daar zulke dingen waarvan men uit de algemene zin kan weten dat het niet zo is; zoals dat er dagen waren voordat de zon en de maan er waren, dat er licht en duisternis was, en dat kruiden en bomen waren uitgesproten, en dat toch door die lichten het licht werd gegeven, en onderscheiden werd in licht en duisternis en dat zo de dagen werden gemaakt. In hetgeen daar volgt zijn ook eendere dingen, waarvan nauwelijks door iemand die innerlijk denkt, wordt erkend dat deze dingen zo hebben kunnen zijn, zoals dat de vrouw gebouwd is uit de rib van de man, voorts dat er twee bomen in het paradijs waren gesteld, en dat het verboden was de vrucht van een beide te eten; en dat de slang uit die ene boom sprak met de echtgenote van de mens, die de wijste van de stervelingen was geweest, en door haar spreken, wat was uit de mond van de slang, elk van beiden heeft bedrogen; en dat het gehele menselijke geslacht tot aan zovele miljoenen toe, daarom tot de hel werd verdoemd. Deze en eendere dingen daar kunnen bij de eerste gedachte wel niet anders dan paradoxaal verschijnen aan hen die iets van twijfel koesteren ten aanzien van de heiligheid van het Woord, en hen daarna daartoe brengen om het Goddelijke daar te ontkennen. Men moet evenwel weten dat alle en de afzonderlijke dingen daar tot aan de kleinste jota toe Goddelijk zijn en verborgenheden in zich bevatten die voor de engelen in de hemelen zoals op klaarlichte dag openliggen. Dat dit zo is, heeft als oorzaak, dat de engelen de zin van het Woord niet zien volgens de letter, maar volgens de dingen die daarin zijn, wat de geestelijke en de hemelse dingen zijn, en in deze de goddelijke dingen. Zij doorvatten wanneer het eerste hoofdstuk van Genesis wordt gelezen, niet een andere schepping dan de nieuwe van de mens, wat de wederverwekking wordt genoemd; deze is daar beschreven; en met het paradijs de wijsheid van de opnieuw geschapen mens; met de beide bomen in het midden ervan de beide vermogens van die mens, namelijk de wil van het goede met de boom des levens, en het verstand van het ware met de boom der kennis; en dat het verboden was om van deze boom te eten, kwam omdat de wederverwekte of opnieuw geschapen mens niet langer geleid moet worden door het verstand van het ware, maar door de wil van het goede, en dat indien anders geschiedt, het nieuwe van zijn leven vergaat, men zie: (202, 337, 2454, 2715, 3246, 3652, 4448, 5895, 5897, 7877, 7923, 7992, 8505, 8506, 8510, 8512, 8516, 8539, 8643, 8648, 8658, 8690, 8701, 8722). Bijgevolg is daar onder Adam of de mens, en onder Chaivah, zijn echtgenote, daar de nieuwe Kerk te verstaan, en onder het eten van de boom der kennis de val van die Kerk uit het goede tot het ware, bijgevolg uit de liefde tot de Heer en jegens de naaste tot het geloof zonder die, en dit door de redenering uit het verstandelijk eigene; en dat deze redenering de slang is, zie: (195, 196, 197, 6399, 6949, 7923). Uit deze dingen blijkt dat de historische dingen ten aanzien van de schepping en ten aanzien van de eerste mens, en over het paradijs, gemaakte historische dingen zijn, die hemelse en goddelijke dingen in zich bevatten, en dit volgens een in de Oude Kerken aangenomen gewoonte, welke gewoonte ook vandaar is overgegaan op verscheidenen die buiten de Kerk waren, die eender historische dingen verdichtten, en daarin verborgenheden hulden, zoals blijkt uit de schrijvers van de oudste tijden. In de Oude Kerken immers was het bekend wat zulke dingen die in de wereld zijn, betekenden in de hemel. Ook waren gebeurtenissen voor hen van niet zoveel belang dat zij die beschreven, maar zij beschreven de dingen die in de hemel waren. Deze dingen hielden hun gemoederen bezig, de oorzaak hiervan was dat zij innerlijker dachten dan heden ten dage, en zo stonden ze met de engelen in verbinding. Daarom was het verkwikkelijk voor hen om zulke dingen samen te vlechten; maar zij werden door de Heer geleid tot die dingen die heilig gehouden zouden worden in de Kerken, Hieruit voegden zij zulke dingen samen die ten volle overeenstemden. Uit deze dingen kan vaststaan wat er wordt verstaan onder de hemel en de aarde in het eerste vers van het eerste hoofdstuk van Genesis, namelijk de inwendige en uitwendige Kerk. Dat die dingen met hemel en aarde worden aangeduid, staat evenzo vast uit de plaatsen bij de profeten, waar gesproken wordt over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, en dat daaronder de Nieuwe Kerk wordt verstaan, zie: (82, 1411, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355, 4535). Uit deze dingen nu blijkt dat met in zes dagen heeft Jehovah gemaakt de hemel en de aarde, en de zee, wordt aangeduid de wederverwekking en de levendmaking van de dingen die in de inwendige en in de uitwendige mens zijn.

Hemelse Verborgenheden 8939.

… 'Wat baat het een mens, zo hij de ganse wereld zal hebben gewonnen, aan zijn ziel echter schade zal hebben geleden', (Matthéüs 16:26). De mens die in wereldse en aardse dingen is, vat dit woord niet, want wereldse en aardse dingen verstikken en maken dat het zelfs niet wordt geloofd dat er een eeuwig leven is. Maar ik kan verzekeren, dat de mens, zodra hij sterft, in het andere leven komt, en als geest tussen de geesten leeft, en dat hij dan aan zichzelf en aan de anderen daar geheel en al zoals een mens in de wereld verschijnt, toegerust met elke inwendige en uitwendige zin, (1881). De dood van het lichaam is dus slechts de afwerping van zulke dingen die van dienst zijn geweest voor het nut en de functie in de wereld; en bovendien dat de dood zelf de voortzetting is van het leven, maar in een andere wereld, die onzichtbaar is voor de ogen van het aardse lichaam, maar zichtbaar daar in een licht dat duizenden malen het middaglicht van de wereld overtreft. Omdat ik dit weet uit levende ervaring van zovele jaren en nog steeds wordt voortgezet, kan ik dit verzekeren: ik spreek nog en heb gesproken met bijna allen die ik heb gekend in de wereld en die gestorven zijn; met sommigen na twee of drie dagen na hun overlijden. Zeer velen van hen waren heel verontwaardigd dat zij niet hebben geloofd dat er iets van het leven na de dood zou blijven. Ik heb met hen niet een dag lang gesproken, maar maanden en jaren lang. Eveneens werd het gegeven de opeenvolgende of de voortgaande staten van hun leven óf naar de hel, óf naar de hemel, te zien. Laat daarom hij die gelukzalig wil zijn tot in het eeuwige, weten en geloven, dat hij na de dood zal leven; laat hij dit denken en ter harte nemen, want het is de waarheid; laat hij ook weten en geloven, dat het Woord de enige leer is, die leert hoe de mens heeft te leven in de wereld, opdat hij tot in het eeuwige gelukzalig is.

Hemelse Verborgenheden 8944.

In de wereld gelooft men dat de mens uit het schijnsel van de natuur, dus zonder onthulling, verscheidene dingen kan weten die van de godsdienst zijn, zoals dat God is, dat Hij moet worden vereerd, en eveneens dat Hij moet worden liefgehad, voorts dat de mens na de dood zal leven, en andere dingen meer die daarvan afhangen; en toch zijn dat dingen die uit het eigen inzicht zijn. Maar ik ben door veel ondervinding onderricht, dat de mens uit zich zonder onthulling volstrekt niets weet over de goddelijke dingen en over de dingen die van het hemels en geestelijk leven zijn. De mens immers wordt in de boze dingen van de zelfliefde en van de liefde van de wereld geboren en deze dingen zijn juist die, die de invloed uit de hemelen afsluiten, en de invloed uit de hellen openen, dus die de mens verblinden en hem in het ontkennende brengen over dat het Goddelijke is, dat de hemel en de hel zijn en dat er een leven na de dood is. Dit blijkt duidelijk uit de geleerden van de wereld die door de wetenschappen het schijnsel van hun natuurlijke bewijzen hebben opgevoerd boven het schijnsel van de anderen. Het is bekend dat dezen meer dan de anderen het Goddelijke ontkennen en in plaats van het Goddelijke de natuur erkennen, en eveneens dat zij, wanneer ze uit het hart en niet uit de leer spreken, het leven na de dood ontkennen, voorts de hemel en de hel, en zo dus alle dingen die van het geloof zijn; dit noemen zij banden voor het gewone volk. Daaruit blijkt hoedanig het schijnsel van deze natuurlijke zienswijze zonder onthulling is. Het is eveneens getoond dat verscheidenen die een Natuurlijke Theologie hebben geschreven en uit het schijnsel van hun natuurlijke zienswijze handig de dingen hebben bevestigd die van de leer van hun Kerk waren, in het andere leven meer dan de overigen met het hart deze zelfde dingen ontkennen en eveneens het Woord zelf, dat zij geheel en al trachten te vernietigen; want in het andere leven spreken de harten. Het is eveneens getoond dat deze zelfde personen niets van invloed uit de hemel kunnen opnemen, maar alleen uit de hellen. Daaruit bleek, hoedanig het schijnsel van de natuur is zonder de onthulling, dus hoedanig datgene is wat uit het eigen inzicht is. Maar twee dingen hebben zich voorgedaan die het gemoed over deze zaak in twijfel brachten; het eerste is, dat de Ouden die heidenen waren, toch hebben geweten dat er het Goddelijke is, dat Dit moet worden vereerd en dat de mens ten aanzien van de ziel onsterfelijk is. Het tweede is, dat heden ten dage verscheidene natiën, bij wie er geen onthulling is, die dingen ook weten. Maar wat de Ouden betreft, die wisten dit niet uit het schijnsel van hun natuur, maar uit de onthulling die zich van de Kerk uit tot aan hen toe had verbreid. De Kerk van de Heer immers was van de oudste tijden aan in het land Kanaän geweest, (3686, 4447, 4454, 4516, 4517, 5136, 6516). Vandaar hadden zich zulke dingen die van de goddelijke eredienst waren, tot de natiën overal in het rond verbreid, en eveneens tot de naburige Grieken, en van dezen tot de Italianen of de Romeinen; daarvandaan hadden deze en genen erkentenissen over de opperste Godheid, en over de onsterfelijkheid van de ziel, waarover hun geleerden hebben geschreven. Wat de natiën heden ten dage betreft die ook weten dat er het Goddelijke is, en dat er een leven na de dood is, dit hebben zij niet gehad uit het schijnsel van hun natuur, maar uit het godsdienstige dat ze van de oude tijden aan hebben overgenomen, dat was gegrondvest op zulke dingen die zich langs verschillende wegen hadden verbreid uit de Kerk waar de onthulling was. Dit geschiedde uit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, en eveneens nemen degenen van hen die uit hun godsdienstige de diensten van de naastenliefde aan de naaste bewijzen, in het ander leven, wanneer zij worden onderricht, de ware dingen van het geloof op en worden gezaligd, (2589, 2604).

Hemelse Verborgenheden 8991.

Hoedanig de mens is wanneer hij sterft zodanig blijft hij, volgens dit gezegde: 'Waar de boom valt, blijft hij liggen', niet dat hij zodanig is als hij nabij de uren van de dood is, maar zodanig als hij gedurende en volgens zijn gehele levensloop dan is, wanneer hij sterft. Daarom blijven zij die het zich hebben aangewend in het leven in de wereld alleen uit gehoorzaamheid het goede te doen en niet uit naastenliefde, zodanig tot in het eeuwige. Zij worden weliswaar vervolmaakt ten aanzien van de gehoorzaamheid, maar ze geraken niet tot iets van naastenliefde.

Hemelse Verborgenheden 9051.

'Oog om oog'; betekent als iets door hen wordt gekwetst in het innerlijk verstandelijke, staat vast uit de betekenis van het oog, dus het verstand, hier het innerlijk verstand, waarvan het leven het leven is van het geloof. De mens heeft een uiterlijk verstand en een innerlijk verstand, het uiterlijk verstand is waar het denken is dat tot begrijpen komt, maar het innerlijk verstand is waar het denken is dat niet tot het begrijpen komt, maar wel tot de doorvatting van de engelen. Dit verstand is het dat door de Heer wordt verlicht wanneer de mens het geloof opneemt, want dit is in het licht van de hemel en in dit is het geestelijke leven van de mens. Dit wordt aan hem zo niet zodanig geopenbaard in de wereld, maar in het andere leven, wanneer de mens een engel wordt tussen de engelen in de hemel. Intussen schuilt dat leven innerlijk in het denken van het uiterlijk verstand en brengt daar voort het heilige en eerbiedvolle voor de Heer, voor de liefde tot en het geloof in Hem, voor het Woord en voor de overige dingen van de Kerk. Dat het oog het verstand is, komt omdat het oog met het verstand overeenstemt. Het verstand immers ziet uit het licht van de hemel, maar het oog uit het licht van de wereld. De dingen die het eerstgenoemde oog of het verstand ziet, zijn geestelijk en het veld dat het overziet is het wetenschappelijke dat in het geheugen van de mens is. De dingen echter die het uitwendig oog ziet, zijn aards, en het veld dat het overziet is alles wat in de wereld verschijnt. Dat het oog in geestelijke zin het verstand is, en eveneens het geloof, is omdat dit het leven van het innerlijk verstand maakt, zie: (2701, 4403 tot 4421, 4523 tot 4534). Wie niet weet dat het verstand onder het oog in het Woord wordt verstaan, kan niet weten wat de dingen betekenen die de Heer over het oog heeft gesproken bij de evangelisten, zoals deze dingen: 'Indien het rechteroog u zal geërgerd hebben, ruk het uit, het is u beter éénogig binnen te gaan in het Koninkrijk Gods, dan twee ogen hebbende in de gehenna des vuurs geworpen te worden', (Matthéüs 5:29; Markus 9:47). Eenieder weet dat een oog niet moet worden uitgerukt, ook al ergert het, en dat niemand éénogig binnengaat in het koninkrijk Gods; maar met het rechteroog wordt het valse van het geloof ten aanzien van de Heer aangeduid; dit is het wat moet worden uitgerukt. Voorts: 'De lamp van het lichaam is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw ganse lichaam vol licht zijn; indien uw oog boos zal geweest zijn, zo zal uw ganse lichaam verduisterd zijn; indien derhalve het schijnsel, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn', (Matthéüs 6:22,23; Lukas 11:23). Ook hier wordt niet een oog onder oog verstaan, maar het verstand van het ware van het geloof, vandaar wordt het oog de lamp van het lichaam genoemd, en wordt er gezegd, indien het schijnsel dat in u is duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn; de duisternis immers in de geestelijke zin zijn de valse dingen van het geloof, (1839, 1860, 4418, 4531, 7688, 7711). Ook hier: 'Wat neemt gij de splinter waar die in het oog van uw broeder is, maar begrijpt de balk niet die in uw eigen oog is', (Matthéüs 7:3, 4, 5); de splinter in het oog van de broeder waarnemen is iets foutiefs ten aanzien van het verstand van het ware; de balk die in zijn eigen oog is, is een ontzaglijk boze van het valse. Immers het hout is in de inwendige zin het goede en in de tegengestelde zin het boze, (643, 2784, 2812, 3720, 8354). Het goede wordt ook in het andere leven uitgebeeld door een balk en daarom schijnen zij die voorwenden goed te zijn, een balk te dragen en zo lopen ze welverzekerd rond. Wat zou zonder die betekenis van het oog en de balk, een balk in het oog zien te betekenen hebben? Als men niet weet dat het oog in het Woord het verstand van het ware is, dat het geloof is, kan men ook niet weten wat het behelst, dat de Heer, toen Hij een blinde genas, 'op de grond spuwde en slijk maakte uit het speeksel en tot hem zei: 'Was u in het meer Siloam', (Johannes 9:6,7). Omdat alle wonderen van de Heer, zoals alle goddelijke wonderen, de dingen behelsden die van het Rijk van de Heer en van de Kerk zijn, (7337, 8364), behelsde dus ook dit wonder die dingen.

Hemelse Verborgenheden 9076.

'Indien hem verzoening is opgelegd, (Exodus 21:30)); dat dit betekent opdat hij van de verdoemenis wordt vrijgesteld, staat vast uit de betekenis van de verzoening, dus dat hij vrijgesteld wordt van de verdoemenis. De verzoeningen werden immers degenen opgelegd die niet met opzet of uit arglist het boze hadden begaan, en er waren er verschillende, die dan lossingen van de ziel werden genoemd, want door die werd het leven verlost. Maar die uitwendige dingen betekenden inwendige dingen, namelijk de verzoening de bevrijding van de verdoemenis, vandaar dat de lossing de verbetering is van het geestelijk leven door daadwerkelijke boetedoening. Omdat de verzoening de bevrijding van de verdoemenis betekende, betekende dit eveneens de vergeving van de zonden en vandaar de reiniging.

Hemelse Verborgenheden 9104.

Sommige van de geesten van deze aarde - de planeet Jupiter-, gingen over tot de geesten van de planeet van Saturnus, die zoals boven is gezegd, op een aanzienlijke afstand van hen verwijderd zijn, want zij verschijnen aan het einde van onze zonnewereld. De overgang geschiedt in één ogenblik, want de afstanden in het andere leven zijn schijnbaarheden ten gevolge van de verscheidenheid van de staten van het leven, (2625, 2837, 3356, 3387, 3404, 4321, 4882, 5605, 7381); en de verbinding vindt plaats door de staat van het verlangen om met een ander te spreken. Vandaar komt het dat in het andere leven degenen samenkomen, die in enige verbinding of door de liefde, of door de vriendschap, of door de verering, in de wereld zijn geweest, wanneer zij dit verlangen. Maar daarna worden zij ontbonden volgens de ongelijkheden van de staat van ieders leven.

Hemelse Verborgenheden 9126.

'En geslagen en hij sterft', (Exodus 22:1); dat dit betekent indien het dan schade wordt aangedaan totdat het wordt uitgeblust, staat vast uit de betekenis van geslagen worden, wanneer het wordt gezegd van het ware en het goede, wat betekent gekwetst worden of schade aangedaan, (9034, 9058); en uit de betekenis van sterven, wat betekent uitgeblust worden. Dat het ware en het goede hier worden verstaan, komt omdat met de dief of de diefstal datgene wordt aangeduid wat is weggenomen, dus het goede en het ware, zoals eveneens in de volgende dingen: 'Indien al vindende zal gevonden zijn in zijn hand de diefstal, van de os tot aan de ezel, tot aan het stuk kleinvee, levende', (Exodus 22:3); de os en de ezel en het stuk kleinvee betekenen de uiterlijke en de innerlijke goede en ware dingen, en deze worden diefstal genoemd, omdat zij in de hand van de dief zijn. Eveneens 'zilver en vaten', (Exodus 22:6), die ook de innerlijke en de uiterlijke ware dingen zijn. Met de dief wordt hetzelfde aangeduid als met de diefstal, omdat de dief in de zin los van de persoon de diefstal is, dat wil zeggen, het weggenomen ware en goede, zie: (9125).

Hemelse Verborgenheden 9167.

… Dat de Heer het goede is, komt omdat het goede bij de geestelijke mens op de eerste plaats is en het ware op de tweede en hetgeen op de eerste plaats is, dit is de Heer. Volgens de kwaliteit van het goede zijn ook alle ware dingen geschikt bij de mens, zoals door een heer des huizes. Vandaar komt het, dat onder de Heer in het Woord, de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede wordt verstaan; en onder God, Koning en Meester, de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware; zoals bij Mozes: 'Jehovah uw God, Hijzelf de God der goden en de Heer der heren', (Deuteronomium 10:17); bij Johannes: 'Het Lam zal hen overwinnen, omdat het de Heer der heren is en de Koning der Koningen', (Apocalyps 17:14). Bij dezelfde: 'Hij heeft op Zijn bekleedsel en op Zijn dij een Naam geschreven: 'Koning der koningen en Heer der heren', (Apocalyps 19:16) …

… Bij Johannes: 'Gij noemt Mij Meester en Heer, en gij zegt het recht, want Ik ben het; Ik, gewassen heb Ik uw voeten, de Heer en de Meester', (Johannes 13:13,14). De Heer wordt daar ook Heer genoemd vanwege het goddelijk Goede en Meester vanwege het goddelijk Ware …

… Vandaar komt het dat in het Oude Testament zo vaak wordt gezegd de Heer Jehovih en dit wanneer Hij wordt aangesmeekt, waarmee wordt aangeduid, ' O, goede Jehovah', (1793, 2921); en dat in het Nieuwe Testament Heer wordt gezegd in plaats van Jehovah, (2921). Uit deze dingen kan men eveneens weten, wat er wordt verstaan onder deze dingen bij Matthéüs: 'Niemand kan twee heren dienen, want óf hij zal de een haat toedragen en de ander liefhebben', (Matthéüs 6:24); twee heren zijn het goede en het boze, de mens zal immers óf in het goede zijn óf in het boze; in het ene tegelijk met het andere kan hij niet zijn. Hij kan in verscheidene ware dingen zijn, maar die geordend zijn onder één goede; het goede zal zijn óf in de hemel óf in de hel, niet in het ene en het andere, noch tussen het ene en het andere. Daaruit blijkt nu wat in het Woord wordt verstaan onder de Heer.

Hemelse Verborgenheden 9196.

'En de vreemdeling zult gij niet verdrukken en niet onderdrukken', (Exodus 22ste hoofdstuk); dat dit betekent dat zij die in de ware en de goede dingen van het geloof onderricht willen worden, niet met valse dingen van het geloof en met boze dingen van het leven bestookt moeten worden, staat vast uit de betekenis van vreemdeling, hij dus die onderricht wil worden in de dingen die van de Kerk zijn, dus in de ware en goede dingen van het geloof, en die ze opneemt en volgens die leeft, (1463, 8007, 8013). Dat de vreemdeling deze is, komt omdat als vreemdeling verkeren betekent onderricht worden en ook daarnaar leven, (2025, 3672, 6095); en uit de betekenis van verdrukken, wanneer sprake is van hen die in de ware en de goede dingen van het geloof onderricht willen worden, wat dus niet is met valse dingen van het geloof bestookt te worden; en uit de betekenis van onderdrukken, wanneer het over dezelfde mensen gaat, dus niet met de boze dingen van het geloof te bestoken. Zij immers, die hen met boze dingen bestoken, onderdrukken hen.

Hemelse Verborgenheden 9212.

… Met het kleed wordt in het algemeen al datgene aangeduid wat iets anders bekleedt, dus al wat naar verhouding uiterlijk is. Vandaar wordt de uitwendige of natuurlijke mens een kleed genoemd ten opzichte van de inwendige of geestelijke mens. Eender wordt het ware een kleed genoemd ten opzichte van het goede, omdat het ware het goede bekleedt; eveneens geldt dit voor het wetenschappelijk ware ten opzichte van het ware van het geloof dat van de inwendige mens is. Het zinlijke, dat het laatste van het leven bij de mens is, is een kleed ten opzichte van het wetenschappelijk ware. Dat klederen de lagere dingen zijn die de hogere bedekken, of, wat hetzelfde is, dat zij de uiterlijke dingen zijn die de innerlijke bedekken, zie: (2576, 5248); in het algemeen dat ze de ware dingen zijn, zie: (4545, 4763, 5319, 5954, 6914, 6917, 9093); dat ze de wetenschappelijk ware dingen zijn, (6918); en dat ze de zinlijke dingen zijn, (9158); dat het zinlijke het laatste van het leven bij de mens is, (4009, 5077, 5125, 5128, 5767, 5774, 6201, 6313, 7442, 7693; en dat het zinlijke in de begoochelingen is, (5084, 5089, 6201, 6948, 6949, 7442). Dat de klederen de ware dingen zijn, ontleent zijn oorsprong aan de uitbeeldingen in het andere leven; daar verschijnen de engelen en de geesten met klederen bekleed volgens de staat van hun geloof of van het ware waarin zij zijn. Hun klederen wisselen volgens de veranderingen van die staat, zij die in het echte ware zijn, verschijnen bekleed met witte klederen, en zij die in de ware dingen uit het goede zijn, in glanzende klederen. Zij echter die alleen in het goede zijn, zoals de engelen van de binnenste hemel, die de hemelsen worden genoemd, verschijnen naakt. Vandaar nu is het dat de klederen de ware dingen zijn; en dat met de klederen in het Woord de ware dingen worden aangeduid, zoals kan vaststaan uit de eerder getoonde plaatsen, waaraan het is geoorloofd deze toe te voegen bij de evangelisten; bij Matthéüs: 'Toen Jezus van gedaante was veranderd, blonk Zijn aangezicht zoals de Zon, en Zijn bekleedselen werden zoals het licht', (Matthéüs 17:2); met het aangezicht worden in het Woord de innerlijke dingen aangeduid, vooral de aandoeningen, (358, 1999, 2434, 3527, 3573, 4066, 4796, 4797, 5102, 5695, 6604, 6848, 6849); en met het aangezicht van God het Goede Zelf, (222, 223, 5585); en met de Zon de Goddelijke Liefde, (2441, 2495, 3636, 3643, 4060, 4321, 4696, 7083, 8644). Daaruit blijkt wat het betekent dat de Heer naar het aangezicht blonk zoals de Zon, namelijk dat Zijn innerlijke dingen het Goede van de Goddelijke Liefde waren. Dat Zijn bekleedselen werden zoals het Licht, betekent het Goddelijk Ware voortgaande uit Hem; dit eveneens verschijnt in de hemel zoals het Licht, (1521, 1619 tot 1632, 3195, 3222, 3485, 3636, 3643, 4415, 5400, 8644). Bij dezelfde: 'Toen Jezus tot Jerzalem naderde, brachten zij de ezelin en het veulen, en legden hun bekleedselen op dezelve, en plaatsten Hem daarop; de velen van de schare echter spreidden hun bekleedselen op de weg; anderen echter hieuwen takken van de bomen en spreidden ze op de weg', (Matthéüs 21:1,7,8). Rijden op een ezelin en haar veulen, was het uitbeeldende van de Hoogste Rechter en de Koning, (2781); zoals eveneens blijkt uit de dingen die in Vers 5 voorafgaan: 'Zegt tot de dochter Zions: Zie, uw Koning komt u zachtmoedig, gezeten op een ezelin, en op een veulen, de zoon van een jukdragende', verder eveneens bij: (Markus 11:1 tot 12; Lukas 19: 28 tot 41; Johannes 12:12 tot 16; Zacharia 9:9,10), waar van de Heer wordt gezegd dat Hij zou rijden op een ezel en op een ezelsveulen, de zoon van de ezelinnen, en daar wordt Hij Koning genoemd, en daaraan wordt toegevoegd dat Zijn heerschappij zal zijn van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. Dat de hoogste rechter op een ezelin reed en zijn zonen op ezelsveulens, zie: (Richteren 5:9,10; 10:3,4; 12:14, en dat de koning op een muilezelin reed en de zonen van de koning op muilezels, (1 Koningen 1:33,38,44,45; 2 Samuël 13:29). Dat de discipelen op de ezelin en haar veulen hun bekleedselen legden, beeldde uit dat de ware dingen in de gehele samenvatting de fundering was waarop de Heer als Hoogste Rechter en Koning rustte. De discipelen immers beeldden de Kerk van de Heer uit ten aanzien van de ware en de goede dingen, (2129, 3488, 3858, 6397) en hun kleding de ware dingen zelf, (4545, 4763, 5319, 5954, 6914, 6917, 9093); eender dat de schare haar bekleedselen spreidde op de weg, en eveneens de takken van de bomen. Dat zij ze op de weg spreidden, kwam eveneens omdat met de weg het ware wordt aangeduid, waardoor de mens van de Kerk wordt geleid, zie: (627, 2333, 3477). Dat zij ook de takken van de bomen uitspreidden, kwam omdat de bomen de doorvattingen en ook de erkentenissen van het ware en het goede betekenden, (2682, 2722, 2972, 4552, 7692); vandaar zijn de takken de ware dingen zelf. Dat het zo is geschied, was ook vanwege een plechtige ritus, dat wanneer de hoogste rechters en de koningen in hun pracht en praal uitreden, de vorsten van het volk dan op de ezelinnen en muildieren van eerdergenoemden hun bekleedselen legden, en het volk zelf zijn bekleedselen op de weg uitspreidde, of in de plaats daarvan takken van bomen; want het rechterlijke in de hemel is het Goddelijk Ware uit het Goede, en het koninklijke is het Goddelijk Ware, (1728, 2015, 2069, 3009, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148). Bij Lukas: 'Niemand zet een lap van een nieuw bekleedsel op een oud bekleedsel, anders zo scheurt het nieuwe, en met het oude komt de lap van het nieuwe niet overeen', (Lukas 5:36); de Heer gebruikte deze gelijkenis, om het Ware van de nieuwe Kerk, en het Ware van de oude Kerk te beschrijven, want het bekleedsel is het Ware; het ene aan het andere naaien of lappen, is het ene en het andere vernietigen, het ware immers van de nieuwe Kerk is het innerlijk ware, en zo dus het ware voor de inwendige mens, maar het ware van de oude Kerk is het uiterlijk ware, en dus het ware voor de uitwendige mens; in dit ware was de Joodse Kerk; deze immers beeldde door de uitwendige dingen de inwendige dingen uit. Maar de Kerk heden ten dage is in de inwendige ware dingen die werden uitgebeeld, want de Heer heeft die ware dingen onthuld; dat deze niet overeenkomen met de uitwendige zodat ze tezamen kunnen zijn; dit wordt met die woorden van de Heer aangeduid. Daaruit blijkt eveneens dat het bekleedsel het Ware van de Kerk betekent. Bij Johannes: 'Jezus zei tot Petrus: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u; toen gij een knaap was, gordde gij uw lenden zelf, en wandelde waarheen gij wilde; wanneer gij echter oud geworden zult zijn, dan zult gij uw handen uitstrekken, een ander zal uw lenden gorden en leiden waarheen gij niet wilt', (Johannes 21:18); wie de inwendige zin van het Woord niet kent, kan niet weten wat deze dingen behelzen. Dat het verborgenheden zijn is duidelijk; in de inwendige zin wordt met Petrus het geloof van de Kerk aangeduid, (zie voorrede tot hoofdstukken 18 en 22 van Genesis, 3750, 6000, 6073, 6344); vandaar wordt met Petrus als knaap het geloof van de Kerk aangeduid zodanig als het is in zijn einde; daaruit blijkt, wat betekent: 'toen gij een knaap was, gordde gij uw lenden en wandelde waarheen gij wilde', namelijk dat het geloof van de Kerk in het begin het geloof van het ware uit het goede is, en dus het geloof van de liefde jegens de naaste en van de liefde tot de Heer, en dat dan de mens van de Kerk uit het vrije het goede doet, omdat hij het uit de Heer doet, de lenden immers zijn de goede dingen van de liefde, (3021, 3294, 4280, 4575, 5050 tot 5062). Vandaar is de lenden gorden het goede met ware dingen bekleden; wandelen is leven, (519, 1794, 8417, 8420); vandaar is wandelen waarheen gij wilt, leven in het vrije. Zij immers leven in het vrije, of handelen vanuit het vrije die in het geloof zijn uit de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, want die worden door de Her geleid, (892, 905, 2870 tot 2893, 6325, 9096). 'Wanneer gij oud geworden zult zijn, dan zult gij uw handen uitstrekken, en een nader zal uw lenden gorden en leiden waarheen gij niet wilt'; betekent dat het geloof van de Kerk in haar einde er geen zal zijn, en dat dan de valse dingen van het boze uit de liefden van zich en van de wereld zullen opvolgen en aan het knechtschap onderwerpen. Dit is de verborgenheid die in deze woorden van de Heer schuilt en die men alleen uit hun inwendige zin kan zien. Daaruit blijkt opnieuw, hoe de Heer heeft gesproken, namelijk zó dat in de afzonderlijke dingen een inwendige zin was, met als doel dat de hemel met de wereld verbonden zou zijn door het Woord, want zonder het Woord is er geen verbinding, dat wil zeggen, zonder het onthulde Goddelijke Ware; en indien er geen verbinding is, vergaat het menselijk geslacht.

Hemelse Verborgenheden 9216.

'Waarin hij slaapt', (Exodus 22ste hoofdstuk) ; dat dit betekent de rust op die, staat vast uit de betekenis van slapen, wat rusten is, hier op het uitwendig zinlijke, dat met het kleed wordt aangeduid, (9212), want het wordt het kleed genoemd waarin hij slaapt. Hoe het moet worden verstaan dat de innerlijke dingen rust hebben op het zinlijke, zal gezegd worden; het zinlijke is het laatste van het leven van een mens, zoals eerder is getoond; dat wat het laatste is houdt alle innerlijke dingen samen, en het is het algemene ervan, want daarin houden zij stil en rusten dus daarop. Zoals bijvoorbeeld de huid die het laatste deksel van het lichaam is; in deze houden de innerlijke dingen van het lichaam stil, omdat zij die samenhoudt; dus rusten zij eveneens daarop, en eveneens hebben zij een gemeenschappelijk verband daarmee. Dit geldt ook voor het borstvlies ten opzivchte van de inwendige delen van de borstholte. Eender is het gesteld met alle dingen die van het leven zelf van de mens zijn, zoals met die welke betrekking hebben op zijn verstandelijke en die welke betrekking hebben op het wilsdeel. Deze volgen eveneens in de orde op elkaar van de innerlijke dingen tot de uiterlijke. De uiterlijke dingen zijn feitenkennis met hun bekoring; en de uiterste dingen zijn de zinlijke, die gemeenschap hebben met de wereld, door het gezicht, het gehoor, de smaak, de reuk en de tast. Hierop rusten de innerlijke dingen, want hierin houden zij stil. Het zijn deze dingen die in de geestelijke zin worden aangeduid met het deksel of het kleed, waarin hij slaapt. Dat de zinlijke dingen het kleed of het deksel zijn, is vanwege de overeenstemming, want, zoals eerder is gezegd, (9212), verschijnen geesten en engelen met klederen bekleed volgens de ware dingen van hun geloof, met glanzende zij die in de ware dingen uit het goede zijn, zoals de engelen aan het graf van de Heer, (Lukas 24:4; Matthéüs 28:3); en eveneens met witte van fijn lijnwaad, zoals zij over wie wordt gesproken in de Apocalyps (19:14); en anderen met klederen van verschillende kleur. Bovendien moet men weten dat alle en de afzonderlijke dingen van het eerste of het binnenste achtereenvolgens voortgaan tot hun laatste dingen en daar rusten. Ook hebben de vorige of de innerlijke dingen met de laatste dingen in de opeenvolgende orde een verband. Daardoor, indien de laatste dingen verdwijnen, ook de innerlijke dingen worden verstrooid. Vandaar eveneens zijn er drie hemelen; de binnenste of de derde hemel vloeit in de middelste of tweede hemel in; de middelste of de tweede hemel vloeit in de eerste of laatste hemel in en deze vloeit bij de mens in. Vandaar is het menselijk geslacht het laatste in de orde, waarin de hemel stilhoudt en waarin hij rust. Vandaar voorziet de Heer, uit Zijn Goddelijke, er steeds in dat er bij het menselijk geslacht een Kerk is, waarin het Goddelijk Ware is onthuld, dat op onze aardbol het Woord is. Hierdoor is er een samenhoudend verband van het menselijk geslacht met de hemel. Vandaar komt het dat in de afzonderlijke dingen van het Woord een inwendige zin is, die voor de hemel is, en die zodanig is dat deze de gemoederen van de engelen met de gemoederen van de mensen verbindt door een zó nauwe band, dat zij als één optreden. Daaruit blijkt opnieuw hoe het is gesteld met de rust van de innerlijke dingen op de laatste dingen.

Hemelse Verborgenheden 9300.

… Dat er wordt gezegd dat de ware dingen van het geloof betrekking hebben op het verstand van de mens, en het goede van de naastenliefde op zijn wil, kan overkomen als niet samenpassend voor hen die zeggen en zich daarin bevestigen, dat de dingen die van het geloof zijn eenvoudig geloofd moeten worden, omdat de natuurlijke mens en diens verstandelijke niet wat ook over zulke dingen begrijpt, en omdat het geloof niet uit de mens is, maar uit de Heer. Niettemin erkennen en geloven dezelfde mensen, dat de mens wordt verlicht in de ware dingen en wordt ontstoken door het goede, wanneer hij het Woord leest, en dat hij, wanneer hij wordt verlicht, dan inzicht heeft in wat waar en niet waar is. Ook noemen zij degenen verlichten die meer dan de anderen de waarheden uit het Woord hebben ontdekt. Daaruit blijkt dat zij die worden verlicht, zien en doorvatten van binnen in zich of iets waar dan wel niet waar is. Wat dan van binnen wordt verlicht, is hun verstandelijke, en wat dan van binnen wordt ontstoken is hun wilsdeel. Maar als het het echte ware van het geloof is waarin zij worden verlicht, en het echte goede van de naastenliefde waarin zij worden ontstoken, dan is het het verstandelijke van de inwendige mens dat wordt verlicht, en het wilsdeel van de inwendige mens dat wordt ontstoken. Anders is het gesteld als het niet het echte ware van het geloof is, en niet het echte goede van de naastenliefde. Zij die in deze dingen zijn, ook zij die in de valse en de boze dingen zijn, kunnen weliswaar de ware dingen van de Kerk bevestigen, maar niet uit het innerlijke zien en doorvatten of het ware dingen zijn. Vandaar is het dat de meeste mensen blijven in de leerstellingen van hun Kerk waarin ze geboren zijn en slechts die dingen bevestigen. Dezen zouden zich ook bevestigd hebben in de grootste ketterijen, zoals in het Socianisme en in het Judaïsme, als zij uit zulke ouders waren geboren. Uit deze dingen blijkt dat het verstandelijke wordt verlicht bij hen die in de aandoening van het ware vanuit het goede zijn, niet echter bij hen die in de aandoening van het ware zijn uit het boze. Bij hen die in de aandoening van het ware vanuit het goede zijn, wordt het verstandelijke van de inwendige mens verlicht, en wordt het wilsdeel van de inwendige mens ontstoken. Maar bij hen die in de aandoening van het ware uit het boze zijn, wordt het verstandelijke van de inwendige mens niet verlicht, noch het wilsdeel van de inwendige mens ontstoken. De oorzaak hiervan is deze: omdat dit natuurlijke mensen zijn; vandaar komt het dat zij het verdedigen dat de natuurlijke mens niet de dingen kan vatten die van het geloof zijn. Dat het het verstand is dat verlicht wordt door de ware dingen van het geloof en de wil die wordt ontstoken door het goede van de naastenliefde, bij hen die in de aandoening van het ware uit het goede zijn, en vandaar innerlijke en geestelijke mensen zijn, blijkt duidelijk uit dezelfde mensen in het ander leven. Zij zijn daar in het verstand van alle dingen die van het geloof zijn, en in de wil van alle dingen die van de naastenliefde zijn, wat zij ook helder inzien. Vandaar hebben zij inzicht en wijsheid die onuitsprekelijk is. Zij zijn immers na het afleggen van het lichaam in het innerlijk verstand dat verlicht werd in de wereld, en in de innerlijke wil die ontstoken werd in de wereld. Maar hoe zij toen werden verlicht en ontstoken, hebben ze niet kunnen doorvatten, omdat ze toen dachten in het lichaam en uit zulke dingen die van de wereld zijn. Uit deze dingen nu staat vast dat de ware dingen van het geloof het leven van het verstand maken, en het goede van de naastenliefde het leven van de wil maakt. Dus dat het verstand aanwezig moet zijn in de dingen die van het geloof zijn, en de wil in de dingen die van de naastenliefde zijn, of, wat hetzelfde is, dat het die beide vermogens zijn, waarin het geloof en de naastenliefde uit de Heer invloeit, en dat deze volgens hun staat worden opgenomen, dus dat nergens dan in die vermogens bij de mens de woonplaats van de Heer is…

Hemelse Verborgenheden 9335.

'En op u het wilde dier van het veld worde vermenigvuldigd', (Exodus 23:29); dit betekent de toevloed van de valse dingen uit de verkwikkelijke dingen van de liefden van zich en van de wereld. Dit staat vast uit de betekenis van vermenigvuldigd worden, wanneer er gehandeld wordt over de haastige verwijdering van de boze en de valse dingen; dit is de toevloed. Tevens uit de betekenis van het wilde dier van het veld; dit zijn de valse dingen uit de verkwikkelijke dingen van de liefden van zich en van de wereld. Met de beesten immers van verschillend geslacht worden in het Woord de goede en de boze aandoeningen aangeduid, (9280), vandaar met wilde dieren de aandoeningen van het valse afkomstig uit de verkwikkelijke dingen van de liefden van zich en van de wereld. Deze aandoeningen worden in het andere leven ook uitgebeeld door wilde dieren, zoals: panters, tijgers, wilde zwijnen wolven, beren e.d., Zij zijn eveneens zoals de wilde dieren, want zij die in die liefden zijn, zijn in boze dingen van elk geslacht en de valse dingen daaruit…

Hemelse Verborgenheden 9348.

… Dat de boze dingen verlokken en bedriegen, komt daarvandaan dat alle boze dingen ontspringen aan de liefde voor zich en van de wereld, (9335), en de liefden van zich en van de wereld worden de mens meegeboren en de mens voelt daaruit de verkwikking van zijn leven vanaf zijn geboorte, ja zelfs heeft hij daaruit het leven. Deze liefden trekken, zoals de verscholen aderen van een rivier het denken en de wil van de mens aanhoudend van de Heer tot zichzelf, en van de hemel tot de wereld, dus van de ware en de goede dingen van het geloof tot de valse en boze dingen. De redeneringen uit de begoochelingen van de zinnen maken zich vooral dan geldend, en eveneens de letterlijke zin van het Woord, verdraaid ontvouwd en aangewend. Deze dingen zijn het die onder de strikken, vallen, kuilen, netten, koorden, voetangels, en eveneens onder de bedriegerijen en de arglisten in het Woord in de geestelijke zin worden verstaan; zoals bij Jesaja: 'De schrik, en de kuil en de strik over u, o bewoner van het land, weswege het zal geschieden, zo wie zal vluchten voor de stem van de schrik, die zal in de kuil vallen en die uit de kuil opklimt, die zal in de strik gevangen worden; want de sluizen uit de hoogte zijn geopend en de fundamenten van de aarde zijn geschud', (Jesaja 24:17,18,19). Bij Jeremia: 'De vrees, de kuil en de strik over u, gij bewoner van Moab, hij die de vreze zal ontvlucht zijn, zal in de kuil vallen en hij die van de kuil opklimt, zal in de strik gevangen worden', (Jerema 48:43,44). De schrik en de vrees is de verwarring en de opschudding van het gemoed, wanneer dit hangt tussen de boze en de goede dingen en vandaar tussen de valse en de ware dingen; de kuil is het valse dat wordt binnengebracht door de redeneringen uit de begoochelingen van de zinnen om de verkwikkingen van de liefden van zich en van de wereld te begunstigen; de strik is de verlokking en het bedrog van het boze daaruit …

… Dat de strik in de geestelijke zin de verlokking en het bedrog is door de verkwikkelijke dingen van de liefden van zich en van de wereld, dus de verlokking en het bedrog van de boze dingen, en dit door de redeneringen uit de begoochelingen van de zinnen, die de verkwikkelijke dingen begunstigen, is voor eenieder duidelijk, want de verstrikkingen en de gevangennemingen zijn nergens anders vandaan. De duivelse bende valt ook niets anders bij de mens aan dan die liefden van hem, die zij op elke wijze verkwikkelijk maken, totdat hij wordt gevangen, en wanneer hij is gevangen, redeneert de mens uit de valse dingen tegen de ware dingen en uit de boze dingen tegen de goede dingen. Dan is hij daarmee niet tevreden, maar schept er ook behagen in anderen tot boze en valse dingen te verstrikken en te verlokken; dat hij hierin eveneens behagen schept, is omdat hij dan een van de duivelse bende is. Omdat de strik, de val, het net, zulke dingen betekenen, betekenen ze ook de vernietiging van het geestelijk leven en zo de verderving, want het zijn de verkwikkelijke dingen van die liefden die vernietingen en verderven …

… Die liefde klimt in het andere leven tot daaraan toe op, dat zij de Heer, indien Hij niet begunstigt en hun de heerschappij over anderen niet geeft, niet slechts verachten, maar ook het Woord bespotten dat over Hem handelt …

… 'Bewaar mij voor de handen van de val die zij mij hebben gelegd en voor de strikken van de werkers van de ongerechtigheid; laten zij vallen in de netten, de goddelozen tezamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan', (Psalm 141:9,10). Bij Jesaja: 'Hij zal tot een Heiligdom zijn, ofschoon tot een steen des aanstoots en tot een rots der struikeling, de twee huizen van Israël; tot een strik en tot een val de bewoner van Jeruzalem; velen onder hen zullen struikelen en vallen, en verbroken worden en zullen verstrikt en gevangen worden', (Jesaja 8:14,15). Hier wordt over de Heer gehandeld; de steen des aanstoots en de rots der struikeling voor de ergernis; de strik en de val voor de verderving, namelijk van hen die de ware en de goede dingen van het geloof in de Heer bestrijden en trachten te vernietigen door de valse dingen die de liefden van zich en van de wereld begunstigen. Alle hoogmoedigen immers worden niet slechts geërgerd maar ook verstrikt daardoor, dat het Goddelijke in de menselijke vorm is verschenen en toen niet in een koninklijke majesteit, maar in een verachte gedaante …

Hemelse Verborgenheden 9357.

Men moet weten dat het Woord op onze aarde door de hemel uit de Heer is gegeven en dat dit het één-zijn is van de hemel en de wereld, (9212). Daarom is er overeenstemming van alle dingen die in de letter in het Woord zijn, met goddelijke dingen in de hemel en dat het Woord in zijn hoogste en binnenste zin handelt over de Heer, over Zijn Rijk in de hemelen en op aarde, en over de liefde en het geloof uit Hem en tot Hem, dus over het leven uit Hem en in Hem. Zulke dingen vertonen zich aan de engelen in de hemel, onverschillig van welke aarde zij zijn, wanneer het Woord van onze aarde wordt gelezen en gepredikt.

Hemelse Verborgenheden 9359.

Men moet weten dat de Heer allen, onverschillig van welke aarde, erkent en opneemt, die God onder de Menselijke vorm erkennen en vereren, aangezien God onder de Menselijke vorm de Heer is; en omdat de Heer aan de inwoners op de werelden, in de vorm van een engel, die de menselijke vorm is, verschijnt, nemen daarom de geesten en de engelen van die werelden, wanneer ze van de geesten en engelen van onze aarde horen, dat God werkelijk Mens is, dat Woord op, erkennen het en verheugen zich dat het zo is, zie: (7173).

Hemelse Verborgenheden 9361.

Dat de inwoners van andere werelden zich verheugen wanneer ze horen dat God het Menselijke heeft aangenomen en dit Goddelijk heeft gemaakt, en dat zo God daadwerkelijk Mens is, zal men aan het einde van de laatste hoofdstukken van Exodus zien.

Hemelse Verborgenheden 9399.

… Het Goddelijk Ware immers dat uit de Heer is, vloeit aanhoudend bij de mens in en maakt zijn verstandelijke; en als u het wilt geloven, de mens kan zonder die aanhoudende invloed van het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, in het geheel niets doorvatten en verstaan. Want het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer is het licht dat het gemoed van de mens verlicht en zijn inwendig gezicht maakt, dat het verstand is. Omdat dit licht aanhoudend invloeit, maakt het bijgevolg eenieder geschikt om op te nemen. Zij echter die opnemen, zijn degenen die in het goede van het leven zijn, zij echter die niet opnemen, zijn degenen die in het boze van het leven zijn. Niettemin zijn beide in het vermogen van doorvatten en verstaan en eveneens in het vermogen van opnemen voor zoveel als ze van de boze dingen aflaten… …Dat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer het Licht is dat het gemoed van de mens verlicht en zijn inwendig gezicht maakt dat het verstand is, zie: (2776, 3167, 3195, 3636, 3643, 3993, 4405, 5400, 8644, 8707). Dit wordt eveneens bedoeld bij Johannes: 'Het was het ware Licht, dat verlicht elk mens komende in de wereld. Het was in de wereld, en de wereld is door Hetzelve gemaakt; maar de wereld heeft Hetzelve niet gekend', (Johannes 1:9, 10, 11). Daar wordt gehandeld over het Woord, wat het Goddelijk Ware voortgaande is uit de Heer. Dat ieder mens die in de wereld is, die van gezond verstand is, in het vermogen is van het Goddelijk Ware te verstaan, en vandaar in het vermogen van opnemen, voor zoveel als hij van de boze dingen aflaat, is mij door meerdere ondervinding te weten gegeven. Allen immers, hoevelen het er ook in het andere leven zijn, zowel de bozen als de goeden, kunnen verstaan wat boos is en wat vals is, en wat goed en wat boos is, maar de bozen, hoewel ze het ware en het goede verstaan, willen het toch niet verstaan. De wil immers bestrijdt en in dit geval is dit het boze. Daarom glijden ze, als ze aan zichzelf zijn overgelaten, terug in de valse dingen van hun boze en zijn afkerig van het ware en het goede, die ze hebben verstaan. Het was ook zo gesteld met zulke mensen in de wereld, waar ze de ware dingen die ze toch hebben kunnen verstaan, van zich hebben afgestoten. Daaruit bleek, dat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer aanhoudend in de menselijke gemoederen invloeit en die geschikt maakt om op te nemen, en dat het voor zoveel wordt opgenomen, als men aflaat van de boze dingen die van de liefden van zich en van de wereld zijn

Hemelse Verborgenheden 9430.

'En de wolk bedekte hem', (Exodus 24ste hoofdstuk); dat dit betekent het laatste van het Woord en dus duister naar verhouding, staat vast uit de betekenis van de wolk, zijnde het laatste van het Woord, of de letterlijke zin ervan, zie: (voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis, en 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8106, 8443, 8781). Dat deze zin de wolk wordt genoemd, komt omdat die in het duister is ten opzichte van de inwendige zin; deze immers is in het licht van de hemel. Dat hij in het duister is en zoals een wolk, is omdat hij voor de mens is wanneer hij in de wereld is, maar de inwendige zin voor de mens wanneer hij in de hemel komt. Maar men moet weten, dat de mens wanneer hij in de wereld is tegelijk in de inwendige zin van het Woord is, wanneer hij in de echte leer van de Kerk is ten aanzien van het geloof en ten aanzien van het leven, want door deze leer wordt de inwendige zin van het Woord ingeschreven zowel aan zijn verstand als aan zijn wil, aan zijn verstand door het geloof en aan zijn wil door het leven. Een zodanig mens vat, wanneer hij in de hemel komt, het Woord in het geheel niet anders dan volgens de inwendige zin ervan. Deze verschijnt hem dan zoals een wolk die de stralen van zijn licht opzuigt. Er wordt gezegd, dat de mens dan het Woord vat volgens de inwendige zin ervan en niet volgens de uitwendige zin. Dat dit zo is, komt omdat allen die in de hemel zijn door de Heer worden onderricht uit het Goddelijk Ware dat bij de mens is, en dus uit het Woord. De oorzaak hiervan is deze, dat de mens in het laatste van de orde is en in het laatste houden alle innerlijke dingen stil, het laatste is als het ware een schraag voor de innerlijke dingen, waarin deze blijven bestaan en rusten. Het Woord in de letter is het Goddelijk Ware in het laatste van de orde, eender de mens van de Kerk bij wie het Goddelijk Ware is, ten aanzien van zijn natuurlijke en zinlijke, in beide vinden de innerlijke dingen hun grens en rusten zij. Het is met die dingen gesteld zoals met een huis en het fundament ervan; het huis zelf is de hemel, en daar is het Goddelijk Ware zodanig als het Woord is in de inwendige zin, en het fundament is de wereld en daar is het Goddelijk Ware zodanig als het Woord is in de uitwendige zin. Zoals het huis op zijn fundament rust, zo rust eveneens de hemel op de Kerk, en dus het Goddelijk Ware in de hemel op het Goddelijk Ware op de aarde. Er is immers een continu verband uit de Heer door de hemel tot aan de mens, door middel van het Woord. Het is om deze oorzaak dat er steeds in wordt voorzien door de Heer dat er op aarde een Kerk is, waar het Goddelijk Ware in zijn laatste is. Dit is een verborgenheid die niemand nog weet en die wordt verstaan onder de dingen die zijn aangehaald in: (9357, 9360). Laten we dus allen ons er voor wachten, dat zij het Woord niet op enige wijze kwetsen, want zij die dit kwetsen, kwetsen het Goddelijke Zelf.

Hemelse Verborgenheden 9433.

'Uit het midden van de wolk', (Exodus 24ste hoofdstuk); dat dit betekent uit het duistere dat er tevoren was, staat vast uit de betekenis van de wolk, zijnde het laatste van het Woord en dat dus duister is naar verhouding, (9430); dat de wolk dat is, komt omdat het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, nooit kan verschijnen in de schittering zelf waarin het is, zo immers zou de mens vergaan, want zijn verstandelijke zou tengevolge van het licht van het ware volledig worden verblind, en zijn wilsdeel zou door het vuur van het goede volledig worden uitgeblust, en zo zou het al van zijn leven teniet worden gedaan. Vandaar komt het dat het Goddelijk Ware wordt aangepast aan de bevatting van eenieder en als het ware wordt oversluierd met een wolk, ook bij de engelen, (6849). Die oversluiering bij de geesten verschijnt zoals een wolk, van een dichtheid of een dunheid, volgens de opneming van eenieder. Dit wordt verstaan onder deze dingen bij Jesaja: 'Jehovah schept over alle habitakel van de berg Zions, en over haar samenroepingen een wolk des daags, en een rook en de glans van het vuur van de vlam des nachts; want over alle heerlijkheid een deksel, en er zal een hut zijn tot een schaduw des daags vanwege de gloed, en tot een toevlucht en tot een verberging tegen de overstroming en tegen de regen', (Jesaja 4:5,6); het habitakel van de berg Zions is de hemel en de Kerk; haar samenroepingen zijn de goede en de ware dingen; de wolk des daags, de rook des nachts, en het deksel, is de oversluiering van het Goddelijk Ware, dus de aanpassing volgens de bevatting; dat de heerlijkheid waarover het deksel is, het Goddelijk Ware is dat uit de Heer is, zie: (9429). De hut is het laatste van het Goddelijk Ware dat de innerlijke dingen verbergt. Dat die zal zijn tot een schaduw des daags vanwege de gloed en tot een toevlucht tegen de overstroming en de regen, is opdat de mens beschermd wordt, opdat hij niet wordt gekwetst. Ook wordt de oversluiering van het Goddelijk Ware beschreven bij David: 'Jehovah mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met heerlijkheid en eer, die Zich met het licht als het ware met een kleed bedekt; Hij beschiet met de wateren Zijn opperzalen; Hij stelt de wolken tot Zijn wagen; Hij grondvest de aarde op haar grondslagen, zodat zij niet wordt geschokt tot in het eeuwige en voor altoos; Gij hebt haar met de afgrond als met een kleed oversluierd; Gij hebt een grens gesteld opdat zij er niet overheen gaan, (Psalm 104:1 tot 6,9). De heerlijkheid en de eer waarmee Jeohovah, dat wil zeggen, de Heer, Zich bekleedt, is het Goddelijk Ware, (9429). Het licht waarmee Hij zoals met een kleed wordt bedekt, is het Goddelijk Ware zodanig als het in de hemel en in de Kerk is. Dat dit in het Woord het licht is, zie: (9429). De opperzalen die Hij met wateren beschiet, zijn de hemelse gezelschappen en de wateren zijn de ware dingen, (2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8568, 9323). De wolken die Hij tot een wagen stelt, zijn de ware dingen waaruit de leer is; dat de wagen de leer is, zie: (5321, 8215). De aarde waarvan wordt gezegd dat zij wordt gegrondvest op haar grondslagen opdat zij niet geschokt worde tot in het eeuwige, is de Kerk; dat de aarde in het Woord de Kerk is, zie: (9325). De grondslagen waarop zij wordt gegrondvest, zijn de ware dingen in laatsten, zodanig als die van het Woord zijn in de letterlijke zin ervan; vandaar wordt er gezegd opdat zij niet geschokt wordt tot in het eeuwige. De afgrond waarmee zij wordt oversluierd zoals met een kleed, is het wetenschappelijk ware voor de natuurlijke mens, (6431, 8278). Daaruit blijkt wat het is dat de grens is gesteld opdat zij er niet overheen gaan, namelijk dat het is het laatste van het Goddelijk Ware, waarin de innerlijke dingen stilhouden, en waarop zij zoals op een steun en een fundament blijven staan en rusten, zoals eerder gezegd.

Hemelse Verborgenheden 9438.

Zij die in de hemel zijn, kunnen spreken en omgaan met engelen en geesten die niet alleen van de werelden van ons zonnestelsel zijn, maar ook met hen die van de werelden buiten ons zonnestelsel in het heelal zijn. Ook niet alleen met de geesten en engelen daarvan, maar ook met de inwoners zelf daar van wie de innerlijke dingen geopend zijn, zodat ze degenen kunnen horen die uit de hemel spreken. Eender kan dit de mens terwijl hij in de wereld leeft, aan wie het is gegeven door de Heer met geesten en engelen te spreken. De mens is immers een geest en een engel ten aanzien van zijn innerlijke dingen. Het lichaam dat hij op de wereld ronddraagt, is het slechts van dienst voor de functies in deze natuurlijke of aardse sfeer, die de laatste of laagste is. Maar het wordt aan niemand gegeven met engelen en geesten zoals een geest en een engel te spreken, tenzij men zodanig is dat men met hen vergezelschapt kan worden ten aanzien van het geloof en de liefde. Ook kan men niet worden verbonden tenzij er het geloof is in de Heer en de liefde tot Hem. De mens wordt door het geloof in Hem, dus door de ware dingen van de leer en door de liefde in Hem, verbonden, en wanneer hij met Hem verbonden is, is hij beschermd tegen de aanval van boze geesten die uit de hel zijn. Bij de anderen kunnen de innerlijke dingen onmogelijk worden geopend, want zij zijn niet in de Heer. Dit is de oorzaak dat het er weinigen zijn heden ten dage aan wie het wordt gegeven met engelen te spreken en met hen om te gaan. Een duidelijke aanwijzing hiervoor is deze, dat heden ten dage nauwelijks wordt geloofd dat er geesten en engelen zijn, te minder dat ze bij elk mens zijn en dat de mens door hen verbinding heeft met de hemel en door de hemel met de Heer. Nog minder wordt geloofd dat de mens als hij naar het lichaam sterft, als een geest leeft, ook in de menselijke vorm zoals eerder.

Hemelse Verborgenheden 9440.

Wie de verborgenheden van de hemel niet weet, kan geloven dat de mens zo ver afgelegen aardbollen niet kan zien en door zintuiglijke ondervinding iets ervan meedelen. Maar laat hij weten, dat de ruimten en de afstanden, en vandaar het voortschrijden, die in de natuurlijke wereld verschijnen, in hun eerste oorzaak en oorsprong veranderingen zijn van staat van de innerlijke dingen, en dat zij bij de engelen en de geesten volgens deze verschijnen. Zo kunnen ze door deze van de ene plaats naar de andere worden overgebracht, en van de ene aarde tot de andere, ook tot de aardbollen die aan het eind van het heelal zijn. Eender ook de mens ten aanzien van zijn geest, terwijl toch het lichaam van hem op zijn plaats blijft. Dit is met mij ook gebeurd, aangezien het mij, uit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, is gegeven om te gaan met geesten zoals een geest, en tegelijk met mensen zoals een mens. Dat de ruimten en de afstanden, en vandaar het voortschrijden in de hemel schijnbaarheden zijn ten gevolge van de veranderingen van staat van de innerlijke dingen, zie: (5605). Dat de mens ten aanzien van de geest zo kan worden overgebracht, kan de zinlijke mens niet vatten, aangezien deze in de ruimte en in de tijd is, en hij zijn voortgaan volgens die meet.

Hemelse Verborgenheden 9468.

'En dubbelgedoopt scharlaken', (Exodus 25:4); dat dit de wederzijdse liefde betekent, staat vast uit de betekenis van scharlaken en dubbelgedoopt, hetgeen het hemels ware is, dat hetzelfde is als het goede van de wederzijdse liefde. Het zijn twee rijken waarin de hemel van de engelen is onderscheiden, het hemels rijk en het geestelijk rijk. In beide is een inwendige en een uitwendige; het inwendige in het hemelse rijk is het goede van de liefde tot de Heer, en het uitwendige is het goede van de wederzijdse liefde; het is dit goede dat met dubbelgedoopt scharlaken wordt aangeduid. Met het scharlaken het goede zelf en met het dubbelgedoopte het ware ervan. In het geestelijk rijk echter is het inwendige het goede van de liefde jegens de naaste, en is het uitwendige het goede van de gehoorzaamheid uit het geloof. Dat het dubbelgedoopt scharlaken het goede van de wederzijdse liefde en het ware ervan is, is vanwege de verschijning ervan in het andere leven. Wanneer immers de sfeer van dat goede en ware zich zichtbaar in de laagste hemel vertoont, dan verschijnt die scharlaken kleur; want dat wat uit de hemelse hemel neervloeit en beneden verschijnt, trekt de kleur uit het vlammende, en wordt beneden scharlaken tengevolge van de blankheid van het licht van de middelste hemel waar zij doorheen gaat. Vandaar is het dat 'het dubbelgedoopte scharlaken', onder de andere kleuren werd gebruikt op de gordijnen van het habitakel, (Exodus 26:1); 'op de voorhang vóór de ark', (Exodus26:31); 'op de deksel voor de deur van de Tent', (Exodus 26:36); 'op de deksel tot de poort van de voorhof', (Exodus27:16); 'op de efod', (Exodus 28:7); 'op de bandelier', (Exodus 28:8); 'op de borstlap van het gericht', (Exodus28:15); 'op de franjes van de mantel van de efod', (Exodus 28:33). Dat het dubbelgedoopte scharlaken het goede van de wederzijdse liefde betekent, wat het uitwendig goede van het hemels rijk is ofwel van de hemelse Kerk, blijkt hieruit, dat een doek van dubbelgedoopt scharlaken zou worden uitgespreid 'over de tafel, waar de broden van de aangezichten waren, en daarna dat het zou worden bedekt met een deksel van dassenvellen', (Numeri 4:8); de binnenste dingen immers, die van het hemels rijk of van de hemelse Kerk zijn, werden aangeduid met de dingen die op de tafel waren, vooral met de broden; de uiterlijke dingen echter door die dingen die dekten; vandaar is het eveneens, dat de dingen die verzameld zouden worden, in zo'n orde worden opgesomd, namelijk de binnenste dingen het eerst, die het hemelsblauw en purper waren; in de tweede plaats de uiterlijke dingen, die het dubbelgedoopt scharlaken, het byssus-linnen en de geitewol waren; en in de laatste plaats de geheel en al uitwendige dingen, die de vellen van de rode rammen en de dassenvellen waren; evenzo overal in hetgeen volgt. Aangezien het hemels uitwendig goede en het ware ervan met het dubbelgedoopt scharlaken wordt aangeduid, wordt derhalve het Woord ten aanzien van de uitwendige zin en het leerstellige daaruit hiermee uitgedrukt. De oorzaak hiervan is deze, dat het Woord is het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer; en dit verschijnt als vlammend licht in de binnenste hemel, en als blank licht in de middelste, zo wordt het Woord en het leerstellige uit het Woord uitgedrukt in het tweede boek van Samuël: 'David klaagde een klage over Saul en over Jonathan, en hij schreef het in om de zonen van Jehudah de boog te leren, o dochters van Israël, weent over Saul, die u kleedde in het dubbelgedoopte met verrukkelijke dingen, die een sieraad van goud legde op uw kleed', (2 Samuël 1:17,18,24); in het dubbelgedoopte kleden, voor onderrichten over de ware dingen die van het goede van de wederzijdse liefde zijn, dus over de ware dingen uit hemelse oorsprong. In die profetische uitspraak wordt gehandeld over de leer van het geloof, gescheiden van de leer van de liefde en van de naastenliefde, namelijk dat de ware dingen door die leer worden uitgeblust, maar dat zij door deze, of door de leer van de liefde en de naastenliefde, worden hersteld. Met de Filistijnen immers, door wie Saul en Jonathan waren gedood, worden degenen aangeduid die in de leer van het geloof zijn, gescheiden van de leer van de liefde en de naastenliefde, (3412, 3413, 8093, 8096, 8099, 8313); met 'de zonen van Jehudah de boog leren', wordt aangeduid degenen die in het goede van de liefde en de naastenliefde zijn onderrichten over de ware dingen van de leer. Dat de zonen van Jehudah degenen zijn die in het goede van de liefde zijn, zie: (3654, 3881, 5583, 5603, 5782, 5794, 5833, 6363); en dat de boog de leer van het ware is, (2686, 2709). Bij Jeremia: 'Gij derhalve, o verwoeste, wat zult gij doen, al kleeddet gij u met het dubbelgedoopte, al versierdet gij u met sieraad van goud, tevergeefs zult gij u schoon maken', (Jeremia 4:30); daar wordt gehandeld over de verwoeste Kerk; zich kleden met het dubbelgedoopte, en versieren met sieraad van goud, is onderwijzen de ware dingen van de leer uit hemelse oorsprong, en de goede dingen van het leven, bijgevolg de ware en de goede dingen uit het Woord. Evenzo bij dezelfde: 'Die lekkernijen eten zijn verwoets in de straten; die opgevoed waren op scharlaken hebben de drek omheld', (Klaagliederen 4:5); opgevoed worden op scharlaken staat voor van kind af aan onderricht worden in het goede van de wederzijdse liefde uit het Woord. Aangezien de dingen die van het Woord zijn, in de uitwendige zin, in de hemel verschijnen van scharlaken kleur, vanwege de oorzaak waarover eerder is gehandeld. Daarom wordt van hen die de uitwendige zin van het Woord aanwenden om de valse dingen uit de boze dingen van de zelf- en wereldliefde te bevestigen, dus de dingen die strijdig zijn met de ware en de goede dingen van de liefde tot de Heer en de wederzijdse liefde, gezegd dat zij zijn bekleed met purper en scharlaken; de uitwendige dingen immers verschijnen zo omdat die uit het Woord zijn, maar de inwendige dingen zijn profaan. Zulke dingen worden met het scharlaken aangeduid bij Johannes: 'Ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken beest, vol namen van lastering, zij was bekleed met purper en scharlaken', (Apocalyps 17:3,4); daar wordt gesproken over Babylon, waaronder de godsdienst wordt verstaan waarmee de heilige dingen van het Woord worden ontwijd door de aanwending tot de valse dingen die de duivelse liefden begunstigen, dit zijn de liefde van zich en van de wereld, dus tot het heersen in de hemelen en op aarde. Ook elders bij dezelfde: 'De grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad en met purper en scharlaken, verguld met goud en kostbare steen, en paarlen', (Apocalyps 18:16); daarom worden ook onder de koopwaren van Babylon opgesomd: fijn lijnwaad, purper en scharlaken, (Apocalyps 18:12). Aangezien het uitwendige van het Woord van scharlaken kleur in de hemel verschijnt, en aangezien er uit de hemel een invloed is in het geheugen van de mens, waarin de dingen die uit het Woord zijn, in zo'n kleur verschijnen, werd daarom het scharlaken gebruikt bij de gedachtenissen aan een zaak, zoals bij Mozes: 'De zonen Israëls zullen zich franje maken van de slippen van de klederen, en zij zullen op de franje van de slip een scharlaken draad zetten, opdat zij daardoor gedenken aan al de geboden van Jehovah, en die doen', (Numeri 38,39). Uit dezelfde oorzaak was het ook in de oude tijden gebruikelijk, toen de aanduidende dingen in zwang waren, om een scharlaken draad vast te binden ter wille van de herinnering of de gedachtenis aan een zaak; zoals men leest over Perez, de zoon van Thamar, op wiens hand 'de vroedvrouw het dubbelgedoopte bond', (Genesis 38:28,30); en over de loonhoer Rachab 'die aan het venster een scharlaken draad bond, opdat de verspieders de belofte zouden gedenken', (Jozua 2:18,21). Aangezien de mens niet van de boze en de valse dingen kan worden afgeleid dan door de ware en de goede dingen die bij de mens uit het Woord zijn, werd daarom bij de reinigingen van de melaatsheid gebruikt 'cederhout, scharlaken en hysop', (Leviticus 14:4 tot 7; 49 tot 52); de melaatsheid immers is het ware dat ontwijd is, en zo vervalst, (6963); daarvan gereinigd worden, is daarvan afgeleid worden door de ware en de goede dingen die uit het Woord zijn. Evenzo werd gebruikt 'het scharlaken tot de wateren van de afzondering en van de ontzondiging uit een rode koe', (Numeri 19:6); de wateren van de afzondering en van de ontzondiging betekenden ook de zuivering en de afvoering van de boze en de valse dingen door de ware en de goede dingen uit het Woord. Zoals de meeste dingen een tegengestelde zin hebben, zo ook het dubbelgedoopte en het scharlaken, en dan betekenen ze de valse en de boze dingen, strijdig met de ware en de goede dingen, zoals bij Jesaja: 'Al waren uw zonden zoals dubbelgedoopt, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood, met het bloed, met de vlam, met het vuur, die in de echte zin de goede dingen van de liefde en van het geloof betekenen, in de tegengestelde zin echter de boze dingen die daarmee in strijd zijn.

Hemelse Verborgenheden 9548.

'En gij zult maken een kandelaar', (Exodus 25:31); dat dit de geestelijke hemel betekent, staat vast uit de betekenis van de kandelaar. Dit is het Goddelijk geestelijke in de hemel en in de Kerk uit de Heer. Dat met de kandelaar het Goddelijk geestelijke wordt aangeduid, komt omdat met de tafel waarop de broden der aangezichten lagen, het Goddelijk hemelse wordt aangeduid, zoals in de voorafgaande zaken is getoond. Het Goddelijk hemelse is het goede van de liefde, en het Goddelijk geestelijke is het ware van het geloof daaruit, beide voortgaande uit de Heer. Dat de kandelaar het Goddelijk geestelijke is, is vanwege het geven van licht; want het Goddelijk Ware dat uit het Goddelijk Goede uit de Heer voortgaat, is dat wat oplicht in de hemel; nergens anders vandaan hebben de engelen het licht. Vandaar komt het, dat de Heer in het Woord het Licht wordt genoemd, en dat met het licht wordt aangeduid, het geloof en het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede die uit de Heer alleen zijn; men zie: (1053, 1521 tot 1533, 1619 tot 1632, 2776, 3094, 3138, 3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3337, 3339, 3341, 3636, 3643, 3862, 3993, 4060, 4180, 4302, 4408, 4414, 4415, 4419, 4527, 4598, 5400, 6032, 6313, 6315, 6608, 6907, 7174, 8644, 8707, 8861, 9399, 9407). Dat de kandelaar de geestelijke hemel is, uit het Goddelijk Ware dat uit de Heer is en dus eveneens de Kerk, en dat de lamp is het geloof en het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede is, die uit de Heer alleen zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar de kandelaar en waar de lamp worden genoemd, zoals bij Johannes: 'Ik zag zeven gouden kandelaren; en in het midden van de zeven kandelaren Een, de Zoon des Mensen gelijk; de zeven kandelaren zijn de zeven Kerken', (Apocalyps 1:12,13,20); bij dezelfde: 'Ik zal uw kandelaar van zijn plaats verwijderen, indien gij niet boete doet', (Apocalyps 2:5). De Kerk wordt hier kandelaar genoemd vanwege het Goddelijk Ware dat daar uit de Heer is. Er wordt immers gezegd: de zeven kandelaren zijn de zeven kerken; dat dit is vanwege het Goddelijk Ware, blijkt hieruit dat er wordt gezegd: Ik zal uw kandelaar verwijderen, indien gij niet boete doet; dat dit is uit de Heer blijkt ook; er wordt immers gezegd: In het midden der kandelaren Een, de Zoon des Mensen gelijk; dat de Heer de Zoon des Mensen wordt genoemd vanwege het Goddelijk Ware, zie: (2803, 2813, 3704). Bij dezelfde: 'Ik zal aan Mijn twee getuigen geven, dat zij profeteren duizend tweehonderd zestig dagen; dezen zijn de twee olijven en de twee kandelaren, voor de God van de aarde staande', (Apocalyps 11:3-10). De twee getuigen zijn het Woord van beide testamenten, voor zover deze getuigen van de Heer. Dit wordt een olijf genoemd vanwege het Goddelijk Goede, en een kandelaar vanwege het Goddelijk Ware, wat uit de Heer is. Bij Zacharia: 'De engel zei tot de profeet: Wat ziet gij; tot wie ik zei: Ik zie, en zie, een kandelaar gans van goud; zijn oliekruikje op zijn hoofd en zijn zeven lampen daarop, zeven pijpen tezamen voor de lampen; twee olijven daarnevens, een ter rechter van het oliekruikje en een ter linker ervan', (Zacharia 4:2,3); daar wordt gehandeld over Serubabel, die het Huis Gods zou grondvesten en dat zou vervolmaken, door wie de Heer wordt uitgebeeld, namelijk dat Hij zou komen en zou herstellen de geestelijke hemel en de Kerk, die de kandelaar zijn; en de heilige ware dingen daar zijn de zeven lampen. Dat de lamp het geloof is en het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede, die uit de Heer alleen zijn, staat vast bij Johannes: 'De heilige Hierosolyma behoeft de zon niet, noch de maan, opdat zij in haar schijne; de heerlijkheid Gods zal haar verlichten, en haar lamp is het Lam; de natiën die worden gezaligd, zullen in Zijn licht wandelen', (Apocalyps 21:23,24; en verder: 'Nacht zal daar niet zijn en zij hebben geen lamp, noch het licht van de zon van node, omdat de Heer God hen verlicht', (Apocalyps 22:5); de lamp staat in de vorige passage voor het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, en het licht voor het geloof, dus eveneens voor het inzicht en de wijsheid. Bij dezelfde: 'Het licht der lamp zal in u niet langer schijnen en de stem van de bruidegom en van de bruid zal in u niet langer worden gehoord', (Apocalyps 18:23). Bij Jeremia: 'Ik zal doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de stem van de molens en het licht van de lamp, opdat het ganse land zij tot verlating, tot verwoesting', (Jeremia 25:10,11). Daar wordt gehandeld over de uitblussing van het geloof en vandaar in het inzicht in de geestelijke dingen, wat daar wordt aangeduid met de lamp die niet zal zijn, en met het licht van de lamp dat aan hen zal worden onttrokken. Bij Job: 'Hoe vaak wordt de lamp van de goddelozen uitgeblust, en komt over hen de ondergang', (Job 21:17). Bij David: 'Gij verlicht mijn lamp; Jehovah mijn God doet mijn duisternis blinken', (Psalm 18:28,29; 2 Samuël 22:29); bij dezelfde: 'Uit Uw bevelen ben ik inzichtsvol geworden; Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad', (Psalm 119:104,105). Bij Job: 'Wanneer God de lamp doet blinken op mijn hoofd, bij het licht ervan zou ik wandelen in de duisternis', (Job 29:3). Bij Matthéüs: 'De lamp van het lichaam is het oog, indien uw oog rechtschapen is, zo zal uw ganse lichaam vol licht zijn; doch indien uw oog boos zal geweest zijn, zo zal uw ganse lichaam verdonkerd zijn; indien dan het schijnsel dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn', (Matthéüs 6:22,23; Lukas 8:16; 11:33 tot 36). Onder het oog hier wordt het geloof en daaruit het inzicht verstaan; dat deze dingen in de inwendige zin het oog zijn, zie: (4403 tot 4421, 4523 tot 4534, 9051); daaruit blijkt, wat daarmee wordt aangeduid, dat indien uw oog rechtschapen is, het ganse lichaam vol licht zal zijn, doch indien het oog boos is, het ganse lichaam verdonkerd zal zijn. Omdat het geloof en daaruit het inzicht en de wijsheid wordt aangeduid met de lamp, worden derhalve de koningen van Jehudah de lampen voor David genoemd, (1 Koningen 11:36; 15:4; 2 Koningen 8:19); en wordt David de lamp Israëls genoemd, (2 Samuël 21:16,17). Niet dat de koningen van Jehudah lampen waren, ook niet David, maar omdat met de koning wordt aangeduid het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, (6148), en met David de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware waaruit het geloof, het inzicht en de wijsheid is, (1888).

Hemelse Verborgenheden 9606.

'Op de zoom van het ene gordijn, van het uiteinde tot de samenvoeging', (Exodus 26:4); dat dit betekent van de ene sfeer met de andere, namelijk de verbinding, staat vast uit de betekenis van de zoom van het gordijn van het uiteinde tot de samenvoeging, dus waar het ene ophoudt en het andere begint, dus de grenslijn waar de twee zich verbinden. Dat het de sfeer is die wordt aangeduid, komt omdat in de hemel de sferen verbinden. Er zijn immers sferen die voortgaan uit ieder gezelschap van engelen in de hemel, en uit iedere engel binnen het gezelschap. Die sferen wasemen uit van het leven van de aandoeningen van het ware en het goede van eenieder en ze verspreiden zich over een afstand van daar uit. Vandaar is het dat geesten en engelen op een afstand worden gekend hoedanig zij zijn. De engelen en de gezelschappen van engelen worden volgens die sferen verbonden, en eveneens ontbonden. De eendere sferen immers verbinden, dat wil zeggen, de eendere aandoeningen van het ware en het goede, en de niet-eendere ontbinden, maar men zie wat eerder over die sferen is gezegd, (1048, 1053, 1316, 1504 tot 1520, 1695, 2401, 2489, 4464, 5179, 6206, 7454, 6598 tot 6613, 8630, 8794, 8797, 9491, 9492, 9498, 9534). Of men zegt, de engelen en de gezelschappen van engelen waaruit de sferen zijn, dan wel het ware en het goede, is hetzelfde, want de sferen zijn uit de aandoeningen van het ware en het goede, waaruit de engelen, engelen zijn uit de Heer. Men moet weten voor zoveel die sferen uit de Heer nemen, voor zoveel verbinden ze, maar voor zoveel ze nemen uit het eigene van de engel, voor zoveel ontbinden ze; daaruit blijkt dat de Heer alleen verbindt.

Hemelse Verborgenheden 9607.

'En aldus zult gij doen in de zoom van het uiterste gordijn in de tweede samenvoeging' (Exodus 26:4); dat dit betekent aldus wederkerig, namelijk dat de verbinding van de ene sfeer met de andere is door de hemelse liefde van het ware, staat zonder verdere ontvouwing vast.

Hemelse Verborgenheden 9680.

'En de voorhang make ulieden een scheiding tussen het Heilige en tussen het Heilige der Heiligen; dat dit betekent tussen het geestelijk goede', (Exodus 26:33) wat het goede van de liefde jegens de naaste is en het goede van het geloof in de Heer, en tussen het hemels goede, wat het goede van de liefde tot de Heer is en het goede van de wederzijdse liefde, staat vast uit de betekenis van het Heilige, wat het goede is dat regeert in de middelste hemel; en uit de betekenis van het Heilige der Heiligen, wat het goede is dat regeert in de binnenste hemel. Dat dit goede het goede van de liefde tot de Heer en het goede van de wederzijdse liefde is, en het eerstgenoemde, namelijk het goede dat regeert in de middelste hemel, het goede is van de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof in de Heer, blijkt uit al die dingen die over dit en het andere goede, het hemelse en het geestelijke, in de aangehaalde plaatsen zijn getoond, (9670). Het goede van de liefde tot de Heer in de binnenste hemel is het inwendig goede daar, maar het goede van de wederzijdse liefde is het uitwendig goede daar. Het goede echter van de liefde jegens de naaste is het inwendig goede in de middelste hemel, en het goede van het geloof in de Heer is het uitwendig goede daar. In iedere hemel is het inwendige en het uitwendige, zoals in de Kerk, en dat deze inwendig en uitwendig is, zie: (409, 1083, 1098, 1238, 1242, 4899, 6380, 6587, 7840, 8762, 9375). Al het goede is heilig en al het ware is het, voor zoveel het van het goede in zich heeft; het goede wordt heilig genoemd vanwege de Heer, omdat de Heer alleen heilig is, en uit Hem al het goede en al het ware is, (9229, 9479). Daaruit blijkt waarom het Habitakel het Heilige wordt genoemd, en de Ark waarin de Getuigenis lag, het Heilige der Heiligen. De Getuigenis immers is de Heer Zelf ten aanzien van het Goddelijk Ware, (9503); en de Ark is de binnenste hemel waar de Heer is, (9485). De Heer is ook in de middelste hemel, maar Hij is meer aanwezig in de binnenste hemel; zij immers die met de Heer door het goede van de liefde zijn verbonden, zijn met Hem; zij echter die met de Heer zijn verbonden door het goede van het geloof, zijn weliswaar met Hem, maar verder verwijderd. In de middelste hemel is de verbinding met de Heer door het geloof ingeplant aan het goede van de liefde jegens de naaste. Uit deze dingen blijkt, waarom het Habitakel, dat buiten de Voorhang was, het Heilige wordt genoemd, en het Habitakel dat binnen de Voorhang was, het Heilige der Heiligen. Dat het de Heer is, uit Wie al het Heilige is, en dat Hij het Heilige der Heiligen Zelf is, staat vast bij Daniël: 'Zeventig weken zijn bestemd over Mijn volk, om het Heilge der Heiligen te zalven', (Daniël 9:24); en in de Apocalyps: 'Wie zou U niet vrezen, Heer, en Uw naam niet verheerlijken, omdat Gij alleen Heilig zijt', (Apocalyps 15:4); daarom wordt ook de Heer de Heilige Israëls geneomd, (Jesaja 1:4;5: 19,24; 10:20; 12:6; 17:7; 29:19; 30:11,12,15; 31:1; 37:23; 41:14,16,20; 43:3,14; 45:11; 60:9,14; Jeremia 50:29; 51:5; Ezechiël 39:7; Psalmen 71:22; 78:41; 89:19; 2 Koningen 19:22; en elders). Al wat dus bij de zonen Israëls de Heer uitbeeldde, of het goede en het ware die voortgaan uit Hem, werd na de inwijding het Heilige genoemd; de oorzaak hiervan is dat de Heer alleen Heilig is. De Heilige Geest in het Woord is eveneens het Heilige dat uit de Heer voortgaat.

Hemelse Verborgenheden 9683.

'En gij zult zetten de tafel van buiten de voorhang, (Exodus 26:35); dat dit betekent de invloed door de hemelse dingen die van de liefde zijn, staat vast uit de betekenis van de tafel waarop de broden der aangezichten lagen, hetgeen het receptakel is van de hemelse dingen, (9527, 9545); en uit de betekenis van buiten de voorhang, wat betekent, buiten het verenigende middel, waardoor de middellijke invloed is. Met de voorhang immers wordt het verenigende middel aangeduid, (9670), en omdat die tafel achter de voorhang was, wordt derhalve aangeduid de invloed door de hemelse dingen, die van de binnenste hemel zijn, en wat de goede dingen van de liefde zijn. Dat er uit de Heer een middellijke invloed door de binnenste hemel is, en een onmiddellijke of rechtstreekse uit Hem, kan vaststaan uit de aangehaalde plaatsen in, zie: (9682). Met al het goede dat het hemelse leven, dus het eeuwige leven, maakt bij de mens en bij de engel, is het zo gesteld: het binnenste van het goede is de Heer Zelf, bijgevolg het goede van de liefde dat onmiddellijk uit hem is, het naast daarop volgende is het goede van de wederzijdse liefde, daarna het goede van de liefde jegens de naaste, tenslotte het goede van het geloof. Dit is de opeenvolgende orde van de goede dingen uit het binnenste. Daaruit kan vaststaan, hoe het is gesteld met de onmiddellijke en de middellijke invloed. In het algemeen: voor zoveel het in de orde opvolgende of uiterlijk goede het innerlijk goede in zich heeft, voor zoveel is het goed, want voor zoveel is het de Heer Zelf nader, Hij is immers het binnenste goede, zoals gezegd. Maar de schikking en de ordening van de innerlijke goede dingen in de opeenvolgende uiterlijke, wordt gevariëerd in alle en de afzonderlijke subjecten volgens de opneming, en de opneming is volgens het geestelijk en het zedelijk leven van eerder in de wereld, want het leven in de wereld blijft eenieder tot in het eeuwige bij. De invloed van de Heer is eveneens onmiddellijk bij eenieder, want zonder de onmiddellijke invloed werkt de middellijke niets uit. De onmiddellijke invloed wordt opgenomen volgens de orde waarin de mens of de engel is, en dus volgens het Goddelijk Ware dat uit het Goddelijke is; dit is immers de orde, (1728, 1919, 2447, 4839, 5703, 7995, 8512, 8513, 8700, 8988). Het is dus de orde zelf bij de mens dat hij leeft in het goede dat uit de Heer is, dat wil zeggen, dat hij leeft uit de Heer. Deze invloed is aanhoudend en is aangebonden aan alle en de afzonderlijke dingen van de wil van de mens, en richt die dingen voor zoveel als het kan tot de orde. De eigen wil van de mens immers leidt aanhoudend af. Het is hiermee gesteld zoals met de willekeurige en de onwillekeurige dingen bij de mens; de willekeurige dingen van hem leiden aanhoudend van de orde af, maar de onwillekeurige dingen leiden aanhoudend tot de orde terug. Vandaar komt het, dat de beweging van het hart, die onwillekeurig is, volledig is onttrokken aan de wil van de mens, evenzo de actie van het cerebellum, en dat de bewegingen van het hart en de krachten van het cerebellum de willekeurige dingen regeren opdat die zich niet buiten de grenzen storten, en vóór de tijd het leven van het lichaam uitblussen. Daarom gaan de aandrijvende beginselen uit de ene en de andere voort, namelijk zowel uit de onwillekeurige als uit de willekeurige dingen die in het gehele lichaam verbonden zijn. Deze dingen zijn gezegd om enigermate de idee over de onmiddellijke en de middellijke invloed van de hemelse dingen van de liefde en van de geestelijke dingen van het geloof uit de Heer toe te lichten.

Hemelse Verborgenheden 9684.

'En de kandelaar tegenover de Tafel op de zijde van het Habitakel naar het zuiden', (Exodus 26:35); dat dit betekent de verlichting van het Geestelijk Rijk door het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voor hen die in het goede zijn, staat vast uit de betekenis van de Kandelaar wat de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Ware, dus het Goddelijk Ware voortgaande uit Zijn Goddelijk Menselijke, en vandaar de verlichting voor Zijn geestelijk Rijk …

… De Heer verschijnt aan hen die van het hemels Rijk zijn, als Zon, maar aan hen die van het geestelijk Rijk zijn als Maan. De Heer als Zon verschijnt op gemiddelde hoogte tegenover het rechteroog, en als Maan ook op gemiddelde hoogte tegenover het linkeroog. Uit de Heer als Zon hebben degenen het Licht die in Zijn hemels Rijk zijn, en uit de Heer als Maan, hebben degenen het Licht die in het geestelijk Rijk zijn, (9277). Het Licht in de hemelen is het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer. Dit Licht, opgenomen door de engelen die van het geestelijk Rijk zijn, wordt genoemd het ware van het geloof uit het goede van de liefde tot de naaste. Uit dit goede en ware bestaat de middelste hemel die de geestelijke hemel wordt genoemd. De Kandelaar in het Habitakel beeldde de Maan uit, waaruit zij die van het geestelijk Rijk zijn, het Licht ontvangen; dus beeldde de Kandelaar de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk Ware daar, want zoals gezegd, de Heer verschijnt aan hen die van dat Rijk zijn, als Maan. Uit deze dingen kan nu vaststaan waarom de Kandelaar was gezet naar het zuiden. Het zuiden immers of de middag, is waar het Goddelijk Ware in het licht is, (9642) …

… Dat de Kandelaar het Goddelijk voortgaande is uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de Apocalyps: 'Ik zag zeven gouden kandelaren, en in het midden van de zeven kandelaren Een, de Zoon des Mensen gelijk, bekleed met een talaar, en omgord aan de borsten met een gouden gordel', (Apocalyps 1:12, 13, 14). De Zoon des Mensen is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware uit Zijn Goddelijk Menselijke, (2803, 2813, 3704). 'De heerlijkheid Gods zal de stad, Sancta Hierosolyma, verlichten, en haar Lamp is het Lam, (Apocalyps 21:23). De heerlijkheid Gods is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, (9429). De lamp die het Lam is, dat wil zeggen, de Heer, is het geloof en vandaar inzicht in het ware en de wijsheid van het goede, die uit de Heer alleen zijn, (9548). Nova Hierosolyma is de Nieuwe Kerk van de Heer, (2117). In het Woord wordt de Heer aangeduid met de Zon, ten aanzien van het hemels goede, en met de Maan ten aanzien van het geestelijk goede… …Omdat het Licht uit de Heer als Zon en als Maan is het Goddelijk Ware voortgaande uit Hem, is daarom de Warmte uit de Heer als Zon daar het Goddelijk Goede van Zijn Goddelijk Liefde, (3338, 3339, 3636, 3643, 5215, 6032). Daaruit kan vaststaan hoedanig verschil er is tussen het hemels Rijk en het geestelijk Rijk van de Heer ten aanzien van de opneming van het Goddelijk Ware, namelijk dat het is zoals tussen het licht uit de zon en het licht uit de maan. Dus zij, die in het geestelijk Rijk zijn, zijn naar verhouding in het duister ten aanzien van het ware van het geloof en het goede van de liefde, (2708, 2715, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3833, 6289, 6500, 6945, 7233).

Hemelse Verborgenheden 9715.

'Van houten van Schittim', (Exodus 27:6); dat dit de gerechtigheid betekent, staat vast uit de betekenis van de houten van Schittim, wat het goede van de verdienste en van de gerechtigheid is, die van de Heer alleen zijn, (9472, 9486). Wat de gerechtigheid is en wat de verdienste, die van de Heer alleen zijn, zal hier nu worden gezegd. Men gelooft, dat de Heer de verdienste en de gerechtigheid heeft gehad daardoor dat Hij alle dingen van de wet heeft vervuld en dat Hij door het lijden aan het kruis het menselijk geslacht heeft gezaligd. Maar deze dingen worden niet onder de gerechtigheid en de verdienste van de Heer verstaan in het Woord. Onder Zijn verdienste en gerechtigheid wordt verstaan, dat Hij alleen heeft gestreden met alle hellen en die heeft onderworpen en zo alle dingen in de hellen in de orde heeft gebracht en toen tegelijk alle dingen in de hemelen. Bij ieder mens zijn immers geesten uit de hel en zijn engelen vanuit de hemel. De mens kan zonder die niet leven. Indien de hellen niet door de Heer waren onderworpen en de hemelen niet in de orde waren teruggebracht, dan zou nooit enig mens zalig hebben kunnen worden. Dit heeft niet kunnen gebeuren dan door Zijn menselijke, namelijk door worstelingen daarmee uit Zijn menselijke; en omdat de Heer dit heeft gedaan uit eigen macht, dus alleen, heeft derhalve de Heer alleen de verdienste en de gerechtigheid; en derhalve is Hij het alleen die bij de mens de hellen overwint. Want wie die eenmaal overwint, overwint ze tot in het eeuwige. Vandaar heeft de mens volstrekt niets van verdienste en gerechtigheid, maar hem wordt de verdienste en de gerechtigheid van de Heer toegerekend, als hij erkent dat niets uit hemzelf is, maar alles uit de Heer. Vandaar komt het dat de Heer alleen, de mens wederverwekt. Want de mens wederverwekken, is van hem de hellen verjagen, dus de boze en de valse dingen die uit de hellen zijn, en in de plaats ervan de hemel inplanten, dat wil zeggen, de goede dingen van de liefde en de ware dingen van het geloof; deze immers maken de hemel. Door de aanhoudende worstelingen met de hellen heeft de Heer ook Zijn Menselijke verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt. Want zoals de mens door worstelingen, die de verzoekingen zijn, wordt wederverwekt, zo is de Heer door worstelingen, die verzoekingen waren, verheerlijkt. Vandaar is de verheerlijking van het Menselijke van de Heer uit eigen macht ook de verdienste en de gerechtigheid, want daardoor is de mens gezaligd; daardoor immers worden alle hellen tot in het eeuwige door de Heer onderworpen gehouden. Dat dit zo is, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar wordt gehandeld over de verdienste en de gerechtigheid van de Heer, zoals bij Jesaja: 'Wie is Deze Die van Edom komt, besprenkeld van klederen uit Bozra, voortschrijdend in de veelheid Zijner sterkte; Ik Die spreek in Gerechtigheid, groot om te zaligen. Waarom zijt Gij rood aan Uw klederen en zijn Uw klederen zoals van een die in wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en van de volken geen man met Mij; deswege heb ik hen getreden in Mijn toorn, weswege hun overwinning is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn bekleedsel heb Ik bezoedeld; want de dag der wraak was in Mijn hart en het jaar van Mijn verlosten was gekomen. Ik schouwde rond maar er was niemand die hielp, en Ik verbaasde Mij, maar er was niemand die ondersteunde; derhalve heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en heeft Mijn ontsteking Mij ondersteund; en Ik heb de volken getreden in Mijn toorn, en Ik heb hun overwinning ter aarde doen neerdalen; derhalve is Hij tot Heiland geworden', (Jesaja 63:1 tot 8). Dat deze dingen van de Heer worden gezegd, is bekend. Zijn worstelingen met de hellen worden daarmee beschreven dat Hij besprenkeld was van klederen, rood aan Zijn klederen, en dat de klederen waren zoals van een die in de wijnpers treedt; en met de dag der wraak. De overwinningen en de omderwerpingen van de hellen worden daarmee beschreven dat Hij hen heeft getreden in Zijn toorn, weswege hun overwinning is gesprengd op Zijn klederen, dat Hij de volken heeft getreden in de toorn en hun overwinning ter aarde heeft doen neerdalen. Dat de Heer die dingen heeft gedaan uit eigen macht, wordt daarmee beschreven dat Hij de pers alleen heeft getreden en van de volken geen man met Hem, dat Hij rondschouwde, maar er was niemand die hielp, Zich verbaasde en er was niemand die ondersteunde, dat Zijn arm Hem heil heeft beschikt. Dat daarvandaan het heil is, wordt daarmee beschreven dat Hij was voortschrijdend in de veelheid van Zijn sterkte, groot om te zaligen, dat het jaar van Zijn verlosten was gekomen en dat Hij hun derhalve tot Heiland is geworden. Dat al deze dingen van de gerechtigheid zijn, blijkt nog duidelijker elders bij dezelfde profeet: 'Hij zag dat er geen man was, en Hij verbaasde Zich dat er niemand tussenkomst verleende; deshalve heeft Zijn arm Hem heil beschikt, en Zijn gerechtigheid heeft Hem opgewekt; weswege Hij de gerechtigheid heeft aangetrokken zoals een pantser, en de helm van het heil op Zijn hoofd; Hij trok de klederen der wraak aan, en bedekte Zich met de ijver zoals met een mantel', (Jesaja 59:16,17). Bij dezelfde: 'Mijn gerechtigheid is nabij; Mijn heil is uitgegaan, en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden hopen, en op Mijn arm zullen zij vertrouwen', (Jesaja 51:5); de arm die Hem heil heeft beschikt en waarop zij zullen vertrouwen, is de eigen macht, waarmee Hij de hellen heeft onderworpen; dat de arm de macht is, zie: (4932, 7205), daaruit blijkt wat de gerechtigheid en wat de verdienste is, die van de Heer alleen zijn. Evenzo elders bij dezelfde: 'Wie heeft degenen uit het oosten opgewekt, die Hij in de gerechtigheid heeft geroepen tot Zijn gevolg; Hij heeft de natiën gegeven vóór Hem, en Hij heeft Hem over koningen doen heersen', (Jesaja 41:2). Bij dezelfde: 'Ik heb Mijn gerechtigheid doen naderen, zij is niet verre; Mijn heil zal niet vertoeven', (Jesaja 46:13). Bij dezelfde: 'Jehovah zal Mij bekleden met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij Mij gedekt', (Jesaja 61:10). Bij David: 'Mijn mond zal Uw gerechtigheid opsommen, de ganse dag Uw heil; ik ken de nummeringen niet. Ik zal Uw gerechtigheid vermelden, verlaat mij niet totdat ik heb verkondigd Uw arm, Uw kracht, want Uw gerechtigheid is tot aan de hoogte, Gij Die grote dingen hebt gedaan', (Psalm 71:15,16,18,19,24). Bij Jeremia: 'Zie, de dagen komen wanneer Ik aan David een gerechte spruit zal opwekken, Die als koning zal regeren, en voorspoedig zijn, en Hij zal gericht en gerechtigheid doen op aarde, in die dagen zal Jehudah worden gezaligd, en Israël zal zeker wonen, en dit zal Zijn naam zijn waarmee zij Hem zullen noemen: Jehovah onze gerechtigheid', (Jeremia 23:5,6; 33:15,16). Bij Daniël: 'Zeventig weken zijn besloten om de ongerechtigheid te verzoenen, en om de gerechtigheid der eeuwen aan te brengen', (Daniël 9:24). Dat de onderwerping van de hellen, de ordening van de hemelen door de Heer, en de verheerlijking van Zijn Menselijke, en vandaar het heil voor de mens die de Heer opneemt met de liefde en het geloof, de gerechtigheid en de verdienste zijn, die van de allene Heer zijn, kan uit de nu aangevoerde plaatsen vaststaan. Maar zij die niet weten dat er geesten uit de hellen bij de mens zijn, en dat hij daarvandaan boze en valse dingen heeft, en eveneens dat er engelen uit de hemel bij hem zijn en dat hij daarvandaan goede en ware dingen heeft, en dat zo het leven van de mens enerzijds aan de hellen is gebonden en anderzijds aan de hemelen, dat wil zeggen, door de hemelen aan de Heer en dat zo de mens geenszins gezaligd had kunnen worden tenzij de hellen waren onderworpen en de hemelen in de orde teruggebracht en zo alle dingen aan de Heer onderworpen, kunnen deze zaak niet vatten. Uit deze dingen kan vaststaan vanwaar het is, dat het goede van de verdienste van de Heer het enige Goede is dat in de hemelen regeert, zie: (9486). Het goede van de verdienste is ook nu de aanhoudende onderwerping van de hellen en zo de bescherming van de gelovigen. Dat goede is het Goede van de Liefde van de Heer, want uit de Goddelijke Liefde had Hij in de wereld gestreden en overwonnen, uit de Goddelijke macht in het Menselijke daarvandaan verkregen, strijdt Hij daarna alleen tot in het eeuwige voor de hemel en voor de Kerk, en zo dus voor het gehele menselijke geslacht, overwint Hij en zo zaligt Hij. Dit nu is het goede van de verdienste dat de gerechtigheid wordt genoemd, omdat het van de gerechtigheid is, de hellen die daarnaar streven het menselijk geslacht te verderven, in bedwang te houden en de goeden en de gelovigen te beschermen en te zaligen. Over de worstelingen of de verzoekingen van de Heer toen Hij in de wereld was, zie: (1663, 1668, 1690, 1691, 1692, 1737, 1787, 1812, 1813, 1820, 2776, 2786, 2795, 2803, 2814, 2816, 4287, 7193, 8273); en dat de Heer alleen voor het menselijk geslacht tegen de hellen strijdt, zie: (1692, 6574, 8159, 8172, 8175, 8176, 8273, 8969).

Hemelse Verborgenheden 9755.

…De natuurlijke of uitwendige mens leeft in het licht van de wereld, maar dit licht is in vergelijking met het licht van de hemel waarin de inwendige mens leeft, zoals de schaduw wanneer de zon ondergaat in het westen. Dit kan ook vaststaan uit de dingen die in het andere leven verschijnen; de Zon van de hemel, die de Heer is, verschijnt naar het rechteroog toe op gemiddelde hoogte, daarvandaan hebben de hemelse engelen alle licht en met dit licht alle inzicht en wijsheid. De zon van de wereld echter verschijnt niet wanneer daarover wordt gedacht; maar in plaats ervan verschijnt iets duisters uit het tegenovergestelde aan de rug. Daar is ook het westen voor de hemelen, want de Heer daar als Zon is het oosten. Daaruit kan vaststaan dat met het westen het goede in het duister wordt aangeduid, en dat daarin de uitwendige of natuurlijke mens is, die, zoals gezegd, in het licht van de wereld is. Dit licht is ten opzichte van het hemelse licht zoals de schaduw bij ondergaande zon. Het ware echter van de natuurlijke mens wordt aangeduid met het water van de zee; dat ware is het wetenschappelijke. Het ware in de natuurlijke of uitwendige mens is immers het ware van de kennis, maar het ware in de geestelijke of inwendige mens is het ware van het geloof. Uit het ware van de wetenschap vormt zich het ware van het geloof, wanneer dit uit de natuurlijke of uitwendige mens wordt opgeheven in de geestelijke of inwendige mens …

Hemelse Verborgenheden 9780.

'En laten zij nemen tot u olijfolie', (Exodus 27:20); dat dit het goede van de naastenliefde en van het geloof betekent, staat vast uit de betekenis van olijfolie, wat het goede van de hemelse liefde is, (886); hier echter het goede van de geestelijke liefde, wat het goede van de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof. Dat dit goede hier met olijfolie wordt aangeduid, is omdat dit was voor de luchter of kandelaar, en de kandelaar duidt de geestelijke hemel aan, (548). De geestelijke hemel op aarde is de geestelijke Kerk. De olie en de olijf betekenen in het Woord zowel het hemelse goede als het geestelijk goede; het hemels goede waar wordt gehandeld over het hemels Rijk of de hemelse Kerk, en het geestelijk goede, waar wordt gehandeld over het geestelijk Rijk of de geestelijke Kerk. Die Rijken of die Kerken worden onderscheiden door de soorten van goedheden. De goede dingen van het hemels Rijk of van de hemelse Kerk zijn het goede van de liefde tot de Heer, en het goede van de wederzijdse liefde. De goede dingen van het geestelijk Rijk of van de geestelijke Kerk zijn het goede van de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof, (9741). Over deze goede dingen en de ware dingen daaruit wordt overal in het Woord gehandeld, want het Woord is de Leer van het goede; het is immers de Leer van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste, (Matthéüs 22:34 tot 39). Al het goede is van de liefde, ook het goede van het geloof, want dit ontstaat uit het goede van de liefde, en niet zonder dit. Omdat het Woord de Leer van het goede is, moet men daarom, opdat het Woord begrepen wordt, weten wat het goede is. Niemand weet wat het goede is, tenzij hij leeft in het goede volgens het Woord. Wanneer hij immers leeft in het goede volgens het Woord, dan boezemt de Heer het goede in zijn leven in; vandaar ontwaart de mens dit en voelt hij dit, daarom vat hij dit zodanig als het is; anders verschijnt het niet, omdat het niet wordt onderscheiden. Daaruit kan vaststaan in welke staat zij zijn die de dingen die in het Woord zijn, slechts weten, en zich overreden dat het zo is, en het niet doen. Dezen zijn in geen erkentenis ten aanzien van het goede en dus ook niet in de erkentenis van het ware; want het ware wordt gekend uit het goede; en nooit zonder het goede, tenzij zoals een wetenschappelijke, van leven verstoken, en wat in het andere leven vergaat. Dat olie en eveneens de olijf het goede zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord, waar die worden genoemd, zoals bij Zacharia: 'Ik zag een kandelaar van goud, twee olijven daarnaast, een ter rechter van het kruikje, en een ter linker ervan; deze zijn de twee zonen van de olie staande naast de Heer der ganse aarde', (Zacharia 4:2,3,14); de twee olijven en de twee zonen der olie, zijn het goede van de liefde tot de Heer, zijnde aan Zijn rechterzijde, en het goede van de liefde jegens de naaste, zijnde aan de linkerzijde. Evenzo bij Johannes: 'De twee getuigen profeteerden duizend tweehonderd en zestig dagen; dezen zijn de twee olijven en de twee kandelaren voor de God der aarde staande', (Apocalyps 11:3,4); de twee olijven en de twee kandelaren zijn diezelfde goede dingen, die, omdat ze uit de Heer zijn, de twee getuigen worden genoemd. Bij dezelfde: 'Ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren, zeggende: 'Doe de olie en de wijn geen schade aan', (Apocalyps 6:6); de olie voor het goede van de liefde en van de naastenliefde, de wijn voor het goede en het ware van het geloof. Bij Jesaja: 'Ik zal in de woestijn geven de ceder van Schittah, en de myrtheboom, en het hout der olie', (Jesaja 41:19). Bij Jeremia: 'Zij zullen komen en zingen in de hoogte van Zion, en zij zullen samenvloeien tot het goede van Jehovah, tot de tarwe, en tot de most, en tot de olie', (Jeremia 31:12). Bij Joël: 'Het veld is verwoest, het land treurt, omdat het koren verwoest is, de most verdroogd is, de olie verkwijnt', (Joël 1:10). Bij dezelfde: 'De dorsvloeren zijn vol van zuiver koren en de perskuipen vloeien over van most en olie', (Joël 2:24). Bij Mozes: 'Ik zal de regen aan uw land geven te zijner tijd, opdat gij verzamelt uw koren, uw most, en uw olie', (Deuteronomium 11:14). Hier wordt gezegd koren, most, en olie, maar dat die dingen niet worden verstaan kan voor eenieder vaststaan die hierover nadenkt; het Woord immers is, omdat het Goddelijk is, geestelijk, niet wereldlijk, dus handelt het niet over koren, most en olie van de aarde, voor zover zij het lichaam van dienst zijn tot spijs, maar voorzover zij de ziel van dienst zijn, want alle spijzen in het Woord betekenen hemelse spijzen, zoals het Brood en de Wijn in het Heilig Avondmaal. Wat in de aangehaalde plaatsen het koren en de most betekenen, zie: (3580, 5295, 5410, 5959); wat de olie betekent, blijkt daaruit. Evenzo is het gesteld met al de dingen die de Heer heeft gesproken toen Hij in de wereld was, zoals wat Hij zei over de Samaritaan, dat hij, terwijl hij toeging naar de man die door rovers gewond was, diens wonden verbond, en daarin olie en wijn goot', (Lukas 10:33,34); hier wordt niet olie en wijn verstaan, maar het goede van de liefde en van de naastenliefde, onder de olie het goede van de liefde, en onder de wijn het goede van de naastenliefde en van het geloof. Er wordt immers gehandeld over de naaste, dus over de naastenliefde jegens hem; dat de wijn dit is, zie: (6377). Evenzo de dingen die de Heer sprak over de tien maagden, van wie er vijf haar lampen namen, en niet tegelijk olie, en vijf ook olie, en dat dezen in de hemel werden toegelaten, de eerstgenoemden echter werden verworpen, (Matthéüs 25:3,4). De olie in de lampen is het goede van de liefde en van de naastenliefde in de ware dingen van het geloof; de maagden die de lampen en geen olie namen, zijn zij die het Woord horen, dit lezen, en zeggen dat zij geloven, en toch vanuit dit niets van het goede doen, en indien zij het doen, is het niet uit de liefde van het goede of van het ware, maar uit de liefde van zich en van de wereld. Omdat de olie het goede van de naastenliefde betekende, werden daarom ook de zieken met olie gezalfd en werden zij genezen, zoals men leest over de discipelen van de Heer die 'uitgaande, de demonen uitwierpen, en de zieken zalfden met olie, en hen genazen', (Markus 6:13). Bij David: 'Gij zult mijn hoofd vet maken met olie, mijn beker zal overvloeien', (Psalm 23:5); het hoofd vet maken met olie, staat voor het begiftigen met het hemelse goede. Bij Mozes: 'Jehovah spijzigde met de inkomst der velden, Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots, en olie uit de kei van de rots', (Deuteronomium 43:13); daar over de Oude Kerk. Olie zuigen uit de kei van de rots, staat voor doordrenkt worden van het goede door de ware dingen van het geloof. Bij Habakuk: 'De vijgeboom zal niet bloeien, ook geen inkomst in de wijnstokken, het werk van de olijf zal liegen, en de velden zullen geen spijs brengen', (Habakuk 3:17). Hier worden niet de vijgeboom, noch de wijnstokken, noch de olijf, noch de velden verstaan, maar de hemelse dingen waarmee die overeenstemmen; wat ook eenieder uit zichzelf kan erkennen, die erkent dat het Woord handelt over zulke dingen die van de hemel en van de Kerk zijn, dus die van de ziel zijn. Maar zij die niet dan alleen over de wereldlijke, de aardse en de lichamelijke dingen denken, zien die dingen niet, ja zelfs willen zij die ook niet zien en zeggen dan bij zichzelf: wat zijn geestelijke dingen, wat hemelse dingen, dus wat is hemels voedsel? Dat het zulke dingen zijn die van het inzicht en van de wijsheid zijn, weten zij weliswaar als dit wordt gezegd, maar dat zij van het geloof en van de liefde zijn, dat willen zij niet. De oorzaak hiervan is deze, dat zij het leven niet met zulke dingen doordrenken, en vandaar niet tot aan het inzicht en de wijsheid van de hemelse waarheden en goedheden toekomen. Bij Ezechiël: 'Ik wies u met wateren, en Ik spoelde uw bloeden van over u af, en Ik zalfde u met olie; Ik bekleedde u met het geborduurde, uw klederen waren fijn lijnwaad, zijde, en geborduurd werk; gij at meelbloem, en honing, en olie. Maar gij hebt uw geborduurde klederen genomen, en de beelden bedekt, en Mijn olie, en Mijn reukwerk hebt gij gegeven vóór hen', (Ezechiël 16:9,10,13,18). Wie kan niet zien, dat daar niet worden verstaan, klederen uit geborduurd werk, fijn lijnwaad, en zijde, noch olie, honing, meelbloem, maar de goddelijke dingen die van de hemel en van de Kerk zijn, want er wordt gehandeld over Hierosolyma, waaronder de Kerk wordt verstaan, en daarom worden onder de dingen die worden vermeld, zulke dingen verstaan die van de Kerk zijn. Dat onder de afzonderlijke dingen iets speciaals van de Kerk wordt verstaan, staat vast, want in het Woord, wat Goddelijk is, is geen woord ijdel. Dat Hierosolyma de Kerk is, zie: (3654); wat verder het geborduurde is, (9688); wat het fijn lijnwaad, (5319, 9469); wat de meelbloem, (2177); wat de honing, (5620, 6857); wat met wateren wassen, (3147, 5954, 9088); wat de bloeden afspoelen, (4735, 9127). Bij Hoschea: 'Efraïm weidt zich met wind, zij maken een verbond met de Assyriër, en de olie wordt nedergevoerd tot Egypte', (Hoschea 12:2). Deze dingen worden in het geheel niet verstaan, indien men niet weet wat Efraïm is, wat de Assyriër, en wat Egypte. Daar wordt evenwel het verstandelijke van de mens van de Kerk beschreven, dat door de redeneringen uit de wetenschappelijke dingen wordt verdraaid; Efraïm immers is dit verstandelijke, (3969, 5354, 6222, 7238, 6267); de Assyriër is de redenering, (1186); en Egypte het wetenschappelijke, (9391). Vandaar is de olie tot Egypte nedervoeren, het goede van de Kerk zo bezoedelen. Dat de Heer zo vaak de Olijfberg opklom, (Lukas 21:37; 22:39), was omdat de olie en de olijf het goede van de liefde betekende, en eveneens de berg, (6435, 8758). De oorzaak hiervan was deze, dat in de Heer, toen Hij in de wereld was, alle uitbeeldende dingen van de hemel waren; de algehele hemel immers werd door die dingen aan Hem toegevoegd, waardoor al wat Hij verrichtte en al wat Hij sprak, Goddelijk en hemels was, en de laatste dingen uitbeeldend waren. De Olijfberg beeldde de hemel uit ten aanzien van het goede van de liefde en van de naastenliefde, zoals eveneens kan vaststaan bij Zacharia: 'Jehovah zal uitgaan, en Hij zal strijden tegen de natiën; Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór de aangezichten van Hierosolyma is; en de Olijfberg zal worden gespleten, zodat een deel ervan is naar de opgang en naar de zee, met een grote vallei, en een deel van de berg zal wijken naar het noorden, en een deel ervan naar de middag', (Zacharia 14:3,4). Daar wordt gehandeld over de Heer, en over Zijn komst; met de Olijfberg wordt het goede van de liefde en van de naastenliefde aangeduid, dus de Kerk, want die goede dingen maken de Kerk; dat de Kerk zou wijken van de joodse natie, en bij de natiën zou worden geïnstaureerd, wordt daarmee aangeduid dat die berg zou worden gespleten, naar de opgang, naar de zee, en naar het noorden en de middag; iets eenders als met de woorden van de Heer bij Lukas: 'Gijlieden zult buiten uitgeworpen zijn, daarentegen zullen zij komen van de opgangen en van de ondergangen, en van het noorden en van de middag, aanzittende in het Rijk Gods', (Lukas 13:28,29). In universele zin wordt daaronder dat Jehovah zal uitgaan en zal strijden tegen de natiën, en dat Zijn voeten zullen staan op de Olijfberg, die vóór de aangezichten van Hierosolyma is, verstaan dat de Heer uit de Goddelijke Liefde zou strijden tegen de hellen; de natiën immers zijn de boze dingen die uit de hellen zijn, (1868, 6306); en de Olijfberg waarop Zijn voeten zullen staan, is de Goddelijke Liefde.

Hemelse Verborgenheden 9783.

'Om te doen opgaan de lamp bij voortduur', (Exodus 27:20); dat dit betekent daarvandaan het geloof, en door dat uit de Heer het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede, (9548). Dat de lamp het geloof is, is omdat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer het licht in de hemelen is. Dit licht, door de engelen daar of door de mens opgenomen, is zoals een lamp; het verlicht immers alle dingen van het gemoed, en geeft inzicht en wijsheid; het opgenomen licht is het geloof. Maar men moet weten dat het geloof niet een lamp is, of het gemoed verlicht, tenzij dit uit de naastenliefde is, dus tenzij het de naastenliefde is. Het is met het geloof en de naastenliefde gesteld zoals met het ware en het goede; het ware is de vorm van het goede, of het goede geformeerd opdat het in het licht verschijnt; dus is het geloof de vorm van de naastenliefde, of de geformeerde naastenliefde. Tot het geloof ook behoort het ware, en tot de naastenliefde het goede; dat wat immers het ware is, wordt geloofd en wordt van het geloof, en dat wat het goede is, wordt geliefd en wordt van de naastenliefde. Het ware zelf en het goede zelf dat wordt geliefd, is de naaste, en de liefde ervan is de naastenliefde.

Hemelse Verborgenheden 9824.

'En een efod', (Exodus 28:4); dat dit betekent het Goddelijk Ware daar in de uitwendige vorm waarin de innerlijke dingen stilhouden, staat vast uit de betekenis van de efod, hetgeen het Goddelijk Ware is in de uitwendige vorm. Dat dit met de efod wordt aangeduid, is omdat door de klederen der heiligheid van Aharon werden uitgebeeld de goddelijke ware dingen in het geestelijk rijk in hun orde, (9822); en de efod was het laatste van de drie kledingstukken, want de kleding van het priesterschap van Aharon waren: de efod, de mantel en de geruite rok. Dat wat het uiterste is, houdt niet slechts de innerlijke dingen samen, maar de innerlijke dingen houden ook daarin stil. Zo is het gesteld in het menselijk lichaam, en dus ook in de hemelen, waarmee die dingen die van het menselijk lichaam zijn, overeenstemmen, evenzo met de ware en de goede dingen, want beide maken de hemelen. Omdat de efod het meest uitwendige van het geestelijk Rijk van de Heer uitbeeldde, was deze derhalve meer dan de overige kledingstukken heilig, de borstlap bevond zich daarin, waarin de urim en de thumim waren, door welke de antwoorden uit het Goddelijke werden gegeven. Dat het meest uitwendige heiliger is dan de inwendige dingen, komt omdat het uitwendige alle innerlijke dingen samenhoudt in hun orde en in de vorm en in het verband en wel dermate, dat indien het uitwendige werd verwijderd, de inwendige dingen zouden worden verstrooid. De inwendige dingen immers houden daar niet alleen stil, maar ze zijn daar ook tezamen. Dat dit zo is, kunnen degenen weten, die weten hoe het gesteld is met de opeenvolgende en met de gelijktijdige dingen, namelijk dat de opeenvolgende dingen die in hun orde voortgaan en op elkaar volgen, zich niettemin ook in de laatste dingen tezamen vertonen. Tot voorbeeld diene het einddoel, de oorzaak en de uitwerking; het einddoel is het eerste in de orde, de oorzaak is het tweede, en de uitwerking is het laatste; zo gaan zij eveneens achtereenvolgens voort, maar niettemin vertoont zich in de uitwerking, die het laatste is, de oorzaak tegelijk en het einddoel in de oorzaak. Vandaar is de uitwerking de aanvulling, waarin de innerlijke of de eerdere dingen ook zijn verzameld en gehuisvest. Evenzo is het gesteld met willen, denken en doen bij de mens; willen is het eerste, denken het tweede en doen het laatste, dat ook de uitwerking is, waarin de vorige of de innerlijke dingen tegelijk bestaan, want voor zoveel als doen in zich bevat dat wat de mens denkt en wat hij wil, voor zoveel worden de innerlijke dingen in de vorm en in het verband samengehouden. Vandaar is het, dat er in het Woord wordt gezegd dat de mens moet worden geoordeeld volgens zijn daden of volgens zijn werken, wat betekent dat hij moet worden geoordeeld volgens zijn denken en willen, want deze zijn in de daden zoals de ziel in haar lichaam. Omdat nu de innerlijke dingen zich in het laatste tezamen vertonen, wordt daarom zoals is gezegd, het laatste, indien de orde volmaakt is, voor heiliger gehouden dan de innerlijke dingen; daar is immers de heiligheid van de innerlijke dingen volledig. Omdat in de laatste dingen de innerlijke dingen tezamen zijn, zoals, als gezegd, in de daden of werken het denken en willen van de mens, of, in de geestelijke dingen, het geloof en de liefde van hem, werd daarom Johannes meer dan de overige discipelen geliefd door de Heer en lag hij aan de borst van Hem, (Johannes 13:23, 21:20,22). De oorzaak hiervan was dat deze discipel de werken van de naastenliefde uitbeeldde, zie: (voorrede tot hoofdstuk 18 en tot hoofdstuk 22 van Genesis en 3494). Daaruit blijkt eveneens, waarom het uitwendige of het laatste dat in de volmaakte orde is, heiliger is dan de inwendige dingen, afzonderlijk beschouwd, wanneer immers de Heer in het laatste is, is Hij tegelijk in alle dingen en wanneer Hij in dat laatste is, worden de innerlijke dingen samengehouden in hun orde, verband en vorm en in Zijn toezicht en leiding naar Zijn welbehagen. Dit is de verborgenheid die werd verstaan in: (9360). Dit nu is de oorzaak dat de efod omdat die het uitbeeldende was van het laatste in het geestelijk Rijk van de Heer, voor heiliger werd gehouden dan de overige kledingstukken van het priesterschap. Daarom was de efod het voornaamste priesterlijke kledingstuk en gemaakt uit 'draden van goud in het midden van hemelsblauw, purper, dubbel gedoopt scharlaken en getweend fijn lijnwaad', (Exodus 39:3); maar voor de overige priesters waren de efods van linnen, (1 Samuël 2:18; 22:18). Daarom werd de efod genomen voor de gehele kleding van de priester en er werd van hem gezegd dat hij 'de efod droeg', waarmee werd aangduid dat hij een priester was, (1 Samuël 2:28; 14:3). Daarom was ook de borstlap vastgehecht aan de efod en door de urim en de thumim daar werden de antwoorden gegeven. De oorzaak hiervan was dat dit kledingstuk het uitbeeldende was van het laatste in het geestelijk Rijk van de Heer, en de goddelijke antwoorden opkwamen in de laatste dingen. Deze gingen immers achtereenvolgens door alle innerlijke dingen heen en werden daar gedicteerd, omdat ze daar stilhielden. Dat er antwoorden werden gegeven wanneer zij met de efod waren bekleed, staat vast uit: (1 Samuël 23:6 tot 13 en hoofdstuk 30:7,8), en eveneens bij Hoschea: 'Vele dagen zullen de zonen Israëls zitten, geen koning en geen vorst, en geen slachtoffer en geen opgericht beeld, en geen efod en therafim', (Hoschea 3:4); de therafim betekenen de goddelijke antwoorden, want door die werden zij oudtijds gegeven, (Zacharias 10:2). Ook is in de oorspronkelijke taal de efod genoemd naar het insluiten van alle innerlijke dingen, zoals blijkt uit de betekenis van dit woord, (Exodus 29:5; Leviticus 8:7).

Hemelse Verborgenheden 9868.

Een chrysopaas, een saffier en een diamant; dat dit betekent de hemelse liefde van het ware waaruit de volgende dingen zijn, staat vast uit de betekenis van die stenen, hetgeen de hemelse liefde van het ware is, waarover aanstonds. Er wordt gezegd dat daaruit de volgende dingen zijn, omdat alle goede en ware dingen die volgen, in orde voortgaan uit de dingen die voorafgaan, want er kan niets bestaan dat niet is samengeschakeld met de dingen die eerder zijn. Het eerste in de orde is de hemelse liefde van het goede; het tweede is de hemelse liefde van het ware, het derde is de geestelijke liefde van het goede en het vierde is de geestelijke liefde van het ware. Het is deze orde die werd uitgebeeld in de rijen van de stenen in de 'borstlap van het gericht', en het is de orde zelf van de goede en de ware dingen in de hemelen. In de binnenste hemel is de hemelse liefde van het goede en de hemelse liefde van het ware; de hemelse liefde van het goede is het inwendige ervan en de hemelse liefde van het ware is het uitwendige ervan. In de tweede hemel echter is de geestelijke liefde van het goede, die het inwendige ervan is, en de geestelijke liefde van het ware die het uitwendige ervan is. Het ene vloeit ook in het andere in dezelfde orde in en ze stellen als het ware een éne samen. Daaruit blijkt wat er wordt verstaan onder: waaruit de volgende dingen zijn. Wat de stenen van deze rij betreft, deze ontlenen hun betekenis, zoals de vorige en eveneens zoals de overige, aan hun kleuren. Dat de kostbare stenen volgens hun kleuren aanduiden, zie: (9865). Dat de kleuren in de hemelen de modificaties zijn van het licht en de schaduw daar, dus dat het schakeringen zijn van het inzicht en de wijsheid bij de engelen, (3993, 4530, 4677, 4742, 4922, 9466). Het licht van de hemel is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, waarvandaan alle inzicht en wijsheid is. De stenen van de eerste rij ontleenden het aan het rode dat ze de hemelse liefde van het goede betekenden; de stenen echter van deze rij ontlenen het aan het blauwe dat uit het rode is; want er bestaat een blauw uit het rode en een blauw uit het witte. Het blauwe uit het rode schittert van binnen vanwege het vlammende. Dit blauwe is het dat de hemelse liefde van het ware betekent, maar het blauwe uit het witte, zodanig als het is in de stenen van de volgende rij, die de geestelijke liefde van het goede betekent, schittert van binnen niet vanwege het vlammende, maar vanwege het lichtvolle. Of de chrysopaas, die de eerste steen van deze rij is, van een blauwe kleur was, kan niet vaststaan uit de afleiding ervan in de oorspronkelijke taal, maar dat deze de hemelse liefde van het ware betekent, blijkt bij Ezechiël: 'Syrië was uw handelaarster vanwege de veelheid van uw werken, met chrysopaas, purper, en geborduurd werk', (Ezechiël 27:16). Dit gaat over Tyrus, waarmee de wijsheid en het inzicht uit de erkentenissen van het goede en het ware wordt aangeduid, (1201). Daar wordt de chrysopaas verbonden met het purper, en omdat het purper de hemelse liefde van het goede betekent, (9467), volgt dat de chrysopaas de hemelse liefde van het ware betekent, want in het Profetische Woord wordt, waar over het goede wordt gesproken, ook gesproken over het ware van hetzelfde geslacht, ter wille van het hemels huwelijk in de afzonderlijke dingen daar, (9263, 9314). Syrië ook, die de handelaarster was, betekent de erkentenissen van het goede, (1232, 1234, 3249, 4112). De erkentenissen van het goede zijn de ware dingen van de hemelse liefde. Dat de saffier, die de tweede steen van deze rij is, van een blauwe kleur is, zodanig als die van de hemel, is bekend, en daarom wordt in het boek Exodus gezegd: 'Zeventig uit de ouderen zagen de God van Israël, en onder Zijn voeten zoals een werk van saffier, en zoals de substantie van de hemel ten aanzien van de reinheid', (Exodus 24:10). Dat die steen het doorschijnende uit de innerlijke ware dingen betekent, die de ware dingen van de hemelse liefde zijn, zie (9407). Dat echter de diamant, die de derde steen van deze rij is, het ware van de hemelse liefde is, is vanwege het doorschijnende ervan dat naar een innerlijke blauwheid overhelt. Zo immers lichten door deze steen, omdat hij de laatste is, de kleuren op van de stenen van deze rij, alsmede die van de vorige rij, en worden vergemeenschapt met die welke in de volgende rij zijn. Evenzo als het gesteld is met het goede en de ware dingen in de binnenste hemel, evenzo is het gesteld met het goede en de ware dingen in de volgende hemelen. Deze trekken immers hun leven van de naastenliefde en het geloof daaruit, door vergemeenschapping zoals een 'doorheenschijnen'.

Hemelse Verborgenheden 9942.

… 'Zij maakten rokken van fijn lijnwaad, het werk van een wever, voor Aharon en zijn zonen', (Exodus 39:27) …

…. Dat met die rokken het ware uit hemelse oorsprong wordt aangeduid, kan men niet weten tenzij de historische dingen ten aanzien van de inwendige zin worden ontvouwd. Onder de mens en zijn echtgenote wordt daar de hemelse Kerk verstaan, onder de mens zelf als echtgenoot die Kerk ten aanzien van het goede, en onder zijn echtgenote die Kerk ten aanzien van het ware; dit ware en dat goede was het ware en het goede van de hemelse Kerk. Toen echter die Kerk was gevallen, wat is gebeurd door de redeneringen uit de wetenschappelijke dingen over de goddelijke Ware dingen, wat in de inwendige zin wordt aangeduid met de slang die overreedde, is deze eerste staat van de val van die Kerk die daar wordt beschreven, en het ware ervan met de rokken van vel. Men moet weten, dat onder de schepping van de hemel en de aarde in het eerste hoofdstuk van Genesis in de inwendige zin wordt verstaan en daarmee wordt beschreven de nieuwe schepping of de wederverwekking van de mens van de Kerk toenmaals, dus de instauratie van de hemelse Kerk, en dat onder het Paradijs wordt verstaan en daarmee wordt beschreven de wijsheid en het inzicht van die Kerk, en met het eten van de boom der kennis de val ervan, daardoor, omdat zij uit de wetenschappelijke dingen over de goddelijke zaken redeneerden. Dat het zo is, daarvoor zie men de dingen die hierover in de ontvouwingen tot die hoofdstukken zijn getoond. Alle dingen immers die zijn bevat in de eerste hoofdstukken van Genesis, zijn gemaakte historische dingen, in de inwendige zin waarvan de goddelijke dingen zijn met betrekking tot de nieuwe schepping of de wederverwekking van de mens van de hemelse Kerk, zoals gezegd. Deze wijze van schrijven was gebruikelijk in de oudste tijden, niet alleen bij hen die van de Kerk waren, maar ook bij hen die buiten de Kerk waren, zoals bij de Arabieren, de Syriërs en de Grieken, zoals blijkt uit de boeken uit die tijd, zowel de gewijde als de profane. In nabootsing ervan, omdat het daaruit was, werd het Hooglied door Salomo geschreven, welk boek niet een gewijd boek is, aangezien het geen hemelse en goddelijke dingen bevat, in een reeks van binnen, zoals de gewijde boeken. Het Boek Job is ook een boek van de Oude Kerk; bij Mozes worden ook de gewijde boeken van de Oude Kerk vermeld die nu verloren zijn gegaan, in: (Numeri 21:14,15,27), waarvan de historische dingen ervan, 'de Oorlogen van Jehovah' werden genoemd, en de profetische dingen 'de Uitspraken', zie: (2686, 2897). Dat in de historische dingen ervan, die de Oorlogen van Jehovah werden genoemd, zo'n stijl was, blijkt uit de dingen daar die daaraan zijn ontleend en daaruit zijn aangehaald door Mozes. Zo naderen de historische dingen ervan een zekere profetische stijl, en wel een zodanige dat de dingen door de kleine kinderen en eveneens door de eenvoudigen met het geheugen konden worden vastgehouden. Dat die daar aangehaalde boeken gewijd waren, blijkt uit de dingen die daar in vers 28,29 en 30 uitkomen, wanneer men ze vergelijkt met de dingen die bij Jeremia staan in hoofdstuk 48:45,46, waar eendere dingen staan. Dat zo'n stijl bij hen die buiten de Kerk waren, in die tijd het meest in zwang en bijna de enige is geweest, blijkt duidelijk uit de fabels van die schrijvers die buiten de Kerk waren, in welke fabels zij zedelijke dingen inwikkelden, of zulke dingen die van de aandoening en van het leven zijn. In de niet gemaakte, maar ware historische dingen, dit zijn de dingen die staan in de boeken van Mozes na die hoofdstukken, voorts die staan in de boeken van Joschua, de Richteren, Samuël en de Koningen, betekenen de rokken ook het geestelijk ware en goede van het ware voortgaande uit het hemels ware en goede - men moet weten dat het geestelijk ware en goede zodanig is als het ware en het goede van de engelen in de middelste of tweede hemel, maar dat het hemels ware en goede het ware en het goede is zodanig als het is van de engelen van de derde of binnenste hemel, zie: (9277). In de boeken van Mozes wordt vermeld 'dat Israël de vader aan Jozef zijn zoon een rok van verschillende kleur gaf, en dat diens broeders vanwege die rok verontwaardigd waren, en hem daarna uittrokken, en doopten in bloed, en zo tot de vader zonden', (Genesis 37:3,23,31,32,33). Dit waren ware historische dingen, en omdat deze evenzo van binnen of in de inwendige zin de heilige dingen van de hemel en van de Kerk, dus de goddelijke dingen, bevatten, werd met die rok van verschillende kleuren de staat van het goede en het ware aangeduid die Jozef zou uitbeelden, die de staat was van het geestelijk ware en goede voortgaande uit het hemelse, zie: (3971, 4286, 4592, 4963, 5249, 5307, 5584, 5869, 5877, 6417, 6526, 9671). Alle zonen van Jakob immers beeldden zulke dingen uit die van de hemel en van de Kerk zijn in hun volgorde, (3858, 3926, 4060, 6403, 6335, 6337, 6397, 6640, 7836, 7891, 7996); maar daar beeldden zij de tegenovergestelde dingen uit.

Hemelse Verborgenheden 9968.

Toen ik daar - de tweede aarde, gezien in de sterrenhemel - was aangekomen, werd de aarde zelf niet gezien, maar wel de geesten van die planeet. Want zoals reeds eerder enige malen was waargenomen, verschijnen de geesten van iedere aarde rondom hun aardbol. Een oorzaak hiervan is dat zij van een verschillende gemoedsaard zijn vanwege de verschillende staten van leven, en de diversiteit van staat in het andere leven ontbindt, en de gelijkheid van staat verbindt. Een andere, belangrijker oorzaak is, dat zij bij de inwoners van hun eigen aarde mogen zijn, die een eendere gemoedsaard hebben; de mens immers kan zonder geesten niet leven, en aan eenieder worden geesten toegevoegd die een gelijksoortig karakter hebben, zie: (5846 tot 5866, 5976 tot 5993). Deze geesten verschenen aan mij hoog boven het hoofd, vanwaar ze een duidelijk zicht hadden toen ik naderde. Men moet weten dat zij die in de hoogte zijn, degenen duidelijk kunnen zien die beneden zijn, en hoe hoger ze zijn, hoe wijder hun gezichtsveld is, en dat ze hen niet alleen duidelijk kunnen zien, maar ook met hen kunnen spreken. Van daar namen zij waar dat ik niet van hun aarde was, maar ergens anders vandaan, ver weg. Daarop spraken ze met mij daar vandaan en vroegen mij verschillende dingen, waarop ik ook antwoord mocht geven. Onder andere vertelde ik hun van welke aarde ik kwam en hoe het daar was. Daarna sprak ik met hen over de planeten in ons zonnestelsel, en toen ook over de geesten van de planeet Mercurius, aan wie het is gegeven om rond te zwerven naar heel veel planeten, waar ze kennis vergaren over tal van dingen; hierin vinden zij veel genoegen, zie: (6808 tot 6817, 6921 tot 6932, 7069 tot 7079).

Hemelse Verborgenheden 9972.

Daarna zag ik geesten van diezelfde aarde op een plaats beneden de vorige, met wie ik ook sprak; maar zij waren afgodendienaars. Ze vereerden immers een afgod uit steen, eender aan een mens, maar niet mooi. Men moet weten dat allen die in het andere leven komen in de aanvang een eredienst hebben die eender is aan hun eredienst in de wereld, maar dat ze geleidelijk daarvan worden verwijderd. De oorzaak dat het zo is, is deze, dat de gehele eredienst blijft ingeplant aan het innerlijk leven van de mens, waaruit hij niet dan alleen geleidelijk kan worden verwijderd en ontworteld. Toen dit was gezien, werd het gegeven hun te zeggen dat men niet het dode moet aanbidden, maar het levende. Hierop antwoordden ze dat zij weten dat God leeft en niet een steen, maar dat ze over de levende God denken, wanneer ze naar de steen kijken die eender aan een mens is en dat anders de voorstellingen van hun denken niet kunnen worden gevestigd op en bepaald tot de onzichtbare God. Op dat moment was het toegestaan hun te zeggen dat wanneer zij hun denken op en tot de Heer richten, Die de zichtbare God is, de mens met de onzichtbare God kan worden verbonden door het denken en de aandoening, dus door het geloof en de liefde, wanneer hij wordt verbonden met de Heer; niet echter op een andere wijze.

Hemelse Verborgenheden 9975.

De goede dingen die de mens uit zichzelf doet, zijn alle niet goed, omdat ze gebeuren ter wille van zichzelf, aangezien deze gebeuren ter wille van de beloning, zo beogen zij vanuit die dingen primair zichzelf. Maar de goede dingen die de mensen doen uit de Heer, zijn alle goed, aangezien zij geschieden ter wille van de Heer en ter wille van de naaste; dus beogen zij in die dingen primair de Heer en de naaste.

Hemelse Verborgenheden 9979.

De Heer alleen heeft verdienste gehad, omdat Hij Alleen vanuit Zich de hellen heeft overwonnen en ze heeft onderworpen; vandaar is de Heer Alleen de Verdienste en de Gerechtigheid.

Hemelse Verborgenheden 9981.

Dat men het goede niet moet doen om het loon, leert de Heer zelf bij Lukas: 'Indien gij hen liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij; indien gij goed doet degenen die u goed doen, wat dank hebt gij; want de zondaars doen hetzelfde. Hebt veeleer uw onvrienden lief en doet goed, en leent, zonder op iets terug te hopen, dan zal uw loon groot zijn, en gij zult zonen van de Allerhoogste zijn', (Lukas 6:32, 33, 34, 35). Dat de mens ook niet het goede kan doen uit zichzelf, zodat dit het goede is, maar uit de Heer, leert de Heer ook bij Johannes: 'De mens kan niet wat ook nemen, tenzij het hem uit de hemel gegeven is', (Johannes 3:27); en elders: 'Jezus zei: Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, deze draagt veel vrucht; omdat gij zonder Mij niet wat ook kunt doen', (Johannes 15:5).

Hemelse Verborgenheden 9982.

Geloven dat men wordt beloond indien men het goede doet, is niet schadelijk bij hen die in de onschuld zijn, zoals bij de kleine kinderen en bij de eenvoudigen, maar zich daarin bevestigen wanneer men volwassen wordt, is schadelijk. De mens immers wordt ingewijd in het goede door de beloning te beschouwen, en afgeschrikt van het boze door de bestraffing te beschouwen; maar voor zoveel als hij in het goede van de liefde en van het geloof komt, voor zoveel wordt hij daarvan verwijderd de verdienste te beschouwen in de goede dingen die hij doet.

Hemelse Verborgenheden 9987.

'En dit is het woord dat gij hen zult doen', (Exodus 29:1); dat dit de wet van de orde betekent, staat vast uit de betekenis van het woord, wat het Goddelijk Ware is en vandaar de wet van de orde, waarover later. Het woord betekent in de gewone zin het uitgesprokene van de mond of de rede; en omdat de rede is het denken van het gemoed door uitgesproken woorden, betekent dus het woord de zaak die wordt gedacht, vandaar wordt elke zaak die werkelijk bestaat en iets is, in de oorspronkelijke taal een woord geheten. Maar in de uitnemende zin is het woord het Goddelijk Ware, de oorzaak hiervan is dat al wat werkelijk bestaat en wat iets is, uit het Goddelijk Ware is, daarom wordt er bij David gezegd: 'Door het Woord van Jehovah zijn de hemelen gemaakt, en door de geest van Zijn mond al hun heir', (Psalm 33:6); waar het Woord van Jehovah is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer; de geest van de mond van Jehovah is het leven daaruit; de hemelen zijn daaruit gemaakt en al hun heir, zijn de engelen voor zover zij de opnemingen zijn van het Goddelijk Ware. Dat de hemelen de engelen zijn, komt omdat die de hemel samenstellen; en omdat de engelen de opnemingen zijn van het Goddelijk Ware, worden daarom met de engelen in de abstracte zin de goddelijke Ware dingen aangeduid die uit de Heer zijn, (8192). De heirlegers van de hemelen zijn in dezelfde zin de goddelijke Ware dingen, (3448, 7236, 7988). Daaruit kan vaststaan, wat met het Woord wordt aangeduid bij Johannes: 'In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is niets gemaakt dat gemaakt is. En het Woord is vlees geworden en het heeft in ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien', (Johannes 1:1,3,14). Dat de Heer daar onder het Woord wordt verstaan is duidelijk, want er wordt gezegd dat het Woord vlees is geworden. Dat de Heer het Woord is, is omdat de Heer toen Hij in de wereld was, het Goddelijk Ware Zelf is geweest, en omdat, toen Hij uit de wereld was heengegaan, het Goddelijk Ware uit Hem voortging, zie: (9199, 9315). Dat het Woord in de hoogste zin de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Ware, of, wat hetzelfde is, dat het Woord is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, staat vast uit verscheidene plaatsen, zoals bij David: 'Zij riepen tot Jehovah, en Hij zond Zijn Woord, en Hij genas hen', (Psalm107:20). Bij Johannes: 'Het Woord van de Vader hebt gij niet blijvende in u, omdat gij niet gelooft Hem, Die Hij heeft gezonden; ook wilt gij niet tot Mij komen, opdat gij het leven moogt hebben', (Johannes 5:38,40). Bij dezelfde: 'Ik heb hun Uw woord gegeven; derhalve heeft de wereld hen gehaat, heilig hen in Uw waarheid, (Johannes 17:14,17). In de Apocalyps: 'Die op het witte paard zat, was bekleed met een bekleedsel in bloed gedoopt, en Zijn Naam wordt genoemd het Woord Gods; en Hij had op Zijn bekleedsel, en op Zijn dij, de naam geschreven: Koning der koningen, en Heer der Heren', (Apocalyps 19:13,16). Uit deze en uit andere plaatsen staat vast dat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer het Woord is, en in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, want er wordt gezegd dat de naam van Hem Die op het witte paard zat, het Woord Gods is, en dat Hij is de Koning der koningen en de Heer der heren; en omdat het Woord het Goddelijk Ware is, wordt er daarom gezegd dat Hij bekleed was met een bekleedsel in bloed gedoopt, want met het bekleedsel wordt het Ware aangeduid, (9952), en met het bloed het Ware uit het Goede, zie deze dingen meer ontvouwd in: (2760, 2761, 2762). Vandaar is het, dat al het Ware dat uit het Goddelijke is, het Woord wordt genoemd, zoals bij Joël: 'Jehovah heeft Zijn stem uitgegeven vóór Zijn heir; zeer groot is Zijn legerkamp; omdat talloos is hij die het Woord doet' (Joël 2:11); de stem die Jehovah uitgeeft is het Ware uit het Goddelijke, (9926); het legerkamp van Jehovah is de hemel, (4236, 8193, 8196). Daaruit blijkt dat 'talloos is hij die het Woord doet', is, die het Goddelijk Ware doet. Bij Matthéüs: 'Als iemand het woord des koninkrijks hoort en niet daarop let, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart is gezaaid. Die op de steenachtige dingen bezaaid is, is degene die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt; hij heeft echter geen wortel. Die tussen de doornen bezaaid is, is degene die het Woord hoort, maar de zorg der eeuw en het bedrog der rijkdommen verstikt het Woord. Die in de goede aarde bezaaid is, is degene die het Woord hoort en daarop let en vandaar vrucht draagt', (Matthéüs 13:19 tot 23). Dat het Woord daar het Goddelijk Ware is, is zonder ontvouwing duidelijk. Er wordt gezegd het woord des koninkrijks, omdat het is het ware van de hemel en van de Kerk. Daaruit kan vaststaan dat de woorden de goddelijke Ware dingen zijn die uit de Heer zijn, zoals bij Johannes: 'De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven', (Johannes 6:63); daarom worden ook de geboden van de Dekaloog 'de tien woorden' genoemd, (Exodus 34:28).Dat het Woord de wet van de orde is, komt omdat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer de orde in de hemelen maakt en wel dermate dat dit daar de orde is. Vandaar zijn de wetten van de hemelse orde de goddelijke ware dingen, zie: (1728, 1919, 2447, 2258, 4839, 5703, 7995, 8513, 8700, 8988). De wet van de orde die in dit hoofdstuk wordt aangeduid met het woord, is op welke wijze de Heer Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt, want over die zaak wordt hier in de inwendige zin gehandeld; en vandaar in de betrekkelijke zin over de wederverwekking van de mens, want de wedeverwekking van de mens is een beeld van de verheerlijking van de Heer, (3138, 3212, 3296, 4402, 5688, 3245, 3246). Dat dit vooral de wet van de orde is, komt omdat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke de Orde in de hemelen is, en omdat ieder die wordt wederverwekt, tot die orde wordt teruggebracht; daarom zijn zij die in die orde zijn, in de Heer.

 

Hemelse Verborgenheden 10030.

… Dat de darmen de laatste of de laagste dingen zijn, is omdat ze de laatste en de laagste dingen zijn van de inwendige organen van de mens, niet alleen ten aanzien van de ligging, maar ook ten aanzien van het nut. Ten aanzien van de ligging zijn ze beneden de maag, waarvan ze een aanhangsel zijn, en ten aanzien van het nut nemen ze het laatst de dingen op die bij de mens zijn verteerd. Er boven liggen, zoals bekend: de maag, de lever, de alvleesklier, de milt en nog hoger het hart en de longen en nog hoger het hoofd. Ook is het bekend dat deze hogere dingen hun vuiligheden en hun afval in de darmen storten en ze hierdoor afvoeren, deels door de maag en deels door de leidingen uit de lever, die de leverbuizen worden genoemd, alsmede de galbuizen, deels door de leidingen uit de alvleesklier. Deze buizen of leidingen hebben net als de andere hun uitgangen in de twaalfvingerige darm. Vandaar nu blijkt het, waarom met de darmen de laatste of de laagste dingen worden aangeduid. Dat met de ingewanden die bij de mens zijn zulke dingen worden aangeduid die van de geestelijke wereld zijn, kan vaststaan uit de dingen die overvloedig zijn aangetoond aan het einde van verschillende hoofdstukken, waar is gehandeld over de overeenstemming van de Grootste Mens, die de hemel is, met alle dingen bij de mens. Wat in het bijzonder overeenstemt met de darmen, zie: (5392); en dat de hellen overeenstemmen met de daaruit weggeworpen drek en uitwerpselen, zie: (5393 tot 5396). Omdat in wat nu volgt melding wordt gemaakt van een aantal delen van het lichaam, zoals van het darmnet, de lever, de nieren, de benen, de borst, de schouder, het hoofd en over de ordening ervan in de slachtoffers wordt gehandeld, moet hier daarom eerst worden aangetoond, dat met de delen van de mens in het algemeen zulke dingen worden aangeduid die in de Grootste Mens zijn, dat wil zeggen, in de hemel. Hier alleen, door die waarmee het standbeeld van Nebucadnezar bij Daniël wordt beschreven: 'Zijn hoofd was zoals zuiver goud, de borst en de armen zilver, de buik en de zijde brons, de benen ijzer en de voeten deels ijzer en deels leem, zie: (Daniël 2:32, 33). Wie niet weet dat het Woord van de Heer geestelijk is, gelooft dat die dingen zijn gezegd over de koninkrijken van de aarde, maar in het Woord wordt niet gehandeld over de koninkrijken van de aarde, maar over het Rijk van God, dus over de hemel en de Kerk. Dat deze dingen worden beschreven met zulke zaken die op aarde zijn en in de rijken die er op zijn, heeft als oorzaak dat de wereldse en aardse dingen overeenstemmen met zulke dingen zoals die in de hemel zijn. De gehele natuur immers en de gehele wereld is het uitbeeldende theater van het Rijk van de Heer, zie: (9820), en het zijn de aardse en de wereldse dingen die de mens het eerst begrijpt. Daaruit kan vaststaan dat met het standbeeld dat door Nebucadnezar in een droom werd gezien, niet wereldse maar hemelse dingen worden aangeduid. Maar wat in het bijzonder wordt aangeduid met het hoofd, de borst, de buik, de zijde, de benen en de voeten kan men weten uit de overeenstemming ervan, dus uit de inwendige zin van het Woord. Uit de overeenstemming weet men, dat met het hoofd de eerste staat van de Kerk wordt aangeduid, met de borst en de armen de tweede, met de buik en de zijde de derde, met de benen de vierde en met de voeten de laatste. Omdat de eerste staat van de Kerk de staat is geweest van het goede van de liefde tot de Heer, wordt er gezegd dat het hoofd uit goud was; en omdat de tweede staat de staat is geweest van het ware uit dat goede, wordt er gezegd dat de borst en de armen uit zilver ware; en omdat de derde staat is geweest het goede van de liefde en het ware ervan in de uitwendige of natuurlijke mens, wordt er gezegd dat de buik en de zijde uit brons waren; en omdat de vierde staat het ware van het geloof is geweest, wordt er gezegd dat de benen uit ijzer waren. Tenslotte, omdat de laatste staat is geweest, het ware, en eigenlijk het 'ware van het geloof ' wordt genoemd, zonder het goede, wordt er gezegd dat de voeten deels uit ijzer en deels uit leem waren. Omdat de laatste staat van de Kerk zodanig was, wordt er gezegd: 'Dat van de Rots een Steen was afgehouwen die alle dingen verbrijzelde en verstrooide, dermate dat de wind ze wegdroeg, en er geen plaats voor dezelve werd gevonden', zie: (Daniël 34, 35). Met deze dingen wordt aangeduid dat het goede van de liefde tot de Heer, het goede van de liefde tot de naaste en het goede van het geloof geheel en al waren verstrooid, en wel dermate dat men niet wist wat deze zijn, maar slechts iets over de ware dingen van het geloof zonder het goede, of met een goede dat niet goed is, dus dat niet samenhangt met de ware dingen van het geloof. Dit goede is het uitwendig goede zonder het inwendige, zodanig als het goede is van de verdienste, het goede ter wille van zichzelf en van de wereld, dus ter wille van het gewin, de positie en reputatie en ter wille van de vriendschappen daardoor, of ter wille van de gunst. Of anders alleen maar vanwege de vrees voor de wet, en niet ter wille van het goede van de naastenliefde, wat het goede van de medeburger is, het goede van het menselijk gezelschap, het goede van het vaderland en het goede van de Kerk. Zulke goede dingen zoals boven zijn genoemd, worden aangeduid met het leem of het slijk; het ware waarmee dat goede niet samenhangt, is het ijzer, daarom wordt er gezegd: 'Het ijzer dat gij hebt gezien vermengd met leem van slijk, zij zullen zich vermengen door het zaad des mensen, maar zij zullen niet samenkleven, het ene met het andere, gelijk als ijzer niet met leem wordt vermengd', zie: (Daniël 43). Het zaad des mensen is het ware van het geloof uit het eigene, dus het ware dat is vervalst en verechtbreukt door aanvoeging aan boze dingen door het op zichzelf en op de wereld gerichte oogmerk. Uit deze dingen blijkt, dat met de delen van de mens, van zijn hoofd tot aan de voetzool, zulke dingen worden aangeduid die van de Kerk zijn. Dat in het algemeen het hoofd het hemels goede betekent, wat het goede van de liefde tot de Heer is, de borst het geestelijk goede, wat het goede van de liefde tot de naaste is en dat de voeten het natuurlijke goede betekenen, wat het goede en het ware van het geloof is, zie: (9913, 9914). Dat ook eendere dingen worden aangeduid met het goud, het zilver, het brons en het ijzer, zie: (5658). Wat echter in het bijzonder met het hoofd wordt aangeduid, zie: (4938, 4939, 5328, 9913, 9914). Wat met het goud wordt aangeduid, zie: (113,1551,1552, 5658, 9510, 9881); wat met de borst, zie: (4938, 4939, 5328, 6436, 9113, 9114); wat met het zilver, zie: (1551, 5658, 6914, 6917). Daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met de buik en met de zijde, die beneden de borst zijn. Wat met het brons wordt aangeduid, zie: (425, 1551); wat met de voeten, zie: (2162, 3147, 3761, 4938 tot 4952); wat met het ijzer, zie: (425, 426); en wat met het leem of het slijk, zie: (1300, 6669). Uit deze dingen nu kan men weten, dat met de delen of organen van de mens zulke dingen worden aangeduid, die daarmee overeenstemmen in de Grootste Mens, of in de hemel. Al deze dingen hebben betrekking op het goede van de liefde en op het ware van het geloof, en de dingen die hiermee overeenstemmen, stemmen ook overeen met dezelfde dingen in de Kerk, want de hemel van de Heer op aarde, is de Kerk. Dat er een overeenstemming is van de mens en van alle dingen bij de mens met de Grootste Mens, die de hemel is, daarvoor zie men de dingen die uit de ondervinding zelf aan het einde van verschillende hoofdstukken zijn getoond, zie: (3624 tot 3649, 3741 tot 3751, 3883 tot 3895, 4039 tot 4051, 4218 tot 4228, 4318 tot 4331, 4403 tot 4421, 4527 tot 4533, 4622 tot 4633, 4652 tot 4660, 4791 tot 4805, 4931 tot 4953, 5050 tot 5061, 5171 tot 5189, 5377 tot 5396, 5552 tot 5573, 5711 tot 5727, 5846 tot 5866, 5976 tot 5993, 6053 tot 6058, 6189 tot 6215, 6307 tot 6326, 6466 tot 6495). Wat overeenstemming is, zie: (2987 tot 3003, 3213 tot 3227, 3337 tot 3352, 3472 tot 3485).

Hemelse Verborgenheden 10038.

'Zult gij verbranden met vuur buiten het kamp', (Exodus 29:14); dat dit betekent dat die dingen naar de hel moeten worden verwezen en moeten worden verteerd door de boze dingen van de zelfliefde, staat vast uit de betekenis van met vuur verbranden, wat het verteren is door de boze dingen van de zelfliefde. Met verbranden immers wordt verteren aangeduid en met het vuur het boze van de zelfliefde. Dat die dingen worden aangeduid met verbranden en met vuur, zie: (1297, 5071, 5215, 6314, 6832, 7324, 7575, 9141, 9434), en uit de betekenis van het kamp, hetgeen de hemel is en de Kerk en in de tegengestelde zin waar niet de hemel en de Kerk is, dus de hel, waarover aanstonds. Dat met vuur verbrand worden is verteerd worden door de boze dingen van de eigenliefde, is omdat die liefde alle goede en ware dingen van het geloof verteert. Dat de eigenliefde dit doet, is nauwelijks iemand heden ten dage bekend en vandaar ook niet dat die liefde de hel bij de mens is en dat die wordt verstaan onder het helse vuur. Er zijn immers twee vuren van het leven bij de mens, het ene is de eigenliefde, het andere is de liefde tot God. Zij die in de zelfliefde zijn, kunnen niet zijn in de liefde tot God, aangezien deze tegengesteld zijn. Dat ze tegengesteld zijn, is omdat de zelfliefde alle boze dingen voortbrengt, zoals de verachting van anderen bij zichzelf vergeleken, de onvriendschap tegen hen die niet begunstigen, tenslotte haatgevoelens, gevoelens van wraak, woestheden, wreedheden, welke boosheden de goddelijke invloed geheel en al weerstaan en dus de ware en de goede dingen van het geloof en de naastenliefde uitblussen, want deze zijn het die invloeien uit de Heer. Dat de liefde van eenieder het vuur van zijn leven is, kan eenieder weten als hij daarover nadenkt, want zonder de liefde is het leven er niet en hoedanig de liefde is, zodanig is het leven. Vandaar dat de zelfliefde de boze dingen van elk geslacht voortbrengt en dat zij ze voor zoveel voortbrengt als die tot einddoel worden beschouwd, dat wil zeggen, voor zoveel als zij regeert. Het ergste geslacht van de eigenliefde is de liefde van heersen ter wille van zichzelf, dat wil zeggen, alleen ter wille van de eer en ter wille van het gewin. Zij die in deze liefde zijn, kunnen weliswaar het geloof en de naastenliefde belijden, maar ze doen dit met de mond en niet met het hart; ja zelfs beschouwen de ergsten van hen de dingen die van het geloof zijn en van de naastenliefde zijn, dus de heilige dingen van de Kerk, als middelen tot hun einddoelen …

Hemelse Verborgenheden 10044.

'Op het hoofd van de ram', (Exodus 29:15); dat dit betekent met het geheel, staat vast uit de betekenis van het hoofd, wat de gehele mens is, dus het geheel, zie: (10011). De oorzaak dat het hoofd het geheel is, is dat het het hoogste is en daarin het binnenste van de mens is, en uit het hoogste gaan alle dingen voort die beneden zijn, want beide zijn daaruit. Het binnenste bij de mens is zijn wil en verstand; deze zijn in de beginstelen in het hoofd; de dingen die daaruit voortgaan zijn de daden, die de uitwerkingen zijn van de innerlijke dingen in het lichaam. Daarom wordt er, wanneer gezegd wordt de wil en het verstand, de gehele mens bedoeld, want daarvandaan is de mens een mens. De daden van het lichaam hebben ook al het hare uit de wil, vandaar is het dat de mens niet wordt beschouwd naar de daden van zijn lichaam of de werken, maar naar de wil die daarin is. Omdat dit zo is wordt onder de ziel in het Woord de gehele mens verstaan en wordt de mens de ziel genoemd, zoals in Leviticus 4:27; 5:1,4,17,21; 17:10,15, en elders). Er zijn twee dingen die het geheel betekenen, namelijk het hoogste en het laagste; dat het ook het laagste of het laatste is, komt omdat in het laatste alle innerlijke dingen stilhouden, van het eerste of het hoogste af, en daar tezamen zijn, zie: (9828, 9836). Vandaar is het dat het hoogste door het laatste alle innerlijke dingen die tussenliggend zijn, in het verband en in de vorm samenhoudt, opdat zij zich tot één einddoel richten, (9828). Dat het laatste ook het gehele betekent staat vast uit verscheidene dingen in het Woord, zoals dat de gehele mens vlees wordt genoemd, (Genesis 6:12; Numéri 16:22, 27:16; Jesaja 40:5; Zacharia 2:17 en elders). Omdat de laatste dingen ook alle dingen of het gehele betekenen, worden daarom het hoofdhaar, het haar, de baard, die de laatste dingen zijn die uitgroeien bij de mens, daarvoor genomen, ook de voeten, ja zelfs de tenen en de vingers van de handen. Dat het hoofdhaar, het haar en de baard daarvoor worden genomen, zie Jesaja: 'Te dien dage zal de Heer met een scheermes door de koning van Aschur het hoofd scheren, de haren van de voeten en ook de baard, (Jesaja 7:20); de koning van Aschur is de redenering, zodanig als van hen die door haar de Goddelijke dingen vernietigen, (1186); het hoofd, de haren van de voeten en de baard scheren, is de laatste dingen wegnemen, want wanneer deze zijn weggenomen, vloeien de innerlijke dingen weg en vergaan. Daarom was het ook de priester verboden om het hoofd te scheren, (Leviticus 21:10), en ook de Nazireër, van wie het hoofdhaar het Nazireaat van God werd genoemd, (Numéri 6; 6437, 9407), en wordt verstaan onder de kruin van de Nazireër van de broederen, (Genesis 49:25,26; Deuteronomium 33:16). Vandaar wordt het eveneens gezegd dat de haren van het hoofd alle geteld zijn, (Matthéüs 10:30); waarmee wordt aangeduid dat alle en de afzonderlijke dingen in de mens het zijn; verder ook, dat niet een haar van het hoofd zal vergaan, (Lukas 21:18). Dat ook de voeten en de tenen en de vingers van de handen alle dingen en dus het geheel betekenen staat vast bij Johannes: 'Petrus zei: Heer, Gij zult niet slechts mijn voeten wassen, maar ook de handen en het hoofd. Jezus zei tot hem: Die gewassen is, heeft het niet nodig dat hij ten aanzien van de voeten wordt gewassen en hij is geheel rein', (Johannes 13:9,10); de voeten zijn het natuurlijke, wat het laatste is, (2162, 3147, 4938 tot 4592, 9406). En in de volgende dingen van dit hoofdstuk: 'Van het bloed van de ram zult gij geven op het oorlapje van Aharon en op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet', (Vers 20); hetgeen is op alle en de afzonderlijke dingen die worden aangeduid met het oor, de hand en de voet. Omdat het hoogste en het laatste, en evenzo alle afzonderlijke dingen, of het geheel met de delen, betekenen, wordt daarom de Almacht en de Alwetendheid van de Heer daarmee beschreven dat Hij is: 'De Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de Alpha en de Omega, (Apocalyps 1:8; 21:6, 22:13; Jesaja 41:4). Dat alle dingen in het verband worden samengehouden en tezamen staan uit het Eerste of het Hoogste door de Laatste of de Laagste dingen, wordt zo beschreven bij Jesaja: 'Ik de Eerste en Ik de Laatse; ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest, en Mijn rechter heeft de hemel met de palm afgemeten; Ik ben ze samenroepende, zij staan tezamen', (Jesaja 48:12,13). De hand en de rechter van Jehovah of van de Heer, is de Almacht. De aarde die Hij heeft gegrondvest, is het laatste, de hemel die Hij heeft uitgespannen, is dat wat tussen het Eerste en het Laatste is. Ze samenroepen opdat zij tezamen staan, is alle innerlijke dingen door het laatste in het verband en in de vorm samenhouden, opdat zij gericht zijn tot één einddoel. Het ene einddoel dat zij beogen, is Hij Die de Eerste en de Laatste is; dat Deze de Heer is staat vast bij Jesaja: 'Zo zei Jehovah; de Koning van Israël en zijn Verlosser, Ik de Eerste en Ik de Laatste', (Jesaja 44:6); de Koning van Israël is de Heer, (Johannes 18:37); dat Hij de Verlosser is, is duidelijk. In de Apocalyps: 'Deze dingen zegt de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en is herleefd', (Apocalyps 2:8). Dat het Eerste alle dingen in het verband samenhoudt door het Laatste, kan vaststaan uit het Woord en uit de Mens. Het Woord in laatste is de zin van de letter ervan, en het Woord in het Eerste is de Heer, en het Woord in de innerlijke dingen is de inwendige zin ervan, die in de hemelen wordt doorvat, en maakt dat zij die daar zijn tot het ene einddoel schouwen, hetgeen de Heer is; over deze verborgenheid, zie: (9360, 9824). Wat de Mens betreft: de Mens in laatste is de Kerk op aarde; de Mens in het Eerste is de Heer; de mens in de innerlijke dingen is de hemel, want de Kerk en de Hemel is voor de Heer zoals één Mens, daarom wordt de hemel de Grootste Mens genoemd. Hierover is gehandeld aan het einde van verschillende hoofdstukken, zie: (10030). Er is een doorlopend verband en volgens het verband een invloed van alle dingen uit de Heer door de hemelen tot de Kerk op aarde. Onder de hemelen worden verstaan de engelen die daar zijn, onder de Kerk de mensen die ware mensen van de Kerk zijn, en onder de Mens in het Eerste de Heer ten aanzien van Zijn Goddelijk Menselijke. Dat uit het Eerste door het Laatste alle dingen in het verband worden samengehouden en tezamen staan, wordt verstaan onder de boven aangevoerde woorden van de Heer bij Jesaja: 'Ik de Eerste en Ik de Laatste; ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest, en Mijn rechter heeft de hemel de palm afgemeten: Ik ben ze samenroepende, zij staan tezamen', (Jesaja 48:12,13). Dat onder aarde in het Woord de Kerk wordt verstaan, is ook met vele dingen getoond, (9325) Men kan van deze zaak een voorstelling krijgen uit het laatste en het binnenste bij de mens; het laatste van hem is de huid, het binnenste is het hart; de tussenliggende of de innerlijke dingen zijn de inwendige delen; van het hart tot aan de huid door de inwendige delen heen is een doorlopend verband door de bloedvaten. Deze gaan immers voort uit het hart en vinden hun grens in de huid. Dat de huid het laatste is dat de innerlijke dingen in het verband samenhoudt, is duidelijk, want wanneer de huid is weggenomen, vervloeien de innerlijke dingen. Uit deze dingen kan men zien, vanwaar het is, dat zoals het Hoogste of het Binnenste alle en de afzonderlijke dingen betekent, dus eveneens het laagste of het laatste ze betekent. Uit deze dingen blijkt ook de verborgenheid waarom de Heer ook ten aanzien van de laatste dingen Zijn Menselijke heeft verheerlijkt; de laatste dingen worden beenderen en vlees genoemd en daarom zei de Heer tot Zijn discipelen, die meenden een geest te zien: 'Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het ben; betast Mij, en ziet want een eest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij Mij ziet hebben', (Lukas 24:37,38). Dat het Goddelijke Zelf het Eerste in Hem is geweest, is bekend, want Hij was uit Jehovah ontvangen, en dat wat uit de vader wordt ontvangen, is het eerste van de mens. Dat de Heer ook de laatste dingen van Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, blijkt uit Zijn woorden daar, en eveneens hieruit dat Hij niets van Zijn Menselijke in het graf heeft achtergelaten. Dat de innerlijke dingen stilhouden en rusten in de laatste dingen en daar tezamen zijn, en dat de laatste dingen de innerlijke dingen in het verband samenhouden, ook in de geestelijke dingen, zie: (9216, 9828), dat daarom in de laatste dingen de sterkte en de macht is, (9836); en dat dus de heiligheid in de laatste dingen is, (9824); en dat in de laatste dingen de onthulde dingen en de antwoorden zijn, (9905).

Hemelse Verborgenheden 10067.

… Er is geen ander Goddelijke in de hemelen dan het Goddelijk Menselijke van de Heer dat wordt erkend en vereerd, want het Goddelijke dat de Heer Zijn Vader heeft genoemd, was het Goddelijke in Hem. Dat er in de hemelen geen ander Goddelijke dan de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke wordt erkend en vereerd, kan vaststaan uit de woorden van de Heer meermalen bij de evangelisten, zoals deze: 'Alle dingen zijn Mij overgegeven door de Vader', (Matthéüs 11:27; Lukas 10:22). 'De Vader heeft alle dingen gegeven in de hand van de Zoon', (Johannes 3:34, 35). 'De Vader heeft de Zoon de mogendheid gegeven over alle vlees', (Johannes 17:2). 'Zonder Mij kunt gij niet wat ook doen', (Johannes 15:5). 'Vader, al Mijn dingen zijn Uwe, en al Uw dingen zijn Mijne', (Johannes 17:10). 'Mij is gegeven alle mogendheid in de hemelen en op aarde', (Matthéüs 28:18). Jezus zei tot Petrus: 'Ik zal u geven de sleutelen van de hemel; en al wat gij zult hebben gebonden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen; en al wat gij zult hebben ontbonden op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen', (Matthéüs 16:19). De waarheid hiervan kan ook hieruit blijken dat niemand door het geloof en de liefde kan worden verbonden met het Goddelijke Zelf zonder het Goddelijk Menselijke. Het Goddelijke Zelf immers, dat de Vader wordt genoemd, is niet te begrijpen, en dat wat niet te begrijpen is, vormt geen deel van het geloof, dus ook niet van zijn liefde, terwijl toch het voornaamste van alle dingen van de eredienst is in God geloven en Hem liefhebben boven alle dingen. Dat het Goddelijke Zelf, dat de Vader is, niet te begrijpen is, leert de Heer ook bij Johannes: 'Niemand heeft ooit God gezien; de Enigverwekte Zoon, Die in de schoot van de Vader is, heeft Hem verklaard', (Johannes 1:18). Bij dezelfde: 'Gij hebt noch de stem van de Vader ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien', (Johannes 5:37). Dat het Goddelijke Zelf te begrijpen is in de Heer door Zijn Goddelijk Menselijke, leert de Heer bij Johannes: 'Die Mij ziet, ziet Hem die Mij heeft gezonden', (Johannes 12:45); bij dezelfde: 'Indien gij Mij hebt gekend, hebt gij ook Mijn Vader gekend, en van nu aan hebt gij Hem gekend en hebt gij Hem gezien; die Mij ziet, ziet de Vader', (Johannes 14:6 tot 11). En bij Matthéüs: 'Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, noch kent wie ook de Vader dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon het zal hebben willen onthullen', (Johannes 11:27; Lukas 10:22). Dat er ook wordt gezegd dat niemand de Zoon kent dan de Vader, is omdat onder de Zoon het Goddelijk Ware wordt verstaan, en onder de Vader het Goddelijk Goede, beide in de Heer, en het ene kan niet worden gekend dan door het andere. Vandaar zegt de Heer eerst dat alle dingen Hem zijn overgegeven van de Vader, en daarna dat de Vader gekend wordt door degene aan wie de Zoon het wil onthullen. Dat de Zoon het Goddelijk Ware is en de Vader het Goddelijk Goede, beide van de Heer, zie: (2803, 2813, 3704, 7499, 8328, 8897, 9807). Uit deze dingen nu blijkt, dat het Goddelijke in de hemelen het Goddelijk Menselijke van de Heer is…

Hemelse Verborgenheden 10130.

… Dat aanraken is: de vergemeenschapping, de overdracht en de opneming, komt omdat de innerlijke dingen zich uiten door de uitwendige dingen, vooral door de tast, en zich zo met een ander verbinden en zichzelf op de ander overdragen, en voor zoveel als de wil van de ander overeenkomt, en één maakt, worden opgenomen. Of men zegt de wil dan wel de liefde, dat is hetzelfde, want wat van de liefde van de mens is, dat is ook van zijn wil. Daaruit volgt eveneens dat de innerlijke dingen van de mens, die van zijn liefde en vandaar van zijn denken zijn, zich uiten door de tast en zich zo vergemeenschappen met de ander en zich op de ander overdragen; en voor zoveel als de ander de persoon liefheeft, of de dingen die de persoon spreekt of verricht, voor zoveel worden ze opgenomen. Dit openbaart zich vooral in het andere leven, want daar handelen allen vanuit het hart, dat wil zeggen, uit de wil of de liefde, en het is niet geoorloofd te handelen met gebaren die daarvan zijn afgescheiden, noch te spreken met een huichelachtige mond, dat wil zeggen, afgescheiden van het denken van het hart. Daaruit blijkt hoe de innerlijke dingen zich vergemeenschappen met de ander en zich op de ander overdragen door de tast, en hoe de ander die dingen opneemt volgens zijn liefde. De wil of de liefde van eenieder maakt daar de gehele mens uit en de sfeer van het leven daaruit vloeit van hem uit zoals een adem of een damp en omgeeft hem en maakt als het ware een uitbreiding van hemzelf rondom hem, nauwelijks anders dan zoals de uitwaseming rondom planten in de wereld, die ook op een afstand wordt waargenomen door geuren. Ook de uitwaseming rondom dieren, die voortreffelijk wordt waargenomen door een hond met scherpe reuk; zo'n uitwaseming ontgolft ook aan ieder mens, zoals eveneens uit veel ervaring bekend is. Maar als de mens het lichaam aflegt en een geest of een engel wordt, is die uitwaseming of uitademing niet stoffelijk, zoals in de wereld, maar geestelijk en ontvloeit aan zijn liefde. Deze vormt dan de sfeer rondom hem, die maakt dat hij op een afstand door anderen wordt doorvat zodanig als hij is. Over deze sfeer zie men de dingen die in de aangehaalde plaatsen, (9606) zijn getoond. Omdat deze sfeer met de ander wordt verbonden en daar op hem wordt overgedragen en door de ander wordt opgenomen volgens diens liefde, ontstaan daaruit tal van wonderlijke dingen daar, die de mens in de wereld onbekend zijn; zoals ten eerste: dat alle aanwezigheid is volgens de gelijkheid van de liefden, en alle afwezigheid volgens de ongelijkheden ervan, ten tweede: dat allen worden vergezelschapt volgens de liefden; zij die in de liefde tot de Heer uit de Heer zijn, worden verbonden in de binnenste hemel; zij die in de liefde tot de naaste uit de Heer zijn, worden verbonden in de middelste hemel; zij die in de gehoorzaamheid van het geloof zijn, dat wil zeggen, die het ware doen ter wille van het ware, worden vergezelschapt in de laatste hemel. Zij die echter in de liefde van zich en van de wereld zijn, dat wil zeggen, die doen wat ze doen voor zichzelf en voor de wereld als doelen, worden vergezelschapt in de hel, ten derde: dat allen hun ogen keren tot hen die zij liefhebben; zij die de Heer liefhebben, keren hun ogen tot de Heer als Zon; zij die de naaste liefhebben uit de Heer, keren hun ogen tot de Heer als Maan, evenzo zij die het ware doen ter wille van het ware. Over de Heer als Zon en Maan, zie men de dingen die zijn getoond in, (1521, 1529, 1530, 1531, 3636, 3643, 4060, 4321 einde, 5097, 5377, 7078, 7083, 7171, 8644, 8812). Wat wonderlijk is, waarheen ze zich ook keren, of tot welke streek dan ook, zij zien niettemin de Heer vóór zich. Het tegendeel is het geval voor hen die in de hel zijn; hoe meer ze daar in de liefde van zich en in de liefde van de wereld zijn, des te meer keren ze zich van de Heer af, en hebben ze Hem aan de rugzijde; dit eveneens onverschillig waarheen of tot welke streek ze zich keren. Wanneer een hemelse engel zijn blik vestigt op anderen, dan worden zijn innerlijke dingen vergezelschapt met en overgedragen op hen, al naar de hoeveelheid en de hoedanigheid van zijn liefde, en die worden opgenomen door hen al naar de hoedanigheid en hoeveelheid van hun liefde. Daardoor ontstaat er, als er door een hemelse engel de blik wordt gevestigd op de goeden, blijdschap en vreugde, indien echter op de bozen, smart en marteling. Met de aanraking van de hand wordt ook de vergemeenschapping, de overdracht en de opneming aangeduid, dit komt omdat het actieve van het gehele lichaam is verzameld in de armen en in de handen, en de innerlijke dingen door de uiterlijke dingen worden uitgedrukt in het Woord. Vandaar is het dat met de armen, met de handen, vooral met de rechter, de macht wordt aangeduid, men zie de aangehaalde dingen (10019, 10023, 10076). Vandaar wordt met de hand aangeduid al wat bij de mens is, dus de gehele mens voorzover hij handelt, zie de aangehaalde dingen (10019). Bovendien is het in de geleerde wereld bekend dat alle uitwendige zintuigen, zoals het gezicht, het gehoor, de smaak en de reuk, betrekking hebben op de tast en soorten van tast zijn. Dat met aanraken de vergemeenschapping, de overdracht en de opneming wordt aangeduid, staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord, waarvan de volgende naar voren mogen worden gebracht; bij Mozes: 'Zalven zult gij de Tent der Samenkomst, en de Ark der Getuigenis, en de Tafel en al haar vaten, en de Kandelaar en al zijn vaten, en het Reukaltaar, en het Altaar des brandoffers en al zijn vaten, en het Wasvat en zijn voetstuk, en gij zult die heiligen, opdat zij het heilige der heiligen zijn; al wie ze zal hebben aangeroerd, zal worden geheiligd', (Exodus 30:26 tot 29). Bij dezelfde: 'Al wat zal hebben aangeroerd het overschot van het spijsoffer en het overschot van het vlees van de slachtoffers die voor Aharon en zijn zonen zijn, zal geheiligd worden', (Leviticus 6:18,27). Bij Daniël: 'De engel roerde Daniël aan en herstelde hem op zijn standplaats en hief hem op zijn knieën, en hij raakte zijn lippen aan en opende zijn mond en hij ging voort hem aan te raken en hij versterkte hem', (Daniël 10:10,16,18). Bij Jesaja: 'Een van de Serafim raakte met een gloeiende kool mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd, derhalve is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde is verzoend', (Jesaja 6:7). Bij Jeremia: 'Jehovah zond Zijn hand uit en roerde mijn mond aan; en Hij zei: Ik geef Mijn woorden in uw mond', (Jeremia 1:9). Bij Matthéüs: 'Jezus, uitstekende de hand tot de melaatse, raakte hem aan, zeggende: Ik wil, wees gereinigd; en terstond was zijn melaatsheid gereinigd', (Matthéüs 8:3). Bij dezelfde: 'Jezus zag de schoonmoeder van Petrus met koorts aangedaan en Hij raakte haar hand aan en de koorts verliet haar', (Matthëüs 8:14, 15). Bij dezelfde: 'Jezus raakte de ogen der blinden aan en hun ogen werden geopend', (Matthéüs 9:29,30). Bij dezelfde: 'Jezus raakte de ogen der twee blinden aan en terstond ontvingen zij het gezicht', (Matthéüs 20:34). Bij Lukas: 'Jezus raakte het oor van de gewonde aan en heelde hem', (Lukas 22:51). Bij Markus: 'Zij brachten de kwalijk gestelden tot Jezus, opdat zij maar de franje van Zijn bekleedsel mochten aanraken en zovelen als er aanraakten, werden geheeld', (Markus 6:56; Matthéüs 14:36). Bij Lukas: 'Een vrouw lijdende aan de vloed des bloeds, raakte de franje van het kleed van Jezus aan en terstond stelpte de vloed des bloeds. Jezus zei: Wie is het die Mij heeft aangeraakt; iemand heeft Mij aangeraakt; Ik weet dat kracht van Mij is uitgegaan', (Lukas 8:44 tot 48). Bij Markus: 'Zij brachten kleine kinderen tot Jezus, opdat Hij ze zou aanraken; en Hij nam ze op in de armen, legde Zijn handen op hen en zegende hen', ( Markus 10:13, 16). Uit deze dingen blijkt, dat met aanraken de vergemeenschapping, de overdracht en de opneming wordt aangeduid. Evenzo waar gehandeld wordt over de onreine dingen, waarmee in de inwendige zin worden aangeduid de boze en de valse dingen die uit de hellen zijn, zoals bij Mozes: 'Wie een dode aanraakt ten aanzien van elke ziel eens mensen, zal zeven dagen onrein zijn. Al wie een dode aanraakt, ten aanzien van de ziel eens mensen die sterft, en zich niet zal hebben ontzondigd, hij heeft het Habitakel van Jehovah bezoedeld; derhalve zal deze ziel worden uitgeroeid uit Israël. Al wie zal hebben aangeraakt op het oppervlak van een veld een met het zwaard doorboorde, of een dode, of het been van een mens, of een graf, zal zeven dagen onrein zijn. Wie de wateren der afzondering aanraakt, zal onrein zijn tot de avond. Al wat de onreine zal hebben aangeraakt, zal onrein worden; en de ziel die zal hebben aangeraakt, zal onrein zijn tot de avond', (Numeri 19:11, 13, 16, 21, 22). Bij dezelfde: 'Wie aanraakt de onreine beesten, de onreine kruipende dingen, zal onrein zijn tot de avond; al hetgeen waarop het gevallen zal zijn, zal onrein zijn, hetzij een houten vat, een kleed, wateren, een aarden vat, spijs, drank, een oven, een bron, een put, een waterhouder, zij zullen onrein zijn', (Leviticus 11:31 tot 36; 5:2,3; 7:21). Bij dezelfde: 'Wie in een vloed is, is onrein, de man die zijn leger zal hebben aangeraakt; indien hij zal hebben gezeten op het vat waarop gene heeft gezeten; wie zijn vlees, zijn klederen zal hebben aangeraakt; indien de met de vloed aangedane zal hebben uitgespogen op de reine; de wagen waarop hij rijdt, het aarden vat, het houten vat, zal onrein zijn', (Leviticus 15:1 tot het einde). Ook: 'Wie een melaatse zal hebben aangeraakt ', (Leviticus 22:4). Bij dezelfde: 'Indien van een lijk zal zijn gevallen op al het zaad van een zaaiende, dat wordt gezaaid, dat zal rein zijn, indien echter water op het zaad zal zijn gegeven en een lijk zal daarop gevallen zijn, dat zal onrein zijn', (Leviticus 11:37, 38). Met die onreine dingen worden aangeduid de verschillende geslachten van boze dingen en van de valse dingen daaruit, die uit de hel zijn, en die zijn vergemeenschapt, overgedragen en opgenomen. De afzonderlijke onreine dingen betekenen een bepaald soort boze in het bijzonder. Het zijn immers de boze dingen die de mens onrein maken, want deze besmetten zijn ziel. Van de boze geesten en genieën golven ook de boze dingen van hun harten uit en volgens de overredingen van het boze besmetten zij hen die aanwezig zijn. Het is deze besmetting die wordt aangeduid met de aanraking van de onreine dingen. Bij Mozes: 'Van de vrucht van de boom, Die in het midden van de tuin is, zult gij niet eten, noch die aanraken, opdat gij niet sterft', (Genesis 3:3). Bij dezelfde: 'De engel die met Jakob worstelde, ziende dat hij hem niet overmocht, raakte de kom van zijn dij aan en de kom van de dij werd ontwricht', (Genesis 32:25). Bij dezelfde: 'Mozes zei dat zij niet wat ook zouden aanraken van hetgeen Korach, Dathan en Abiram hadden, opdat zij niet zouden worden verteerd vanwege al hun zonden', (Numeri 16:26). Bij Jesaja: 'Wijkt, wijkt, raak het onreine niet aan, gaat uit van het midden van haar, wordt gereinigd, gij die de vaten van Jehovah draagt', (Jesaja 52:11). Bij Jeremia: 'Zij zwierven blind op de straten, zij waren met bloed bevlekt; de dingen die zij niet kunnen, raken zij met hun bekleedselen aan; wijkt, hij is onrein; zij roepen tot hen: Wijkt, raakt niet aan', (Klaagliederen 4:14, 15). Bij Haggai: 'Zie, een man zal het vlees der heiligheid dragen in de slip van zijn kleed, en met zijn slip raakt hij aan het brood, of de wijn, of de olie of enige spijs; nochtans zal hij niet worden geheiligd. Indien een onreine van ziel iets van die dingen zal hebben aangeraakt, zal hij nochtans onrein zijn', (Haggai 2:12, 13, 14). Bij Hoséa: 'Vals zweren en liegen en doden en stelen en echtbreken; zij roven, en bloeden raken aan bloeden; deswege zal het land rouwen', (Hoséa 4: 2,3).

Hemelse Verborgenheden 10132.

'Lammeren, zonen van een jaar, twee des daags', (Exodus 29:38); dat dit het goede van de onschuld in elke staat betekent, staat vast uit de betekenis van lammeren, wat het goede van de onschuld is. Het staat eveneens vast uit de betekenis van de zonen van een jaar, wat het hoedanige van de kindertijd is, waaraan evenwel de ware dingen zijn ingeplant; en ook uit de betekenis van des daags, hetgeen is in elke staat, want met de dag wordt de staat aangeduid en met de morgen van de dag en met de avond ervan, waarin de brandoffers van lammeren plaatsvonden, wordt elke staat aangeduid. Dat de dag de staat is, zie: (893, 2788, 3462, 3785, 4850, 7680); en dat de wisselingen van die staten zich gedragen zoals de wisselingen van de dag ten aanzien van de morgen, de middag, de avond en de nacht en dan opnieuw de morgen, (5672, 5962, 6110, 8426). Dat de lammeren het goede van de onschuld zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar de lammeren worden genoemd, zoals bij Jesaja: 'De wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard zal met de geitebok neerliggen, en het kalf en de jonge leeuw, en het mestvee tezamen; en een kleine knaap zal ze leiden; een zoogkind zal spelen over het gat van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken over de spelonk van de basilisk; zij zullen zich niet verderven in de ganse berg van Mijn heiligheid. En het zal te dien dage geschieden, de natiën zullen zoeken de Wortel van Jischaï, Die staande is tot een banier der volken, en Zijn rust zal heerlijkheid zijn', (Jesaja 11:6,8,9,10). Hier wordt beschreven de staat van vrede en onschuld in de hemelen en in de Kerk, nadat de Heer in de wereld kwam. Omdat de staat van vrede en onschuld wordt beschreven, worden het lam, de geitebok en het kalf vermeld, voorts de kleine knaap, het zoogkind en het gespeende kind, en met die allen wordt het goede van de onschuld aangeduid. Het binnenste goede van de onschuld met het lam, het innerlijke goede van de onschuld met de geitebok, en het uiterlijk goede van de onschuld met het kalf; evenzo met de knaap, het zoogkind en het gespeende kind. De berg der heiligheid is de hemel en de Kerk, waar het goede van de onschuld is. De natiën zijn zij die in het goede zijn; de Wortel van Jischaï is de Heer uit Wie dat goede is. Het goede van de liefde uit Hem tot Hem, wat ook het hemels goede wordt genoemd, is het goede van de onschuld. Dat het lam het goede van de onschuld is in het algemeen en in het bijzonder het binnenste goede van de onschuld, staat hieruit vast, dat het in de eerste plaats wordt genoemd, en ook hieruit, dat de Heer Zelf het Lam wordt genoemd, zoals in de volgende dingen zal worden gezien. Dat de geitebok het innerlijk goede van de onschuld is, zie: (3519, 4871); dat het kalf of de var het uiterlijk goede van de onschuld is, (430, 9391); dat de knaap de onschuld is, (5236); evenzo het zoogkind, het gespeende kind of het kleine kind, (430, 2280, 3183, 3494, 5608). Dat de berg der heiligheid daar is waar het goede van de liefde tot de Heer is, (6435, 8758); dat de natiën degenen zijn die in dat goede zijn, (1416, 6005). Dat het goede van de liefde tot de Heer, wat het hemels goede wordt genoemd, het goede van de onschuld is, staat vast uit hen die in de binnenste hemel zijn, die, omdat zij in dat goede zijn, naakt en zoals kleine kinderen verschijnen, de oorzaak hiervan is dat de naaktheid de onschuld is, zo ook de kindertijd, (9277, 3887, 9680). Er wordt gezegd dat de wolf zal verkeren met het lam, omdat met de wolf degenen worden aangeduid die tegen de onschuld zijn, zoals bij dezelfde: 'De wolf en het lam zullen tezamen weiden, zij zullen niet het boze doen, noch verderven in de ganse berg van Mijn heiligheid', (Jesaja 65:25); en bij Lukas: 'Jezus zei tot de discipelen, die Hij uitzond: Zie, Ik zend u zoals lammeren in het midden van de wolven', (Lukas 10:3). Aangezien de Heer toen Hij in de wereld was, ten aanzien van Zijn Menselijke de Onschuld zelf was, en aangezien vandaar het al der onschuld uit Hem voortgaat, wordt de Heer daarom het Lam genoemd, en het Lam Gods; zoals bij Jesaja: 'Zend het Lam van de heerser der aarde, van de rots naar de woestijn tot de berg van de dochter van Zion', (Jesaja 16:1). Bij dezelfde: 'Hij verdroeg de verdrukking, en Hij werd verslagen; toch deed Hij Zijn mond niet open, zoals een Lam werd Hij ter slachting geleid', (Jesaja 53:7). Bij Johannes: 'Johannes de Doper zag Jezus komen, hij zei: Zie het Lam Gods, Dat de zonde van de wereld wegneemt', (Johannes 1:29, 36). In de Apocalyps: 'Het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en Het zal hen heenleiden tot de levende bronnen van de wateren', (Apocalyps 7:17); en elders: 'Dezen zijn het die met vrouwen niet zijn bevlekt; dezen zijn het die het Lam volgen waar Het ook gaat; dezen zijn gekocht van de mensen, de eerstelingen voor God en het Lam', (Apocalyps 14:4); behalve meermalen elders in de Apocalyps, (5:6,8,12,13; 6:1, 16; 7:9, 10,14; 12:11; 13:8; 14:1; 15:3; 17:14; 19:7, 9; 21:9, 14,22,23,27; 22:1,3).

Hemelse Verborgenheden 10143.

'Een brandoffer geduriglijk', (Exodus 29:42); dat dit alle goddelijke eredienst in het algemeen betekent, staat vast uit de betekenis van het brandoffer, hetgeen de goddelijke eredienst is, waarover aanstonds; en uit de betekenis van geduriglijk, wat betekent alles en in alles, waarover eerder, (10133). Vandaar wordt met het gedurig brandoffer alle goddelijke eredienste in het algemeen aangeduid, en wanneer het lam wordt verstaan, waaruit het brandoffer geschiedde, waarmee het goede van de onschuld wordt aangeduid, zo wordt ook aangeduid in alle eredienst, want alle eredienst die waarlijk eredienst is, zal zijn uit de ware dingen van het geloof en de goede dingen van de liefde. In elk goede van de liefde en in elk ware van het geloof daaruit, zal het goede van de onschuld zijn, (10133). Vandaar is het dat met het gedurig brandoffer ook wordt aangeduid: alle eredienst. Dat het brandoffer de goddelijke eredienst is, is omdat de brandoffers en de slachtoffers de voornaamste dingen van de uitbeeldende eredienst waren bij de israëlitische en de joodse natie, en alle dingen op hun voornaamste betrekking hebben en daarnaar hun benaming krijgen. Dat het voornaamste van de eredienst bij die natie heeft bestaan in slachtoffers en brandoffers en dat vandaar met deze het al van de eredienst in het algemeen wordt aangeduid, zie: (922, 1343, 2180, 6905, 8680, 8936, 10042). Maar wat de goddelijke eredienst is, die met de slachtoffers en de brandoffers wordt aangeduid, zal in het kort worden gezegd. Met de slachtoffers en de brandoffers in het bijzonder was aangeduid de zuivering van de boze en de valse dingen en daarop de inplanting van het ware en het goede, en de verbinding van het een met het ander, dus de wederverwekking, (10022, 10053, 10057). De mens die in deze dingen is, is in de echte eredienst, want de zuivering van de boze en de valse dingen, is daarvan aflaten en ze schuwen en verafschuwen; en de inplanting van het goede en het ware is het goede en het ware denken en willen en ze spreken en doen. De verbinding van het ene en het andere is vanuit die leven. Want wanneer het goede en het ware zijn verbonden bij de mens, dan heeft hij een nieuwe wil en een nieuw verstand, en dus een nieuw leven. Wanneer de mens zodanig is, dan is in elk werk dat hij verricht, de goddelijke eredienst. De mens schouwt dan immers het Goddelijke in alles, dit eerbiedigt hij en dit heeft hij lief en dus vereert hij dit. Dat dit de echte goddelijke eredienst is, weten degenen niet die alle eredienst stellen in de aanbidding en in de gebeden en dus in dingen die van de mond en van het denken zijn, en niet in zulke dingen die zijn uit het werk van het goede van de liefde en het goede van het geloof. Toch beschouwt de Heer niets anders bij de mens die in aanbidding en in gebed is, dan diens hart, dat wil zeggen, diens innerlijke dingen, zodanig als die zijn ten aanzien van de liefde en van het geloof daaruit. Indien deze niet van binnen in de aanbidding en in de gebeden zijn, dan zijn niet de ziel en het leven daarin, maar het uitwendige, zodanig als het is van de vleiers en de huichelaars, en dat dezen ook aan de wijzen in de wereld niet behagen, is bekend. In één woord, doen volgens de geboden van de Heer, is waarlijk de eredienst van Hem, ja zelfs is het waarlijk de liefde en waarlijk het geloof …

… De eigenlijke eredienstzelf van de Heer bestaat in het leven van de naastenliefde en niet in een leven van vroomheid zonder dat, (8252, 8257).

Hemelse Verborgenheden 10146.

… De Heer is tegenwoordig bij ieder mens, maar hij is anders tegenwoordig bij de goeden dan bij de bozen. Bij de goeden is Hij tegenwoordig in de afzonderlijke dingen die zij denken uit de ware dingen van het geloof, en die zij willen uit het goede van de liefde; en zó tegenwoordig dat Hijzelf het geloof is, en Hijzelf de liefde is voor hen, bijgevolg is Hij bij hen als het ware wonende, volgens de woorden van de Heer bij Johannes: 'De geest der waarheid zal bij ulieden blijven en zal in ulieden zijn; en gij zult bekennen dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij zijt, en Ik in u; wie Mijn geboden heeft, en dezelve doet, die is het die Mij liefheeft; tot hem zullen Wij komen, en een verblijf bij hem maken', (Johannes 14:17,18,20,21,23) Maar bij de bozen is de Heer niet tegenwoordig in de afzonderlijke dingen, omdat zij geen geloof, noch naastenliefde hebben, maar Hij is tegenwoordig in het gemeen, door welke tegenwoordigheid zij het vermogen van denken en willen hebben, en eveneens van het geloof en de naastenliefde op te nemen, maar voor zoveel als zij van de boze dingen aflaten. Voor zoveel ze daar echter niet van aflaten, schijnt Hij afwezig. De graad van Zijn afwezigheid is volgens de afwezigheid van het ware en het goede van het geloof en van de liefde. Vandaar is het dat zij die in de hemel zijn, in de tegenwoordigheid van de Heer zijn, doch zij die in de hel zijn, in de afwezigheid van Hem zijn, Maar neittemin is het hiermee zo gesteld: De Heer is niet afwezig van de mens, maar de mens is afwezig van de Heer; de mens immers die in de boze dingen is, schouwt achterwaarts van Hem af; en de dingen die hem dan voor ogen staan, zijn voor hem aanwezig volgens de verwantschappen van de boze dingen waarin hij is. In het andere leven immers is er geen ruimte, maar slechts een schijn van ruimte volgens de verwantschappen van het denken en van de aandoeningen. Het is hiermee bijna zo gesteld als met de tegenwoordigheid van de zon van de wereld ten aaznien van het licht en ten aaznien van de warmte; de zon is evengelijk tegenwoordig in elke tijd, maar wanneer de aarde zich van de zon afkeert, dan vergaat het licht en komt schaduw op, eerst de schaduw van de avond en daarna de schaduw van de nacht; en wanneer de aarde niet rechtstreeks naar de zon schouwt, maar scheef, zoals in de wintertijd plaatsvindt, dan vergaat de warmte en komt koude op, en daarvandaan verstijven en sterven alle dingen van de aarde; dit wordt eveneens de afwezigheid van de zon genoemd, terwijl het toch de afwezigheid van de aarde is, van de zon af, niet ten aanzien van de ruimte, maar ten aanzien van de staat van het licht en van de warmte. Deze dingen zijn gezegd ter toelichting.

Hemelse Verborgenheden 10153.

… In het andere leven worden alle geesten gekend aan hun liefden. En wanneer zij daarin worden gehouden, kunnen zij niet wat ook ertegen doen, want tegen die handelen is tegen zichzelf handelen, omdat zij zelf de vormen van hun liefden zijn. Zij die in de hemelen zijn, zijn de vormen van de naastenliefde en de hemelse liefde, en van zo'n grote schoonheid dat het niet beschreven kan worden. Zij die echter in de hellen zijn, zijn de vormen van hun liefden, die van zich zijn en van de wereld, dus ook de vormen van de haat en de wraak, en dus zulke monsters dat dat ook niet beschreven kan worden. Aangezien dus de gehele mens zodanig is al zijn liefde is, blijkt, dat de Heer niet tegenwoordig kan zijn in een boze liefde, maar alleen in een goede liefde bij de mens, dus in diens goede. Er wordt geloofd dat de Heer tegenwoordig is in het ware dat van het geloof wordt geneomd; maar Hij is niet tegenwoordig in het ware zonder het goede, maar waar het goede is, daar is Hij tegenwoordig in het ware door het goede, en voor zoveel in het ware, voor zoveel als dit tot het goede leidt, en voor zoveel als dit voortkomt uit het goede. Van het ware zonder het goede kan niet worden gezegd dat het van binnen in de mens is; het is alleen in diens geheugen als iets wetenschappelijks. Dit treedt de mens niet binnen en maakt het dus niet van het leven; het wordt dan pas van het leven wanneer hij het liefheeft en uit die liefde volgens dit leeft. Wanneer dit gebeurt, dan woont de Heer bij hem; dit leert de Heer ook bij Johannes: 'Wie Mijn geboden heeft, en dezelve doet, die is het die Mij liefheeft; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem maken', (Johannes 14:21,23). Zichzelf openbaren is verlichten in de ware dingen van het geloof vanuit het Woord; tot Hem komen, is tegenwoordig zijn en verblijf met hem maken, is in diens goede wonen.

Hemelse Verborgenheden 10159.

Aangezien ik over de onzichtbare en de zichtbare God met hen - de inwoners en geesten van de tweede aardbol in de sterrenhemel - heb gesproken, is het geoorloofd te vermelden, dat bijna allen in het heelal God vereren onder de zichtbare vorm en wel in hun idee onder de menselijke vorm; en dat is ingeënt. Dat het is ingeënt, is vanwege de invloed uit de hemel, want - en dit is gedenkwaardig - de engelen die worden verheven tot in de sfeer van de derde hemel, komen in de heldere doorvatting hierover. De oorzaak hiervan is deze, dat allen in de hemel in de liefde van de Heer zijn, en vandaar als het ware ín de Heer. Alle doorvatting, zodanig als de engelen daar hebben, is volgens de orde en uit de vloeiing van de hemel. De hemel immers in zijn gehele samenvatting geeft één mens weer, zoals kan vaststaan uit de dingen die over de hemel als de Grootste Mens aan het einde van verscheidene hoofdstukken zijn getoond, zie de aangehaalde plaatsen in: (10030 einde). Dat de hemel in zijn gehele samenvatting één mens weergeeft, is uit het Goddelijk Menselijke van de Heer; uit Dit immers vloeit de Heer in de hemel in, maakt die en vormt die tot Zijn gelijkenis. Maar deze verborgenheid kan bezwaarlijk worden begrepen door hen, die het ingeënte idee door het eigen inzicht bij zich hebben uitgeroeid.

Hemelse Verborgenheden 10283.

… Er is bij de mens een eigene van de wil en een eigene van het verstand, het eerstgenoemde is het boze en het andere is het valse daaruit. Het eigene van de wil wordt aangeduid met het vlees van de mens en het eigene van het verstand met het bloed van dat vlees. Dat dit zo is, staat vast uit de volgende plaatsen bij, Matthéüs: 'Jezus zei: Gezegend zijt gij, Simon, omdat vlees en bloed u het niet heeft onthuld, maar Mijn Vader Die in de hemelen is', (Matthéüs 16:17). Dat het vlees daar het eigene van de mens is en eveneens het bloed, blijkt duidelijk; bij Johannes: 'Zovelen hebben opgenomen, die heeft Hij de mogendheid gegeven zonen Gods te zijn, die niet uit de bloede, noch uit de wil van het vlees, maar uit God geboren zijn', (Johannes 1:12,13). Met de bloeden worden daar de valse dingen aangeduid die uit het verstandelijk eigene van de mens voortgaan; en met de wil van het vlees de boze dingen die uit het eigene van de wil voortgaan. Dat het bloed het valse vanuit het boze is en zo het eigene van het verstand vanuit het eigene van de wil, zie: (4735, 9127) …

Hemelse Verborgenheden 10284.

… Wat vanuit de mens geschiedt, uit diens eigen inspanning, geschiedt uit zijn eigene en is niet heilig, omdat de opzet uit het eigene van de mens niets dan het valse vanuit het boze is. Het beoogt immers zichzelf en de wereld als einddoel en niet de naaste en God; daarom wordt dit een nabootsing genoemd. Het is hiermee alsvolgt gesteld: al datgene is goed en waar wat uit de Heer is; maar het goede en het ware in nabootsing ervan uit de mens, is niet goed en waar. De oorzaak hiervan is deze, dat al het goede en ware leven in zich heeft krachtens het einddoel, en het einddoel uit de mens is niets anders dan ter wille van zichzelf. Maar het goede en ware uit de Heer is ter wille van het goede en ware zelf als einddoelen, en zo dus ter wille van de Heer, aangezien uit Hem al het goede en het ware is …

… Tussen deze liefden is het verschil zo groot als tussen de hemel en de hel …

… De mens is zoals zijn liefde is en blijft zo tot in het eeuwige, want de liefde is het al van de wil van de mens en vandaar van diens verstand, aangezien de liefde die de wil maakt, bij voortduur invloeit in het verstand en dat aansteekt en verlicht …

… Men moet weten dat de mens uit eigen opzet de goddelijke dingen zelf kan nabootsen en zich als een engel van het licht voor de mensen kan vertonen. Maar voor de Heer en voor de engelen verschijnt niet de uitwendige vorm maar de inwendige, die, wanneer hij uit het eigene is, schandelijk is. Bij zulke mensen is van binnen niets dan het natuurlijke en niets geestelijks. Zij zien alleen uit het natuurlijke licht en niets uit het licht van de hemel; ja zelfs weten ze ook niet wat het licht van de hemel is en wat het geestelijke. Alle innerlijke dingen van hen immers worden naar buiten gekeerd, bijna zoals de innerlijke dingen van de dieren; ook laten zij zich niet omhoog heffen door de Heer …

… Onder de geesten zijn er zeer velen die de goddelijke dingen met eigen opzet en kunst nabootsen. Zij liegen immers de oprechte, rechtschapen, vrome dingen voor, en wel dermate dat de goede geesten zouden worden verleid, indien niet de Heer hen verlichtte en hen de innerlijke dingen van diegenen liet zien; en wanneer deze verschijnen, huiveren de goeden en vluchten zij weg. Maar zulke geesten die nabootsen, worden van de uitwendige dingen ontdaan en binnengelaten in hun innerlijke dingen, die duivels zijn, en zo vallen ze uit zichzelf in de hel neer.

Hemelse Verborgenheden 10286.

'Een man die zal hebben gemaakt een zalfolie zoals deze', (Exodus 30:33). Dit betekent de nabootsing van de goddelijke dingen door de kunst; dit staat vast uit de betekenis van maken zoals deze, wat de nabootsing is; en uit de betekenis van de zalfolie, wat de goddelijke ware dingen zijn, die van de Heer alleen en uit de Heer alleen zijn, (10264). Dat de nabootsing door kunst wordt aangeduid, komt omdat alle nabootsing van de goddelijke dingen uit de mens door kunst geschiedt …

… Geesten die alle dingen aan de fortuin en aan de eigen voorzichtigheid, en niets aan het Goddelijke toekennen, zoals ze in de weredl hebben gedaan, weten op verschillende manieren de goddelijke dingen na te bootsen. Ze vertonen immers paleizen, bijna zodanige als in de hemel, en vertonen bossen en landschappen die voor de aanblik bijna eender zijn aan zodanige als uit de Heer bij de goede geesten zijn. Zij tooien zich met glanzende klederen, ja zelfs tooien ook de sirenen zich met bijna engelachtige schoonheid, maar al deze dingen door kunst vanuit fantasieën. Maar al die dingen zijn, hoezeer ze ook in de uitwendige vorm eender verschijnen, toch in de inwendige vorm schandelijk. Dit wordt ook meteen aan de goede geesten door de Heer geopenbaard, want als het niet geopenbaard zou worden, zouden zij verleid worden. Het uitwendige wordt dan weggenomen en wanneer dit is weggenomen komt het duivelse naar voren dat van binnen is …

Hemelse Verborgenheden 10310.

… Diegenen alleen zijn van de Kerk, in wie de Kerk is. De Kerk is in diegenen die in de aandoening zijn van het ware ter wille van het ware en in de aandoening van het goede ter wille van het goede; dus zij die in de liefde jegens de naaste en in de liefde tot God zijn. De naaste immers is het goede en het ware en eveneens is God het, aangezien het goede en het ware van God zijn en dus God zijn bij hen. Zij die niet zodanig zijn, zijn ook niet van de Kerk, hoezeer zij ook in de Kerk zijn.

Hemelse Verborgenheden 10312.

Zij - geesten van een wereld in het heelal - wilden in het geheel niet denken over hun lichaam, zelfs niet over enige lichamelijke of stoffelijke zaak, anders dan de geesten van onze aarde. Daardoor kwam het dat zij niet wilden naderen, want geesten worden volgens de aandoeningen en het denken daaruit vergezelschapt of juist ontbonden van een gezelschap. Niettemin traden zij, nadat verscheidene geesten van onze aarde zich hadden verwijderd, naderbij en spraken met mij. Toen werd echter een angst gevoeld die voortkwam uit een botsing van de sferen. Geestelijke sferen immers omgeven alle geesten en gezelschappen van geesten, die uitstromen van het leven van hun aandoeningen en van het denken daaruit. Daarom, als de aandoeningen tegenstrijdig zijn, vindt er een botsing plaats waardoor angst ontstaat.

Hemelse Verborgenheden 10318.

De mens kan zonder onthulling vanuit het Goddelijke niet iets weten over het eeuwige leven, zelfs niet over God en nog minder over de liefde tot en het geloof in Hem. Want de mens wordt in louter onwetendheid geboren, en daarna moet hij vanuit de dingen van de wereld alles leren waaruit hij zijn verstand zal formeren. Hij wordt ook vanwege het erfelijke geboren in elk boze dat van de liefde van zich en van de wereld is. De verkwikkelijke dingen daaruit regeren bij voortduur, en zetten tot zulke dingen aan die lijnrecht tegen het Goddelijke indruisen. Vandaar nu is het, dat de mens uit zich niets over het eeuwige leven weet; en dus zal er noodzakelijkerwijs een onthulling zijn, waaruit hij het mag weten.

Hemelse Verborgenheden 10319.

Dat de boze dingen van de liefde van zich en van de wereld zulk een onwetendheid veroorzaken over de dingen die van het eeuwige leven zijn, blijkt duidelijk uit degenen binnen de Kerk die, hoewel zij vanuit onthulling weten dat God is, dat de hemel en de hel zijn, dat het eeuwige leven is en dat dit leven moet worden verworven door het goede van de liefde en van het geloof, niettemin tot de ontkenning over die dingen afzakken, zowel de ontwikkelden als de niet-ontwikkelden. Daaruit blijkt opnieuw, hoe groot de onwetendheid zou zijn, als er geen onthulling was.

Hemelse Verborgenheden 10320.

Daar dus de mens na de dood leeft en dan tot in het eeuwige, en hem een leven wacht volgens zijn liefde en geloof, zo volgt dat het Goddelijke vanuit de liefde jegens het menselijk geslacht zulke dingen heeft onthuld die leiden tot dat leven, en voor zijn heil bevorderlijk zijn. Dat wat het Goddelijke heeft onthuld, is bij ons het Woord.

Hemelse Verborgenheden 10336.

'En in het hart van elke wijze van hart heb ik gegeven wijsheid', (Exodus 31:6), dat dit betekent allen die het goede en ware willen en doen ter wille van het goede en het ware, staat vast uit de betekenis van het hart, wat het binnenste van de mens is en ook diens wil wordt genoemd; en omdat datgene van de wil van de mens is wat van zijn liefde is, wordt daarom ook met het hart de liefde aangeduid …

… De betekenis van de wijze van hart, is hij die wil en liefheeft het goede en het ware ter wille van het goede en het ware, want het is van de wijze en het is de wijsheid, om vanuit de liefde de ware dingen te doen, (10331). Het is van de wijze van hart en het is de wijsheid van het hart om vanuit de liefde het goede te doen. De betekenis wijsheid geven in het hart, is vanuit de Heer die dingen doen, dus vanuit het goede van de liefde, want het goede van de liefde is uit de Heer. De dingen die uit de Heer zijn en dus van Hem zijn, zijn eveneens Hijzelf. Dat de Heer het Goede Zelf is, staat vast uit de woorden van de Heer: 'Wat heet gij Mij Goed, niemand is Goed, dan Een, God', (Matthéüs 19:16,17; Lukas 18:18,19) …

… Het zal in het kort worden gezegd, wat is het goede en het ware willen en doen ter wille van het goede en het ware, wat wordt aangeduid met de wijsheid geven in het hart van elke wijze van hart. Allen die de Heer liefhebben boven alle dingen en de naaste zoals zichzelf, doen het goede en het ware ter wille van het goede en het ware; het goede en het ware immers zijn de Heer Zelf, waarom zij, wanneer zij het goede en het ware liefhebben, wanneer zij die uit de liefde willen en doen, de Heer liefhebben. Ook zij die de naaste liefhebben zoals zichzelf, aangezien de naaste in de universele zin het goede en het ware is; de naaste immers is de medeburger, het gezelschap, het vaderland, de Kerk en het Rijk van de Heer. De naaste liefhebben is hun goed willen doen of het goede van hen willen; daarom moet hun goede worden geliefd, en wanneer dat wordt geliefd, wordt de Heer geliefd, omdat uit Hem het goede is. De naaste liefhebben ter wille van zich, is ter wille van gewin en eer als einddoelen. Het is het einddoel wat bepaalt of iets uit het goede is dan wel uit het boze. De mens is zodanig volgens zijn einddoelen of bedoelingen, dus volgens zijn wil en dus zijn liefde.

Hemelse Verborgenheden 10375.

'En Hij gaf aan Mozes, als Hij voleindigd had van met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen van de getuigenis'; dat dit betekent de verbinding van de Heer door het Woord met de mens, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, zijnde het Woord, (9372); uit de betekenis van als Hij voleindigd had met hem te spreken, hetgeen betekent nadat alle dingen waren ingesteld, want de dingen die Jehovah met Mozes op de berg Sinaï sprak, waren de dingen die moesten worden ingesteld bij de zonen Israëls, dus die van de Kerk waren; uit de betekenis van de berg Sinaï, wat de hemel is, waarvandaan het Goddelijk Ware is, (8805, 9420). Verder uit de betekenis van de twee tafelen, zijnde de wet in de gehele samenvatting, dus het Woord, (9416); en uit de betekenis van de getuigenis, zijnde de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, (8535, 9503). De verbinding door dit met de mens wordt daarmee aangeduid dat de tafelen er twee waren, en dat ze verbonden waren zoals een verbond, (9416); ook wordt met twee de verbinding aangeduid, (5194, 8423). Daaruit blijkt dat met: Jehovah gaf aan Mozes, als Hij voleindigd had van met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, wordt aangeduid dat er nadat de Kerk is geïnstaureerd, verbinding is van de Heer met de mens, door het Woord dat uit Hem vanuit de hemel is neergelaten. Dat het Woord is waardoor de Heer invloeit bij de mens, met hem spreekt en met hem wordt verbonden, zie: (1775, 2310, 2899, 3476, 3735, 3982, 4217, 9212, 9216, 9357, 9380, 9396, 9400, 9401, 10290).

Hemelse Verborgenheden 10436.

'Met grote kracht en met een sterke hand', (Exodus 32:11); dat dit betekent vanuit de goddelijke macht, staat vast uit de betekenis van de grote macht en de sterke hand, wanneer over Jehovah wordt gehandeld; dit is de goddelijke macht, (7188, 7189, 8050, 8069, 8153). Hoe het met deze dingen is gesteld, kan vaststaan uit de reeks van de dingen in de inwendige zin, welke deze is, dat hoewel de israëlietische natie in de uitwendige dingen zonder het inwendige was, dermate dat zij volstrekt niet naar de innerlijke dingen kon worden verheven, niettemin bij hen dat wat uitbeeldend is voor de Kerk, kon worden ingesteld, en daar het Woord kon worden geschreven. De oorzaak hiervan was dat er vanwege de goddelijke macht niettemin door de uitwendige dingen zonder het inwendige vergemeenschapping met de hemel kon worden gegeven, en zo iets eenders kon worden bewerkstelligd alsof zij tegelijk in het inwendige waren. Men zie wat over die natie is getoond in de aangehaalde plaatsen, (10396); zoals dat er bij hen door de uitwendige dingen die uitbeeldned waren voor de innerlijke dingen, vergemeenschapping is geweest met de hemel, vanuit de goddelijke macht van de Heer, (4311, 4444, 6304, 8588, 8788, 8806). Men moet weten, dat de Kerk niet de Kerk is door de uitwendige eredienst, maar door de inwendige eredienst; de uitwendige eredienst immers is van het lichaam, maar de inwendige is van de ziel. Vandaar is de uitwendige eredienst zonder de inwendige slechts een gebaar, en zo dus een eredienst zonder het leven uit het Goddelijke. De mens van de Kerk heeft door de innerlijke dingen van de eredienst gemeenschap met de hemelen, waaraan het uitwendige van dienst is als een vlak waarop de innerlijke dingen kunnen blijven bestaan, zoals een huis op het fundament; en wanneer het zo blijft bestaan, is het volledig, en vast, en wordt de gehele mens door het Goddelijke geregeerd. Zodanig is de mens van de Oude Kerk geweest, die ook een uitbeeldende Kerk was; daarom was deze Kerk de Heer aangenaam, zoals vaststaat uit verscheidene plaasten in het Woord. Zij wordt beschreven in het gezang van Mozes, (Deuteronomium 32:3 tot 15). Maar zo'n Kerk heeft bij de israëlietische en joodse natie niet kunnen worden ingesteld, vanwege de oorzaak, waarover eerder, dat hun innerlijke dingen schandelijk waren, en dus geheel en al tegen het goede van de hemelse liefde en het goede van het geloof, die de innerlijke dingen van de eredienst zijn. Daarom werd er, toen zij zo halsstarrig daarop stonden dat zij in het land Kanaän zouden komen, wat hetzelfde was als de Kerk uitbeelden, door de Heer in voorzien, dat er niettemin door hun louter uitwendige eredienst vergemeenschapping met de hemel zou worden gegeven; want het einddoel van elke eredienst is de vergemeenschapping met de hemel en daardoor verbinding van de Heer met de mens. Deze dingen zijn het, waarover nu in de inwendige zin wordt gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 10555.

In het Woord wordt hier en daar de man en de naaste gezegd, of de man en de genoot, en daarmee wordt het wederzijdse aangeduid, zoals eveneens met de man en de broeder; en wanneer het wederzijdse wordt aangeduid, dan wordt de wederzijdse verbinding verstaan, zodanig zoals deze er is tussen het ware en het goede. Het ware immers verbindt zich wederzijds met het goede, de oorzaak hiervan is dat het ware zijn Zijn heeft uit het goede, en het goede zijn hoedanige heeft in het ware. In de hemel bestaat er niet enig ware dat niet verbonden is met het goede, de oorzaak hiervan is dat het ware niet iets is zonder het goede, noch het goede zonder het ware. Het ware immers zonder het goede is zoals zijn zonder bestaan; of het ware zonder het goede is zoals het lichaam zonder het leven, en het goede zonder het ware is zoals het leven zonder het lichaam; daarom zijn zij, als ze niet verbonden zijn, niet iets waaruit iets tot wording komt, of zij zijn niet iets met betrekking waartoe iets van de hemel en van de Kerk kan worden gezegd. Het is hiermee gesteld als bij de mens, het verstaan zonder het willen, en willen zonder verstaan; weliswaar komt voor dat het ene gescheiden is van het andere, zoals het ware en het goede verstaan en dat toch niet willen, maar dan heeft het verstaan zijn willen ergens anders vandaan dan vanuit het goede. Het heeft dan een willen voor zich, of ter wille van zich, waaraan het verstaan van het ware en het goede als middel van dienst is. Wie goed nadenkt, kan weten, dat het verstaan bij de mens zijn leven heeft vanuit zijn willen, en dat het zonder het willen niet iets is. Voorts dat het verstaan en het willen elkaar wederzijds beschouwen, en verbonden zijn. Evenzo is het gesteld met het ware en het goede, bijgevolg met het geloof en de liefde. Indien het ware niet verbonden is met het goede, of het geloof met de liefde, dan is dit het ware of het goede niet, noch het geloof of de liefde. Deze dingen zijn gezegd opdat men weet wat er wordt verstaan onder de wederzijdse verbinding, die in geestelijke zin wordt aangeduid met de man en de genoot, of met de man en de naaste, en eveneens met de man en de broeder.

Hemelse Verborgenheden 10569.

'En waarin zal het ooit bekend worden dat ik genade heb gevonden in uw ogen, ik en Uw volk, is het niet omdat U met ons bent', (Exodus 33:16); hiermee wordt aangeduid de goddelijke tegenwoordigheid van de Heer in de ware en goede dingen van het geloof en van de liefde bij de mensen op aarde en bij de engelen in de hemelen …

… Met de ogen in het Woord, waar wordt gehandeld over de mensen die de goddelijke dingen van de Heer opnemen, wordt het geloof aangeduid en eveneens het opnemend verstand, want het verstand is het inwendige oog en het geloof is het ware dat gezien en begrepen wordt. Dat de ogen, als er over de mensen wordt gehandeld, in het Woord het geloof betekenen en eveneens het verstand, zie: (2701, 4403, 4421, 4523 tot 4534, 9051). Waarvandaan dat gezicht is zal ook worden gezegd: er is een werkelijk licht dat het verstand verlicht, geheel en al onderscheiden van het licht dat het gezicht van het lichaam verlicht. Het eerstgenoemde licht dat het verstand verlicht, is vanuit de hemel, het laatstgenoemde echter dat het gezicht van het lichaam verlicht, is in de wereld. Het licht van de hemel is uit de Heer als de Zon daar en het is in zijn wezen het Goddelijk Ware, voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer. Daaruit blijkt hoe het komt dat met de ogen wanneer over Jehovah wordt gehandeld, de goddelijke tegenwoordigheid van de Heer wordt aangeduid; en dat met de ogen, wanneer er wordt gehandeld over de mensen die het Goddelijk Ware van de Heer of het licht van Hem opnemen, het geloof en het verlichte verstand wordt aangeduid. Dat er een werkelijk licht is dat het gemoed verlicht, en het verstand bij de mensen maakt, is niet bekend in de wereld, hoewel door de mensen aan het verstand gezicht en licht wordt toegekend, en hoewel de Heer in het Woord meermalen het Licht wordt genoemd, wordt er verstaan dat Hij wordt gezien door het geloof en het licht ervan. Dat er een werkelijk licht is dat het gemoed verlicht, en dat dit is het Goddelijk Ware, voortgaande uit de Heer als Zon, dat dit Licht is, en dat het verstand van het ware geeft, waar het wordt opgenomen, zie: (9548, 9684, 9570, 9571 einde, 9594). Uit deze dingen kan vaststaan wat met de ogen van Jehovah in het Woord wordt aangeduid, zoals bij Jesaja: 'Neig Jehovah, Uw oor en hoor, en open, Jehovah, Uw ogen en zie', (Jesaja 37:17). Bij Jeremia: 'Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede, en Ik zal hen terugleiden op hun land en Ik zal hen bouwen', (Jeremia 24:6). Bij David: 'Zie, het oog van Jehovah is over hen die Hem vrezen', (Psalm 33:18)', bij dezelfde: 'Jehovah is in de tempel van Zijn heiligheid; de troon van Jehovah is in de hemel, Zijn ogen zien, en Zijn oogleden proeven de zonen des mensen', (Psalm 11:4 en elders).

Hemelse Verborgenheden 10578.

… Het zal hier in het kort worden gezegd wat is de liefde tot de Heer of de Heer liefhebben. Hij die gelooft dat hij de Heer liefheeft en niet leeft volgens Zijn geboden, dwaalt schromelijk; want volgens die leven is de Heer liefhebben. Die geboden zijn de ware dingen die uit de Heer zijn, dus waarin de Heer is. Daarom voor zoveel als die worden geliefd, dat wil zeggen, voor zoveel als volgens die wordt geleefd, voor zoveel wordt de Heer geliefd. De oorzaak is deze dat de Heer de mens liefheeft en vanuit de liefde wil Hij dat deze gelukzalig wordt tot in het eeuwige, en de mens kan niet gelukkig worden dan alleen door het leven volgens Zijn geboden. Door die immers wordt de mens wederverwekt en wordt hij geestelijk en kan hij zo tot de hemel worden verheven. Maar de Heer liefhebben zonder het leven volgens Zijn geboden, is niet Hem liefhebben, want dan is er niets bij de mens waarin de Heer kan invloeien en hem tot Zich verheffen; hij is dan immers zoals een leeg vat, want er is niet iets van leven in zijn geloof, noch iets van leven in zijn liefde. Het leven van de hemel, wat het eeuwige leven wordt genoemd, wordt niet aan iemand onmiddellijk ingegoten, maar middellijk. Uit deze dingen kan vaststaan wat het is de Heer liefhebben en eveneens wat het is de Heer of Zijn aangezichten zien, namelijk dat Hij vanuit zo'n geloof en vanuit zo'n liefde wordt gezien …

… De Heer leert bij Johannes: 'Wie Mijn geboden heeft en dezelve doet, die is het die Mij liefheeft; die echter Mij liefheeft, zal door Mijn Vader geliefd worden en Ik zal hem liefhebben en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren; indien iemand Mij zal hebben lief gehad, zo zal hij Mijn Woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen verblijf bij hem maken. Wie Mij niet liefheeft, bewaart Mijn woorden niet', (Johannes 16:21,23,24) …

Hemelse Verborgenheden 10587.

Het gesprek ging eerst over hun - geesten van de vierde aardbol in de sterrenhemel - spraak op hun aardbol. Ze zeiden dat ze met elkaar een gesprek voeren langs de inwendige weg, en niet zoals de anderen langs de uitwendige en dit door middel van de atmosfeer en door middel van het gezicht, wat op de volgende wijze plaatsvindt: zij denken binnen in zich en de voorstellingen van hun denken worden aan de ander vergemeenschapt door een zeker binnenglijden in de innerlijke dingen van de oren, langs een op deze wereld onbekende weg. Toch is die bekend bij de geleerde anatomici. Er is immers een bepaald kanaal binnen de mond, die de buis van Eustachius wordt genoemd, die geopend is in de mond en uitloopt in de kamer van het oor en bedekt is met een teer vlies. Door dit kanaal glijdt de lucht van de ademhaling onder een tere klank binnen en zo wordt de sprekende denking vergemeenschapt. Zoals gezegd, dit vindt dus plaats door middel van de atmosfeer. Verder bewegen zij, wanneer ze zo onder elkaar spreken, de lippen, zowel in het gemeen als in het bijzonder. De beweginkjes schrijden voort naar de ogen, vooral naar het linkeroog en daar openbaart zich hun innerlijk denken en het levenskrachtige ervan. Zoals eerder gezegd, vindt dit plaats door middel van het gezicht. Daaruit bleek dat hun aangezicht één maakt met hun denken; het aangezicht immers is geheel en al gevormd om de dingen af te beelden en uit te beelden die de mens denkt en liefheeft. Vandaar ook wordt het aangezicht de aanwijzer van het gemoed genoemd. Zo geschiedt dit bij de oprechten, anders echter bij de onoprechten, degenen die veinzen en de huichelaars. Opdat ik zou worden bevestigd dat het zo was, werd het hun gegeven op eendere wijze mijn lippen en mijn aangezicht te bewegen en toen door samenstemming de onderwerpen van hun denken te doorvatten. Het werd hun gevraagd of daar sommigen spreken met sonore woorden of met een gearticuleerde klank. Ze zeiden dat ze niet weten wat het gearticuleerde van een klank is, maar dat zij wel weten wat een klank is. Na deze dingen te hebben gehoord, ontdekte ik de oorzaak, waarom zij tot de geesten van de planeet Mars waren heengeleid en met hen waren vergezelschapt voordat ze tot mij kwamen. Er is immers bij genen een eendere spraak, zie: (7359, 7360, 7361, 7362).

Hemelse Verborgenheden 10593.

Het uitwendige, dus datgene wat de mens in de wereld ronddraagt, is aangepast aan de nutten in de wereld. Het is dit uitwendige dat wordt afgeworpen wanneer de mens sterft. Maar het uitwendige dat is aangepast aan de nutten in het andere leven, sterft niet. Dit uitwendige tezamen met het inwendige wordt de geest genoemd; een goede geest en een engel indien de mens in de wereld goed is geweest, en een boze geest, indien de mens in de wereld boos is geweest.

Hemelse Verborgenheden 10594.

De geest van de mens verschijnt in het andere leven in de menselijke vorm, geheel en al zoals in de wereld. Hij verheugt zich ook in het vermogen van zien, horen, spreken en voelen zoals in de wereld; en hij beschikt over elk vermogen van denken, willen en doen zoals in de wereld. In één woord, hij is een mens ten aanzien van alle en de afzonderlijke dingen, uitgezonderd dit, dat hij niet is omgeven met dat grove lichaam waarmee hij in de wereld was omgeven. Dit laat hij achter wanneer hij sterft en hij neemt het ook nooit opnieuw weer op.

Hemelse Verborgenheden 10597.

Dat de mens na de dood leeft, leert het Woord, zoals dat God niet is een God van de doden, maar van de levenden, (Matthéüs 22:31,32). Dat Lazarus na de dood in de hemel werd geheven, de rijke echter in de hel werd geworpen, (Lukas 16:22,23). Dat Abraham, Izaäk en Jakob daar zijn, (Matthéüs 8:11; 22:31,32; Lukas 16:23,24,25,29). Dat Jezus tot de rover heeft gezegd: 'Heden zult gij met Mij zijn in het paradijs', (Lukas 23:43 en elders).

Hemelse Verborgenheden 10645.

'En daarom zult gij u niet neerbuigen voor een andere god, (Exodus 34:14); dat dit betekent dat alleen de Heer moet worden vereerd vanuit het geloof en de liefde, staat vast uit de betekenis van zich neerbuigen, wat is aanbidden en vereren. Dat het alleen de Heer is die moet worden vereerd en geen ander, is omdat onder Jehovah en onder God in het Woord de Heer wordt verstaan, (9315, 9373). Voorts omdat de Heer de God van de hemel en van de aarde is en eveneens de enige God, (9194). Er wordt gezegd dat de Heer moet worden vereerd vanuit het geloof en de liefde, omdat de eredienst van de Heer óf vanuit het geloof óf vanuit de liefde is. De eredienst vanuit het geloof wordt de eredienst volgens de ware dingen genoemd, want de ware dingen zijn van het geloof, en de eredienst vanuit de liefde wordt de eredienst vanuit het goede genoemd, want het goede is van de liefde. Zij die in het geestelijk Rijk van de Heer zijn vereren Hem vanuit het geloof, maar zij die in Zijn hemels Rijk zijn, vereren Hem vanuit de liefde. Maar hoe het met de eredienst van de Heer vanuit het geloof en de liefde is gesteld, daarover zal hier iets worden gezegd. Verscheidenen menen dat zij de Heer door het geloof vereren, wanneer zij de dingen geloven die van de leer van de Kerk zijn en dat zij de Heer door de liefde vereren wanneer zij Hem liefhebben; maar door alleen geloven en alleen liefhebben, wordt de Heer niet vereerd, maar door leven volgens Zijn geboden, want die alleen zijn het die in de Heer geloven en Hem liefhebben. De overigen zeggen dat ze in Hem geloven, niettemin geloven zij niet, en zij zeggen dat ze Hem liefhebben, niettemin hebben zij niet lief. De oorzaak dat degenen alleen in de Heer geloven en Hem liefhebben, die volgens Zijn geboden leven, is deze dat de Heer niet is in het ware verstaan zonder dat te willen, maar dat Hij is in het ware verstaan en dat willen. Het ware immers treedt niet in de mens binnen en wordt van hem, voordat de mens dit wil, en vanuit het willen dit doet, want de wil is de mens zelf. Het verstand echter is voor zoveel de mens als het vanuit de wil heeft. De Heer is ook bij de mens aanwezig in diens ware dingen die vanuit het goede zijn, en de ware dingen die vanuit het goede zijn, zijn de dingen die de mens wil en vandaar doet, niet echter de dingen die hij verstaat en zonder willen doet, want zonder willen doen is huichelarij; het is dan immers voor de mensen en niet voor God. De Heer woont ook niet bij een leeg mens, dat wil zeggen, bij een mens die Zijn ware dingen niet kent en ze niet doet. In die ware dingen die vanuit het goede zijn, dus die de mens wil en doet, is de Heer aanwezig bij de mens, want de ware dingen die vanuit het goede zijn, maken de Kerk bij hem en zij maken de hemel bij hem, in één woord, zij maken dat de Heer Zelf bij hem is …

… Daaruit blijkt dat in de Heer geloven is zijn verstandelijke doordrenken van de ware dingen van het geloof, en dat de Heer liefhebben is de wil doordrenken van de goede dingen van de liefde. Dit kan niet geschieden dan door de ware dingen vanuit het Woord aan te leren, ze te willen en ze te doen …

… Dat in de Heer geloven en Hem liefhebben is Zijn geboden doen, leert de Heer ook bij Johannes: 'Blijft in Mijn liefde, indien gij Mijn bevelen zult hebben bewaard, zo zult gij blijven in Mijn liefde; gij zijt Mijn vrienden, indien gij zult hebben gedaan al wat Ik u gebied', (Johannes 15:9,10,14).

Hemelse Verborgenheden 10687.

'En hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond'; dat dit betekent het Woord, waardoor de verbinding is van de hemel met de mens, staat vast uit de betekenis van de tafelen, waarop de Wet was geschreven, hetgeen het Woord is, (9416, 10375, 10376, 10453, 10461); en uit de betekenis van het verbond, wat de verbinding is, (10632). Dat het de verbinding van de hemel met de mens is, komt omdat het Woord door louter overeenstemmingen is geschreven en vandaar zodanig is dat het de hemel met de mens verbindt. De hemel is immers is in de inwendige zin van het Woord, en met de inwendige zin stemt de uitwendige zin overeen. Daarom, wanneer het Woord door de mens wordt gelezen, doorvatten de engelen die bij de mens zijn, dit zelfde in de geestelijke zijn, wat de inwendige zin is. Vandaar vloeit het heilige uit van de engelen in waardoor de verbinding is, met dit doel is zulk een Woord gegeven. Dat er door het Woord verbinding is van de Heer, dus van de hemel, met de mens, zie: (10375). Wat de overeenstemmingen zijn door welke het Woord is geschreven, is overal in de ontvouwingen getoond.

Hemelse Verborgenheden 10708.

Aangezien ik verder geen vragen stelde over hun - geesten van de vierde aardbol in de sterrenhemel - wijze van spreken, zeiden ze dat de inwoners geen gearticuleerde spraak hebben zoals bij mij, maar dat ze toch in iets als geluid uitloopt met een soort van gearticuleerd spreken. Het werd ontvouwd hoe dit spreken was, namelijk dat het niet een spreken was door woorden, maar door ideeën, zodanig als die in de naastgelegen denking zijn, waarin de mens is als hij spreekt. Deze ideeën verschillen geheel en al van de ideeën van het innerlijk denken, waarin de mens is wanneer hij niet spreekt en wanneer hij over dingen oordeelt. Vanwege dit zo door de ideeën gemodificeerde geluid wordt het gesprek voller doorvat dan een gesprek door woorden, want de gemene aandoening, die in de klank van de spraak van de mens is, dus door ideeën gemodificeerd, geeft een innerlijker en zo vollere gewaarwording.

Hemelse Verborgenheden 10723.

In de hemelen worden alle goede dingen gedeeld met anderen: de vrede, het inzicht, de wijsheid en de gelukzaligheid van allen worden vergemeenschapt aan eenieder daar, en die van eenieder worden vergemeenschapt aan allen, hoewel aan de afzonderlijken volgens de opneming van de liefde en van het geloof uit de Heer. Daaruit blijkt, hoe groot de vrede, het inzicht, de wijsheid en de gelukzaligheid in de hemel is.

Hemelse Verborgenheden 10731.

'Een elk doende op die dag een werk, zal sterven', (Exodus 35:2); dat dit de geestelijke dood betekent voor hen die worden geleid door henzelf en door hun liefden en niet door de Heer, staat vast uit de betekenis van de werken op de sabbathdag, wat aanduidt geleid worden door zichzelf en door zijn liefden en niet door de Heer, (8495, 10360, 10362, 10364) en uit de betekenis van sterven, wat is de verdoemenis of de geestelijke dood, (6119, 9008). Zij die door zichzelf en hun liefden worden geleid, geloven niet in de Heer, want in de Heer geloven is uit Hem en niet uit zichzelf. Vandaar is het, dat zij het éénzijn van Zijn Menselijke met het Goddelijke Zelf voor niets achten en eveneens achten zij de wederverwekking door de Heer voor niets en zo achten zij eveneens de ware dingen van de Kerk voor niets. Zij zeggen immers in zichzelf: wat zijn zulke dingen, ofwel wat maakt het uit of wij die dingen weten, ja zelfs of wij ze denken en ze verlangen. Leven wij niet zoals de anderen? Welk verschil is er? Dat zij zo denken, is omdat ze vanuit het leven van de wereld en niet vanuit het leven van de hemel denken. Het leven van de hemel is voor hen iets onbekends en niemand kan vanuit het onbekende denken. Zij die zodanig zijn kunnen niet gezaligd worden want ze hebben de hemel niet in zich; daarom kunnen ze ook niet in de hemel zijn. Hun innerlijke dingen stemmen daarmee niet samen, want er is, indien deze niet door de Heer tot het beeld van de hemel waren geschikt, geen verbinding met de hemel. Zodanig zijn zij die deze universele dingen ontkennen. Het is de staat van de mens die wordt aangeduid met de werken op de sabbathdag, en hun geestelijke dood met hun natuurlijke dood.

Hemelse Verborgenheden 10734.

Ik werd nog naar een andere aarde geleid, die in het heelal buiten ons zonnestelsel is, wat plaatsvond door veranderingen in de staat van mijn gemoed, dus ten aanzien van de geest, want, zoals eerder enkele malen is gezegd, de geest wordt niet anders van de ene plaats naar de andere heengeleid dan door veranderingen van de staat van zijn innerlijke dingen. Deze veranderingen verschijnen hem echter zoals voortbewegingen van plaats tot plaats, of zoals reizen. Die veranderingen hielden onafgebroken ongeveer tien uren aan, voordat ik van de staat van mijn leven geraakte tot de staat van hun leven, dus voordat ik ten aanzien van mijn geest daarheen was voortgeleid. De staat van het gemoed geleidelijk zo veranderen dat deze de staat van een ander nadert, die zover daarvan afstaat, kan alleen de Heer. Ik werd naar het oosten gevoerd aan de linkerzijde, en ik scheen geleidelijk van het horizontale vlak te worden opgeheven. Het werd ook gegeven duidelijk het voortgaan en de voortbeweging van de vorige plaats waar te nemen, totdat tenslotte niet langer de plaatsen verschenen waarvan ik mij had verwijderd. Intussen sprak ik met de geesten die tezamen met mij waren onderweg over verschillende zaken.

Hemelse Verborgenheden 10736.

Nadat ik had bemerkt dat ik ten aanzien van mijn geest in de sterrenhemel was, ver buiten ons zonnestelsel, - dit immers kan worden bemerkt aan de veranderingen van staat en vandaar aan de schijnbare voortdurende voortgang van bijna tien uren - hoorde ik tenslotte geesten spreken nabij de een of andere aarde, die ik daarna ook zag. Toen ik dichter bij hen was gekomen, zeiden ze, na even samen gesproken te hebben, dat er soms gasten ergens anders vandaan bij hen komen, die met hen spreken over God en de voorstellingen van hun denken verwarren. Ze toonden ook de weg waarlangs zij komen, waaruit werd begrepen dat zij van de geesten van onze aarde waren. Toen er aan hen werd gevraagd waarin zij hen verwarden, zeiden ze: 'Daardoor, dat ze zeggen dat men moet geloven in een Goddelijke onderscheiden in drie personen, die ze niettemin één God noemen. Wanneer zij dit idee van het denken van hun gasten onderzoeken, dan vertoont zich dit zoals een niet continue van de ene persoon in de ander, maar als een duidelijk onderscheiden drievuldige, en bij sommigen zoals drie personen die onder elkaar spreken, de een tot de ander. En hoewel zij iedere persoon God noemen, en van eenieder een ander idee hebben, zeggen zij toch één God. Ze beklaagden zich zeer dat zij hen daardoor verwarden, omdat zij drie denken en één zeggen, terwijl men toch moet denken zoals men spreekt, en moet spreken zoals men denkt. De prediker die bij mij was werd toen eveneens onderzocht welk idee hij had ten aanzien van één God en drie personen. Hij stelde zich drie goden voor, maar deze waren één door het continue van de een in de ander, maar hij stelde dit drievuldige ene voor als onzichtbaar omdat het Goddelijk is. Toen hij dit zo voorstelde, werd het doorvat dat hij slechts dacht over de Vader en niet over de Heer en dat zijn idee ten aanzien van de onzichtbare God geen andere was dan zoals over de natuur in haar eerste dingen, waaruit voortsproot, dat het binnenste van de natuur voor hem zijn Goddelijke was geweest. Men moet weten dat in het andere leven de voorstellingen van het denken van eenieder, ten aanzien van wat voor zaak dan ook, zich naar het levende vertoont, en dat daardoor eenieder daarnaar wordt onderzocht hoedanig geloof hij heeft en dat de voorstellingen van het denken over God de allervoornaamste is, want hierdoor geschiedt, als dit echt is, de verbinding met de hemel: het is immers het Goddelijke dat de hemel maakt.

Hemelse Verborgenheden 10737.

Daarop werd hun gevraagd welk idee zijzelf hadden over God. Ze antwoordden dat zij geen opvatting hadden van een onzichtbare God, maar van een zichtbare onder de Menselijke vorm, en dat zij dat niet alleen weten uit de innerlijke doorvatting, maar ook hieruit dat Hij hun als Mens is verschenen. Ze voegden daaraan toe, dat zij, als ze volgens het idee van sommigen die bij hen kwamen, en van de prediker, God als onzichtbaar opvatten, geenszins over God zouden kunnen denken, daar het onzichtbare niet in de voorstelling van het denken valt. Ik begreep dat dit hierdoor kwam, omdat het onzichtbare voor hen zonder vorm, dus zonder hoedanige was, en een idee dat zonder dit is, wordt of verstrooid, of valt in de natuur, die zichtbaar is. Na deze dingen te hebben gehoord, werd het gegeven hun te zeggen dat ze er goed aan doen over God onder de Menselijke vorm te denken en dat velen van onze aarde hetzelfde denken, vooral als zij over de Heer denken; en dat de Ouden niet anders hebben gedacht. Ik vertelde toen van Abraham, van Loth en Dideon en van Manoach en zijn echtgenote en wat er over hen wordt vermeld in ons Woord, namelijk, dat zij God hebben gezien onder de Menselijke vorm, en dat zij, toen ze Hem hadden gezien, hebben erkend als de Schepper van het heelal en Hem Jehovah hebben genoemd, en dit eveneens uit een innerlijke doorvatting. Maar dat heden ten dage deze innerlijke doorvatting in de christelijke wereld is vergaan en slechts blijft aanhouden bij de eenvoudigen die in het geloof zijn.

Hemelse Verborgenheden 10738.

Voordat deze dingen waren gezegd, hadden ze geloofd, dat ons gezelschap ook behoorde tot hen die hen wilden verwarren door het idee van drie ten aanzien van God. Nadat zij deze dingen hadden gehoord zeiden ze dan ook dat door God, Die zij toen de Heer noemden, er ook geesten gezonden waren die hen over Hem leren, en dat ze geen gasten wilden toelaten die hen verstoren, vooral niet degenen die het idee hebben van drie personen in de Goddelijkheid. Zij weten immers dat God één is, en dus dat het Goddelijke één is, en niet een eensgezinde uit drie, tenzij men over God wil denken zoals over een engel, in wie het binnenste van het leven is, wat onzichtbaar is, waar vanuit hij denkt en wijs is, en het uitwendige van het leven, wat zichtbaar is onder de menselijke vorm, waar vanuit hij ziet en handelt; en het voortgaande van het leven, wat de sfeer van de liefde en het geloof rondom hem is. Want iedere geest en engel wordt vanuit de sfeer van het uit hem voortgaande leven op een afstand herkend hoedanig hij is ten aanzien van de liefde en het geloof, en ten aanzien van de Heer, dat het uit Hem voortgaande van het leven het Goddelijke Zelf is, wat de hemelen vervult en die maakt, omdat het is uit het Zijn Zelf van het leven van de liefde en van het geloof. Na deze dingen gehoord te hebben, werd het gegeven te zeggen dat zulk een idee ten aanzien van het Drievuldige en tegelijk Ene, overeenkomt met het idee van de engelen over de Heer, en dat dit is vanuit de leer zelf van de Heer over Zichzelf, want Hij leert dat de Vader en Hij één zijn; dat de Vader in Hem en Hij in de Vader is; dat wie Hem ziet, de Vader ziet; en dat wie in Hem gelooft, in de Vader gelooft en Hem kent; voorts dat de Parakleet, die Hij de Geest der Waarheid noemt en ook de Heilige Geest, voortgaat uit Hem, en niet uit zich, maar uit Hem spreekt, onder wie wordt verstaan het Goddelijke, voortgaande. En verder, dat het idee over het Drievuldige en tegelijk Ene, overeenkomt met het Zijn en Bestaan van het Leven van de Heer toen Hij in de wereld was. Het Zijn van Zijn Leven was het Goddelijke Zelf, want Hij was uit Jehovah ontvangen, en het zijn van het leven van ieder is uit hem uit wie hij wordt ontvangen. Het Bestaan van het Leven vanuit dat Zijn is het Menselijke in de lichamelijke vorm; het zijn van het leven van ieder mens, wat hij uit de vader heeft, wordt de ziel genoemd, en het bestaan van het leven daaruit, wordt het lichaam genoemd. De ziel en het lichaam stellen één mens samen; de gelijkenis tussen het ene en het andere is zoals tussen dat wat in het streven is en dat wat in de daad daaruit is. De daad immers is het handelende streven en zo zijn de twee één. Het streven in de mens wordt de wil genoemd, en het handelende streven de handeling; het lichaam is het instrumentale waardoor de wil, die het principale is, handelt. Het instrumentale en het principale zijn in het handelen tezamen één; en dus ook de ziel en het lichaam. Zo'n idee over de ziel en het lichaam hebben de engelen in de hemel; vandaar weten zij dat de Heer Zijn Menselijke Goddelijk heeft gemaakt vanuit het Goddelijke in Hemzelf, wat Zijn ziel was, ontvangen van de Vader. Het overal in de christelijke wereld aanvaarde geloof wijkt daarvan ook niet af, want dit leert: 'Zoals het lichaam en de ziel één mens zijn, aldus is ook God en Mens in de Heer één Christus. Omdat er zulk een één-zijn of zo'n Ene in de Heer is geweest, stond de Heer dus weder op, niet slechts ten aanzien van de ziel, maar ook ten aanzien van het lichaam dat Hij in de wereld heeft verheerlijkt, anders dan enig mens. Hij heeft de discipelen hierover onderricht toen Hij zei: 'Betast Mij, en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals gij Mij ziet hebben'. Vandaar is het dat de Kerk de alomtegenwoordigheid van Zijn Menselijke in het Sacrament en het Avondmaal erkent, wat niet kan worden erkend tenzij ook Zijn Menselijke Goddelijk was. Deze dingen begrepen die geesten goed, want zulke dingen vallen in het verstand van de engelgeesten; en ze zeiden dat de Allene Heer de mogendheid in de hemelen heeft en dat de hemelen van Hem zijn. Het werd gegeven op deze dingen te antwoorden dat de Kerk ook dit weet vanuit de mond van de Heer Zelf voordat Hij tot de hemel opklom: Hij zei toen immers: 'Mij is gegeven alle mogendheid in de hemel en op aarde'.

Hemelse Verborgenheden 10742.

Vandaar is het dat zij bij wie de liefde van zich en de liefde van de wereld het leven maken, voor zich alleen het goede willen, en niet voor de anderen dan alleen ter wille van zichzelf. Omdat hun leven is vanuit de hel, verachten zij anderen bij zich vergeleken, zij worden boos op degenen die hen niet begunstigen, ze dragen haat toe, blaken van wraak tegen hen, ja zelfs begeren zij woest tegen hen op te treden. Deze dingen worden tenslotte de verkwikkelijke dingen van hun leven en dus zo hun liefden.

Hemelse Verborgenheden 10747.

Omdat de liefde het vuur van het leven is, en eenieder een leven heeft volgens zijn liefde, kan hij vandaar weten, wat het hemelse vuur is, en wat het helse vuur. Het hemelse vuur is de liefde tot de Heer en de liefde tot de naaste; en het helse vuur is de eigenliefde en de liefde van de wereld, en vandaar de begeerte tot alle boze dingen die vanuit deze liefden, als vanuit hun bronnen, opwellen.

Hemelse Verborgenheden 10751.

Daarna werd het gegeven met die geesten te spreken over hun planeet - de vijfde aardbol in de sterrenhemel; want alle geesten hebben hier kennis van, wanneer hun natuurlijk of uitwendig geheugen door de Heer wordt geopend. Ze hebben dit immers met zich meegenomen uit de wereld, maar het wordt niet geopend dan alleen naar het welbehagen van de Heer. De geesten zeiden toen over hun aarde waar ze vandaan kwamen, dat ze, als hun toestemming wordt verleend, aan de inwoners van hun aarde verschijnen, en met hen spreken, zoals mensen; en dat dit daardoor plaatsvindt dat ze in hun natuurlijk of uitwendig geheugen worden gezonden, en vandaar in een zodanig denken als waarin ze waren geweest toen ze in de wereld leefden, en dat dan aan de inwoners het innerlijk gezicht, of het gezicht van hun geest, wordt geopend, en dat zij zo aan hen verschijnen. Ze voegden daaraan toe dat de inwoners niet anders weten dan dat zij mensen van hun aarde zijn, en dat ze pas dan bemerken dat zij dat niet zijn, wanneer zij plotseling aan hun ogen worden onttrokken. Ik zei hun dat dit eveneens op onze aarde in de oude tijden had plaats gevonden, zoals met: Abraham, Sarah, Loth, de inwoners van Sodom, Manoach en diens echtgenote, Joschuah, Maria, Elizabeth, en in het algemeen met de profeten. De Heer is aan hen evenzo verschenen en zij die Hem gezien hebben wisten niet anders, voordat Hij Zich had bekend gemaakt, dan dat Hij een mens van die aarde was. Dat dit heden ten dage maar zelden gebeurt, heeft als oorzaak, dat de mensen dan niet door zulke dingen worden gedwongen om te geloven, want een gedwongen geloof, zodanig als dat is als dit door wonderen binnentreedt, heeft een kort leven, en zou eveneens schadelijk kunnen zijn voor hen bij wie het geloof door het Woord zou kunnen worden ingeplant in een niet-gedwongen staat.

Hemelse Verborgenheden 10758.

Tenslotte sprak ik met de geesten van die aarde - de vijfde aardbol in de sterrenhemel - over het geloof van de inwoners van onze aarde met betrekking tot de wederopstanding, namelijk dat zij het niet kunnen vatten, dat de mensen na de dood terstond in het andere leven komen, en dan als mensen verschijnen ten aanzien van het aangezicht, het lichaam, de armen, de voeten, en ten aanzien van alle uitwendige en inwendige zinnen, en nog minder dat zij met klederen zijn bekleed en dat ze verblijven en woningen hebben. Dit alles heeft als oorzaak, dat de meesten daar vanuit de zinlijke dingen, die van het lichaam zijn, denken en daarom geloven dat de dingen die zij niet zien en aanraken, niets zijn. Ook dat weinigen van hen van de uitwendig zinlijke dingen kunnen worden afgeleid tot de innerlijke, en zo verheven worden in het licht van de hemel. Vandaar is het dat ze over de ziel of over hun geest niet enige voorstelling van een mens kunnen hebben, maar een voorstelling zoals over: wind, lucht of ademtocht, van geen vorm, waarin toch enig vitale is. Dit is de oorzaak dat zij niet geloven dat ze zullen wederopstaan dan aan het einde van de wereld, wat zij het laatste oordeel noemen, en dat dan het lichaam, hoewel het tot stof vervallen en in alle windrichtingen verstrooid is, moet worden teruggebracht en verbonden met zijn ziel of zijn geest. Ik voegde daaraan toe dat het hun wordt toegestaan dit te geloven, aangezien zij het niet anders kunnen vatten - omdat zij, zoals is gezegd, alleen vanuit de zinlijke dingen denken - dan dat zo'n ziel of geest niet als mens en in de menselijke vorm kan leven, tenzij zij dat lichaam wederopneemt, wat zij in de wereld ronddroeg. Daarom zouden zij, indien er niet werd gezegd dat dit wederopstaat, de leer over de wederopstanding en over het eeuwige leven, van harte als onbegrijpelijk verwerpen. Niettemin brengt deze voorstelling over de wederopstanding dit nuttige met zich mee, dat zij aan het leven na de dood geloven, van waaruit volgt, dat zij wanneer zij ziek in bed liggen en niet vanuit de wereldse en lichamelijke dingen denken, zoals vroeger, dan geloven, dat ze terstond na het overlijden zullen leven. Ze spreken dan ook over de hemel en over de hoop op een leven daar onmiddellijk na de dood, met afzien van de leringen over het laatste oordeel. Ik vertelde verder dat ik soms daarover verwonderd was dat wanneer zij die in het geloof zijn, spreken over het leven na de dood, en over de hunnen die overlijden of overleden zijn, en dan niet tegelijk denken over het laatste oordeel, geloven dat dezen als mensen zullen leven of leven terstond na het overlijden. Maar deze voorstelling wordt, zodra het denken over het laatste oordeel invloeit, veranderd in een stoffelijke voorstelling over hun aardse lichaam, namelijk dat het opnieuw met zijn ziel moet worden verbonden. Zij weten immers niet, dat ieder mens een geest is ten aanzien van zijn innerlijke dingen, en dat die het is die leeft in het lichaam en niet het lichaam vanuit zich; en dat het de geest van eenieder is waaruit het lichaam zijn menselijke vorm heeft, die dus voornamelijk de mens is, en in een eendere vorm, maar onzichtbaar voor de ogen van het lichaam, maar zichtbaar voor de ogen van de geesten. Vandaar ook verschijnen de engelen wanneer het gezicht van de geest van de mens wordt geopend, wat plaatsvindt door de verwijdering van het gezicht van het lichaam. Zo verschenen de engelen aan de Ouden zoals mensen over wie in het Woord wordt gesproken. Ik heb ook soms met geesten gesproken die ik had gekend toen zij als mensen in de wereld leefden, door te vragen of zij opnieuw met hun aardse lichaam wilden worden bekleed, zoals ze vroeger hadden gedacht. Zodra ze dit hoorden, vluchtten ze bij het idee alleen al van een verbinding daarmee, ver weg, met verbijstering geslagen, dat zij in de wereld vanuit een blind geloof zonder enig verstand zo hadden gedacht.

Hemelse Verborgenheden 10809.

Daarop vroegen zij - de geesten van de zesde aardbol in de sterrenhemel - hoe de Heer verschijnt bij de engelen van onze wereld. Ik zei dat Hij in de Zon als Mens verschijnt, omgeven door een zonnevurige omgeven, waaruit de engelen in de hemelen alle licht hebben en dat de Warmte die daaruit voortgaat, het Goddelijk Goede is, en dat het Licht dat daaruit voortgaat, het Goddelijk Ware is, beide uit de Goddelijke Liefde, welke het vurige is dat rondom de Heer verschijnt in die Zon; maar dat die Zon slechts verschijnt aan de hemelse engelen en niet aan de geesten die beneden zijn, aangezien dezen verder verwijderd zijn van de opneming van het goede van de liefde en van het ware van het geloof, dan de engelen die in de hemelen zijn. Voor wat betreft de zon van de wereld, deze verschijnt aan niemand in het andere leven; ze vertoont zich evenwel in hun idee zoals een niet zichtbaar zwarte, omdat zij tegenovergesteld is aan de Zon van de hemel, die de Heer is. Het werd aan hen gegeven vragen te stellen over de Heer en ook over Zijn verschijning voor de engelen van onze aarde, aangezien het de Heer toen behaagde Zich tegenwoordig te tonen bij hen, en de dingen in de orde te herstellen die tengevolge van de bozen daar verstoord waren, over wie zij zich beklaagden. Dat ik deze dingen zou zien, was de reden waarom ik daarheen was geleid.

Hemelse Verborgenheden 10825.

Dat de Heer is ontvangen uit Jehovah de Vader, en zo uit ontvangenis God, is in de Kerk bekend; en eveneens dat Hij is wederopgestaan met het gehele lichaam, want Hij heeft niets in het graf achtergelaten en hierover heeft Hij daarna ook de discipelen bevestigd, door te zeggen: 'Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het Zelf ben; betast Mij en ziet; want een Geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij Mij ziet hebben', (Lukas 24:39); en hoewel Hij mens was ten aanzien van het vlees en de beenderen, trad Hij niettemin binnen door gesloten deuren en werd Hij, nadat Hij Zich had geopenbaard, onzichtbaar, (Johannes 20:19,26; Lukas 24:31). Anders geschiedt met elk mens; de mens immers staat slechts wederop ten aanzien van de geest en niet ten aanzien van het lichaam, en daarom zei Hij, toen Hij zei dat Hij niet is zoals een Geest, dat Hij niet is zoals een ander mens. Vandaar nu blijkt, dat ook het Menselijke in de Heer Goddelijk is.